| |
| |
| |
Hoofdstuk VI.
De visite bij de oude nichten.
Loula's leven op Lindeheuvel was nu geheel veranderd.
Het eenzame verlaten gevoel had plaats gemaakt voor een gevoel van dankbaarheid. Haar warm hart had behoefte om zich te uiten, om lief en hartelijk voor iemand te wezen
Haar brieven naar Utrecht waren dan ook heel anders, en toen ze na papa's verjaardag weer te Lindeheuvel kwam was 't met een licht hart.
‘Loula is niets veranderd,’ vond Elze.
‘Toch wel een beetje,’ dacht juffrouw Betsy, ‘iets meer inschikkelijk zou ik zeggen,’ zeide ze hardop en Elze schreef twee dagen later:
Lieve Louk,
Wat was het prettig je weer te zien. Juffrouw Betsy vond je inschikkelijker geworden, maar ik dacht, ze is net dezelfde gebleven. Hoe heerlijk heb je me verteld van de school. Ik ben zóó blij, dat je er nu eene vriendin hebt. Dit is maar een heel klein briefje, want ik heb bijna geen tijd, daar ik aan drie groote handwerken tegelijk voor St. Nicolaas bezig ben. Papa verzoekt me je te zeggen, of je nu vooral Woensdag die visites wilt maken, 't is anders zoo raar tegenover de familie, zoo onbeleefd. Maandag-
| |
| |
avond heb ik toch geslapen als een marmot, we hadden die twee andere nachten ook zóó lang gesproken. Als je Zaterdag kunt gaan, heeft papa het nog liever, schrijf je gauw hoe of de nichten waren en ook of de oude tante een lief mensch is?
Eene hartelijke omhelzing van
je liefhebbende QUEEN.
P.S. Wil is erg blij met de postzegels, hij wil er graag nog meer hebben.
Dat moet Zaterdag dan maar plaats hebben, dacht Loula met een zucht, toen ze in haar bed lag, zonde van den gezelligen Zaterdagmiddag.
Op de slaapkamer was veel veranderd.
Juffrouw Rika had Willy Anderbergen laten ruilen met Anna van Delden. Anna was achterlijk met haar Engelsch en daarom kwam zij nu op de Engelsche kamer.
‘Dan ga ik naar de Fransche chambre, dat zal je zien,’ zeide Loula verschrikt tegen Ange.
‘Wel neen, domme gans, begrijp je dat nu niet?’
‘Dat dan?’
‘Willy heeft hier den laatsten tijd geen prettig leventje gehad. Nu brengen ze haar in eene andere omgeving. Jij zit aan tafel naast Leclair en op de wandeling loop je naast haar. Neen, je zult niet weggaan.’
Anna van Delden was lang en blond. Ze was stil en had veel liefhebberijen. In plaats van Willy's lorren stonden allerlei andere dingen op het kastje, een timmerdoos, een handwerkkussen, eene verfdoos, een kistje met leer om bloemen van te maken. Ze was handig en droeg een lorgnet.
‘'t Wordt me hier te benauwd,’ zeide Margot eens.
‘Hoe zoo?’ vroeg Ange.
‘Wel, jij met al je geleerdheid en talenten.’
‘Annie, wier handwerken duizendmaal mooier dan die van mij zijn en Loula met....’
| |
| |
‘Niets, niemendal,’ viel Loula zelf in.
‘Jij kunt iedereen naspreken, dat is ook iets,’ antwoordde Ange, en je kunt comedies en verzen ook bedenken.’
‘'t Is wat!’ en Loula strekte de handen afwerend uit.
Margot lachte.
‘Jij bent keurig, Goos, als jij er niet was, zouden we voortdurend mauvais points voor onze kamer krijgen en je aard is lui, dus stellen we je opruimingsgeest op hoogen prijs,’ zeide Ange.
Miss Cross kwam binnen en keek wat ontstemd.
‘Scheelt er iets aan?’ vroeg Loula goedig.
De Engelsche wees op haar hoofd.
‘Zoo'n hoofdpijn? Meteen wipte ze uit bed en gaf miss Cross haar eau-de-colognefleschje. ‘Heelemaal op gebruiken.’
De secondante knikte haar vriendelijk toe. Ze was blij dat ze deze vier meisjes onder haar hoede had. Ze maakten 't haar niet bijzonder lastig en zij op haar beurt liet ze zooveel vrijheid, als er maar mee door kon.
Angélique Durard had een edelmoedig karakter; nu ze eenmaal aan Loula haar jaloezie bekend had, was die zoo goed als verdwenen. Ze kon het best hebben, dat Loula verder in sommige vakken was, en hinderde 't haar een enkel keertje, dat haar opstellen niet altijd meer de mooiste waren, ze hield er niet minder om van haar nieuwe vriendin.
Margot en Anna konden het ook best samen vinden.
‘Die gaan 't leven al handwerkende door,’ plaagde Loula
‘Wat zeggen jelui ervan?’ vroeg Loula, terwijl ze haar wangen dik opblies en haar armen zoo ver mogelijk van haar lijf hield.
‘Keurig.... alleen je mantel nog wat aftrekken,’ antwoordde Ange.
‘Zou je liever met miss Cross gaan?’ vroeg Anna.
‘Ja, ik ben niet de Weerdt-achtig, dat weten jelui wel.’
| |
| |
Ze liep met groote passen in de vestibule op en neer.
‘Ga je visites maken?’ vroeg Willy, die gearmd met Nonnie Weilke uit de eetkamer kwam, ‘ga je nog naar huis?’
‘Ja, heb je een boodschap aan je mama?’
‘Toe, vraag of ik mijn nieuwe winterjapon gauw krijg.’
‘Goed.’
Willy ging naar boven met Nonnie. Ze waren erge intieme vriendinnen geworden.
‘Loula in haar nieuwe winterkleeren, wat lijk je groot!’ lachte Margot, ‘vindt je niet Ange?’
‘Ik heb net een gevoel van een kermismensch, zoo opgeprikt, ajakkes.’
‘Heb je wel een visiteboekje?’ informeerde Ange.
‘Neen, dat bezit ik niet eens.’
‘Dan zal ik 't mijne halen?’
‘Ik had de kaartjes maar zoo los in mijn zak.’
‘Nu weet ik meteen een presentje voor haar St. Nicolaas,’ fluisterde Anna Margot in.
Ange rende meer dan dat ze liep om 't visiteboekje aan Loula te brengen, die juist bezig was om haar visitelijst aan juffrouw de Weerdt voor te lezen.
Tien minuten later reden de secondante en Loula naar den Haag.
‘Waar 't eerst heen?’ vroeg Loula.
‘Naar de nichten, dat is de naaste weg.’
‘Ik zou wel eens willen weten of ze mee gaat,’ dacht Loula, ‘misschien is 't wel gek om het te vragen, maar toch, ik wil 't weten.’
‘Gaat u mee naar binnen?’ vroeg ze ineens.
‘Neen, ik blijf in 't rijtuig wachten.’
‘O,’ zuchtte Loula van verlichting.
Zondag daarop schreef ze na kerktijd den volgenden brief aan tante Willemien.
| |
| |
Lindeheuvel, 26 October 19..
Beste tante,
Papa plaagt U zoo dikwijls, dat U zoo familieziek is, 't zal U dan ook wel erg interesseeren hoe ik 't gisteren met mijne visites gehad heb. De Hollandsche secondante reed met me mee. Zij is een zuur mensch. Als U niet weet, wat dat woord uitdrukt, vraagt het dan maar aan Professor, die weet het wel. 't Eerst gingen we naar de nichten. Toen de bel overging, had ik een raar gevoel in mijn maag en toen die oude heksachtige meid me open deed, keek ik nog eens naar 't rijtuig en wenschte, dat ik al weer goed en wel op weg naar huis was.
Ik werd in eene groote kamer gelaten, alles was onder hoezen.... dat schijnt eene familiekwaal te zijn. Niet boos worden, tante! Heel vormelijk had ik de heks mijn kaartje mee gegeven. Terwijl ik rondkeek, was er boven mijn hoofd een wonderlijk geschuifel. De nichten deden zeker eene andere japon voor me aan.
Is U ook in die kamer met al die portretten geweest? Ik geloof, dat er prachtige dingen waren.
Mooie beeldjes, maar hoe jammer, dat ze er allemaal tulle lappen omgeslingerd hadden.... doodzonde.
Zeker heb ik wel tien minuten gewacht. Door de vitrages heen zag ik de Weerdt in haar koets zitten, ze reed langzaam heen en weer en ik telde hoe dikwijls de koetsier al gedraaid had, toen ineens de deur open ging en een vrij oud dametje met mijn kaartje in haar hand binnen kwam.
‘Tante, waarom hebt U niet gezegd, dat nicht Koosje zóó klein was?’
‘En daar hebben we nu Louis' meisje, och, wat zal Gusta een plezier in je hebben, laat eens kijken. Een kuiltje in haar kin, net als Louis en de opslag van je oogen, precies zoo. Alleen 't krulhaar heb je van
| |
| |
je moeder, maar ga zitten, lieve kind, ga zitten.’
Nauwelijks zat ik of de deur ging open en nicht Gusta kwam binnen en toen begon het lieve leven weer over mijne wenkbrauwen, mijn gebogen neus en 't kuiltje.
‘Nicht Gusta ging nog verder. Of ik ook zulke mooi gevormde handen en voeten had?’
Ik strekte mijne beenen recht vooruit en deed dat wat hard, zoodat de beeldjes op de drie staande étagères rinkelden van belang.
Toen de nichten met haar vergelijkingen klaar waren, spraken ze me ook niet langer als Louis' meisje of Louis' oudste dochter aan, maar zeiden flink weg Loula. Ik had Louise verwacht. Ze vroegen me te gelijk naar 't leven hier op Lindeheuvel.
Maar tante weet U nu hoe dat gesprek ging? Ik zal probeeren om het voor U weer te geven?
‘En heb je aardige beschaafde vriendinnen?’ vroeg nicht Koosje.
‘Ja nicht, heele aardige,’ antwoordde ik.
‘Heele aardige,’ herhaalde nicht Koosje.
‘Heele aardige, kom, kom, wel zoo,’ klonk 't heel zacht uit nicht Gusta's mond en dat ging met alles, wat ze wilden en vroegen. Een heel poosje na het gesprokene kwam nicht Guus met haar herhaaling: ‘Kom, kom, wel zoo.’
Ze waren heel hartelijk en vroegen me voor den volgenden Zondag op visite. Alleen zal ik me daar wel goed kunnen houden, maar als er een ander bij was, zou ik 't uitproesten. Waarom heeft U me nooit verteld, dat ze zoo grappig waren?
't Heele huis vond ik net zoo'n poppenhuis in 't groot, zooals we toen in 't museum in Utrecht zagen, weet U niet meer?
We spraken over talen en rekenen en dat ik van rekenen niet zooveel hield, over bloemen, ledikanten
| |
| |
met of zonder gordijnen, over vruchten, de broers en Elze, toen ik Els Queen noemde, moesten ze weten waarom.
‘Omdat ze zoo koninklijk doet, zulke goede manieren heeft,’ zeide ik.
U moet niet denken dat ik gauw van mijne uitlegging afkwam. Alles behalve. Heel secuur moesten ze alles weten en toen was 't weer:
‘Zulke goede manieren.’
Ik sprak met nicht Koosje over de kweek, die achter Lindeheuvel is en daar hoorde ik tot mijne groote verbazing: ‘Zulke goede manieren, kom, kom, wel zoo.’
Ineens ging de bel heel venijnig over en een oogenblik daarna kwam de heks, die er dichterbij toch nog al goedig uitzag, zeggen, dat de dame in 't rijtuig vroeg, of de dame van binnen kwam.
Verschrikt stond ik op en nam haastig afscheid van de nichten. Ze brachten me tot de tusschengangdeur. Overal waren tochtlatten.
‘Tot morgen over een week, lieve Loula,’ riepen ze herhaaldelijk.
In het rijtuig was ik lieve Loula af. De Weerdt was woedend. Een half uur had ik haar laten wachten, dat kwam heelemaal niet te pas; we hadden afgesproken van twintig minuten, of ik al zeide, dat ik met mijn rug naar de pendule had gezeten, dat gaf niets. Ik keek de raampjes maar uit tot het rijtuig voor 't huis van neef Anderbergen stil hield. Dadelijk werd ik in een elegante salon gelaten, waar nicht Sophie een antimacasser haakte; twee aardige kinderen speelden op den grond met een voetebankje, dat ze over het kleed sleepten. Ik moest aan u denken. O, tante Willemien, u op Zaterdagmiddag met zoo'n fijn handwerkje en de kinderen, die dat prachtige kleed zoo bedierven.
| |
| |
Nicht was heel mooi gekleed in 't fluweel en ze heeft een mooi gezicht, vind ik.
Ze sprak heel lief tegen me en ik bracht Willy's boodschap over. Iets van eene winterjurk, toen begon ze erg te klagen over naaisters, die nooit hare beloften hielden. U begrijpt dat ik daar niet veel over meesprak. Verder vroeg ze of ik niet verlangde om later heel veel naar bals en diners te gaan, en dat ik Willy in Utrecht eens te logeeren moest vragen. Ik grinnikte maar zoo wat, gelukkig kwam neef gauw binnen. Hem vond ik veel aardiger, veel gewoner en natuurlijker. Hij trok geen kleine mondjes en was aardig tegen de kinderen, nicht was dat niet, aldoor lette ze op hunne manieren, of hun haar netjes zat. Ik geloof, dat zij een erg ‘wereldlijk’ mensch is. Weet U wel, dat Frits dat altijd zeide. We schoten niet erg op en ik stond dan ook maar gauw op. En denkt U dat de Weerdt nu tevreden was? Heelemaal niet, ik wist niet hoe 't hoorde, ik had er tien minuten gezeten en ze zou klagen bij de dames Manders, over mijn weinige welopgevoedheid. Het was ook nooit goed. Ach, het visites maken met de jongens te Heirum was wel zoo gemakkelijk. Ik begon het warm te krijgen in mijn nieuwe winterplunje en toen ik even later in een klein, kaal spreekkamertje bij tante Almerus zat, had ik een gevoel alsof mijne oogen wegzonken in mijne wangen. Nu wist ik niet, dat tante Ella nog een zoon had. Ineens ging de deur open en bood een allergrappigste mijnheer mij zijn arm en zeide: ‘Nichtje Loula, ga maar mee naar mijn heiligdom.’
Wat een wonderlijke man was dat, ik wist niet wat ik van hem denken moest. Hij droeg een wijde fluweelen kiel met een riem om zijn middel, en had een gebreiden of gehaakten baret op, die vol vlekken was. Broer zou huilen als hij zoo'n mal kinderachtig pak aan moest hebben. Ik vergeet nog, dat hij op erg vun- | |
| |
zige muilen slofte, rood met goud bestikt. Hij ging verscheidene kamers met me door, schoof een dik rood gordijn op zij en keek me lachend aan.
‘Ik ben bezig moeders' portret te maken.’ In een hoek van 't atelier, want daar waren we, zat eene groote oude dame, als een pop zoo stil, met een oud opengeslagen boek voor zich. Heelemaal op mijn gemak was ik niet. Ik struikelde over een ijsberenvel, dat op den grond lag en ging naar tante toe. Ze ziet er knap uit, en ze moet al heel oud zijn want haar zoon is iets jonger dan papa.
‘Nu zullen we de zitting maar opheffen,’ zeide hij en wreef in zijn handen.
Eerst was tante een beetje strakjes, maar hij, neef zal ik maar zeggen, liet alle stijfheid verdwijnen. Ze vond het niet aardig dat ik zoo laat kwam, geloof ik. Ik zeide, dat ik zoo tegen dien visitemiddag had opgezien en dat ik er nog veel erger tegen op zag straks weer in 't rijtuig te stappen.’
‘Waarom?’ vroeg neef Victor.
‘Omdat ik altijd te lang of te kort blijf, neef,’ antwoordde ik.
‘Dan zullen we je wegsturen, als wij denken, dat het tijd wordt,’ beloofde hij, en zeg nu in plaats van neef, oom, dat klinkt veel prettiger.
Onder de gesprekken door keek ik eens goed rond. Heeft U wel eens een atelier van een schilder gezien, tante? Er is van alles; mooie kleedjes, prachtige lappen fluweel en zijde, overal kannetjes, beeldjes, vaasjes, heele wonderlijke altijd, schilderijen, ook veel zonder lijst, en eene lekkere lucht van verf en terpentijn. Neef schildert meestal portretten, maar ook wel eens een landschap, zeide hij. Ik had, wat tante betreft, 't gevoel van eene vesting te veroveren met beleid en tact. Langzamerhand werd ze toeschietelijker en verdween dat strakke. Ze vroeg naar U en oom en
| |
| |
naar mijn thuis. Heel gezellig. Toen er gebeld werd, schrikte ik op, maar 't was andere visite, die in de salon gelaten werd. Toch stond ik op en oom Victor bracht me naar het rijtuig. Zóó in dat pak. Hij hield een alleraardigst gesprek met de Weerdt over het rijtuig en dat ze een anderen keer vooral mee naar boven moest gaan. Hij gaf mij bij 't wegrijden een zoen en beloofde me gauw een invitatie te sturen.
‘Oom zag er wel wat vreemd uit!’ zeide ik, toen we voortreden, ik dacht, wat zal 't mensch zich aan die kleedij geërgerd hebben.
Tot mijne groote verbazing antwoordde ze: ‘Een artist, Loula, is een artist.’
‘Ja, dat is zoo,’ zeide ik.
Verder spraken we niet meer. De van Brakels en de Elsdommen waren uit of deden maar zoo. Bij de van Brakels zag ik twee dames door een vitrage kijken en ik hoorde in de gang zoo'n gemompel. Ik gaf mijn kaartje en toen reden we naar Lindeheuvel terug.
Nu weet U, hoe ik het gehad heb. U begrijpt wel dat ik dezen brief in tempo's schrijf. Laat U hem echter niet aan oom lezen. Oom houdt er niet van als men zoo gauw over de menschen oordeelt. Misschien is moes Anderbergen juist wel lief en aardig, maar ik geloof het toch niet. Vraag U of oom, als hij domineesvergadering in den Haag heeft, mij komt opzoeken? En nu eindig ik pardoes. Groet oom en Uw zevenster van
Uw LOUK.
‘'t Is allerheerlijkst wat ik nu weet,’ met dien opgewonden uitroep kwam Ange de klasse op een Zaterdagmorgen binnen.
‘Wat dan?’ vroeg Margot.
Ange stompte Loula aan, die met de vingers in haar ooren haar aardrijkskunde leerde.
| |
| |
‘Hè?’ vroeg ze ineens opziende.
‘Cross gaat naar Amsterdam van vanmiddag tot Maandagmorgen, dus slapen we zonder secondante.’
‘Prettig vrij,’ antwoordde Loula, ‘maar nu ga ik morgen naar de nichten, dat is jammer.’
‘Wat zou dat? Je bent toch 's avonds weer terug,’ zei Ange.
‘O ja, en dan praten we heel lang en ik heb nog chocolade in mijn kastje, die eten we dan op, hè, 't kan me nu heelemaal niet schelen hoe die alpentoppen en passen heeten en al die Zwitsersche cantons, ik heb 't gisteren heelemaal vergeten om te leeren, de Jungfrau, de....’
‘Nu, je hebt toch in je boek gekeken,’ merkte Margot op.
Loula rolde er door heen en juffrouw de Weerdt gaf haar dan ook geen strafwerk op....
't Was prachtig, helder winterweer toen Frans Loula naar den Haag bracht. Vlak voor 't huis van de nichten tikte hij aan zijn pet en nam afscheid van haar.
De ‘heks’ lachte, knikte haar vriendelijk toe en hielp haar ontdoen van hoed en mantel. Achter de groen saaien tochtdeur stond nicht Koosje.
‘Welkom, lieve, hoe ben je hier gekomen?’
‘Frans, de knecht van de school, heeft me gebracht.’
‘Zoo, dat is goed,’ en dan harder ‘Gusta, Guusje, ze is er.’
De tafel was keurig gedekt en toen nicht Guusje er was, gingen ze zitten in eene kleine eetkamer met eene serre. Loula liet zich alles best smaken en bij alles wat ze zeide, knikten de nichten haar toe.
‘Dag poes,’ zeide nicht Koosje met stralende oogen van hartelijkheid, Loula aanziende.
‘Lievertje ben je al eens bij tante Almerus geweest?’
‘Ja nicht Gusta, en ik vond oom Victor zoo aardig, zoo grappig.’
‘Oom.... je meent neef.’
‘Ja maar hij vroeg, of ik oom wilde zeggen.’
| |
| |
‘Kom, kom, wel zoo.... ik voor mij houd mij niet van die benamingen, men noemt elkaar, zooals de familierelatie is, altijd volgens mijne bescheiden meening.’
‘Zeker, Gusta, zeker kind, groot gelijk, maar Victor is een groot kind, met de invallen van een kind.’
‘Een artist is nu eenmaal een artist,’ zeide Loula wijs en bestreek haar beschuitje dik met jam.
Na het koffiedrinken gingen de nichten zich verkleeden, Loula mocht in dien tijd de planten begieten.
Ik geloof wezenlijk, dat ze een beetje met mijn visite inzitten, ze weten zeker niet, wat ze met me zullen uitvoeren, dacht Loula en nu bedenken ze maar wat werk voor me in hunne serre. Die planten begieten.... ze zijn zoo keurig netjes, dan mag ik wel geen druppel morsen, zulke oude dametjes zijn zóó in de puntjes; ik zal, hoe heet ze ook weer?.... o, ja, Mijntje, eens vragen, welke planten veel en welke weinig water noodig hebben.
‘Mijntje?’
‘Jongejuffrouw!’
‘Hoe geven de nichten de planten water, veel of weinig?’
‘Middelmaat, niet te veel en niet te weinig. U kunt 't gietertje telkens weer uit de waterleiding vullen.’
‘O juist. De nichten kleeden zich aan om een eindje met me te gaan wandelen.
‘Wandelen, jongejuffrouw, dat denk ik wel niet, kijk daar is onze stal, 't rijtuig wordt ingespannen.’
‘Rijden, o dol!’ 't Liefst van alles was Loula door den tuin naar het rijtuig toegehold om naar het inspannen te kijken, maar ze meende, dat het beter was tegenover de nichten om het rijtuig maar deftig te laten voorkomen.
‘O nicht hoe heerlijk, dat we uit rijden gaan!’ zeide ze opgewonden, toen nicht Koosje weer het eerst beneden kwam.
‘Gusta, kom je, kind?’
‘Ja, ja.’ Puffend en beladen met mantels sjaals en bontjes kwam nicht Gusta binnen.
| |
| |
‘We gaan in een open rijtuig, we houden erg van de frissche lucht, moet je weten, maar dan moeten wij ons ook goed in pakken. Hier is een sjaal voor jou!’
‘Heusch, 't hoeft niet!’
‘Zeker, je bent 't niet gewend, poesje, als je nu een zijden doek onder je manteltje doet en dan een boa om je hals.’
‘Goed nicht.’ Geduldig liet Loula zich inbakeren.
't Duurde nog een heele tijd eer ze weg gingen. Een groote plaid spreidde Mijntje over de knieën en Loula, die tegenover de nichten zat, was zoo stijf ingepakt met doeken en sjaals, dat ze met geen mogelijkheid kon gaan verzitten.
Ze genoot van de vroolijkheid en drukte, en de nichten hadden pleizier in haar opgewektheid.
‘Een ander keertje moet je je vriendin Ange eens meenemen, er is juist nog een plaatsje voor haar over.’
‘Heel graag nicht.’
Ze reden nu den rijweg langs het Kurhaus te Scheveningen.
‘O, kind, die zeewind, als je maar geen koude vat, als je nu maar niets krijgt.’
‘Stellig niet nicht, maar kijk, oom Victor daar met zoo'n lichte overjas,’ en meteen wuifde Loula uit al haar macht tegen den schilder, die met een groepje heeren naar de zee stond te kijken.
De nichten keken wat verschrikt.
‘Maar Loula....’
‘Maar Lousje, och heden.’
‘Nicht, 't is oom Victor en hij herkende me, hij groette zoo hartelijk terug, zag U niet?
‘Jawel, maar er stonden andere heeren bij,’ zeide nicht Koosje.
‘Ja, allemaal andere heeren, heele jongen nog wel,’ viel nicht Gusta in.
‘'t Geeft niets, uwe paarden loopen zóó hard, we zijn uit het gezicht, eer ze 't weten.’
| |
| |
De nichten lachten.
‘Niet boos wezen, ik dacht niet, dat ik iets ongepasts deed.’
‘Och, poes, we zijn heelemaal niet boos en twee kleine handjes klopten onder de dekens op Loula's knieën.
Na het eten deden de nichten een slaapje en keek Loula de portefeuille in, en toen Frans haar met 't rijtuig kwam halen, had ze haar zakken vol met borstplaatjes en andere snoeperijen.
Ze was vrij laat, juist toen het rijtuig voorkwam gingen de drie anderen naar boven.
Loula haastte zich en spreidde al 't lekkers op haar bed uit.
“Heb je het prettig gehad?” vroeg Ange.
“O ja, heel gezellig.”
“Meisjes, gisteren liet ik de tusschendeur open, maar ik vind 't van avond wat koud als de gangdeuren ook open blijven, dus ik vertrouw, dat jelui je wel gedragen zult, alsof miss Cross op de kamer was,” zeide juffrouw Marie Manders.
“Ja, juffrouw.”
“Zeker juffrouw,” antwoordden ze door elkaar.
Toen de deur dicht was wees Loula op 't bed.
“Weet je wat, we kleeden ons haastig uit en dan gaan we op mijn bed zitten, alle vier, en eten en babbelen nog wat gezellig.”
“En 't licht!” vroeg Margot.
“Dat blazen we uit,” vond Ange.
“Ja, vooral, anders is het veel te gevaarlijk.”
Ze haastten zich nu zoo hard als ze konden.
Toen ze klaar waren, blies Anna het licht uit en gingen ze allemaal op Loula's bed zitten.
“Als we 't maar proeven, daar komt het maar op aan,” sprak Margot met een vollen mond.
“Daar, een hopje,” fluisterde Loula en meteen viel er een op den grond.
| |
| |
De gangklok sloeg elf met langzame slagen.
Ineens kraakte er een deur en Anna gaf een gilletje van angst.
“Houdt je toch stil, juffrouw Rika doet de ronde.”
“Neen Leclair,” antwoordde Loula.
“Loula, geen woord meer, je kunt niet fluisteren, je doet het veel te hard.”
“'t Is toch Leclair, hoor je dat niet aan haar manier van loopen?”
“Ja, ze heeft gelijk,” zeide Ange heel zacht.
De stappen hielden op.
“Ieder naar ons bed gaan?” vroeg Anna gejaagd.
“Neen, 't kan niet meer, o hemel!” zuchte Margot.
Van angst zaten ze nu met haar viertjes gearmd naast elkaar op Loula's bed.
De stappen kwamen heel vlak bij en Ange zag eene gedaante naar de tafel gaan. Een handgreep naar de lucifers en even later verlichtte de kaars de vier meisjes ieder met een hopje in den mond.
“Wat heeft dat te beduiden?” vroeg de Française driftig.
Niemand kon antwoorden.
Loula haalde onder de dekens nog een hopje en zeide: “Celà!”
Verontwaardigd zag de driftige secondante haar aan en wees dreigend naar ieders bed.
“'t Zal precies een reclameprent geweest zijn, denk je niet, Ange?”
“Stil toch Louk,” Ange proestte 't uit.
“Het gestoorde souper,” zuchtte Margot.
“Ik heb mijn hop ineens doorgeslikt,” klaagde Anna.
Leclair stampte met haar voet, “vite, vite!”
“In allen gevalle heb ik er 't meeste verdriet van, mijn bed ligt vol papiertjes en kruimels en jelui hebben mijne kussens plat gezeten.”
Toen ze er allemaal in lagen, beloofde mademoiselle Leclair aan ieder een Fransch opstel voor den volgenden morgen en blies de kaars uit.
| |
| |
“Dat is alweer geleden,” zeide Loula, toen 't een poosje doodstil geweest was in de kamer. Van middag reed ik rijk in bont gehuld door de residentie en nu lig ik tusschen papiertjes en lorren op mijne schamele legerstede. Nacht lieve dames.’
‘Wel bedankt voor je tractatie, maar Louk, help je me met een opstel?’ vroeg Margot.
‘Ja.’
‘En jij mij, Ange?’
‘Zeker Anna, met pleizier. Wel te rusten, ik krijg kiespijn van al de zoetigheid.’
't Was Sint-Nicolaas. Overal geheimzinnige gezichten. Vlugge gejaagde bewegingen om een handwerk te bedekken, wanneer onverwacht iemand binnen komt voor wie het bestemd is.
Een lucht van lak, stijfsel en gom. En het spreekkamertje vol met pakken van allerlei vorm en grootte uit allerlei steden en dorpjes van ons land.
Heel Lindeheuvel was er van vervuld en in bijna alle lessenaars lagen stukjes chocolade of borstplaat.
Margot en Anna deden in haar vrijen tijd niets anders dan handwerkjes maken.
Ange's vingers waren vol vlekken en ze rook naar terpentijn en vernis, wat de vriendinnen vermoeden gaf.
‘Ange schildert bepaald iets voor ons, maar wat zou Loula doen, die zie je nooit met een handwerk,’ zeide Margot tegen Anna.
‘Ze loopt meer in den tuin, misschien bedenkt ze verzen,’ meende Anna.
‘Wat zal ik doen?’ was de gedachte, waar Loula de laatste dagen mee opstand en mee naar bed ging. Ineens viel haar iets in. Woensdag vóór St. Nicolaas zou ze bij tante Almerus en oom Victor op visite gaan en dan nam ze een portemonnaie mee met al haar gespaarde weekgeld.
| |
| |
‘Oom Victor wilt U een paar boodschappen met me doen?’ vroeg ze, toen ze midden in het atelier stond. ‘Ziet U, we mogen niet alleen op straat en toen we verleden week boodschappen voor St. Nicolaas deden, waren de anderen er bij.’
Oom legde zijne penseelen weg en vroeg plagend: ‘Moet ik me verkleeden, Loula?’
‘Neen oom, zeker niet.’
‘Dus nu zie ik meteen, dat je geen nuf bent.’ Loula lachte, oom zag er wonderlijk uit. Queen zou zoo niet graag met hem de straat op gaan, dacht ze en keek naar den grooten man met zijn wollen baret en de jas, die open hing waardoor een grof gebreid vest te zien kwam.
Een uur later kwam ze thuis met vier allerliefste kleine beursjes. Ze kreeg van oom vier busjes en legde toen haar plan uit. Nu koop ik vier bloeiende planten en laat onder in den bloempot zoo'n busje doen, daar komt niemand achter, en geeft U me nu maar een boek, dan ben ik stil.’
Ze zat nu in een hoekje van het atelier. Tante Ella moest onverwacht bij eene zieke vriendin komen. Ze keek over haar boek heen 't atelier rond. Nergens was ze zoo graag als hier. Oom was altijd vol grappen en tante was nu ook heel lief tegen haar. Ze was hier vrij en niemand maakte aanmerkingen op haar. Aan tafel bediende zij oom en hij haar met veel omhaal en drukte.
‘Je moet er aan wennen tegen dat je naar deftige diners gaat,’ plaagde hij haar. ‘Je wordt langzamerhand eene uitgaande jonge dame.’
‘U lijkt oom Wierdens wel, die praat ook altijd van....’
‘Toch niet van een uitgaande, eerder van eene goeddoende dame, denk ik,’ viel oom Victor in.
‘He, Vic,’ bestrafte tante Ella haar zoon.
‘Doet er niet toe, ik flap er zoo dikwijls wat uit,’ troostte Loula den schilder, die lachend haar hand als bondgenoot drukte.
| |
| |
Loula had er pleizier in hoe kinderlijk die groote man met zijn oud moedertje omsprong, ze was dan ook nergens liever dan bij haar oudtante..........................
Allerpleizierigst liep de St. Nicolaasavond af. De tuinbaas had de busjes onder de bloeiende planten gestopt en daar Loula toch drie kleine prensentjes aan hare vriendinnen gegeven had, dachten ze er niet over, dat er nog iets onder in den bloempot kon zitten. Miss Cross zorgde voor de planten en stelde Loula's attentie op prijs.
't Zal me benieuwen, wanneer ze er achter komen, dacht Loula.
‘Hè,’ zuchtte Margot den dag na St. Nicolaas, ‘dat vind ik nu altijd zoo iets akeligs.’
‘Wat?’ vroeg Ange.
‘Dat zoo iets, waar je je lang opverheugd hebt, voorbij is.’
‘O, ja, precies als ik,’ viel Loula levendig in, ‘maar over drie weken hebben we Kerstvacantie, zie je, ik leef altijd van de eene verheugenis op de andere.’
‘Ja, ik ook, maar drie weken is zoo lang,’ klaagde Margot ‘en ik zie zoo tegen mijn bulletin op.’
‘Je wordt veel te lui, Goos,’ dreigde Ange.
|
|