Kinderversjes(1923)–Nellie van Kol– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vogeltje in den boom. Er om, er in, er af, er op, nú in de laagte, dán in den top, nú op een twijgje, dán op een tak, dan kiekeboe spelend in 't looverdak, nú niet te zien en dan weer te kijk, - de boom is Vogeltjes' koninkrijk! Ons vogeltje is nu getrouwd en heeft een aardig nest gebouwd van strootjes, veertjes, mosjes, pluis; [pagina 24] [p. 24] diep achter 't loover ligt dat huis; en naakte vogeltjes, piep, piep, piep, knielen in dat nestje diep. Als Vader komt naar 't nest gegaan, vindt alle snavels hij open staan; zijn kindertjes roepen met luide keel: ‘Nu ik mijn deel! 't Is niets te veel!’ En Vadertje vliegt maar af en toe en is des avonds danig moe. Geen tijd tot spelen heeft hij meer; de zorgen drukken hem ál te zeer: want als die kleintjes zijn geveerd, moet hun het vliegen worden geleerd. Het is een lust,... maar ook een last, eer al dat grut is vleugelvast! Maar dan!... Er om, er in, er op, nú in de laagte, dán in den top, zwermen de vogeltjes, nimmer moe, en spelen samen kiekeboe, en jubelen al hun vreugde uit; de heele boom is vol geluid! [pagina 25] [p. 25] Het vogeltje spreekt: O, vogel te zijn, het waar' een lust, - lieten de menschen je maar met rust! Haalden ze niet de nestjes uit, schoten ze niet met doodlijk kruit, waren ze niet, met lijmstok en strik, een altoos durende vogelenschrik! Waaróm toch zijn de menschen zoo wreed? Waaróm toch doen ze ons zooveel leed? Wij plagen hen niet, wij sarren hen niet, wij zingen voor hen ons schoonste lied, en eten het schadelijk ongediert dat in hun huizen en velden tiert. Wij smeeken U, menschen groot en klein, wilt niet zoo onmeedoogend zijn! Gunt ons het leven, laat ons met rust, schept toch behagen in onzen lust; leeft, als wij vogeltjes, vroolijk en rein, en de wereld zal des te gezelliger zijn! Vorige Volgende