| |
| |
| |
Hoofdstuk IX.
De verjaardag van nicht Linsen.
‘Hoe zouden jelui er over denken als we eens een bloementableau vertoonden,’ zeide Mia den volgenden morgen.
‘'t Is 't aardigste wat we kunnen doen,’ vond Mélie, die naar Ange keek.
Elze keek Loula telkens aan alsof ze zeggen wilde: gelukkig een tableau, nu hoef ik niets te zeggen. Ange kwam nu ook in de veranda.
‘Hè, een bloementableau, zoo afgezaagd, waarom niet liever een paar schrikgodinnen,’ zeide ze met iets teleurgestelds.
‘Ja, maar Ange, hoor nu eens, als we nu alle vier eene bloem voorstellen,’ begon Mia overredend, ‘en een van ons is eene fee, de bloem die zij aanraakt met haar tooverstaf, wordt wakker en spreekt.’
‘Dus toch wat zeggen?’ riep Elze verschrikt uit.
‘Arm Koninginneke!’ lachte Mélanie.
‘Maar ik kan, ik durf, heusch, ik kan niet,’ stotterde Elze en zag Loula smeekend aan.
‘Queen kan wezenlijk niets zeggen, ze stuurt alles in de war,’ viel Loula in.
‘O, maar dan kan Queen de fee zijn en wij viertjes bloemen,’ zeide Mia goedig.
‘En wat moet ik zijn?’
Mia zag Loula lang aan. Jij bent de eenige donkere van ons, jij eene boterbloem, geel zal ze goed staan. Zie je,
| |
| |
nicht Linsen houdt zooveel van bloemen en iederen dag stuurt zij ze naar 't ziekenhuis in Maastricht en naar Luik, dus dit is heusch nog al toepasselijk. Ange kan eene roos voorstellen, Mélie een vergeet-mij-niet en ik eene viool. Dat zijn goede kleuren bij elkaar, we nemen gracieuse, slapende houdingen aan.’
‘Jawel, dat is van later zorg,’ vond Ange, ‘maar wat zeggen we?’
‘Ja, wat zeggen we?’ Mélie schaterde 't uit, ‘dat is nog het ergste van alles.’
Mia keek voor zich uit, naar den vijver, die schitterde in 't zonlicht. ‘Nu, ik heb eens eene bruiloft bijgewoond en daar herinner ik me nog wel wat van. Ange zegt dat bekende ding op van: La rose la plus belle, je weet wel en: l'Amitié fidele.’
‘O ja,’ Ange spreide de handen wijd uit en begon heel hoogdravend te reciteeren.
Dat van de vergeet-mij-niet staat in een Duitsch boek en van de viool en de boterbloem heb ik in een schrift.’
‘Hoe is dat van de boterbloem?’ vroeg Loula nieuwsgierig.
‘Ik zal ze jelui van avond voorlezen en dan veranderen we ze met elkaar, nu gaan we na 't eten neteldoek in Maastricht koopen.... wacht, en satinet ook en papier. Op onze hoofden doen we bloemen en van groen taf maken we bladen, die we in guirlanden om onze japonnen slingeren.
‘Dol zal 't zijn!’ riep Loula opgewonden uit.
Groote wolken gaas en tulle bedekten de canapé en de stoelen in 't zomerhuisje. Ange was als het ware bedolven onder licht roze taf en Loula's donker hoofdje keek telkens tusschen botergeel satinet uit.
‘Queen, schiet je goed op?’ vroeg Ange en hechtte een paar bladeren van groen, stijf neteldoek op haar roze rok.
Elze knipte heel secuur rozenblaadjes en die van een boterbloem.
| |
| |
‘Toe pas mij eens?’ vroeg Loula, en deed haar blouse en rok uit.
‘Hier in 't zomerhuisje, ze kunnen je van den straatweg zien,’ zeide Elze bezorgd.
‘Kom, gekheid,’ en ze stak haar twee bloote armen door de mouwgaten van een geel lijfje.
‘Ben ik maar eene boterbloem,
Toch komt mijn naamgenoot
Nicht Linsen vaak te pas,
Bouquetjes staat te schikken,
Veel zieken te verkwikken.
Elze keek Ange aan en Ange Elze.
‘Nu?’ vroeg Loula een beetje ongeduldig.
‘Je dreunt een beetje, hè Ange?’
‘Dat hoef je Ange niet te vragen,’ bromde Loula.
‘Ja, maar jij wordt dadelijk kwaad, als we er iets van zeggen.’
‘Dat word ik niet, maar jelui zijn zoo verbazend lastig met de repetities, dan zit ik te stijf, dan niet damesachtig genoeg, dan rek ik me te wild uit, ik dacht, dat ik nog al vrij goed comedie kon spelen; op school krijg ik altijd meidenrollen, omdat ik zoo goed plat kan praten.’
‘Maar Louk, je kunt als boterbloem niet plat praten!’
‘Zeur nu niet, dat zal ik immers niet doen, dat spreekt vanzelf, en als 't geen rol is voor mij, dan speel ik een stuk in mijn eentje als meid.’ Driftig zwaaide ze met haar armen uit de veel te wijde mouwsgaten.
‘Dit is iets heel anders, Loula,’ zeide Ange, ‘je kunt dit heel goed mee doen, als je maar wat meer etherisch wakker wordt, wanneer Elze je aanraakt, doe dan verbaasd je oogen open, wrijf over je gezicht, maar niet zoo ruw,
| |
[pagina t.o. 154]
[p. t.o. 154] | |
.....zit 't zoo gemakkelijk?....
| |
| |
dat je papieren boterbloemenhoed af valt en zeg dan zacht en droomerig: ‘Ben ik maar eene boterbloem, enz.’
‘Ik kan niet etherisch wakker worden en niet droomerig murmelen ook, ik heb een stem als een klok en daar ben ik blij om.’
‘Je zult het er toch wel goed afbrengen,’ dacht Ange en ging naar binnen om een klos met roze garen te halen.
‘Louk?’
‘Wat is er nu weer?’
‘Wees toch niet zoo brommerig, wij zullen onder het naar bed gaan nog dikwijls repeteeren, dan ga jij op een kussen zitten op den grond vóór den spiegel, dan zie je 't zelf.
‘Kind, zeur toch niet, jij hebt makkelijk praten, als jij netjes loopt en aardig met je tooverstaf zwaait, ben je boven Jan, maar ik, ik heb al de leelijkste kleur ook en dat lamme vers.’
‘Louk, zeg het toch niet waar Ange bij is, 't staat zoo onbeleefd en haar zuster heeft alles verzonnen.’
‘'t Kan me niet schelen of ze 't kwalijk nemen; al die aanmerkingen van Ange en jou vervelen me meer dan ik zeggen kan, kijk 't gaat al regenen ook.’
‘Nu, we hebben een dak boven ons.’
Ange liep hard naar 't zomerhuisje toe en haakte Loula's lijfje van achteren dicht.
‘Zit 't zoo gemakkelijk, trekt 't niet in je hals, o, Louk?’
‘Wat?’
‘Kijk dan, oom Hubert met den kleinzoon van mevrouw Linsen, gauw je blouse aan.’
‘Waar is mijne blouse?’
‘Die is naar buiten gewaaid en nu kletsnat, o, Louk, hoe vreeselijk en je bloote armen en je hals en je staat in je rok, daar komen ze aan, verstop je, ja, maar waar, toe, Loula, buk dan,’ smeekte Elze.
Oom Hubert naderde 't prieel met een jongen officier.
In een oogwenk gooide Loula al de roze tulle en satinet
| |
| |
over zich heen en keek door 't dunne neteldoek naar de naderende heeren. ‘Zie je wat van me?’ fluisterde ze gejaagd.
‘Ja, je schouder, wacht, zie zoo,’ en Ange trok de lappen verder over Loula, die onbewegelijk als een paal midden in 't prieel stond.
‘Eigenlijk mag u hier niet komen, mijnheer Linsen, wat hier gebeurt, moet eene verassing blijven,’ zeide Ange vlug.
Met recht eene verrassing, dacht Loula. Ze hoorde hoe Ange Queen voorstelde, hoe de officier met de twee meisjes sprak alsof ze al heelemaal volwassen dames waren, en die Queen wat was ze spraakzaam, bespottelijk.
Wat lieve kleuren bij elkaar, zeker voor een tableau ter eere van grootmama?’
‘U mag niet zoo nieuwsgierig zijn, mijnheer Linsen,’ Ange probeerde oom Hubert een wenk te geven, maar hij scheen het niet te merken en rookte rustig en kalm door.
‘Uwe zuster is hier ook gelogeerd, niet waar juffrouw Almerus?’
‘Waar is Loula?’ vroeg oom.
‘Boven!’ jokte Ange en Elze kreeg weer opnieuw eene kleur.
De officier keek naar berg van rozen en lichtgroen, waar hier en daar geels doorschemerde.
Ange voelde zijn blik en zeide luchtig: ‘Onze paspop.’
‘Ah zoo, juist,’ antwoordde hij nadenkend kijkend naar twee bemodderde lage schoenen, die onder de paspop uitkwamen.
Als Loula maar niet beweegt, dacht Elze in doodsangst, die aardige vriendelijke mijnheer heeft zelf zoo'n eerlijk gezicht, ik vind het vreeselijk om hem te bedriegen.
Hij vroeg Ange en Elze ieder voor eene dans. Ange voor eene polka en Queen voor eene wals.
‘Ik bof nooit,’ bromde Loula in haar eigen en ze zag hoe bewonderend mijnheer Linsen naar Queen's geknipte rozeblaadjes keek.
| |
| |
‘Stelt u eene roos voor?’ vroeg hij haar.
‘Neen, eene fee.’
‘Dan toch eene rozenfee.’
‘Bespottelijk, wat een gek,’ dacht Loula.
Eindelijk scheen oom Hubert Ange's wenken te begrijpen, hij stond op en verzocht Linsen met hem mee te gaan.
Beleefd groette de officier eerst Ange, daarna Queen en toen met een sierlijken spottenden groet de paspop.
‘Hij heeft 't gemerkt,’ zuchtte Elze.
‘Nu, wat zou dat?’ en Loula gooide met eene kleur als vuur de tulle en 't neteldoek van zich af.
‘Wel neen, 't doet er niet toe,’ lachte Ange en hielp Loula verder. ‘'t Spijt me, Louk, dat hij je nu voor geen dans kon vragen, hij is zoo'n uitstekend danseur.’
‘Houd toch op met je uitstekend danseur, ik geef niets om danseurs, 't woord alleen doet me al denken aan nesterige meisjes en flauwe, laffe balpraatjes.’
‘Je bent nooit op een echt bal geweest, Louk,’ zeide Elze.
‘Ik hoop er nooit te komen en van officieren houd ik heelemaal niet, aanstellerige druk temakers waar niets bij zit.’
‘Toe maar, daar gaat die arme Linsen, hij is heusch zoo goed, misschien een klein beetje overdreven gemanierd, maar hij heeft een hart van goud, zegt Eugène.’
Ik vond het niet overdreven, dacht Elze, maar ze zeide het niet.
Loula bromde tot het eten nog door over manieren, officieren en dansen. Na 't eten was zij haar booze bui vergeten en toen 's avonds de costumes af waren en zij eene groote repititie voor grootmama Durard hielden, waren ze 't er allemaal over eens, dat 't een alleraardigste vertooning was.
‘Doe ik alles wel goed?’ vroeg Loula onderworpen. Ze had een beetje spijt van haar knorrigen morgen.
‘Zeker,’ vond Mia.
‘Je zoudt je wat natuurlijker kunnen uitstrekken,’ meende Mélie.
| |
| |
‘Hoe? Zoo?’ en Loula rekte de armen wijd uit.
‘Ja.’
‘O, je muts.’ De muts, die precies eene reusachtige boterbloem geleek, viel op 't kleed.
‘Hoe dan?’
‘Voorzichtiger,’ antwoordde Mélie en deed het haar voor. Toch kreeg Loula er niet den slag van.
‘Je kunt niet natuurlijk slapen,’ plaagde Eugène haar en Loula plaagde vroolijk lachend terug.
't Was prachtig weer toen de drie meisjes met Eugène voor op, naar de oude nicht Linsen reden. Loula was in een harer opgewondenste buien. Vooruit ging 't groote rijtuig met mevrouw Durard, Mélie, Mia en oom Hubert.
‘Eene kleine, korte repititie, meisjes,’ riep Eugène van zijne hooge zitplaats, ‘die ik een tikje met mijne zweep geef, is aan 't woord, één, twee, drie, kleine boterbloem!’
Op de maat van het wielengeraas dreunde Loula haar vers op en dat van Mélie er bij. Ange zong haar Fransch vers op eene bekende wijs en Queen keek stil vergenoegd om zich heen.
‘Ik hoop, dat we heel veel dansen, zie je, dat we er geen een overslaan,’ zeide Ange uit den grond van haar hart. ‘'t Is gewichtig zoo'n eerste bal, och, we zijn zoo goed als volwassen, of je vijftien of achttien bent....’
‘Een kniesoor, die daarop ziet!’ meende Loula, ‘maar ik voor mijn part ben liever tien als twintig jaar. Hoe ouder je wordt, hoe meer ze op je letten, dat vind ik zoo lam.’
‘'t Hangt er maar van af, hoe je je voordoet,’ klonk Elze's stem en ze keek Loula niet zonder beteekenis aan.
Onder het aankleeden had ze gezegd: ‘Louk, nu moet je niet kwaad worden, als ik iets zeg.’
‘Zeg maar op!’ had Loula geantwoord.
‘Zal je daar nu niet gek doen, zoo koppig en raar als je soms doet.’
| |
| |
‘Ik begrijp niet wat je meent.’
..‘Och, dat weet je heel goed,’ klaagde Elze, ‘ik bedoel, dat je je niet telkens voorbij praat, dat je niet zegt: drakig, lammelendig, dat is een leuke mop, al die woorden, kom, je weet ze wel.’
Loula lach te goedig: ‘Je zult eer met me inleggen, Queen.’
Arme Els.... ze was de jongste en ze had geen ziertje macht over Loula, die zoo gauw ze bij nicht Linsen waren, hare belofte vergeten scheen.
Dat was een gegons van stemmen in 't Hollandsch en Fransch, vroolijke uitroepen, heldere lachjes, een gewirwar van roze, witte, blauwe, groene, donkere toiletten, van uniformen en rokken, een gejuich van kinderen en aan 't einde van de in elkaar loopende salons zat de oude, eerwaardige jarige, omringd van al hare familieleden en vrienden.
Al heel spoedig hadden Loula en Elze Ange uit 't oog verloren. Met haar gewone gemakkelijkheid hield ze met ieder een praatje, informeerde naar die gezondheid van tante Die of nicht Dat, lachte met een paar meisjes en jongelui of speelde met een klein verlegen ventje.
Mélie en Mia waren in de serre en bewonderden de bloemenmandjes, die nicht Linsen gekregen had.
‘Ik heb zoo'n idée, dat we ons eigen gang maar moeten gaan en jij?’ fluisterde Elze Loula in.
‘Ja.’ Loula keek in den spiegel recht over zich. Ze hadden dezelfde jurken aan.... wit.... met vierkant uitgesneden halzen, Elze met een blauw zijden ceintuur, Loula met een roze. Ze ziet er engelachtig uit, die Queen, dacht Loula en keek van het blonde meisje, dat er zooveel ouder uitzag dan ze was, naar haar eigen beeld. Een bruine, magere hals, woest uitstaande bruine krullen, lummelachtig, precies een sinaasappeljodinnetje, dat eene jurk van een rijk kind aan heeft, zoo zie ik er uit en met een: ‘bah, ga je mee ergens anders staan?’ trok ze Elze aan haar arm.
| |
| |
‘Waar wil je naar toe, Loula?’ vroeg Elze een beetje verbaasd, ‘we stonden daar zoo goed, we zagen de oude mevrouw zoo goed en al de menschen, die haar feliciteerden.’
‘Nou, ik heb er 't moois al afgekeken, maar 't is zoo gek om als twee zusters zoo paalvast op één plek te blijven staan.’
‘Och, vindt je?’
‘Ja, dat vind ik.’ 't Kwam er vinnig uit.
Juist kwam Eugène ze halen, omdat het tijd voor 't verkleeden werd.
In de kleedkamer was Loula weer de vroolijkste van de vijf en toen ze na een half uur kant en klaar in een prieel onder een palm zat, fluisterde ze Mélie in: ‘Zit ik nu heusch goed?’
‘Ja, niet bewegen, of schrikken als 't gordijn opgehaald wordt en ook niet als ze bengaalsch vuur afsteken, haal maar op Eugène.
“Nog niet,” riep Loula, ik zit op mijn been, mijn linkerbeen slaapt, zoo, nu is 't goed, halen!’
't Was een alleraardigst tableau, waar de gasten allemaal veel pleizier in schenen te hebben.
Gracieus gaf Elze de bloemen ieder op haar beurt, een tooverstaftikje en zonder onderscheid werden de verzen aardig opgezegd. De boterbloem bracht 't er ook heel goed af.
Nicht Linsen bedankte de meisjes ieder apart voor de alleraardigste attentie. Terwijl die bloemen weer van gedaante verwisselden, werden er in 't prieel nog verscheidene vertooningen gegeven.’
‘Zie zoo, nu ben ik boterbloem af,’ lachte Loula, ‘en nu begint de pret.’
Nauwelijks waren ze in de danszaal of de officier Linsen kwam recht op Queen af, boog voor haar en een oogenblik later ving Loula enkele woorden op, als: charmante bloemenfee, zoo gracieus. Neen maar, is de vent gek,
| |
| |
dacht Loula en keek, hoe Ange door een jong, blond heertje mee werd gevoerd.
't Is eene heele historie voor mij zoo'n partij. De heeren vinden mij te kinderachtig en de jongens vinden me te groot en te wijs, er is niets van pas voor mij. 't Is toch valsch, innig gemeen valsch in de wereld, Queen ziet er damesachtiger uit dan ik en daarom sta ik hier voor gek. Al die malle nuffen draaien rond met heeren, echte fatten natuurlijk en denken in hun eigen: ‘Dat arme schaap, zoo'n klein ding.’ Daar heb je 't gemaal al, nu gaan de kinderen ook dansen en nu sta ik alleen met al die oude dames en heeren. Uit meelij vraagt de een of ander mij straks, maar ik verdraai 't. En met dien jongensachtigen uitval trok ze zich terug achter een grooten oranjeboom.
Langzamerhand kwamen dikke breede ruggen vóór haar, zwartzijden damesruggen en gerokte heerenruggen. De meeste heeren hielden hunne handen gevouwen achter zich. Ze keek naar de verschillende sluitingen der handschoenen en luisterde naar de gonzende stemmen en de muziek.
Ineens kwam er iets in haar hoofd op en daar denken en doen één bij Loula waren, sprong ze met een zwaai uit 't raam en kwam op een balcon of liever eene gaanderij, die om het heele huis liep, terecht.
Ziezoo! zuchte ze. Ik wil wel eens wat anders dan ruggen zien, daarvoor ben ik niet naar de partij toegegaan.
Op haar teenen liep ze langs al de verlichte vensters. Ange en Queen zullen me niet eens missen.
Een oogenblik werd het nevelachtig voor haar oogen. 't Was een naar idee om hier nu zóó in haar eentje rond te loopen in zoo'n wildvreemd huis. Als Max Norman hier was of de jongens uit de pastorie dan had ze danseurs genoeg.... enfin, ik zal maar eens rondkijken. Ha, een gangdeur! Hier zijn stellig alle slaapkamers en daar de trap. Ze keek naar de vestibule, waar de dansende paren zich verkoelden. Pas op, daar heb je Queen. Ze
| |
| |
liep weer terug. Voor een gang was een dik, zwaar gordijn met een allerliefst kinderportretje er op gespeld, waaronder met groote, duidelijke letters geschreven stond:
‘Maak me alsjeblieft niet wakker, hier slaap ik, ik ben grootmamas petekindje Marietje.’
Was ik ook nog maar zoo klein, dan had ik met al dat gezanik nog niks te maken en 't is gek, hoe ouder je wordt, je kunt er niets aan doen, maar tegen wil en dank krijg je toch zoo'n damesgevoel. Eerlijk gezegd zou ik liever in Queen's plaats zijn op 't oogenblik, 't hoort er zoo bij, dat je danst als je naar een bal gaat en niet in je eenigheid door het huis dwaalt.
Ineens gaf ze, niettegenstaande de waarschuwing onder het portretje een gil en tegelijkertijd stoof een groote, lange jongen naar boven.
‘Hoe kom jij hier Max?’ riep ze, één en al verbazing.
‘Ik heb je overal gezocht?’
‘Mar hoe kom je hier?’
‘Wel, je weet, dat we hier vroeger gewoond hebben; vader heeft mevrouw Linsen van eene erge ziekte beter gemaakt en nu heeft ze mij te logeeren gevraagd, ik heb queen en Ange al gesproken en die wisten niet waar jij zat.’
‘Hè,’ zeide Loula en dacht zal ik 't hem vertellen of niet, dat ik gevlucht ben, 't lijkt kinderachtig.
‘Waar zat je dan toch?’ vroeg Max ongeduldig en dan ineens, ‘psj, psj, wat eene élegante japon en wat ben je eene dame geworden.’
Ineens kreeg Loula een dankbaar gevoel, dat ze hier een vriend had en vertrouwelijk begon ze: ‘Och, je kon me ook niet vinden.’
‘Waarom niet?’
‘Wel, ik ben gevlucht.’
‘Waar vandaan?’
‘Uit de danszaal?’
‘Na je vertooning, tussschen twee haakjes, dat bracht
| |
| |
je er flink af, zoo zonder hakkelen, met die dingen zijn jelui meisjes toch vrij wat kraniger dan wij.’
Loula's heele gezicht lachte, haar oogen, haar mond en bovenal haar stem.
‘Maar waarom poetste je hem?’
‘Omdat ik 't land had.’
‘Hoe zoo?’
‘Queen danst met zoo'n gek en Ange verloor ik uit 't oog en ik vond alle menschen vreemd en vervelend en de kleine jongens durfden mij niet te vragen.’
‘Dat spreekt,’ viel hij in.
‘Nou, toen sprong ik 't raam uit en kwam hier te land en wat nu?’
‘Wat wil jij?’
‘Zeg jij 't maar.’
‘Neen jij.’
‘Laten we dan naar den tuin gaan en op dat planken vloertje dansen.’
‘Graag, maar je weet, ik dans als een beer.’
‘En ik voer liever een naturlijken Indianendans uit, dan dat gehip op de maat, dat de menschen nu eenmaal dansen noemen.’
Naast elkaar gingen ze de trap af. Beneden stond Mélie met een knappen officier te praten. Ze dreigde Loula met den vinger.
‘Foei, heb je boven apartjes gehad?’
‘Flauwe mop hè?’ en Loula gaf Max een por in zijn zij.
‘Nog al!’ antwoordde hij.
‘Zie je zoo'n bal maakt alle menschen even spookig en drakig.’
‘Prettig,’ zeide hij hartelijk.
‘Wat is prettig?’
‘Die woorden van jou. Ik zou 't zoo lam vinden als jij zoo'n opgeprikte nuf werd met fijne woordjes, die je toch niet meent.’
‘Dat zal ik nooit worden.’ 't kwam er beslist uit.
| |
| |
‘Weet je wel, hoe bang er je voor was, dat ik op kostschool veranderen zou en toch eens moet het ervan komen.’
‘Wat?’
‘Nu, als ik twintig of zoo iets ben dan zal ik wel anders zijn.... ofschoon, tante Willemien is ook niet zoo met manieren in de weer.’
‘Neen die doet er niet sterk aan.’
‘Nu Max, willen we't eens probeeren.’
‘Best.’
Ze dansten eene mazurka mee.
‘Eene bof, dat ik jou hier tref.’
‘Ja.’
‘Ik had geen een ander meisje durven vragen.’
‘Prettig voor mij, nog al beleefd moet ik zeggen.’
‘Nou ja.’
Queen dansde voor den derden maal met den officier.
Echte balgespreken houden die twee, dacht Loula, en ze luisterde hoe hij Elze vertelde van zijn paard, van zijne familie en Els sprak over Utrecht, over de omstreken.
‘Toe maar, dat gaat er van langs,’ fluisterde ze Els al dansende in en bonkte met een onhandigen zwaai tegen Linsen aan.
Hij nam haar verwoed op en maakte duizend verontschuldigingen tegen Elze: ‘Kom, juffrouw Almerus, we moesten nu maar weer naar binnen gaan, 't wordt hier te vol.’
Elze kreeg eene kleur als vuur, ze schaamde zich voor Loula, wat kon ze toch vervelend ruw en ongemanierd zijn.
‘Vervelend, dat ze nu weer allemal hier komen dansen, nu moeten wij weer naar binnen gaan en 't was hier zoo koel, die kinderen op een bal ook.’
‘Mijnheer Linsen?’ vroeg ze zacht.
‘Juffrouw Almerus?’
‘U zeide daar juist: die kinderen op een bal.’
‘Ja, en wat zou dat, hinderde U dat?’
| |
| |
Zij schudde het hoofd.
‘Nu?’ vroeg hij.’
‘Ik ben zelf een kind, U denkt dat ik al een heel groot meisje ben, maar ik wil liever eerlijk zijn, ziet U.’
‘Maar U danst allerliefst en....’
‘Neen, neen, dat meisje dat straks tegen ons aandanste was mijne zuster.... mijne oudste zuster. Ik ben nog jonger; nu moet U maar gauw naar Mélie en Mia gaan, want die zijn beter voor U geschikt, meer van Uw leeftijd, veel beter om mee te dansen en 't spijt me heel erg, dat Loula zoo ongemanierd was.’
‘Foei, ik wilde U juist vragen om met mij te soupeeren.’
‘Meent U 't. Neen, 't is gekheid.’
‘Op mijn woord van eer.’
‘Dan heel graag.’
‘Geeft U veel om manieren?’
‘O, vreeselijk veel.’ 't Kwam er met een zucht uit.
‘Ik ook.... te veel, geloof ik.’
‘Net als ik.... en Loula lacht en plaagt er me mee.’
‘Loula.... de paspop?’
‘O, heeft U 't gemerkt, ik dacht het wel.’
‘Ja, ik zag twee bemodderde laarsjes.’
Lachend gingen ze naar binnen.
‘Hij gaat met haar soupeeren, heb je 't wel gehoord, Louk,’ zeide Ange ineens terwijl ze op Elze wees.
‘Ja, bespottelijk!’ vond Loula, ‘zoo'n oude heer en Els zoo'n kind.’
‘Hij is een en twintig en Queen danst beeldig, ik vind het zoo'n eer voor haar.’
‘Ik zou er voor passen,’ lachte Loula en Ange lachte ook.
‘Loula, hoe is dat met 't souper, weet jij dat?’ vroeg Max, toen ze samen op een bank in den tuin zaten.
‘Hum!’
‘Nou!’
‘Iemand vraagt een ander, de heer de dame geloof ik.’
‘Mag ik jou vragen?’
| |
| |
‘Wel ja, waarom niet, dan zijn we zeker, dat we pret hebben.’
‘Ja, ik dacht soms, dat je liever een anderen heer had gehad.’
‘O, neen, Max, ik moet niets van die vreemde snoeshanen hebben, hoor!’
Toen het souper begon, hadden Loula en Max er niet aan gedacht om met anderen een tafeltje te bespreken. Daardoor kwamen ze zamen aan de kindertafel zitten.
‘Vind je 't erg naar, Loula?’ vroeg Max met een zondaarsgezicht, ‘'t is mijn schuld, ik had er om moeten denken.’
‘Och, kom, lari, je weet evenmin iets van die omslachtige balgewoonten als ik. 't Doet er niet toe, waar we zitten.
Een oogenblik later bestudeerde Max met veel attentie 't menu.
‘Wat schaft de pot?’ vroeg Loula hardop.
‘Eerst bouillon, dan caisses, riz de veau, weet jij wat dat allemaal is, en dindon truffé?’
‘Caisses zullen we zoo iets van croquetjes zijn, riz de veau, dat weet ik niet, en dindon is kalkoen, o, riz de veau is zwezerik, fijn hè?’
Max lachte, ‘heb je honger Louk?’
‘Ik rammel er van.’
Ineens hoorde ze Queen's stem vlak bij haar.
‘O, zit je daar en Ange ook, gezellig zoo dicht bij elkaar,’ zeide ze hartelijk en wees op 't menu, ‘al gelezen, Queenie?’
Elze schudde ontkennend en liet zich door Linsen inschenken. Een blond meisje, dat met een officier aan 't zelfde tafeltje als Ange en Queen zat, lachte en Ange vertelde haar luitenant, hoe de familie in elkaar zat.
‘Dat is ook eentonig, Max!’
‘Wat?’ vroeg hij.
‘Wel, alle drie zoo'n landsverdediger, ik heb niets met de weerbaarheid op.’
| |
| |
Elze boog zich achterover; ‘Vindt je 't toch wel prettig, Loula?’
‘Natuurlijk dol!’
‘O, gelukkig,’ zuchtte ze verlicht.
Wat eene verbeelding, ze vindt het wijs en deftig en damesachtig om zoo'n uniform naast zich te hebben, maar ze kan niet half zooveel pret als ik hebben, dacht Loula. Ze had nu een heerlijk gevoel; toch heel prettig zoo'n partij, haar nette japon en Max, die zoo aardig praatte en al drie keer gezegd had, Louk, wat zie je er kranig uit. En nu hoorde ze alles van thuis van Eva en Beppie en Saar. Ze spraken ook over David Copperfield.
‘Heb je 't in 't Engelsch gelezen?’ vroeg Max.
‘Ja, en jij?’
‘Ik, in 't Hollandsch, Engelsch is mijn fort niet. Aardig dat ze dezelfde dingen mooi vonden en Loula werd al drukker en drukker en merkte niet eens, dat er getoast werd.
Ineens stootte Queen haar aan en fluisterde gejaagd:
“Louk, toe gauw, wat is ad fundum?”
“Wat is ad fundum?” vroeg Loula aan Max.
“Heelemaal ineens je glas uitdrinken,” zeide hij lachend.
Loula bracht het over en Elze dankte met een knikje.
“Is Queen niet beeldig?” zeide Loula midden onder een toast.
“Ja,” antwoordde Max peinzend.
“Goed, dat we nog een eind te rijden hebben, foei ik heb zoo'n akelig gevoel in mijn maag van al dat wonderlijke eten door elkaar.”
“'t Zal van de champagne zijn,” meende Max en van de bloemenlucht.’
‘Hoe kan dat oude mensch er tegen’ vond Loula.
‘Ik zal je een glas water geven, dat helpt zoo,’ en Max vroeg er een knecht om. Flink, echt heerachtig behandelt hij dat en ik zelf krijg zoo'n echt ladylike gevoel, dacht ze.
't Water maakte haar weer heelemaal frisch.
| |
| |
Na 't souper werd er niet meer gedanst en al heel gauw kwamen de rijtuigen voor.
Linsen bracht Queen naar 't rijtuig, waar Ange al in zat en nog een poëtisch gesprek over den mooien zomeravond hield.
‘Waar blijft Loula nu?’ vroeg Eugène ongeduldig, ‘mama is al een heel eind vooruit.’
‘Daar ben ik, daar ben ik al,’ en verder tegen Max, ‘dus je gaat morgen, groet ze thuis, een joligen avond gehad, hè?’
‘Ja heerlijk.’ Hij hielp haar gracieus instappen en deed met zwier 't portier dicht. ‘Bonsoir dames.’
‘Max als je maar geen nachtmerrie krijgt, je hebt eene vracht dindon gegeten.’ Onder een luid gelach van de andere gasten, die nog op hunne rijtuigen wachtten reed de victoria weg.
‘Hè, Loula, dan toch, hoe ongemanierd,’ knorde Elze.
‘Van die nachtmerrie, o, maar je had moeten zien, hoe die Max at, kostelijk, en vertel me nu eens, wat dat sabeldier tegen je gezegd heeft?’
‘Sabeldier?’
‘Wapendrager Linsen.’
‘Een heele aardige man, die Fortman was ook zoo gezellig, niet Ange?’ vroeg Queen.
‘Ja, een type!’
‘Van wat?’ vroeg Loula.
‘Och, zoo, zoo maar, zoo typisch deed hij.
‘O, ik dacht een type van een vlinder, je weet toch: ‘Ma fille, soyez sage, fuyez les officiers.’
‘Stel je voor, maar wat een avond, net een droom, waar was jij in 't begin toch, Loula?’
‘'t Raam uitgeklommen, ik verveelde me gruwzaam tot ik Max zag.’
‘Je waart aldoor met Max,’ zeide Elze met iets ontevredens.
‘En wat zou dat?’ vroeg Loula een beetje hoog.
| |
| |
‘Nu, aldoor met één.’
‘Jij bent aldoor met Linsen geweest en als je Max niet gehad had, zou je niet geweten hebben, wat ad fundum was.’
‘Ja, dat is waar,’ bekende Elze openhartig.
Ange zeide niet veel. Ze had slaap.
‘Ange,’ vroeg Loula, ‘heb ik me nu niet gedragen als zoo'n echt uitgaand meisje?’
‘Hum.’
‘Niet?’
‘Och, eerlijk gezegd, niet heelemaal, maar je kunt nu eenmaal niet zijn als Queen, en ik neem je maar zooals je bent.’
‘Ja, aan manieren doe ik niet.’
‘Ik zou er toch eens aan beginnen.’
‘Schaam je je dan voor mij?’
‘Neen, maar 't was niet prettig, vooral voor Queen, dat je hardop zeide, dat je een akelig gevoel in je maag had.’
‘Maar dat was zoo.’
‘Nu ja, maar je hoeft 't toch niet aan de groote klok te hangen?’
‘Ja, Loula, zoo is 't,’ beaamde Elze.
‘Laten we er niet meer over spreken, 't heeft eigenlijk niets te beduiden.’
‘Geen zier, we hebben alle drie pret gehad en daarmee uit, lang leve nicht Linsen, wat een kras oudje, niets rimpelig en perkamentachtig.’
‘Le cocher,’ waarschuwde Ange.
‘Prachtig zoo'n toertje in den maneschijn,’ zeide Elze droomerig.
‘Niet sentimenteel worden,’ gebood Loula, maar de twee anderen gaven geen antwoord en Loula zong op alle mogelijke wijzen:
‘Ben ik maar eene boterbloem,
| |
| |
Onder het naar bed gaan viel Elze Loula ineens snikkend om haar hals.
‘Maar Queen, toe Queenie, wat is dat nu?’
‘O, Louk, ik ben zoo slecht geweest.’
‘Wat heb je dan gedaan?’
‘Ik ben zoo vreeselijk leelijk tegen Max geweest.’
‘Hoe dan?’ vroeg Loula een beetje streng.
‘Och, ik, zie je, ik, ik was zoo blij dat Linsen, George heet hij, aldoor met mij was en die andere officïeren ook en toen Max kwam en me om een dans vroeg, zeide ik, Merci, ik heb hem al.’
‘Was dat dan niet waar?’
‘Jawel, maar ik zeide het precies als dat Fransche, coquette meisje, misschien heb je haar niet eens opgemerkt.’
‘Best, hoor, je moet niet denken, dat ik aldoor mijne oogen in mijn zaak heb.’
‘En toen hield Max nog een praatje met me over Bep en Saar en Linsen luisterde en toen vond ik Max zoo'n jongen.’
‘Hij wordt het volgend jaar student.’
‘Ja, dat is waar.’
‘Je hebt dus eigenlijk een beetje, hoe zal ik 't zeggen, een beetje nesterig tegen Max gedaan?’
‘Ja en hij deed alsof hij 't niet merkte, hij spotte zoo'n beetje en nu schaam ik me er zoo vreeselijk over.’
‘Dat kan ik me wel begrijpen.’
Elze begon weer te snikken.
‘Wat, de Reine in tranen?’ vroeg Ange, die met een blaker in haar hand de logeerkamer binnen kwam, de rozenfee.... mevrouw Linsen?’
‘Je moet er mij nooit mee plagen,’ riep Elze tusschen haar tranen door.
Loula legde Ange uit, wat er gebeurd was.
‘Nu, Max heeft later heel veel pleizier met Louk gehad en eerlijk gezegd vind ik 't vervelend, dat ik mij den heelen avond bemoeid heb met Fortman, wie weet hoe die heeren
| |
| |
nu lachen, omdat ze ons, bakvischjes, zoo voor den gek gehouden hebben.’
‘Linsen was niets uitlacherig,’ zuchtte Elze.
‘Per slot ben ik nog de verstandigste geweest, hoewel we ons alle drie nog al vasthoudend gedragen hebben.’
‘Zeg liever meiderig, aldoor met één vrijer, net een meid, die kermis gaat houden.’
‘Ange!’ lachte Elze door haar tranen heen.
‘Weet je wat, alle drie houden we morgen elkaar's eer op, als Eugène ons plaagt.’
‘Nou, ik ga er in!’ besloot Loula het gesprek en rolde in haar bed. ‘De boterblom gaat slapen.’
Ange en Queen fluisterden nog wat voort over hunne sabeldieren, zooals Ange ze nu ook noemde, maar Loula dacht niet meer over bakvisschen en ladylike manieren, ze droomde erg verward over juffrouw Marie Manders, die alleen met mevrouw Linsen danste, alle twee in wit geborduurde kinderjurken en telkens knikten ze elkaar toe, precies als twee clowns.
|
|