Kinderversjes
(1923)–Nellie van Kol– Auteursrecht onbekend
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
Des zomers als de zon schijnt,
dan wordt de weide groen;
wat zullen nu de kinderen
wel met die weide doen?
We maken er een springveld van,
de een hupt achter den ander an,
tralalalala, hoezee!
| |
[pagina 28]
| |
Als in den herfst de boomen
vol rijpe appels staan,
dan nemen alle kinderen
wát graag zoo'n appel aan!
We bijten er in, we smullen er van,
we durven er nóg wel eentje an,
tralalalala, hoezee!
| |
[pagina 29]
| |
Des winters, als het regent,
dan zijn de paadjes nat;
en als het dan gaat vriezen,
dan worden ze ook nog glad.
We maken er gauw een glijbaan van,
de een glijdt achter den ander an,
tralalalala, hoezee!
En zoo, in alle jaargetij
hebben we pret en leven we blij,
tralalalala, hoezee!
|
|