| |
| |
| |
Hoofdstuk XIII.
Nog eens in de pastorie.
Palmzondag!
De vogelkers bloeide en de berkjes op de heide bij Heirum werden beschenen door een heerlijk warme voorjaarszon, zoodat hun witte stammetjes van zilver leken.
Over alle boomen lag nu een fijn, groen waas. De groote dorpsstraat met de oude kastanjeboomen had iets van een poort, een lichtgroene poort, waarboven de wolkelooze, blauwe hemel. Helder klonk de kerkklok over die verre velden en heide door de lentelucht, en van alle kanten kwamen boeren met langzame slofpassen naar de kleine, witte kerk.
't Was de bevestiging der nieuwe lidmaten.
Haastig, bedrijvig repten zich de vrouwtjes naar de kerk en de gouden of zilveren slotjes harer kerkboeken schitterden in de zon en tooverden straks weer kleinere, flauwere zonnetjes op de blauwe steenen.
Tante Willemien draafde door het huis en gaf aldoor nog kleine bevelen aan Grietje, 't loopmeisje.
‘Kijk, Griet, nu zet je de koffie klaar in de zijkamer en begin dan maar om elf uur met de melk af te roomen.’
‘Willemien!’ klonk dominee Wierdens stem van boven en tante met een kleur als vuur van haar reppen, ‘toe Professor, ga jij eens vragen, wat vader wenscht.’
In een wip was hij terug. ‘Moek, of u een ander dasje wilde geven!’
| |
| |
‘Goed ik kom al, dus, Grietje, om elf uur ga je naar 't bijkeldertje.’
‘Moek, is 't nou netjes?’ vroeg Frits in de gang.
‘Ja, keurig.’
‘Of u Onno even met zijn boord wil helpen, hij zegt, 't zijn zulke rare boorden, te nauw.’
‘Willemien!’
‘Ja, man,’ en dan tegen Frits, ‘ik kom jelui straks even helpen, eerst vader.’
‘Maak je nu niet te moe, vrouw, je vliegt meer dan dat je loopt.’ Ze lachte vroolijk: ‘er is ook altijd nog wat te doen op 't nippertje, onze jongens zien er zoo keurig uit, Frits is al klaar, wacht, hier is een doosje vol met dassen, haast je maar niet, tijd genoeg.
“Is Almerus er al, Willemien?”
“Ja. Zeg, man.... spreek Loula niet te aandoenlijk aan.”
“Ik kan er nu niets meer aan veranderen,” plaagde hij haar even, maar dan met een goedig lachje “wees maar gerust.”
“Gelukkig, nu naar de jongens.” Onno stond voor een vooroverhangend spiegeltje en stampte ongeduldig met zijn rechtervoet, “o, moekie, dat lamme ding.”
“Laat me je maar even helpen,” zeide ze bedarend en hij zag haar wat verlegen aan over zijn drift. “Zie zoo, 't zit,” ze trok zijn hoofd naar zich toe en zoende hem op alle twee zijn wangen. “Ik ben erg blij om dezen dag, Onno.”
“Ik ook, moeder,” antwoordde hij hartelijk. Een poosje was Onno wat onverschillig, onaardig in huis geweest, hij had aanmerkingen over het eenvoudige leven in de pastorie gemaakt. Buitenshuis in Utrecht was hij vroolijk met zijn vrienden en thuis ontevreden. “Heeft u 't me nu heelemaal vergeven van toen?” vroeg hij en hing zoover als hij kon uit 't raam, zoodat zijn moeder zijn gezicht niet kon zien.’
‘Dat is vergeven en vergeten en ga nu maar gauw mee naar beneden.’
| |
| |
In de huiskamer zat Loula op een punt van haar stoel, toen ze tante Willemien zag, vloog ze op haar toe.
‘Dag, Loukie, dag, lieveling, en daar heb je papa, juffrouw Betsy en Alex, waar is Willy, o, ik zie hem al. Toe, Professor, geef de juffrouw eens een bankje.’
‘Moeten we nog niet gaan, Willemien?’ vroeg mijnheer Almerus.
‘Ja, ga jij maar vast met je jongens en Broer en Professor, ik kom dan wel met de anderen achteraan.
Ze bekeek nu Louk. ‘Keurig, kind!’
‘Toch niet te opgespierd, vindt u wel? Zoo gek, heelemaal in 't zwart.’
‘'t Spijt mij altijd, dat ze nu zoo'n aanneemkleedje niet zelf gemaakt heeft, 't zou zoo toepasselijk geweest zijn,’ zeide juffrouw Betsy, ‘ik dacht dat ze meer geprofiteerd zou hebben van de naaicursus in Limburg.’
‘Toepasselijk?’ lachte Loula even en toen ‘tante, de trekbanden van uw japonlijf hangen los.’
‘O, die jongens, ze zien ook niets, kom, laten we nu ook maar gaan! Grietje?’
‘Jawel, mevrouw.’
‘Je denkt dus om alles?’
‘Zeker mevrouw!’ Met een zucht nam ze Loula's arm vast en ging met haar vooruit door den tuin langs den bloeienden pyrus-japonica, 't poortje door, de kerk in. Achter haar liep juffrouw Betsy met Frits en Onno.
Loula ging naast twee boerinnetjes zitten, die ze ieder een hand gaf. Ze was van af Kerstmis iedere week met ze bij oom op catechisatie geweest.
Even keken de beide meisjes naar Loula in haar eenvoudig, zwart japonnetje met den kleinen, zwarten hoed en dan naar elkaars, vol bloemen en strikken beladen, hoedjes ............................................
.... Hartelijk en eenvoudig sprak dominee Wierdens ze toe. Kort en duidelijk wees hij ieder op zijn plichten, die dikwijls dichterbij zijn dan men meent. De moedeloozen
| |
| |
trachtte hij te troosten, de overmoedigen zette hij wat neer en hij eindigde zijn toespraak: ‘Gaat dan door het leven met een warm, rein hart, met open, eerlijke oogen, hebt het leven lief, en zijt een zon voor uw ongeving.’
Plechtig klonk het gezang door 't hooge, witte gebouw. De koster opende de deuren en 't getijlp van de vogeltjes klonk naar binnen. Een woudduif vloog kirrend omhoog, een zilverwitte stip in den teer blauwen voorjaarshemel.
‘Louk, kijk eens, de hoezen zijn er af,’ fluisterde Willy Loula in, die tante en Grietje ijverig hielp met koffie inschenken en presenteeren.
‘Och, juffrouw, nu zullen we haar veel minder zien,’ klaagde een boerin aan juffrouw Betsy, terwijl ze op Loula wees, die in druk gesprek met haar dochter was, ‘en we zijn dan toch wel zoo razend gek op die Loula, zal ik nou maar zeggen.’
‘O, maar ze zal hier veel zijn, 't kringetje wordt hier telkens kleiner, de jongens gaan de wereld in, moet je denken.’
‘Ja, zegt u dat wel,’ zuchtte de boerin en dacht aan haar matroos, haar lieveling, die nu op zee was, ‘de meisjes blijven meer bij honk.’
De heele familie Wierdens zou dien dag in Utrecht komen eten; om vier uur, als de visites voorbij waren, zouden ze gaan.
't Was een drukke, vermoeiende dag. Loula zag bleek en was stil.
‘Na 't eten kwam tante Willemien haar handen bij Loula op de kamer wasschen.
‘Tante Willemien?’
‘Wat, Louk?’
‘'t Spijt me zoo, dat ik nu Maandags geen catechisatie meer heb; 't was zoo'n gezellige tijd, nu dacht ik er over om te vragen aan papa of ik nu mag beginnen met lessen te nemen voor mijn middelbaar Engelsch, wat vind u er van?’
‘Wat ik er van vind?’
‘Ja tante.’ Ze keek 't raam uit naar al die stadstuinen, vol bloeiende heesters.’
| |
| |
‘Wel, dat je wachten moet, tot September. Ik heb er met oom ook al eens over gesproken, in Juni krijg je Ange bij je, en laat ik 't niet vergeten, dat je in Mei veertien dagen bij ons komt, nu, als Ange er is, hebben jelui de maskerade met al die bals en alles was er bij hoort, dan wenscht papa met jelui op reis te gaan, dus ik zou wachten tot na den zomer als ik jou was en als je er dan nog pleizier in hebt.’
‘Dat heb ik zeker, ik zou morgen al graag beginnen.’
‘Dat moet je toch niet doen. Wijd je nu eens uitsluitend aan je familie, je hebt den laatsten tijd van de eene cursus op de andere geleefd, is 't niet zoo?’
‘Ja, daar is wel iets van aan,’ lachte ze, ‘alleen ben ik maar zoo bang, dat ik me ga vervelen als ik niets te doen heb.’
‘Maar, kind, er is genoeg te doen voor je in huis, je doet juffrouw Betsy er zoo'n pleizier mee, en dan papa, die zoo op je gezelschap gesteld is, en de broers en de familie Norman, je vriend, mijnheer de Bruyn, wiens oogen zooveel minder worden.’
‘Schei uit, tante Willemien, noem niets meer op, ik weet 't al!’ Ze hield de handen voor haar ooren, ‘dit is nu de dag vol goede voornemens, en ik hoop, dat 't niet alleen bij voornemens zal blijven,’ voegde ze er half lachend, half ernstig bij.
‘Dat hoop ik ook, Louk,’ antwoordde tante hartelijk.......................................................
Toen Loula's avonds 't gas in haar slaapkamer opstak, werd er geklopt en op haar verbaasd ‘binnen’ kwam mijnheer Almerus de kamer in met een doosje en een kistje.
‘Kijk, Loula, ik heb je van morgen mama's horloge gegeven, maar déze juweelen broche moet je ook maar hebben.... anders had Queen ze gehad.... nu komt het jou toe en hier is een kistje met armbandjes en andere sieraden, die jelui anders verdeeld hadden, nu is alles alleen voor jou. Over 't geheel geef jij niet veel om die
| |
| |
dingen, ze zouden meer aan haar besteed zijn,’ en hij keek naar 't portretje boven Loula's bed, dat helder door 't flikkerende gas werd verlicht, ‘maar dezen zullen je toch wel wat waard zijn.’
Zonder iets te zeggen, greep ze zijn handen en keerde zich om.
Maar toen mijnheer Almerus zijn arm om haar heen sloeg, zeide ze wat onzeker: ‘Papa, ik wil erg mijn best doen om een beetje gezelligheid in huis te geven en te maken, dat u wat aan uw dochter heeft.’
‘Maar, kind, dat doe je al. 't Huis was als uitgestorven toen je in Limburg waart, de jongens en ik zelf, als een groot kind, we telden de dagen, dat je weer terug zoudt komen. Zie je, Louk, ik kan niet met je praten als oom Wierdens, ik heb daar zoo geen slag van, je moet je vader maar nemen zooals hij is, ik kan je ook niet telkens lieve woorden zeggen en mijn dankbaarheid toonen dat ik jou mocht houden; ik ben wat gesloten, altijd geweest en dat is er met de jaren niet beter op geworden, maar als jij me wilt vertrouwen en zoo je in moeielijkheden bent, mij je bezwaren zegt, dan zal ik probeeren je te begrijpen en ik zal je vertrouwen op prijs stellen, nacht, Loula.’
Geheel tegen haar gewoonte in, omhelsde Loula haar vader met betraande oogen en mompelde een paar onverstaanbare woorden.
Voorzichtig en eerbiedig bekeek ze de sieraden in 't kistje; oude kleine doosjes uit vreemde landen met mooie ingelegde steenen, een smal armbandje, dat mama zeker als kind gedragen had, een medaillon met de portretjes van haar en Queen.... en daar de juweelen broche, die zij anders gedragen had op de hooge boorden, die ze altijd wilde hebben.
Toen draaide ze 't gas uit.
Beneden scharrelde juffrouw Betsy nog heen en weer met haar planten, die ze niet buiten durfde laten staan. Morgen zou ze haar alles laten zien, nu niet, morgen, ze
| |
| |
wilde alleen van alles genieten, Bets zou allemaal uitroepen doen van bewondering en dat zou zij vervelend vinden..... of..... zou Bets 't vertrouwelijk vinden, prettig om de eerste te zijn, die 't zag. O, ze wilde nu alleen om anderen denken.... en ze stak 't gas weer op en wachtte tot de juffrouw op 't portaal kwam.
Toen stak ze haar hoofd buiten de deur en fluisterde: ‘Bets kom eens hier’ ze wees op de tafel waarop ze alles gelegd had.
‘O Loukie!’
‘Dat bracht papa me daarnet.’
Geen uitroepen van bewondering, ze raakte nergens aan, ze wreef alleen over de kleine bruine handen, die op de tafel steunden.
‘Lief, Louk, dat je me hebt geroepen,’ en dat met iets verlegens, ‘kijk, dat heb ik den heelen dag al in mijn zak voor je, maar er was nooit gelegenheid om het je te geven, 't is erg uit den tijd, maar je wilt 't misschien wel hebben. Hoewel, 't komt wat raar bij dit mooie goedje, 't is maar zoo'n simpel ding, alsjeblieft.’
Uit een verfrommeld papier kreeg Loula een doosje, en toen ze 't opende, zag ze midden in de watten een klein ivoren visiteboekje met twee krullende lettertjes van zilver L.A.
‘Maar, Bets, 't is beeldig.’
‘Och, Loulalief, 't is toch oud, 't heeft nog aan mijn moeder gehoord, maar ik heb 't nieuw op laten maken voor jou,’ en dan met een zucht: ‘vroeger waren we in beteren doen; wel neen,’ en ze weerde haar af, ‘niet zoo bedanken, 't is de moeite niet waard.’
Toen ging ze heen.
Voor den tweeden keer draaide Loula 't gas uit.
|
|