| |
| |
| |
Hoofdstuk XI.
Moeielijke dagen.
Met eene eentonige stem las Loula mijnheer de Bruijn het Nieuws voor, maar haar manier van lezen zeide duidelijk, dat hare gedachten ergens anders waren.
Beneden maakten Bep en Saar muziek.
Eva zat in den tuin naast mama aan de theetafel en Cor bracht op een blaadje twee kopjes thee binnen.
Ze gaf Loula een hartelijk klopje op haar schouder en beneden zeide ze:
‘'t Gaat me aan mijn hart zoo verdrietig als Loula er toch uitziet, ik had nooit gedacht, mama, dat 't zoolang bij haar zou duren.’
‘Jij kent haar niet, Cor!’
‘Neen,’ bekende Cor openhartig, ‘ik meende, dat ze zoo oppervlakkig was.’
‘Je hebt van kind af slecht over haar gedacht,’ viel Max, die uit die kamer kwam, in, ‘jij hebt altijd iets op haar te zeggen gehad.’ Hij zag Cor wat verwijtend aan.
‘Maar Max, je zult toch moeten toegeven, dat de kostschool haar veel goed heeft gedaan.’
‘Och, ze was van zelf wel wat gemanierder geworden, heusch wel.’
‘'t Zal me benieuwen, wat ze gaat doen,’ zeide Eva peinzend en telde de naadjes van haar breikous.
‘Hoe meen je?’ vroeg Cor.
| |
| |
‘Och, ze is pas zestien, ze zal toch maar niet ineens thuis komen?’
‘Neen, dat denk ik ook niet, dat is niets voor mijnheer Almerus,’ meende mevrouw Norman.
‘We moeten Loula straks nog maar een poosje hier houden, ze heeft het tehuis zoo eenzaam.’
‘Ja, moek, we zullen alles doen om haar een beetje op te beuren,’ zeide Eva.
Boven was 't stil, Loula vouwde de bladen van 't Nieuws dicht en liep met een zucht naar de ramen.
‘Zie zoo, dat is alweer gedaan, denk je zeker!’ sprak de oude heer met iets treurigs in zijne stem.
‘Hè, neen mijnheer dat moet u niet zeggen, ik vind het niets vervelend om u voor te lezen.’
‘Maar niets prettig ook, zeg 't maar eerlijk.’
‘Och, ik heb nu nergens pleizier in,’ zeide ze moedeloos, ‘'t is nog maar zoo kort geleden en ik mis haar in alles.’
‘Dat begrijp ik wel, mijn kind.... maar, een oude man mag je dat wel zeggen, hè?’
‘U mag alles zeggen,’ antwoordde ze met een flauw lachje.
‘Je hebt plichten, Loula!’
‘Och plichten!’ 't kwam er onverschillig uit.
‘Ja zeker.... plichten tegenover je vader, je broers, juffrouw Betsy, jij moet je vader's steun zijn, hem helpen, je vader heeft veel verdriet in zijn leven gehad,’ zeide hij ernstig.
‘Ja,’ antwoordde Loula zacht en speelde met de franjes van een klein tafelkleedje.
Beneden zongen Bep en Saar nu een bekend Duitsch duet.
‘Ik zal mijn best doen.’ Ze greep de hand van den half blinden man en zeide het nog eens me iets van de oude flinkheid.
‘Blijft je thee drinken, toe, nog één kopje?’ vroeg Eva, toen Loula beneden kwam.
‘Wel graag, Eef.’ Ze naam plaats op een laag stoeltje
| |
| |
naast mevrouw Norman en luisterde droomerig naar Bep en Saar.
‘Ai,’ Mevrouw hield haar handen voor de ooren.
‘Wat moezemoes?’ lachte Eva.
‘Een van die kinderen zingt toch zoo cirant valsch.’
‘Ik begrijp me niet, dat juffrouw Merckens ze altijd nog maar les wil geven,’ zeide Eva.
‘Maar kind, ze moeten examen doen, 't is heel lief, dat zij 't zoo volhoudt,’ meende Cor.
‘Hoor eens,’ vervolgde mevrouw, ‘ik sta niet toe, dat ze alle twee examen doen, alleen de muzikaalste van de twee.’
‘Groot gelijk,’ vond Max en hij zag Loula aan, die diep in gedachten naar Eva's kous keek.
‘Wanneer moet je nu examen doen, Eef?’ vroeg ze ineens.
‘Nu in 't najaar over een jaar, griezelig hè?’
‘Och, toch wel prettig om iets te doen te hebben, ik weet met mijn tijd geen raad.’
‘Hoe zoo, wat doe je dan?’
‘Och, ik loop zoo maar wat rond, Bets zorgt voor 't huishouden, wezenlijk er is niets voor me te doen. Anders hadden we nu alles met elkaar in orde gemaakt voor Brussel, maar nu....’
‘Ga je nu niet naar 't buitenland?’ vroeg Cor medelijdend.
‘Alleen.... neen, voor geen geld, 't was alles al klaar, maar 't idée om nu toch te gaan, dààr, waar we anders samen geweest waren, neen, neen, ik kan 't niet doen.’
‘Je moet hier wat vinden, stellig, je moet niet leeg zitten,’ zeide mevrouw Norman terwijl ze Loula over de kleine, smalle handen streek.
‘Ik zal je eens een paar mooie boeken leenen,’ beloofde Max.
‘Graag,’ en meteen stond ze op om weg te gaan.
‘Loula leest te veel,’ zeide mijnheer Almerus tegen zijne zuster, die voor boodschappen in de stad was.
| |
| |
‘Hum,’ antwoordde tante Willemien.
‘Ja, allemaal treurige, sentimenteele boeken, meest Duitsche.’
‘Jawel, jawel!’ zeide zijne zuster nadenkend en dan ineens levendig: ‘Zeg, jij gaat naar Engeland voor zaken?’
‘Ja en ik neem Alex en Willy mee, vindt je, dat Loula ook met ons moest gaan?’
‘Neen, ik wilde je juist voorstellen haar voor die veertien dagen aan ons af te staan!’
‘Heel graag, ik heb zelf verdriet en Loula is zóó in zich zelf gekeerd, dat ik niet wijs uit haar kan worden, ze leest en leest en verder zegt ze niets en gaat zoo maar stilletjes haar gang.’
‘Nu, ik ga 't haar maar eens gauw zeggen, ze is altijd nog al graag in Heirum.
Loula zeide niet veel. ‘Dan zal ik al mijne boeken meenemen, ik heb nog een heelen voorraad, dien ik uit moet hebben.’
‘Voor wanneer, Loula?’
‘Och, zoo maar,’ antwoordde ze, toch even een beetje verlegen en toen tante Willemien weg was, zeide ze tegen Bets: ‘Jakkes, zoo vervelend, ik ben in mijne onnadenkendheid zoo onhartelijk tegen tante Willemien geweest,’ en toen vertelde ze, wat ze gezegd had.
‘Dat is bepaald onbeleefd.’
‘Ja, net of de pastorie goed genoeg is om te lezen en tante's en oom's gezelschap op den koop toe.’
‘Nu, als je er bent, zal je wel niet aldoor lezen.’
‘In praten heb ik geen lust,’ hield ze koppig vol.
Na tien dagen was juffrouw Betsy alleen met de meiden in huis.
En als ze nu over veertien dagen alle vier weer terug komen, dan begint het oude leventje weer, Alex studeeren, Willy naar 't gymnasium en Loula.... ja Loula, wat moesten ze daar mee beginnen?
't Hoofd vol bezwarende, treurige gedachten liep juf- | |
| |
frouw Betsy 't huis rond................................................................................
Johan, Onno, Frits en Broer haalden haar.
‘O, Louk, je weet 't nog niet!’
‘'t Is vreeselijk, en hij moet een jaar stil liggen,’ riep Broer.
Loula zag verward om zich heen.
‘Jongens, schreeuw niet zoo door elkaar,’ beval Johan en dan tegen Loula: ‘Och, Professor heeft gisteren zijn been gebroken, hij is boven van een hooiwagen op straat gevallen en nu zal hij stellig wel zes weken moeten liggen.’
‘Een hij ligt in de mooie zijkammer, Louk,’ vervolgde Broer, heelemaal opgewonden over 't ongewone geval.
Aan 't hek kwam tante Willemien haar gejaagd sprekend tegemoet.
‘Och, kind, dat het nu zoo treft, 't spijt me zoo voor jou.’
‘Kom, tante, dat is 't ergste nu niet, hoe vreeselijk, dat hij zoo'n ongeluk heeft gehad.’
‘Ja, maar 't is betrekkelijk nog gelukkig terecht gekomen, zegt de dokter.’
Zijn Hooggeleerde was een lastige zieke, en hij dacht niet anders of 't heele huishouden draaide om hem.
Loula benoemde hij onmiddellijk tot voorlezeres van Aimard's boeken of die van Jules Verne.
De boeken in haar koffer lagen den vierden dag nog ongelezen op 't tafeltje van haar logeerkamer. Allemaal treurige boeken, die Max haar niet geleend had, boeken, vol overdreven, opgeschroefde gedachten, ‘die ik alleen nog maar lezen wil,’ had ze tegen juffrouw Betsy gezegd.
Maar nu dacht ze er niet meer aan. Met belangstelling las ze de kinderen van Kapitein Grant voor, net zoo lang, tot ze heesch en moe werd.
Haar veerkrachtige natuur hernam zoo langzamerhand weer de bovenhand.
Eens was zij bezig de stof af te vegen in oom's studeerkamer.
| |
| |
‘O, oom, is u daar? Zal ik weer weg gaan?’
‘Wel neen, Louise, zeker niet!’
‘Maar oom, u moet aan uwe preek werken, stoor ik u dan niet?’
‘Ga je gang maar kind.’
Loula was in geen rooskleurige stemming. Nu, hier ging 't nog, maar over een dag of acht, als ze weer thuis was, dan zou ze haar Queenie weer even hard missen, dan zou ze alles weer treurig en even somber inzien, dan zou ze zich maar weer verdiepen in al die nare boeken, waar ze nu geen zin in had, maar dän wel, och, om den tijd door te komen.
Ooms pen, die aanhoudend over het papier kraste, hield ineens op, hij keerde zijn goed, grijs hoofd naar Loula om en vroeg:
‘Louise, vertel me eens, wat ga je doen?’
‘Hoe meent u?’
‘Als je weer in Utrecht bent.’
‘Och, niets, ik weet het niet.’
‘Niets? Heelemaal niets?’ Hij schudde het eerwaardige hoofd en keek naar buiten, ver over de rijpe graanvelden naar de bloeiende heide, vol schitterend witte zandplekken.
‘'t Is warm oom, hoe trilt de lucht.’
‘Ja, Ja.... maar niets doen, dat houdt jij niet uit, mijn kind!’
‘Maar oom, u begrijpt toch wel, dat het te hard, veel te hard voor me wezen zou om nu alleen naar Brussel te gaan,’ zeide ze driftig.
‘Zeker, Louise, begrijp ik dat, ook, dat je liever niet meer naar de dames Manders zoudt gaan, nu je vriendin Ange er niet meer is.’
‘Juist oom,’ antwoordde ze veel zachter dan eerst en weer keek ze naar die wijde, verre velden en dan de kamer rond vol verschoten dingen en ze dacht: ‘Och, als oom er nu pleizier in heeft om een preekje tegen me te houden, laat hij zijn gang dan maar gaan,’ en geduldig met iets
| |
| |
slachtofferachtigs nam ze eene afwachtende houding in een rieten, luien stoel aan.
‘Louise, ik weet heel goed, dat je je ongelukkig voelt.’
‘Ja oom.’
‘Maar je hoeft je niet ongelukkiger te maken dan je bent.’
‘Dat doe ik niet, geloof ik.’
‘Ik geloof 't wel. Zie je, verdriet maakt wel eens bitter, ontevreden, maar ook egoist en dat hoeft niet, dat is niet noodig, dat is ook niet goed.’
Ze zweeg en oom vervolgde: ‘Ik houd te veel van je Louise, om je zóó te zien. Ik heb ook te veel van Elze gehouden om je dit alles niet te zeggen.’
Loula's lip begon verraderlijk te trillen.
‘Queen hield zooveel van u,’ zeide ze eenvoudig en slikte een paar maal om opkomende tranen tegen te gaan.
‘Jou wachten thuis ernstige, hooge plichten. Door opgaan in eigen verdriet, heb je vergeten hoe je vader leed, hoe Alex en Willy, die zooveel van haar hielden.
‘Ik mis haar 't meest.’
‘Dat weet je niet. Dat is niet af te meten.... het gevoel. Jij bent jong, 't leven staat voor je, je vader wordt oud, hij heeft al zooveel verloren. Wees opgewekt, wees zijn steun, zijn zon in huis, vroeger heb ik je dat al meer gezegd, nu is alles anders, moeilijker, zwaarder, maar je hebt meer krachten gekregen.’
‘Ik kan geen comedie spelen, als ik me treurig voel, kan ik niet spreken, als ik spreek, zou ik 't uitsnikken...’
‘En wat zou dat, je hoeft je je tranen niet te schamen. Gedeeld lijden is beter dan alleen lijden en je zoudt een gevoel van voldoening krijgen als je je vader wat opbeurde. Je bent geen kind meer, je hebt een gezond verstand, zoo, dat je vader prettig met je praten kan.’
Loula had de martelaarshouding laten varen, ze vergat dat ze niet van zoogenaamde preekjes hield en ving ieder woord gretig op.
| |
| |
‘Je vader klaagde verleden nog, dat je zoo in je zelf gekeerd was, wees open, wees vrij met hem, troost hem, probeer in zijn verdriet ook te komen, leef met de levenden. Zie je, als Elze nog leefde, zou ze ook vragen: wees lief in huis, wees zacht tegen de broers, bemoei je wat met Willy, sluit je niet zoo op. Zou ze het niet zoo zeggen?’
't Hoofdje in den rieten stoel knikte en de stofdoek wreef van tijd tot tijd over het betraande gezicht. ‘Er is een troost in, Louise, om zoo te leven als onze lieve gestorvenen het graag gehad hadden, dat zal je ondervinden en dan.... probeer je zelf te vergeten. Ik heb je dit niet gezegd om je de les eens te lezen, ik kan heel goed in je gevoel komen, mijn kind, ik meende je er alleen op te moeten wijzen, omdat ik het zoo goed met je meen en zooveel van je houd.’
‘Dat weet ik oom en ik dank er u hartelijk voor, ik zie 't nu zelf in, ik zal mijn best doen,’ zeide ze ferm, stak hem haar hand toe en keek hem door haar oogen vol tranen, dankbaar aan.
Met iets van haar oude dapperheid veegde ze verder het stof af en oom werkte door aan zijne preek.
Haar vroegere veerkracht kwam geheel terug............................................................
Ze zaten nu weer met zijn vijven aan de tafel in de eetkamer.
Willy, die op reis soms zoo vroolijk was geweest, keek angstig bedrukt voor zich uit.
‘Nu, is 't uit!’ zeide hij met een zucht en keek onder zijne wimpers door hoe Loula op Queen's plaats zat.
Ze waren allemaal wat opgeschoven.
‘Papa, vindt u 't goed, dat ik op haar plaats zit?’ vroeg ze meet eene kleur.
‘Zeker kind, wie zou ik er liever op zien, dan mijn oudste, maar wat zie je er goed uit.’
‘De reis heeft ons allemaal goed gedaan, en Bets de rust, is 't niet?’
| |
| |
De knippende oogjes weer vol tranen, knikten Loula goedig toe.
Willy vertelde van Londen, hij haspelde alles wonderlijk door elkaar, zoodat Alex hem telkens verbeteren moest met een: ‘Neen Wil, dat was niet in Londen, dat heb je ergens anders gezien.’ Maar onverdroten ging Willy voort.
In lang hadden ze niet zoo gezellig gezeten en papa bleef langer beneden dan hij in den laatsten tijd gewoon was geweest.
Na het eten ging Bets met Loula naar boven.
‘Louk, vindt je het naar om weer naar je eigen kamer van vroeger te gaan? ik heb alles gelaten zooals 't was,’ vroeg ze zacht.
‘'t Is heel goed,’ en Loula greep de dikke handen. Maar toen ze alleen was, barstte ze het uit. Dààr, over haar bed, stond het andere ledikant; er boven ging eene photographie van de Koningin, toen ze nog Prinsesje was met den grooten hoed vol veeren, verder, eene ster van nieuwjaarskaartjes, een portret van Loula voor ze naar kostschool ging, een klein kermisportretje van Queen met Floor Delaers, een scheurkalender en eene kleine étagère met beertjes, die handwerken tusschen de steenen pootjes hadden.
Loula keek hoe ze stonden, net als toen, och, die goede Bets. En daar de kast.... heelemaal leeg en 't kleine kastje vol snuisterijen, beeldjes, vaasjes, portretten, boeken op het onderste plankje. Hare gedachten gingen terug naar verjaardagen, wanneer ze elkaar een boek gaven en zij Queen er altijd nog zoo'n kleinigheidje bij.... hoe keurig hield ze haar eigen en Loula's kastje altijd in orde. ‘O, Queenie, kom terug,’ snikte ze 't uit als een klein kind.
....Maar die voornemens, om flink te zijn, om 't in huis gezellig te maken, kom, niet denken, vooruit. Ze bette haar oogen met koud water, hing een poosje uit het open raam en ging toen naar neneden. 't Water raasde
| |
| |
gezellig op de theestoof, met kleine, wasemende kringen naar de vaas, die op tafel stond.
Loula wierp een blik op juffrouw Betsy, die voor het theeblad was ingedut en dan naar de vaas, die vol was met roode, half verdorde geraniums.
Kom! Op haar teenen ging Loula naar buiten en vulde haar vaas met een paar heliotropen en enkele dahlia's.
Toen ze weer binnen kwam, opende Bets juist de oogen.
Lachend knikte Loula haar toe en wees vragend op de bloemen.
‘Beeldig, hoor! Ik heb daar zoo geen slag van en toen ze zag, dat Loula een stoel bij de tafel schoof: ‘Hè, hoe gezellig, 't theeuurtje bracht ik aldoor alleen door, papa en de jongens moeten 't altijd boven hebben.’
‘Als ik papa eens vroeg om hier te komen en Alex ook, wanneer hij thuis is?’
‘'t Zou veel gezelliger zijn, je kunt 't probeeren.’
En daar denken en doen gewoonlijk één bij Loula was, stormde ze naar boven, klopte bij papa aan en zeide: ‘De thee is klaar.’
‘Goed, maar ik zie mijn kopje niet, kind.’
‘Ik zou zoo graag willen, dat u weer beneden thee kwam drinken, 't zou zoo gezellig zijn en breekt den avond zoo.’
‘Maar mijne kranten?’
‘Hè papa, neem die dan mee naar beneden, dat doet oom Wierdens ook.’
Lachend stond mijnheer Almerus op en meteen ging Loula naar Alex toe en vroeg hem ook om beneden te komen.
‘Kind zeur niet, ik ben midden in mijn werk.’
‘Toe, papa komt ook.’
‘Vooruit dan maar.’
Willy was nergens te vinden.
‘Zeker met vriendjes uit,’ meende juffrouw Bets.
‘Zie zoo,’ dacht Loula een minuut of wat later, toen papa en Alex ieder met een blad van de courant voor zich zaten.
| |
| |
Papa las iets voor, Alex ook en papa gaf Loula een blad, ‘dat moet je maar eens lezen kind!’ 't Was uit de jeugd van een Engelsch schrijver. Na haar las Alex het en spraken ze met hun drietjes er over, terwijl Bets de kopjes vulde.
‘Mijn hoeveelste heb ik al, juffrouw?’
‘Uwe derde, mijnheer.’
Loula lachte even stilletjes voor zich heen en Bets knikte haar toe.
Door de open tuindeuren klonk de piano van mevrouw Norman. Nu zaten ze daar gezellig met elkaar, als zij nu ook naast Eva zat en naar Max' vroolijke verhalen luisterde ....neen toch niet, ze wilde niet ruilen.
Ze luisterde naar de verhalen van Londen en toen Wil tegen negenen thuis kwam, leidde ze 't gesprek van hem af.
Papa hield er niet van, dat Willy 's avonds altijd bij vrienden zat.
‘Daar, tot je straf krijg je niets dan opwarmsel,’ plaagde Loula en schoof hem goedig een kopje thee toe, dat hij haastig opslobberde met verbaasde oogen, dat ze zoo gezellig zaten.
't Was negen uur, toen papa en Alex weer naar boven gingen.
‘Dag, Loula, kom je straks nog even bij me?’
‘Zeker papa.’
Hij streek haar goedkeurend over de bruine, springende krullen.
|
|