| |
| |
| |
Hoofdstuk VIII.
Eene logeerpartij in 't Zuiden van Limburg.
't Was een mooie, zonnige Junimorgen, toen Loula nog voor het ontbijt in den tuin een brief las van tante Willemien, dien ze den avond te voren gekregen had.
Heirum, 30 Juni 19..
Beste Louk,
Vóór ik je in de vacantie weer te Utrecht zie, wil ik eerst je twee brieven nog beantwoorden. Je weet niet half hoe druk ik het den laatsten tijd gehad heb. Eerst met het uitzet van Frans. Ja, hij is nu weg, mijn Kroonprins. 't Afscheid was naar, gelukkig kregen we al een brief uit Genua, dat hij geen last van zeeziekte had. Hij hield zich erg dapper en oom ook, ik het minst. Het is een goed kantoor, waar hij in Batavia op komt, maar pas over zes jaren kan hij eens overkomen. Johan zal hem, als hij varen gaat, wel eens opzoeken. Paul en Frits komen nu iederen dag uit Amsterdam en Onno gaat in September naar de landbouwschool te Wageningen.
....Professor.... is gezakt voor het toelatingsexamen van 't gynmasium. Oom was met hem meegegaan en toen hij hoorde, dat 't kind er niet door was, kwam Professor naar hem toe en zeide heel bedaard:
| |
| |
‘Ik wist eigenlijk alles wel, ze vroegen zoo mal.’ Oom moest er nog wel even om lachen. Ik voor mij geloof, dat Professor de minst vlugge van ons troepje is. Broer breekt zijn hoofd nog maar niet met het leeren, als hij genoeg tijd voor zijne konijnen en zijn tuintje heeft, is hij tevreden. Oom zal over veertien dagen Queen brengen.
Toen Ange de Pinksterdagen bij je was, vond ik haar al zoo'n aardig meisje, maar nu ze Queen ook mee gevraagd heeft naar Limburg, is ze nog tienmaal zoo hoog gerezen.
Wat zullen dat eene prettige veertien dagen zijn! Gisteren was ik even te Utrecht. Queen, de bedaarde, majestueuze Queen, was wezenlijk opgewonden. Eerst had ze er zoo tegen op gezien, dat je twee weken van de vacantie uit logeeren zoudt gaan, en nu deze oplossing.
Het is toch heel aardig van die oude mevrouw Durard. De Normannetjes sprak ik ook even. De oude heer de Bruyn liep in den tuin met Eva, hij informeerde levendig naar je.
Juffrouw Betsy was erg in de weer met kleeren voor Els. Als je weer thuis bent, kom je toch vooral in de pastorie. Je zult Frans wel missen. 't Is zooveel stiller bij ons geworden.
.... Mijn Zevenster.... schreef je eens.... ze zullen wel nooit gelijk worden aan die Grieksche Zevenster.... Solon, Blas, Pitacus etc.; je ziet dat ik zoons heb, die 't gymnasium bezoeken en daar ook van profiteer. Neen, nu Zijn Hoog Geleerde niet eens is toegelaten, droom ik maar niet meer van beroemde mannen. Als ze maar door de wereld komen op eene eerlijke knappe wijze, zal ik al heel dankbaar zijn.
Groet Ange. Veel pleizier in 't Zuiden van ons land.
Steeds je liefhebbende
Tante WILLEMIEN.
| |
| |
‘Die Professor!’ Loula lachte hardop en keek naar de lucht. Heerlijk bloeiden de linden en de bijen zoemden boven de kweek.
‘Dat zal een mooie dag worden,’ dacht ze, ‘van avond weer buiten voor 't huis thee drinken.’
‘Zoo, Louk, dat is ook een vroegertje,’ en Margot kwam met een onderdrukten geeuw op Loula af.
‘Kind, begin je nu al te gapen. Waar moet dat heen?’
‘We zijn niet de eenige matineusen, kijk eens,’ en ze wees op Willy en Nonnie Weilke, die gearmd naar de bank toeliepen, waarop Loula en Margot zaten.
‘Zeg Loula, is het waar, dat jij met Elze bij Ange gaat logeeren?’ vroeg Willy, met haar arm om Nonnies middel.
‘Ja.’
‘Al gauw?’
‘Ja, over veertien dagen, we gaan van hier uit.’
‘O, 't is jammer, mama wilde je juist de eerste vier vacantiedagen bij ons in den Haag vragen.’
‘Ja, dat kan nu niet.’
‘Wil ik jelui eens een nieuwtje vertellen?’
‘Nu?’ vroegen Loula en Margot bijna tegelijk.
‘Vreeselijk aardig, zóó dol en gezellig,’ viel Nonnie in.
‘Non en ik komen na de vacantie niet meer terug, we gaan samen naar Frankfort.’
‘Prettig voor jelui,’ zeide Margot, ‘ik blijf nog een jaar en Anna, Louk en Ange ook.’
‘O, neen, ik heb meer dan genoeg van Lindeheuvel en mama zegt, dat 't Buitenland zoo ontwikkelend op me zal werken.’
‘Wat dat betreft, daar twijfel ik niet aan,’ lachte Loula.
‘De bel!’ riep Margot, ‘kom Louk?’ ...............
't Was een gewichtige dag op Lindeheuvel, die laatste dag voor de vacantie.
Anna en Margot wandelden in druk gesprek 't kweekpad op en neer.
‘Wie denk je, dat de eerste prijs krijgt?.... Loula of
| |
| |
Ange, ik Loula. Ze maakt zulke prachtige opstellen,’ zeide Margot.
‘Ik wed Ange; Loula doet enkele dingen uitstekend, maar Ange doet alles goed.’
‘Hum.’ De Engelsche kamer was, wat de vriendschap betreft, in tweeën verdeeld. Margot en Anna, Ange en Loula.
‘Nu, wij krijgen er vast geen, Goos.’
‘Neen, maar ik ben een beetje bang, dat ze jaloersch van elkaar worden, ze zijn alle twee eerzuchtig.
‘Loula niet,’ meende Anna.
‘Wel wat.’
‘Gelukkig kan Willy niet meer knoeien en draaien. Ze zou in staat zijn om de grootste leugens te verzinnen, als ze Loula of Ange er kwaad mee kon doen, 't zou mij zoo spijten als er iets tusschen kwam. Eerlijk gezegd, zou ik Loula of Ange niet graag tot mijne intime hebben. Ik vind ze alle twee te lastig en zoo driftig, wonderlijk, dat het met elkaar zoo goed gaat.’
Ange was de laatste dagen erg still.
‘Scheelt er iets aan, Ange, heb je berouw, dat je Queen en mij hebt meegevraagd, of is er iets anders?’
‘Wel neen,’ antwoordde Ange wat kort.
‘Maak dat een ander wijs, maar mij niet,’ ging Loula voort met iets beslists, ‘ik wil 't weten.’
‘En als ik het nu eens niet wil zeggen?’ zeide Ange uit de hoogte.
‘Dan laat je 't, maar je zult er later spijt van hebben, 't Zou me niets verbazen of Willy heeft je iets onaangenaams gezegd, ze keek zoo sarrig, toen ze daarnet met je geloopen had.’
‘Och!’
‘Jawel, 't is zoo. Zeg maar niets. Alleen spijt het me, dat je me zoo weinig vertrouwt.’
‘Je kunt anders pleizier genoeg hebben, straks krijg je den eersten prijs, met een prachtige aanspraak van juffrouw
| |
| |
Rika. Verleden jaar heb ik hem van onze klasse gehad, nu jij, dat spreekt.’ Ze had eene kleur van ergernis.
‘Ik geloof het niet.’ Loula schudde 't hoofd.
‘Wees maar blij, je houdt 't nu in om mij, maar dat hoeft niet.’ 't Kwam er driftig uit.
‘Ik geloof het niet,’ herhaalde Loula kalm.
‘'t Is zoo,’ Willy heeft stilletjes gekeken, ze vertelde 't me zelf.’
‘Dan heeft ze verkeerd gekeken, 't kan niet, je leert beter dan ik, ik geloof het niet. Maar 't spijt me Ange, dat je onvriendelijk bent, en om zoo'n reden. Zie je, nu kan Willy zeggen met het volste recht, dat onze vriendschap geen greintje waard is.’
‘O, Loula, 't is zóó vreeselijk, ik geef zooveel om zoo'n prijs,’ bekende ze openhartig, ‘jij niet?’
‘Ik heb er haast niet aan gedacht.’
‘Louk, ik wil niet aan die anderen laten merken, dat ik 't verschrikkelijk vind, we gaan naast elkaar zitten en als je hem aanneemt, dan zeg ik: “Heerlijk, Loula, voor je.”
Afgesproken, en dan zeg ik, dat ik hoofdpijn heb en vraag of ik naar buiten mag, jij gaat dan mee, dat kan best, maar ik blijf er bij, dat we die comedie niet hoeven te spelen.’
‘Ik weet 't zeker, en ik ben blij, dat we er samen over gesproken hebben. 't Was gemeen om ook maar een oogenblik jaloersch te zijn van jou. En nu naar binnen.’
Ze zaten nu allemaal in de gymnastiekzaal. De werktuigen waren omhoog geheschen en achter in de zaal op een klein tafeltje lag een stapel boeken in prachtbandjes.
Door de openslaande deuren kwam de geur der lindebloesems naar binnen en de zon scheen over al die bruine en blonde hoofdjes.
De schooljaponnetjes waren al in de koffers, ieder had zijn reispak voor den volgenden dag aan. Enkelen zouden nog voor het eten vertrekken.
| |
| |
Juffrouw de Weerdt zat naast het tafeltje, ze paste op, dat geen nieuwsgierige oogen in de boeken zouden kijken.
't Was een gegons van stemmen, dat ineens ophield toen de dames Manders binnenkwamen met de secondantes achter zich aan.
Nelly Andringa pakte miss Cross bij haar japon. ‘Toe, miss Cross heb ik er een?’ De Engelsche haalde de schouders op.
Fraulein Stange knikte ieder veelbeteekenend toe, alsof ze zeggen wilde, ‘hing 't van mij af, dan kregen jelui allemaal een boek present.’
Mademoiselle Leclair amuseerde zich blijkbaar met die angstig vragende oogen, die quasi onverschillige gesprekken, ze troostte in 't voorbijgaan de laagste klas, door te zeggen, dat juffrouw Rika, nu eens met de jongeren begon.
‘Mijn hart klopt,’ fluisterde een levendig bruintje haar vriendin in.
‘Hou je taai, als jij hem niet krijgt, is 't heel valsch, jij hebt hem toch verdiend,’ troostte de verblinde, onverstandige vriendin.
‘Ik houd aldoor Ange en Loula in 't oog,’ zeide Willy tegen Nonnie achter haar zakdoek, ‘je zult zien, die vriendschap gaat vandaag op de flesch. Dan kon er nog wel eens niets van die Limburgsche reis komen en komt Loula met hangende pootjes vragen of ze vier dagen bij mij mag komen.’
‘Kan je begrijpen. Dat doet ze nooit, zeide Nonnie.
Ange en Loula spraken druk, maar Ange gaf verwarde antwoorden, die niet op Loula's vragen sloegen.
“Ik wil, ik moet me goed houden, maar 't is afschuwelijk, oom Hubert zal er naar vragen en grootmama zal 't goed voor mijne ijdelheid vinden, ze zullen er allemaal over praten, je zult het zien,” dacht Ange, “tante Mélanie zal vragen of Loula wezenlijk veel knapper is, 't zal een gezeur zonder einde zijn. Oom Eugène zal allemaal versjes aanhalen om me te troosten.... ik wil me goedhouden.”
| |
| |
“Wie denk je?” vroeg Margot aan Ange.
“Wat, wie de prijs krijgt, meen je?”
“Ja.”
“Wel Loula, ze heeft hem verdiend ook,” antwoordde Ange schijnbaar luchtig.
“Daar begint de pret,” lachte Loula.
De jongste meisjes gingen van agitatie gearmd zitten, toen juffrouw Rika haar aanspraak begon.
Een klein, ijverig blondje ging 't eerst met eene kleur als vuur naar 't tafeltje; met een boek in een licht blauwen band kwam ze terug.
Dadelijk daarna ging het boek onder de vriendinnen rond.
“Laat eens zien, hoe heet 't?”
“Beeldig, ik ken 't.”
Toen volgde Beppie Rozenstein, die meer naar haar plaats terug danste, dan ze liep.
Iedereen had pleizier in Bep.
“Blij voor je, hoor!” klonk 't van alle kanten.
Nommer drie, een vlug, maar aanmatigend meisje werd minder toegejuicht. Ze nam met een groot air haar plaats weer in en liet het boek niet zien.
“Willy Andringa,” zeide juffrouw Rika.
“Toe Nel, allo Nel.” Heerlijk om naar Indië te schrijven, gauw toch Nel,’ juichte Klara Andringa.
‘Nu komt onze klasse,’ fluisterde Anna Margot in. ‘Hè, mensch zeg 't nu gauw, ik word zoo ongeduldig.’
‘En wat deze klasse betrof, stonden secondantes en ik voor een zeer moeilijk geval!’
Ange verkreukelde haar zakdoek in een bal, Loula wreef over 't kuiltje in haar kin.
‘Lang hebben we geaarzeld,’ ging juffrouw Rika voort ‘wie den prijs toekwam, Loula Almerus of Angélique Durard, we zijn besloten hem aan haar te geven, die per slot de meeste punten behaalde en in alle vakken goed vooruit ging, aan Angélique.’
| |
| |
‘Arme Loula!’ en Margot greep Loula's hand.
Ange zuchtte van verlichting en keek toen ineens met een gevoel van medelijden naar Loula. Tot haar groote verbazing zag Loula haar lachend aan, porde haar in haar rug en fluisterde: ‘Ange, ga toch.’
‘Kranig,’ zeiden Margot en Anna bijna tegelijk.
‘Bespottelijk aanstellerig,’ fluisterde Willy Nonnie in.
De secondantes knikten Loula toe.
Toen Ange weer naast Loula ging zitten met Hector Malot's ‘Sans Familie’ op haar schoot, vroeg ze: ‘Laat mij nu maar hoofdpijn hebben.’
‘Ben je niet wijs, geloof me Ange, ik ben zóó blij.’
‘Ik niet,’ antwoordde Ange gejaagd.
Toen ze 's avonds door den tuin liepen zeide Ange: ‘Als je nu toch eens wist, hoe ik me schaamde dat ik me van morgen zoo min heb aangesteld, je bent zoo duizend maal flinker en grooter en kraniger dan ik;’ de tranen rolden over haar wangen.
‘Houd toch je mond met die malligheden,’ antwoordde Loula bijna ruw, ‘anders begin ik ook en ik moet je nog wat vertellen, hier in den maneschijn.’
Ze stonden achter een rozenboschje.
‘Van juffrouw Rika?
Neen, van miss Cross. Wil je 't zien?’
‘Ja, graag!’
Uit een klein doosje haalde Loula een zilveren broche.
‘Een Engelsche munt, hè, wat aardig!’
Alleen, met de handen op haar rug, liep miss Cross door den tuin, toevallig sloeg ze het laantje in, waar Loula en Ange stonden en toen ze zag, dat Loula 't muntje aan haar vriendin liet zien, keerde ze zich tot Ange en zeide: ‘Als ik den prijs had gegeven, had zij hem, ze is zóó goed met haar Engelsch en haar opstellen kon geen Engelsch meisje haar verbeteren en nooit is een kostmeisje in Holland zoo lief voor me geweest als zij, dat zal ik nooit vergeten.’
| |
| |
‘Zij moet een prijs voor kranigheid hebben,’ zeide Ange hartelijk.
‘Yes, for what you call ‘kranigheid,’ sprak ze lachend en ging naar binnen.
's Avonds op het portaal hield Willy Ange staande.
‘Ange, dat van dien prijs, van morgen, dat was een grap,’ zeide ze verlegen lachend.
‘Dat begreep ik wel, Willy, maar ik zou voortaan toch wat met mijne grappen oppassen als ik jou was,’ dreigde Ange haar en ging naar binnen.
‘Ik begrijp je niet,’ stamelde Willy.
‘Dat hoeft ook niet,’ en Ange deed de slaapkamerdeur voor Willy's neus dicht .................................................................................
‘Queen, o Queen,’ en Loula holde Elze tegemoet.
Elze was een mooi meisje geworden. Ze was nu bijna veertien. Het blonde krulhaar hing in eene vlecht op haar rug.
Margot en Anna, die op het punt stonden van weg te gaan, kwamen nog terug om kennis met haar te maken en Ange omhelsde haar hartelijk.
‘Ange, wat heerlijk om bij je te komen.’
Loula keek glorierijk rond; ze genoot er van, dat men van Elze zoo'n notitie nam.
‘Louk, oom Wierdens zit bij een dame in 'r salon,’ zeide Elze, ‘is dat juffrouw Rika Manders?’
Onderzoekend keek Elze rond en overstelpte Ange en Loula, die haar alles lieten zien met vragen.
‘Hè, ik heb zoo'n prettig reisje met oom gehad.’
Juist kwam oom langzaam met juffrouw Manders aanstappen.
Loula ging hem te gemoet.
‘Zoo oom, maakt u 't goed en tante en de jongens ook?’
‘Heel best Louise en daar hebben we je vriendin Angélique, ik geloof, dat het zoo langzamerhand tijd wordt nu weer naar den Haag terug te keeren.’
| |
| |
‘Laten we vooral zorgen om niet te laat te komen,’ zeide Loula.
‘Hou je nu niet oneindig veel meer van dezen oom dan van dien oom Victor, dat lijkt me zoo'n wonderlijke manen wat moet hij vreemd gekleed zijn volgens je brieven?’ vroeg Elze.
‘Och, dat weet ik nog niet zoo, lieve juf Fatsoen.’
Vroolijk namen ze afscheid en na een groot uur stond oom Wierdens voor den trein, die op het punt stond om te vertrekken.
‘Angélique, zal je voorzichtig met ze zijn?’ vroeg hij bezorgd.
‘Maar oom,’ antwoordde Loula een klein beetje geërgerd, ‘wat denkt u toch wel, Ange is van mijn leeftijd en ik ben geen klein kind meer.’
‘Nu ja, maar je bent eene wildzang, Louise! ‘Hang nu niet uit de raampjes en knoop niet met iedereen kennis aan.’
‘Dat is nu niet noodig, ik heb zulk aangenaam gezelschap, nu dag, oom, ik zal de mij aangedane beleediging maar weer vergeven.’
Oom lachte en wuifde met de hand. ‘Veel genoegen meisjes!’
Elze keek blij rond met haar groote oogen. Ze stelde in alles belang en groette ieder, die de coupé binnen kwam of verliet met een kleine buiging.
‘Is ze niet allergrappigst deftig?’ fluisterde Loula Ange in.
‘Ja,’ lachte Ange.
‘Wat is er, doe ik iets geks?’ vroeg Elze.
‘Neen heilige onschuld, neen Queen,’ zeide Ange, ‘je hebt zulke voorname manieren, je bijnaam is uitstekend.’
‘Ange, vertel nu nog eens hoe je familie in elkaar zit.’
‘O, best, Grootmama is het middelpunt van alles.’
‘Niets om tegen op te zien, hè Ange?’ viel Loula in.
‘Neen, heelemaal niet. Grootmama is zóó vroolijk, tante Mélanie en tante Marie zijn aardige, jonge tantes. Dan heb ik twee ooms, oom Hubert, die is burgemeester van twee kleine plaatsjes en oom Eugène is candidaat- | |
| |
notaris. Ze zijn allemaal vroolijk. Papa was dat ook, die heette Felix, maar ik herinner hem mij niet meer.’
‘En je mama?’
‘Mama is pas vier jaar geleden gestorven, toen ben ik bij grootmama Durard gekomen, waar ik 't heerlijk heb.’
Ze waren nu in Nijmegen, waar ze over moesten stappen, 't geen Elze iets gewichtigs scheen te vinden, ‘laten we dicht bij elkaar blijven in 't gedrang.’
‘Gedrang? hoe verzin je 't, Queen!’ lachte Loula, ‘twintig menschen, meer zeker niet.’
't Duurde nog een poosje eer Elze er gerust op was, dat ze wel in den goeden trein zaten.
‘'t Huis zullen jelui wel grappig vinden,’ zeide Ange na een poosje.
‘Hoe dan?’
‘'t Heet “'t Klooster.” Vroeger is 't wezenlijk een klooster geweest, een gedeelte van 't huis, wat we niet bewonen is nog erg kloosterachtig met gangetjes, een wendeltrap en kleine kamertjes.’
Elze luisterde met groote, verbaasde oogen.... ‘en?’ vroeg ze gespannen, toen Ange ophield.
‘'t Huis ziet grijs met smalle vensters. Bovenop is eene groote bel, de kelders zijn gewelven en de tuin is prachtig met heel oude boomen en een vijver, precies een meer, we roeien er wel eens op.’
‘Ha!’ riep Loula verrukt.
Elze zuchtte.
‘Queen, wat is er?’ vroeg Ange.
‘Soms ben ik bang, dat Louk en jij 't naar vinden, dat ik er bij ben, want zie je, ik ben heel anders dan jelui, ik ben zoo bang op het water.
‘O, Queen, je moet maar net doen alsof ik, even als Loula, eene zus van je ben, en je zegt maar alles,.... wat je naar, wat je griezelig vindt, heusch doen, hoor!.... en wat je vrees voor 't water aangaat, tante Mélanie krijgen we nooit in eene boot.’
| |
| |
‘Gelukkig.’
‘Loula en ik vinden 't heerlijk, dat je er bij bent,’ zeide Ange hartelijk.
Elze moet toch wat flinker worden.... vond Loula.... 't zal wel beter worden denk ik, ze is zoo'n echt vertroeteld kind, zoo fijntjes en teer.... hardop klonk 't, ‘Dag Queenie!’
‘Daar heb je 't rijtuig met oom Eugène,’ riep Ange, toen ze 't station Maastricht binnenstoomden.
‘Zoo jonge dames, Ange, wie is nu Loula, wacht, die donkere en dat is 't Koninginneke zeker.’
‘Juist oom.’
Hij schudde de twee Almerusjes de hand en omhelsde Ange hartelijk.
‘Stap maar vlug in, Cora is ongeduldig.’
Ange ging op 't kleine bankje zitten. Loula probeerde deftig achteruit te leunen, maar haar beenen kwamen niet op den grond.
Oom sprak druk met den koetsier en keerde zich telkens naar de meisjes om ze iets te wijzen.
‘Wat is 't hier prachtig!’ riep Elze uit.
‘Kijk, daar tusschen de boomen door, zien we 't huis. O, daar steekt iemand eene vlag uit!’ riep Ange.
‘Dat hoort zoo als de koningin komt,’ zeide oom.
‘Nu nog een klein kwartiertje en we zijn er.’
Loula en Elze waren verrukt over het prachtige land, ze hadden nog nooit zoo'n heuvelachtige streek gezien.
‘Daar,’ en Ange opende het portier.
't Rijtuig hield vlak voor een groot bordes stil.
Oom Eugène sprong van zijn hooge zitplaats af en een oogenblik later stonden Loula en Elze in een groote vroolijke eetkamer, die op den vijver uitzag.
Elze keek opgetogen rond en Loula was dadelijk in een druk gesprek met grootmama Durard.
‘Misschien willen jelui je boven wel even opknappen, dan gaan we dadelijk daarna eten,’ en tante Mélanie gaf
| |
| |
Elze en Loula een arm en bracht ze naar de logeerkamer.
‘Kijk, hiernaast slaapt Ange, hier is jelui koffer, als de bel luidt, komen jelui maar beneden of Ange komt jelui wel halen, tot straks.’
Nauwelijks was de deur toe of Loula zeide: ‘Nu, Els, wat vind je er van?’
‘Beeldige menschen, allemaal rood haar met bruine oogen, wat snoezige tantes, zoo jong hè, maar eten we straks middageten om drie uur?’
‘Ja, dat is hier de gewoonte, anders om één uur, geloof ik, maar nu door onze komst twee uur later, maar wat ga je doen in je koffer?’
‘Mijne blauwe linnen jurk aantrekken.’
‘Vindt je dat noodig?’
‘Ja, die tantes hadden lichte japonnen aan en dan zoo stoffig aan tafel te komen vind ik niet erg beleefd.’
‘Vooruit, dan doe ik mijn roze aan.’
‘Die vlag, hoe vondt je dat?’
‘Aardig.’
‘Moet ik daar nog wat van zeggen of niet?’
Loula wees op de twee ledikanten. ‘Precies praalbedden en wat mooie spreien!’
‘Zal je me nu straks zoo'n beetje in 't gesprek halen, je weet wel hoe?’
‘Zeker, Queen, en ik zal wel wat van de vlag zeggen ook.’
‘Graag.’
‘Wat mooie lampetkannen met rozen en kijk een bouquet op tafel, een canapé, kom!’ en Loula ging er languit op liggen.
‘Toe, kleedt je nu aan.... tante Melanie lijkt mij het aardigst.’
‘Ja, om haar watervrees!’ plaagde Loula.
‘Het lijken me allemaal aardige menschen hier, maar ze praten zoo vlug.’
‘Ja, dat is Limburgsch, denk ik.’
‘Louk, je haren, overal hangen pieken en krullen uit....
| |
| |
zoo wacht, ik zal het wel in orde maken, als je wilt.... zie zoo.’
‘Kijk, daar loopt oom Hubert, dat is de burgemeester, woont die hier in huis?’
‘Dat weet ik niet. Zeg, Els, ik heb zoo'n idée, dat we lekker eten ook, 't ruikt zoo lekker naar schildpadsoep.’
Elze lachte.
‘Zie zoo, Queen, ik ben klaar, zit alles goed?’
‘Ja, van mij ook?’
‘Keurig. Ik ben benieuwd hoe we aan tafel zitten.’
‘Ik tusschen jou en Ange in?’
‘Dat zal wel niet.’
Vroolijk lachend kwam Ange binnen.
‘Vinden jelui het niet prettig om samen bij andere menschen te zijn, dat zou ik zoo heerlijk vinden, en om dan alles te zeggen wat je vreemd lijkt.’
‘Wat grappig, dat je dat zelf zegt,’ vond Elze, ‘maar je had alles mogen hooren, wat we zeiden is't niet, Louk?’
‘Dat geloof ik wel,’ verzekerde Ange, ‘kom, gaan jelui mee?’
Elze kwam naast tante Mélanie te zitten en oom Eugène, maar 't was heelemaal niet noodig, dat Loula haar in 't gesprek haalde. Ze was iets stil en verlegen.
't Was eene drukke familie, die Durards.
Ange ging vrij met haar ooms en tantes om, tante Marie, de jongste die twee-en-twintig was, noemde ze Mia, oom Hubert kreeg oom voor zijn naam, maar de twee anderen sprak ze met Eugène en Mélanie aan.
‘Niet juffrouw zeggen, Elze, maar Mélie of Mélanie.’
‘O, Queen, datisniets voor jou,’ riep Loula van de overzijde.
De ooms lachten en grootmama Durard knikte Elze toe.
Het deed Ange pleizier, dat grootmama zoo veel met Loula sprak. Ze moeten wel van Loula houden, het kan niet anders, dacht ze.
‘Jelui treft het,’ zeide Mia.
‘Hoe dan?’ vroeg Ange.
‘Wel, nicht Linsen is de volgende week jarig en nu
| |
| |
geeft ze eene groote avondpartij, na het eten rijden we er heen. Nicht wordt tachtig. Eerst eten we buiten en later wordt er binnen gedanst, 't zal zoo amusant zijn.
‘Heeft nicht ons drietjes ook gevraagd?’
‘Ja, een apart briefje, mama, 't ligt in uw sleutelmand, nu zal ik het straks wel geven, Ange.’
‘Dansen, heerlijk.’
‘0, en 't treft prachtig, want Els danst beeldig,’ zeide Loula tegen grootmama.
‘Hè, Louk, dan toch.’ Elze kreeg eene kleur als vuur.
‘Er zullen vertooningen zijn ook. Wij moeten nog iets bedenken, dan doen we wat met ons vijfjes,’ meende Mélanie.
‘Een tableau, iets klassieks,’ riep Ange verrukt.
Loula dacht aan den mazel tijd op school, maar ze zeide niets.
‘Niet klassiek, jelui meisjes zijn veel te veel op die oude Grieken en Romeinen gesteld, laten we liever een bekend schilderij voorstellen of iets uit ‘de Duizend en één nacht,’ vond Eugène.
‘Of bloemen voorstellen,’ dacht Mia.
‘Dan kan ik niet meedoen,’ zeide Hubert.
‘Arme stumperd,’ lachte Mia.
Zulke vroolijke menschen heb ik nog nooit bijgewoond, dacht Elze en keek lachend de tafel rond.
Na het eten liet Ange haar vriendinnen het park zien en roeide oom Hubert, Ange en Loula over den vijver.
Queen bleef met Mélanie en Marie aan den kant staan.
‘Die partij, Louk!’ zeide Queen, toen ze 's avonds alleen boven waren.
‘Ja, prettig, hè?’
‘Zullen we dan die witten maar aan doen?’
‘Dat had ik ook al gedacht.’
Loula blies het licht uit, ze rolde zich heen en weer.
‘Je steunt zoo, voel je je niet prettig?’ vroeg Elze bezorgd.
‘Kind, ik knor van tevredenheid.’
Een poosje was het stil in de slaapkamer tot Elze ineens vroeg: ‘Slaap je al?’
| |
| |
‘Neen, wat is er?’
‘Als er over die comedie of tableaux gesproken wordt, zorg dan, dat ik niets behoef te zeggen, want dat kan ik niet.
Loula schaterde het uit.
‘Toe, Louk!’ vleide Elze.
‘Dus als ik het te pas kan brengen moet ik zeggen dat je niet praten wilt als we comedie spelen, Queen, wat ben je toch dwaas.’
‘Nu ja!’ maar Elze lachte ook. ‘En dan is er nog iets.’
‘Spreek maar op, je bent nu toch eenmaal aan het opsommen van je bezwaren.’
‘Als we costumes noodig hebben, hoe komen we daar dan aan, juffrouw Betsy schrijven of niet?’
‘Wel neen, wat weet onze dikke Bets nu van costumes uit de mythologie. Maar hier zorgen ze er wel voor, misschien kunnen we ook zoo in onze mooie kleeren gaan, daar zou ik vooral maar niet over tobben.’
‘Louk!’
‘Ja?’
‘Weet je ook of ze wat van me gezegd hebben, ik bedoel, hoe ze me vinden?’
‘Schaam je toch voor je ijdelheid, kind.’
‘Niets gezegd dus?’
‘Ange houdt heel veel van je,’ antwoordde Loula ontwijkend.
‘Ja maar de anderen, van Ange, dat wist ik wel.’
‘Nu, mevrouw Durard vond, dat je den naam van Koningin zelve wel verdiende.’
‘Prettig.’
‘En zeide iemand nog wat tegen jou van mij?’
‘Neen, eigenlijk niet, vindt je 't naar?’
‘Wel neen, kind. Ik ben altijd zoo blij als ze pleizier in je hebben en je ook eene Queen vinden met je deftige maniertjes. Had ik ze ook maar!’
‘Ze zouden niet bij jou passen, Louk!’
‘Daar heb je gelijk aan.’
|
|