| |
| |
| |
Hoofdstuk VII.
Hoe het kwam, dat Loula de Kerstdagen op Lindeheuvel bleef.
De Kerstvacantie te Lindeheuvel was tien dagen vervroegd.
Op de groote voordeur was een brief aangeplakt, waar met dikke letters: mazelen, besmettelijke ziekte, op stond.
Gelukkig waren bijna al de leerlingen gezond en wel thuis gekomen, behalve twee Indische meisjes en de bewoonsters der zoogenaamde Engelsche kamer.
Margot van Kampen was begonnen met hoofdpijn en duizeligheid. Een dag later voelden miss Cross en Anna van Delden zich niet prettig en toen de dokter kwam, meende hij, dat Ange en Loula de mazelen ook al onder de leden hadden.
De twee zusjes Andringa, Klara en Nelly, werden op de kamer, die in de Engelsche kamer uitkwam, gebracht, waar ze met miss Cross sliepen.
't Was geen kwaad soort van mazelen.
Margot en Ange hadden er 't meest van te lijden.
Juffrouw Marie Manders paste met juffrouw Smit de zieken op. De secondantes waren weg.
Ange was eene lastige zieke, 't eene oogenblik was ze wezenlijk vroolijk, om een paar minuten daarna in tranen uit te barsten.
Margot had de meeste koorts, maar hield zich het rustigst.
Anna en Loula spraken dikwijls met elkaar, hare bedden waren dicht bij elkaar geschoven.
| |
| |
Loula was verreweg de opgewektste.
‘Kinderen, 't is toch eene bezoeking, om zoo je Kerstvacantie door te brengen, stel je voor, dat we den Oudejaarsavond hier moeten vieren, ik moet er niet aan denken,’ zeide ze.
Ange draaide zich telkens om.
‘Kun je den draai niet vinden, Ange?’ vroeg Anna.
Er kwam geen antwoord uit het bed naast het kastje met 't portret van de oude dame.
‘Toe Ange.’
‘Huilt Ange?’ vroeg Margot slaperig.
‘Och, ik zal wel geen Oudejaarsavond meer vieren, dan zal ik wel hier op 't kerkhof liggen. Ik voel me zoo vreeselijk akelig, 't Kan niet lang meer met me duren.’
‘Maar Ange, haal je toch zulke dingen niet in je hoofd!’ en Loula ging rechtop zitten, ‘als we nu nog roodvonk of typhus of eene andere erge ziekte hadden, maar dit, en dan zoo'n goedig soort, de dokter zegt immers, dat de ziekte zoo'n best verloop heeft.
Anna lachte. ‘Die Loula is net een doktertje.’
‘Ja, maar Ange zou zich ernstig ziek maken als ze zich zulke dingen in haar hoofd haalt,’ zeide Loula ijverig.
‘Och, 't is ook kinderachtig en ik mankeer nooit wat en nu.... nu ik wat heb, vind ik 't zoo vreeselijk,’ klaagde Ange, maar deed toch helfhaftige pogingen om haar tranen in te houden. ‘Loula, blijf toch onder de dekens,’ waarschuwde Ange.
Juffrouw Smit kwam met een blad vol glazen, kopjes en bordjes binnen.
‘Is de dokter al beneden, er werd gescheld?’ informeerde Loula.
‘Neen, 't is de post, Loula!’
Miss Cross hoestte en Loula, die uit haar bed precies Nelly Andringa's donker gezichtje zag, wuifde tegen haar, waarop Nelly hartelijk lachte.
Na een half uur kwam de dokter. Eerst ging hij naar miss Cross en de Andringa's.
| |
| |
‘Dat gaat ook een gangetje, de man is 't stellig niet gewend om Engelsch te praten,’ fluisterde Loula Anna in.
‘Dat zou jij me wel verbeteren hè, Almerusje?’ en de oude dokter bleef voor Loula's bed staan.
Ze wenkte en knipte met haar oogen, maar dokter trok zijn schouders op, hij begreep haar niet.
Nu wees ze op Ange's bed en fluisterde vlak aan zijn oor: ‘Die maakt zich zóó ongerust over haar eigen.’
Hij knikte met 't hoofd en ging op Margot toe. ‘Veel minder koorts dan gisteren.’
‘Ze heeft van nacht meer geslapen ook,’ viel Loula in.
Juffrouw Marie Manders, die achter den dokter stond trachtte Loula te beduiden, dat ze niet zoo mee moest praten, doch dokter scheen 't niet kwalijk te nemen, hij keerde zich naar Loula toe en zeide: ‘Ik zal dat Almerusje maar tot mijn assistent benoemen, maar ze moet er onder blijven, over een paar dagen gaan we hier allemaal opzitten.’
‘Ik ook, och neen, ik zeker niet,’ zeide Ange treurig.
‘Maar lief juffertje, je bent heelemaal koortsvrij, ben je nog duizelig?’
‘Neen dokter.’
‘Heb je nog hoofdpijn?’
Ange schudde 't hoofd.
‘Welnu, dan zijn we boven Jan. Alle vier nog trouw innemen, flink er onder blijven en verfrisschingen mogen jelui allemaal gebruiken, ik zag daar in de vestibule zoo iets staan, dat wel boven zal komen.
Wat vroeg Loula nieuwsgierig.
Ik zeg niets, tot morgen dames!’
Een oogenblik daarna bracht juffrouw Marie een mandje met druiven voor Ange mee, een kistje mandarijnen voor Margot en ook een voor Anna.
Loula kreeg een doosje met chocolade van Queen.
Ze stak de vuist op tegen het portret op haar kastje. ‘Kind, 't moest een frisschigheidje geweest zijn, maar 't is toch heel lief van je bedacht, ma Reine.’
| |
| |
Anna reikte haar een mandarijntje over.
‘In 't bed der temperamenten hebben de druiven rust gebracht, zie je wel?’ en Loula wees op Ange, die heel voorzichtig haar druiven uitpakte.
Ange lachte.
‘Nu straks weer niet ineens een orkaan voorstellen, 't is zoo slecht voor ons, al die emoties, wat, begin je al weer?’
‘Grootmama schrijft zoo aandoenlijk,’ zeide Ange snikkend.
‘De assistent verbiedt het lezen van brieven,’ sprak Loula.
Een gehoest uit de andere kamer en eene poging om iets te zeggen. Loula rekte zich uit, ‘wil miss Cross iets tegen me zeggen?’ vroeg ze.
‘Ja,’ antwoordde Nelly, ‘dat je niet zoo druk moet wezen.’
‘Zeg maar, dat ik zwijgen zal en dan harder “Good-bye miss Cross!”
“Good-bye, Loula.”
“Stumperd, zoo ver van haar familie, zielig hoor.”
“Ja, Louk, dat vind ik ook,” antwoordde Anna en wees op Margot, die ingeslapen was.
Die arme marmot is er nog het ergste aan toe, wat ziet ze rood, probeer haar eens toe te dekken of kan je er niet bij?’
‘Neen, maar daar komt juffrouw Marie weer.’
Juffrouw Manders stopte Margot er onder en zette eene trommel en een mandje voor Loula neer.
‘Dat bracht de bode uit den Haag.’
‘Voor mij?’
‘Ja, maar pak nu zachtjes uit.’
Anna en Ange hingen over den rand van haar ledikant en juffrouw Manders ging naar de andere kamer.
‘Twee puddingen van de nichten en twee flesschen met saus, denk ik en een brief, ha, Margot wordt wakker, nu kan ze het briefje hooren, wat een kriebelpootje!
‘Lieve, beste Louisje, och kindje, wat hebben we
| |
| |
met je te doen, nu je niet naar Utrecht kunt gaan. Gelukkig, dat de dames zoo lief en goed zijn en het je aan eene uitstekende oppassing niet zal ontbreken. Nicht Guus en ik vreezen, dat je koude gevat hebt op ons rijtoertje.... ‘Mensch, ik ben al drie keer in den Haag geweest na dien tocht, maar dat geeft niet,’ viel Loula zich zelf in de rede.... ‘Mijntje en ik hebben deze puddingen voor je gemaakt. Onze dokter zeide, dat mazelpatiënten zoo iets altijd mogen gebruiken....’ Jongens, dat is secuur van nicht, wat staat daar? O, wacht ik ben er al.... ‘Je zult je medepatiënten zeker ook wel eens laten proeven.... ‘Hemeltje, ik heb toen zeker onbehoorlijk veel gegeten, anders zouden ze niet zeggen, dat ik jelui een hap er moet geven.’
‘Toe, Louk lees verder,’ vroeg Margot.
‘Ja, maar nu komt er iets ernstigs.’
‘Vooruit maar!’ vond Ange.
‘Je moet maar denken, lief Louisje, dat zoo'n ziekte misschien van onberekenbaar nut voor je volgend leven kan zijn.... ‘Begrijpen jelui waar nicht heen wil? ik niet.’
‘Toe nu maar!’ drong Anna aan.
‘Volgend leven kan zijn. Men leert er dikwijls geduld uit.... zooals ik,’ en Loula klopte op haar hart... ‘verder leert men zijne vriendinnen nauwkeuriger en van eene geheel andere zijde kennen.... ‘O, Ange!’ Ange kreeg een kleur en lachte.
‘En ten slotte, men leert de liefde en zorgen op prijs stellen, die anderen voor ons hebben in donkere dagen. Nicht Gusta en ik wenschen je van harte beterschap. Groet de dames Manders zeer van ons beidjes en, Loulalief, denk er vooral om, toch stipt te doen wat de dokter aanraadt. Spoedig zenden we weer iets.
Geloof me altijd je zeer liefhebbende nicht
JACOBA VAN RIJN.’
| |
| |
‘Wat goedhartig van nicht.’
‘Dat zal waar zijn,’ meende Ange.
‘Nu nommer twee, van tante Ella en oom Victor.’
‘Allemaal bussen!’ zeide Anna.
‘Met groenten, wat gek!’ vond Loula. ‘O, neen, met ananas, met peertjes en nog twee busjes met abrikozen, hè, wat lekker, en hier een strookje papier:
Beste Loula, hier zijn wat versnaperingen van moeder en mij voor jou en je vriendinnen. We hoorden van de nichten, dat je ziek was. Hou je maar taai, beste meid. Zoo gauw de brief van Lindeheuvels deur af is, kom ik je eens opzoeken.
Je liefh. oom VICTOR.
‘Zie je, kort en krachtig, net zooals ik dacht, ik ben moe van 't uitpakken. Juffrouw Marie?’
‘Wat Loula.’
‘Nu moet U maar zeggen, wanneer we dit allemaal zullen eten, alles gaat gelijk op en houdt U maar eene bus voor U met wat U 't lekkerst vindt, neen, nu niet knikken van neen, maar nemen.’
‘Dat is voor de zieken.’
‘Maar U moet zoo sjouwen.’
‘Als je de menschen in de ziekenkamer leert kennen, dan komt die er goed af!’ en Margot wees op Loula.
‘Of ze,’ fluisterde Ange terug.
's Middags werden de puddingen der nichten gekeurd.
De Andringa's uitten kreten van verrukking en Klara beliep eene kleine bestraffing van miss Cross, omdat ze saus op haar sprei had gemorst.
De dagen duurden lang in die ziekenkamer en de dokter had handwerkjes en lezen verboden.
Het was nu avond.
Uit verveling lag Anna met een potlood in een der bloempotten, die op een tafeltje voor haar bed stond, te peuteren.
| |
| |
‘Dat was toch wel een aardig present van je.’
‘Hum!’
‘Loula!’
‘Wat Ange?’
‘Ik voel mijne koorts weer opkomen, hè, die nachten zijn zoo lang en ik zal niet kunnen slapen, denk ik.’
‘Denk daar toch niet over.’
‘Vindt je me erg kinderachtig, o, ja 't kan wel niet anders, maar ik verlang zoo vreeselijk naar huis.’
‘Ik ook,’ en Margot begon nu ook te huilen.
‘Heelemaal voor ons pleizier zijn we hier niet! Wat zeg jij, Anna?’
‘Neen,’ antwoordde Anna gedachteloos.
‘Nicht Koosje heeft toch maar groot gelijk,’ zeide Loula een paar dagen later, ‘dat men de menschen in dagen van moeilijkheid en zorgen het best leert kennen.’
Ze zag Ange veelbeteekenend aan.
Ange was vreeselijk knorrig en juffrouw Marie Manders en juffrouw Smit konden het haar maar niet naar den zin maken. Dan lag haar kussen te laag, dan te hoog.
‘Waarom zegt niemand iets?’ bromde ze, en een oogenblik later was het weer: ‘Jelui moeten ook altijd praten, kunnen jelui nu niet eens een kwartier zwijgen?’
Anna had haar al eens een paar maal onvriendelijk geantwoord, maar Margot en Loula, vooral de laatste, hadden 't grootste geduld met haar.
‘Morgen mogen jelui er alle vier eens uit en een van mijne Oostersche zusjes ook, zoo tusschen twaalf en vier,’ beloofde de dokter.
‘Zouden we Oudejaar naar huis kunnen gaan?’ vroeg Margot een beetje onzeker.
‘Dat zullen we nog wel eens zien, 't zal ook wat van het weer afhangen!’
‘O, dokter,’ antwoordde ze gelaten.
Loula zette haar tanden op elkaar.
| |
| |
‘Dat zou eene afschuwelijke streep door mijne rekening zijn,’ sprak ze kort.
‘Grootmama zal bepaald ongelukkig wezen en de Kerstdagen hebben we altijd een boom,’ klaagde Ange.
‘En wij een groot diner en ik heb zoo'n beeld van een uitgesneden jurk, en 't engagement van mijne oudste zuster wordt publiek,’ zeide Anna.
‘Queen zal ontroostbaar zijn en de Kerstdagen zou ik naar de pastorie gaan.’
‘De heele familie komt bij Grootpapa op Oudjaar en nu ben ik er alleen niet bij,’ zuchtte Margot.
‘Enfin, laten we ons troosten zooveel we kunnen,’ zeide Loula met eene poging om over de treurigheid heen te stappen. ‘Als er een alleen hier ziek was, zou 't nog veel erger zijn.’
‘Ja, dat is waar, of als er eene nare bij was, zoodat we niet vrij uit konden spreken.’
‘Juist, Anna, je neemt me de woorden uit mijn mond,’ lachte Loula.... ‘moed verloren, al verloren, en morgen we de bedden uit.’
't Was Kerstmis.
Heel Lindeheuvel was omringd door sneeuw, zoover 't oog reikte, de kleine sparretjes en ceders uit de kweek staken maar even de groene kroontjes uit het witte kleed, de takken der linden strekten zich beschermend uit naar het schoolgebouw, dat nu zoo half verlaten, dubbel zoo groot en hol leek.
De brief was van de deur.
‘Drie lange Zondagen, die thuis zoo heerlijk konden zijn,’ en Margot's groote, bruine oogen vulden zich met dikke tranen.
Anna keek in den spiegel.
‘Wat doe je?’ vroeg Loula, die haar handen voor 't vuur warmde.
‘Ik kijk of ik ook afgevallen ben.’
‘Heelemaal niet,’ vond Ange. ‘De rust en 't goede eten hebben ons bepaald goed gedaan, ha, daar is de post, een regen van kaartjes zeker.’
| |
| |
Ze werden niet vergeten en een half uur was 't stil in de groote eetkamer. Alle hoofdjes bogen zich over brieven, briefkarten en kaartjes.
Aan de koffie vertelde juffrouw Rika, dat de dokter het goed vond, dat ze alle vier den dag voor Oude jaar naar huis gingen.
‘O, dol!’
‘Hoe heerlijk!’
Allemaal uitroepen van opgewondenheid en pleizier, een groot deel van den middag werd dan ook doorgebracht om de heugelijke tijding naar huis te schrijven.
Miss Cross zou naar kennissen in den Haag gaan en de Andringa's bleven altijd de kleine vacanties op school, ze hadden geen familie in Holland.
's Avonds kwam er een klein denneboompje; aangestoken droeg Frans het binnen, eene groote kaart hing er aan: Voor Loula Almerus en hare vriendinnen van V.A.
‘Van oom, wat aardig, hé?’
Zelf hield Loula bijna niets, ze gaf haast alles aan Nelly en Klara, die met ieder kleinigheidje haast even blij waren.
Juffrouw Rika klopte Loula op haar schouder en zeide bij 't naar bed gaan: ‘Loula, als je je tante uit Heirum soms in de vacantie spreekt, doe tante dan mijne complimenten en zeg, dat je manieren niet zoo hard vooruit gegaan zijn als ik gehoopt had, maar we hebben je, vooral in dezen laatsten tijd van eene bijzonder prettige zijde leeren kennen.’
Loula lachte.
‘Nou, dat is aardig. Riek is zoo scheutig niet met haar lof!’ zeide Ange hartelijk.
‘Dat zal je tante wel pleizier doen,’ dacht Margot.
‘Maar ik zeg er niets van, 't zou nog al iets voor mij zijn.... ik houd niets van die zelfverheffingen.’
‘Louk, je bent een type!’ lachte Anna.
‘Zeg jij maar niets, je hoofd is vol wereldsche ijdelheden, Ansje.’
Anna schaterde het uit.
‘Op nieuwjaar is er weer een diner, dat las ze me zoo
| |
| |
even voor,’ plaagde Ange, ‘en dan kan ze het mooie uitgesneden japonnetje toch aan.’
't Was zacht, bijna lenteachtig in de lucht, toen het rijtuig dertig December te Lindeheuvel voorkwam.
De drukste van allemaal was Loula.
‘Waar is mijn mof, wie gaat met ons mee, hoe laat ben jij thuis, Ange?’
‘Om twaalf uur in Maastricht en dan nog met het rijtuig een uurtje rijden.’
‘Loula wees wat kalmer en vlieg niet zoo heen en weer, je komt nog ziek van vermoeidheid in Utrecht aan!’ waarschuwde Margot.
‘'t Doet er niet toe, als Queen maar aan 't station is, daar springt een knoop van mijn laars!’
‘Loula wees toch een beetje bedaard!’ vroeg juffrouw Rika.
‘Wie gaat mee in 't rijtuig?’
‘Juffrouw Marie,’ antwoordde Anna.
‘Met ons vijven. O, menschen, kinderen, daar is het rijtuig, kom naar buiten! In haar opgewondenheid viel ze juffrouw Rika om den hals, die er een beetje verbaasd over was, maar het niet wilde toonen.’
‘Vooruit koetsier, naar 't station,’ riep Loula overmoedig.
‘Maar Loula, Loula, hoe kom je zoo, toe maak nu niet zoo'n drukte.’
Aan 't station was 't echter nog erger.
‘Mijn kaartje, hemeltje, het reçu van mijn koffer.’
Gelukkig kwam de trein voor Utrecht het eerste voor.
Onstuimig nam ze van ieder afscheid, toen sloeg ze 't portier dicht, wuifde tot 't station niet meer in 't gezicht was, en viel met een plof op de bank.
Met een zucht van verlichting reed juffrouw Marie in 't rijtuig terug naar Lindeheuvel.
Naar vier verschillende plaatsen van 't land spoorden de vier vriendinnen van de Engelsche kamer, hartelijkheid en huiselijkheid te gemoet.
|
|