| |
| |
| |
Hoofdstuk IV.
De raadgeving van Oom Wierdens.
Achter in den tuin was Loula bezig haar ver jaarsbrieven te beantwoorden. Haar pen kraste over het papier en ze keek nauwelijks op.
Over haar zat Elze met een zakdoek, waar ze eene groote F op borduurde. Willy lag voorover in het gras te lezen.
't Weer was zacht en van tijd tot tijd strooide de wind een paar acaciabloempjes op 't papier uit den hoogen acaciaboom, waaronder ze zaten.
Elze streek telkens over haar voorhoofd, ze had 't warm en haar naald piepte.
Lui rekte Willy zich uit en stond langzaam op.
‘Waar ga je heen?’ vroeg Elze.
‘Even het tweede deel halen.’
‘Wat heb je 't gauw uit, toe breng een glas met ijskoud water voor me mee, wil je?’
‘Jawel.’
Gauw kwam hij terug met twee glazen.
‘Kijk Els, nu haal ik een riet in het prieel en dan zuig ik het water zoo op, kijk nu.’
‘Maar dat is vies.’
‘Heelemaal niet vies. Weten jelui wie bij papa is?’
‘Wie dan?’ vroeg Loula een beetje nieuwsgierig.
‘Oom Wierdens.’
‘Och kom, op Zaterdag, 't kan niet.’
| |
| |
‘Maar kind, 't is Woensdag en ik zag oom naar boven gaan,’ zeide Willy driftig.
‘Hè, wat gek, nu dan komt hij straks wel bij ons, voor wie is die zakdoek, Queen?’
‘Voor Floor.’
‘'t Is innig met Floor en jou.’
Loula had er pleizier in om Elze met haar nieuwe vriendin Florence Deelaers te plagen; nu kon Els niet goed tegen plagen, 't maakte haar gauw boos.
‘Loula is jaloersch, ze wilde ook graag met Floor omgaan,’ en Willy knikte Els lachend toe.
‘'t Tweede deel schijnt niet erg mooi te zijn, dat je zoo met je zusters mee praat; als je lastig bent, moet je naar een ander gedeelte van den tuin, hoor ventje!’ zeide Loula een beetje boos.
‘Verbeeldt je eens,’ maar Willy zweeg toch.
‘Hoeveel heb je er al af?’ en Elze wees op de brieven.
‘Pas drie, schrijven gaat anders gauwer dan borduren, toe laat eens zien. O! met gaatjes, beeldig, is ze het heusch wel waard, die Flora?’ Loula lachte en knabbelde op haar pennehouder. ‘En mijnheer en mevrouw, hoe zijn die?’
‘Heele lieve menschen,’ antwoordde Els een beetje kort en dan ineens: ‘Wat heeft Alex, hij komt aangevlogen alsof er ik weet niet wat is.’
‘Hebben jelui mijn inktkoker ook?’ riep hij al uit de verte.
‘Ja, ik heb 't genoegen er inkt uit’.... verder kwam Loula niet. Woedend zag Alex haar aan.
‘Maar jongen, wat heb je?’ vroeg Loula hoogst verbaasd.
‘Wat ik heb, vraag je dat nog. Jij! Ik had Falk bij me, hij vroeg om inkt en een pennehouder, mijn inktkoker was er niet. Zeker met 't andere schuurgoed mee naar beneden genomen zeide ik, we gingen toen in de eetkamer iets opteekenen en toen Falk weg was, en ik aan de mei- | |
| |
den vroeg of die hem hadden, antwoordden ze, dat jij hem mee naar buiten hadt genomen.
“Maar hemeltjelief, dat is toch heel eenvoudig, ik moest brieven schrijven, mijn inktkoker was leeg, toen nam ik -”
“'t Is ongepast, ik wil 't niet meer, je blijft van mijn goed af, wel ja, gebruik mijne couverten ook maar, niets is veilig voor jou.”
“Ze had haast met haar brieven,” verontschuldigde Els haar.
“Och, kom, haast, Loula is onuitstaanbaar, ze wil 't heele huis regeeren, maar ik zeg je, van mijn goed blijf je af, versta je me?”
“Zeker versta ik je, daar heb je je intkoker.” Driftig schoof ze hem naar Alex toe, zoodat hij over 't kleine tuintafeltje heen gleed op het gras.
“Dat doe je met opzet.”
“Nietwaar, en Els, kijk maar niet zoo benauwd, je heilige zakdoek is niet bedorven.” Ze stond op en liep weg.
“Hè,” zuchtte Els. “Waarom zeide je het ook niet wat bedaarder.
“Loula is onuitstaanbaar in den laatsten tijd, buiten af is ze een engel en in huis zoo lastig en kurig. Ze doet alles wat ze wil. Ik hoop, dat ze in de vacantie een poos uit logeeren gaat. Ze bederft alles, kijk, 't ding is stuk ook, natuurlijk, 't glazen potje is gebroken.”
“Je kunt er wel een ander inkrijgen,” troostte Els hem.
“Ja, dat geloof ik ook; hè, ik ben er warm van geworden.”
“Waarom dee je ook zoo driftig, nu huilt Louk boven, of ze gaat uit.”
“Bij de Normannen haar leed klagen.”
“Neen, dat doet ze nooit, heusch niet Xander, dat is niets voor Loula.”
“O.... Hè, wat vervelend, dat ik me zoo boos gemaakt heb.”
“Ja. Weet jij ook of oom Wierdens bij papa is?”
“Ik weet 't niet, maar ik zal eens gaan kijken”.........................................................
| |
| |
't Was koel in de studeerkamer van mijnheer Almerus, de jaloezieën waren neer aan den tuinkant.
Hij had zijn bureaustoel omgedraaid en keek zijn zwager in 't goede, zachte gezicht.
“En nu weet ik alles van je familie, en vertel me nu eens, waarover je me eigenlijk komt spreken, want je hebt me iets te zeggen, zeide je zooeven,” en mijnheer Almerus zag den dominee vragend aan.
“Ja, dat heb ik ook, 't is over je dochter Louise.”
“Over Loula, heeft ze met de Paaschdagen ondeugende dingen uigehaald, 't is ook zoo'n halve kwajongen! Zij geeft mij meer last dan mijn drie andere kinderen tezamen, wil je dat wel gelooven, Wierdens?”
“Zeker, zeker.” Hij schudde langzaam met het hoofd.
“Heb je klachten?” vroeg mijnheer Almerus.
“Neen, ik zal 't je zeggen. Willemien en ik hebben veel over je meisje gesproken. We mogen haar graag, bijzonder graag zelfs en toch hindert 't mij, dat ze zoo vreemd en ruw kan uitvallen. Zou eene kostschool niet geschikt voor Louise wezen? Ze heeft zooveel goeds, maar ze moet eens onder vreemde oogen. Willemien was tegen eene kostschool, maar ik ben er in Louise's geval sterk voor. Hier treedt ze te veel op voor zoo'n jong ding, ze is pas veertien. De fijne schaaf moet er eens over, wat denk je er zelf van?”
“Dat je groot gelijk hebt. Ik dacht er ook dikwijls over. Juffrouw Betsy klaagt nooit over Loula en toch heeft ze het niet zoo gemakkelijk met mijn oudste.... maar welke kostschool?”
“Ik weet eene goede, van de dames Manders in den omtrek van den Haag.”
“Dan moet ze er maar in September heen, 't zal mij benieuwen hoe ze het opneemt.”
“Willemien had haar graag in huis genomen, maar dat zou Louise niet helpen, ons druk huishouden met al mijne jongens.”
| |
| |
“Wierdens, wil je me een dienst bewijzen?”
“Jawel, met genoegen, en die is?”
“'t Loula zeggen. Ik heb daar zoo geen slag van.”
“Hum.. laten we haar nu hier roepen en 't haar zeggen, jij, als vader.... is 't niet?”
“Best.” Eigenlijk zat mijnheer Almerus er wat mee in. Loula was zoo'n wonderlijk kind, ze zou 't stellig uitsnikken en niet tot bedaren te brengen zijn.
Hoe groot was zijne verbazing, toen Loula 't schijnbaar kalm opnam.
“Ik ben van plan je eens voor een jaartje naar eene kostschool te laten gaan,” zeide papa wat onzeker.
Ze keek een klein beetje ontstemd, maar antwoordde met iets overdreven luchtigs: “Dus van de Burgerschool af, 't is jammer, ik heb nog al zoo'n goed overgangs-examen gedaan, nu, ik kan 't ze nog allemaal vertellen, want we hebben nog drie dagen school voor de vacantie,” en toen met iets van een kleinen rechter in haar houding en stem: “Wie heeft dat verzonnen?”
“Ik dacht er al lang over en nu weet oom zoo'n goede kostschool, vlak bij den Haag, we hebben daar veel familie en kennissen, dus zal je het er niet eenzaam hebben, de dames Manders zijn stellig lieve beschaafde dames en....”
“O, ja dat zal natuurlijk wel.”
“Je neemt 't heel prettig en verstandig op, kind,” zeide papa.
“Dat dient ook wel, nu, ik heb eene afspraak, dag oom, of blijft u hier eten?”
“Neen, kind.”
“Groet tante Willemien en de jongens, tot straks papa!”
Teleurgesteld zag mijnheer Almerus den dominee aan. “Ik had gedacht, dat Loula meer aan haar huis gehecht was, ze stapt er zóó luchtig overheen, dat valt me tegen; aan den eenen kant ben ik wel blij, dat ze er niet zoo ongelukkig over is..... maar toch....”
Dominee Wierdens klopte zijn zwager op den schouder.
| |
| |
“Ze houdt zich groot, die Louise, ze is een dapper ding, maar ze trekt het zich wel degelijk aan, geloof dat maar.”
“'t Kan zijn. Enfin, Wierdens, hartelijk bedankt, dat je den knoop voor mij hebt doorgehakt, de groeten thuis, wacht, ik ga mee naar beneden, ik laat je even uit.”
De deur sloeg toe en mijnheer Almerus zat even daarna weer op zijne studeerkamer.
“Hè, hè, dat is nog al zonder stormen afgeloopen, en toch....!” Peinzend keek hij rond. Na een poos nam hij een boek op en keek er in zonder te lezen. Die Loula!
Met groote passen liep Loula haar kamer op en neer. Ik wil niet huilen, ik wil 't niet en ze klemde haar tanden op elkaar, terwijl ze haar hoed kreeg en haar handschoenen om ze een oogenblik later weer weg te bergen. Nu heeft Alex zijn zin, nu ga ik uit logeeren, een heelen tijd, heel lang. Elze hoeft mijne plagerijen niet meer te verdragen, ze zal me niet missen, die Floor kan haar troosten en Bets heeft 't gemakkelijk, natuurlijk heeft ze bij papa over me geklaagd. Neen, ik zal niet huilen; ze zullen er geen pleizier van hebben, niemand, geen zier. 't Verbaast me dat tante Willemien er niet tegen is, maar ik heb iets gezegd van eene afspraak om uit de studeerkamer weg te komen, wat zal ik doen? Kom, maar een eind gaan loopen, 't doet er niet toe waarheen.
Juist ging de deur open en kwam juffrouw Betsy er in.... “Zeg, Loula, blijft oom Wierdens eten, dan moet ik even schoon tafelgoed uit de linnenkast halen.”
“Oom blijft niet eten.”
Hij is hier toch geweest, ik hoorde zijne stem in de studeerkamer, meen ik.”
“Jawel, maar hij is al weer weg.”
“Wat zie je er warm uit.”
“Ja, ik heb me gehaast met brieven schrijven en nu wilde ik ze nog even naar 't postkantoor brengen voor 't eten.”
| |
| |
“'t Is al half vijf, dat zou ik niet meer doen.”
“Ook goed. Zeg, ik ga weg in September, naar eene school,” zeide ze onverschillig.
Verschrikt zag de huishoudster op.
“Doe nu maar niet zoo verbaasd, 't is toch lari, u hebt 't zelf aan papa gevraagd, dat begrijp ik heel goed, jok er maar niet om.” 't Kwam er ongeduldig uit.
“Maar kind, op mijn woord, ik weet van niets, hè Loula, hoe kun je.... ik vind het vreeselijk, dat je weg gaat.” “Nu, goed dan, dat geloof ik wel. Maar ik ga naar de dames Manders en die zijn heel lief en heel beschaafd, nu weet u alles.”
Loula kreeg ineens een benauwd, slikkerig gevoel, toen ze tranen aan de kleine wimpers zag schitteren, 't liefst had ze het uitgesnikt, o, die goede Bets, 't speet haar, ze houdt dan toch van me.... neen, ik wil niet huilen, ik wil niet.
Ze probeerde te lachen.
“Toe Bets, vergeef 't nu maar.”
“Och kind, ik zal je zoo missen, je bent wel lastig, dat is waar, maar ik houd zooveel van je. Misschien verandert je vader nog wel.”
“O neen, kom, ik ga 't de anderen even vertellen.”
“Weten die het dan nog niet?”
“Neen, dat denk ik niet.”
Hoofdschuddend bleef juffrouw Betsy voor de linnenkast staan. Wat kwam ze hier doen? O ja, schoon tafelgoed halen, maar 't was niet noodig.... Loula weg.... onder vreemden, alleen om die vrije manieren. Die mannen, die mannen, wat zijn ze toch wreed, maar ik ga nog eens een goed woordje doen bij mijnheer, en mevrouw Willemien schrijf ik eens een brief, neen ze moet niet weg gaan, dat vroolijke kind.
Onder den acaciaboom zaten ze nog met hun tweetjes, Else met haar borduurwerk en Alex las haar voor uit een sportkrantje.
| |
| |
Willy schopte met zijne beenen en zoog weer door een riet uit een versch glas water.
“Toe Lex, wees nu lief tegen Louk, ze komt nu alweer uit zichzelf terug.”
“Ze ziet er anders verbazend strijdlustig uit, als eene furie.”
Elze schoof Loula een stoel toe.
“Oom Wierdens is hier geweest.”
“Zie je wel, dat ik goed gezien heb?” zeide Willy.
“Ja, Wil. Nu, oom heeft papa eene kostschool aangeraden eene uitstekende moet het zijn, vlak bij den Haag, waar tantes en nichten wonen en zooveel kennissen, dus nog al gezellig.”
“Gekheid,” zeide Alex.
“O, Louk, 't is niet waar,” riep Elze.
“Dat is ook eene grap,” vond Willy, die ineens rechtop naast Loula stond.
“Heusch, 't is zoo.”
“Ajakkes.”
“Wezenlijk, Alex, zie ik er dan niet ernstig uit?”
“Vreeselijk, maar Louk, 't is verschrikkelijk, en Elze barstte het uit.
Kom, je hebt nu Floor, je zult me niet eens missen.”
“O, Louk.”
Willy slenterde naar binnen en Alex keek zijne zusters een voor een na. “Maar Loula, waarom eigenlijk, ik begrijp 't niet.”
“Ik wel. Mijne manieren zijn niet beschaafd of fijn, hoe noem je dat! Ik ben lastig in huis, redderig, bedillig, ik plaag Els, jij wilt me ook graag kwijt zijn, daareven zeide je nog, dat ik maar eens uit logeeren moest.”
“Dat meende ik zoo niet.”
“Dat zeg je nu!”
“Wezenlijk Loula, toe Elze, huil nu niet zoo.”
“Ik vind het zoo vreeselijk en 't kan me niet schelen, of Louk me plaagt met Floor, ik ben altijd even flauw met plagen.”
| |
| |
Weer werd het schemerig voor Loula's oogen en weer klemde ze haar handen stijf op elkaar en zeide ze steeds in zich zelf: “Ik wil niet huilen, ik wil niet.”
“Ja, nu kom ik als een jonge dame terug. Een vervelend woord: jonge dame, oom Wierdens zegt het zoo dikwijls.”
“O, Louk!”
“Kom, Els, alles went.”
“Maar dat jij het zelf niet vreeselijk vindt, dat begrijp ik niet,” zeide Alex verbaasd, “jij met je vrijheid, die je hier hebt. Nu ik er over nadenk, is het toch zoo gek niet.”
“Wel neen, datzeg ik je immers al, 't is heel goed voor me.”
“Meent ze 't nu of niet?” zei Alexander en keek zijne zuster lang aan.
“Zeker meen ik het.” Ze probeerde weer te lachen, maar toen ze Elze's betraand gezicht zag, keerde ze zich om, “we gaan eten, kom,” zeide ze met iets trillends in de stern.
Toch was ze aan tafel de drukste. Ze sprak in korte afgebroken zinnen, terwijl ze telkens vroeg, welke familie er in den Haag woonde. Maar in haar gezicht was iets, dat zeide, hoe weinig ze om papa's antwoord gaf. Elze's kant zag ze niet uit en wanneer ze haar eene schaal overreikte, keek ze haar voorbij om het betraande gezichtje niet te zien.
Willy, anders zoo druk en levendig aan tafel, zeide niets.
Juffrouw Betsy's knippende oogjes knipten erger dan ooit en Alex probeerde telkens een gesprek met papa te beginnen, dat toch niet doorging.
Met een zucht van verlichting stond Loula na tafel op.
“Waar ga je heen?” vroeg Alex.
“Mijnheer de Bruyn voorlezen.”
“Anders had ik een eindje met je om willen wandelen,” zeide hij goedig.
“Neen, 't kan niet, dit is al eene oude afspraak.”.........................................................
Boven bij mijnheer de Bruyn zat Max te lezen. Hij stond op toen Loula binnen kwam.
| |
| |
“Hij mag wel blijven, Loula,” vroeg de oude man, “tot de krant er is?”
“Zeker, maar is de krant er nog niet?”
“Neen, maar jij bent ook buitengewoon vroeg.”
“We waren zeker gauw klaar met het eten.”
“Ja.” Langzamerhand was er eene soort vriendschap tusschen den ouden, half blinden man en 't jonge meisje ontstaan. Hij vertelde haar graag verhalen uit Indië, waar hij dertig jaar gewoond had en op zijne beurt luisterde hij met het grootste genoegen naar Loula's ergernissen over school hoe vreeselijk ze het vond om ouder te worden en visites te gaan maken. Er was iets vertrouwelijks tusschen die twee gekomen. Mijnheer Almerus had den ouden man een paar maal opgezocht en Loula leende geregeld boeken van haar vriend. Bijna iederen Woensdag- en Zaterdagavond las ze hem voor. Andere avonden deden Cor of Eva het.
“Zijn de zusjes uit, Max?”
“Ja, Louk, uit eten met mama; Cor is alleen thuis, maar daar is de krant, nu ga ik weg.”
“'t Is hier zoo koel, heb je gezegd, ik denk, dat Louk er niets op tegen heeft, als je hier blijft, o, maar dan kun je niet lezen, als zij mij voorleest.”
“Ik luister graag, mijnheer” en Max ging dicht bij 't open raam zitten.
“Er is iets, er hapert iets aan, ze is niet met haar gedachten bij 't geen ze leest,” dacht de oude heer, “kon ik nu maar kijken, dan wist ik misschien, wat 't was. Zou ze 't vervelend vinden, dat Max hier blijft, maar neen, ze is niet verlegen en 't zijn goede vrienden die twee.”
Toen Cor drie kopjes thee gebracht had, staakte Loula 't lezen.
“Er staat niet veel nieuws in, vindt u wel, mijnheer?”
“Neen, niet veel bijzonders.”
“Maar ik weet een nieuwtje, Max mag ook raden.”
“Dat je uit logeeren gaat, misschien op reis, is 't iets, wat jou betreft?”
| |
| |
“Ja.”
“Kom, ik ben te oud voor raadseltjes, zeg 't me maar kind.”
“Ik ga naar kostschool.”
“Wat!” riepen beiden verbaasd.
“Ja, bij de dames Manders.” Ze vertelde nu aan één stuk door, zonder het antwoord af te wachten, precies als een van buiten geleerd lesje, alles wat ze wist van haar toekomstig verblijf.
“Foei, ik moet boos zijn op je vader, dat hij je van mij weg neemt, je bent zoo'n zonnetje voor me, Loula.”
“'t Is erg jammer,” zeide Max kort, hoe vindt je 't zelf, Louk?”
Ze haalde haar schouders op.
“Wat zegt ze er van?”
“Niets mijnheer de Bruyn,” antwoordde Max.
“Och, wat zal ik er van zeggen. Oom Wierdens en papa denken, dat het goed voor me is, 't zal wel zoo zijn, maar nu ga ik naar huis.”
“Toe, ga even met mij mee een paar handschoenen voor Saar koopen, die krijgt ze van me, omdat we eene weddingschap gehad hebben die ik verloor?” vroeg Max.
“Goed.”
“Maar je gaat toch niet vóór September, kind?”
“Neen mijnheer, niet eerder; na de vacantie.”
“Dus we hebben nog wat tijd om aan het denkbeeld te wennen.”
Ze lachte gedwongen en ging quasie vroolijk met Max de deur uit naar beneden.
Hoe aanstellerig kon Loula toch doen, dacht Cor en met wat eene drukte gaat ze nu met Max uit.
“Hoor eens Louk, eerlijk gezegd, hoe vindt je 't?” vroeg hij, toen ze 't huis een eindje voorbij waren.
Allerellendigst.’
‘Dat dacht ik wel.’
‘Afschuwelijk vind ik 't, maar niet laten merken, ze
| |
| |
mogen het thuis niet weten, dat ik 't zóó naar vind.’
‘Ik zou in staat zijn om aan je papa te vragen of hij zijn besluit intrekt.’
‘Jij kunt me best missen, Max.’
Hij gaf geen antwoord, maar keek zwijgend naar de lucht.
Na een poosje zei hij hartelijk: ‘Ik vind je nu eenmaal zoo kranig, Louk, je bent zoo eerlijk, ook zonder nuffigheid, we houden thuis veel van je en dan.... dan....’
‘Nu, wat dan?’
‘Och meisjes zijn meisjes.’
‘Maar Max, dat is flauwe praat, wat meen je daar mee?’
‘Wel, als je nu op school andere vriendinnen krijgt, voornamere meisjes, die opgaan in bals en partijen en kleeren en mooie namen, och, dan vergeet een meisje gauwer dan een jongen haar oude vrienden en wij.... Eva en Beb en Saar moeten door de wereld; haar leven en dat van jou zal zoo uit mekaar loopen, ik ben bang, dat je ons, de eenvoudige Normannen, die een pension hebben, zult vergeten voor schitterende kennissen.’
‘Hè, wat leelijk.’
‘Ik meen het niet zoo kwaad, ik zeg het alleen maar, omdat ik er zoo bang voor ben. Zie je, ik geloof, dat niemand, zelfs Eva bij ons thuis, je vriendschap zoo op prijs stelt als ik, ik ben niet welsprekend, zooals Alex of Willem, maar ik meen dit zoo ernstig, Loula!’
‘Ik zal je nooit vergeten, jelui geen van allen, wezenlijk niet,’ zeide zij ernstig en dan half lachend: ‘maar die welsprekendheid.... nou, dat ging een gangetje.’
‘Ik ken blij, dat ik een eindje geloopen heb,’ zeide ze toen hun huis weer in 't gezicht kwam, en als ze vragen, hoe ik dat kostschoolplan vind dan zeg je maar: zoo, zoo. Niemand hoeft te weten, hoe ik er het land over heb.’
‘Best, ik zal 't doen,’ antwoordde hij.
Toen namen ze afscheid.
‘'t Is heel goed voor Loula, uitstekend,’ zeide Cor Norman, toen ze 't hoorde.
| |
| |
‘Ja, 't zal haar geen kwaad doen,’ meende mevrouw. ‘Loula heeft de fijne schaaf hoog noodig.’
‘Nou, dat vind ik niet,’ viel Max in.
De drie meisjes keken bedrukt. Ze zouden haar zoo missen.
De Almerussen dronken buiten thee en Elze liet haar tranen aldoor den vrijen loop.
Wat papa, juffrouw Betsy en Alex ook zeiden, ze was niet tot bedaren te brengen, telkens barstte ze weer op nieuw in tranen uit.
Toen ze met Loula op de slaapkamer was, begon ze zoo te snikken, dat Loula bijna geen raad met haar wist.
‘En dat jij 't zelf niets vindt, o, Louk!’
‘Maar ik vind het vreeselijk, ik hield me maar goed.’
‘Wie klopt daar?’ vroeg Loula ineens.
‘Ik!’ en juffrouw Betsy kwam binnen. Loula wees op Elze.
‘Toe, Queen, houd nu op!’
‘Er zijn immers vacanties,’ troostte Bets, hoewel Elze's droefheid haar ook aandoenlijk maakte.
‘Wij schrijven elkaar iedere week vast,’ zeide Loula.
Ineens nam Elze een besluit. Ze streek de verwarde haren uit haar betraand gezicht en vroeg: ‘Je vindt het dus zelf ook naar?’
‘Ja.’
‘Dan ga ik naar papa.’
‘Maar dat geeft niets.’
‘Ik doe 't toch, of vinden jelui 't ongepast, zoo in mijne nachtjapon.’
Loula lachte tusschen haar tranen door.
‘Neen juffrouw Fatsoen, ga maar.’
‘Die engel,’ zeide juffrouw Betsy, ‘laat zij 't maar vragen anders had ik 't gedaan.’
Mijnheer Almerus zag vreemd op, toen Elze hem snikkend om den hals viel.
‘Maar kindje, wat is dat nu?’
| |
| |
En toen ze, tusschen snikken en tranen door, verteld had, wat haar op 't hart lag, schoof papa haar een gemakkelijken stoel toe en zeide: ‘'t Is heelemaal geen straf voor Loula, als ze 't zóó naar vindt, wil ik 't wel uitstellen, tot Kerstmis of 't volgend jaar Paschen; later als jij ouder en sterker bent, had ik jelui samen naar Brussel of op eene kostschool aan den Rijn gestuurd. Heusch, Elze, 't is hoog noodig, dat Loula eens onder flink toezicht komt.... en later gaan jelui samen.... kom, ga nu naar bed.’
‘Er is niets aan te doen, papa wil 't wel uitstellen, maar later gaan we samen naar 't buitenland, Louk.’
Toen juffrouw Betsy de kamer verlaten had, spraken ze nog lang over de kostschool.
‘Misschien valt alles nog mee, je leest in de boeken dikwijls zulke aardige verhalen van kostscholen, je krijgt er misschien wel bijzonder aardige vriendinnen en dan neem je ze in de vacantie mee, zoodat ik ze ook leer kennen,’ zeide Elze.
‘Och, over een jaar of vier ben ik heelemaal thuis, denk ik maar.’
‘Vier jaar is lang,’ zuchtte Elze.
Zoo spraken ze nog door, totdat de sterren verbleekten en de meubels in de slaapkamer duidelijk te onderscheiden waren. Door een kier tusschen de gordijnen viel een schijnsel van het daglicht naar binnen .........................................................................
Er was antwoord gekomen van de dames Manders, dat ze wel plaats voor Loula hadden, en de vacantie ging voorbij met toebereidselen voor haar vertrek.
‘Ga je nog in Heirum logeeren?’ vroeg Elze op een mooien Juli-morgen.
‘Neen Queen, nu blijf ik bij jou tot twee September toe.’
‘Heerlijk.’
En ze bleef bij haar plan, zelfs toen tante Willemien in eigen persoon haar voor een weekje in Augustus kwam vragen.
‘Neen, tante, nu niet!’
| |
| |
‘Met Els samen dan?’ vroeg tante nog eens.
‘Toch maar niet, tante!’
Els keek haar dankbaar aan, toen tante als een wervelwind naar boven naar haar broer's studeerkamer holde.
‘Hemel, Willemien!’
‘Zoo, Louis.’
Nooit in zijn leven was 't mijnheer Almerus zoo opgevallen als nu, hoe Loula op haar tante geleek, in alles, in hare drukke, bijna wilde manieren. Is dat eene moeder van zeven zoons dacht hij, en bukte om de papieren, die van zijn schrijftafel gewaaid waren weder op te rapen.
‘Dat is mijn schuld, ik liet 't zoo tochten!’ en lachend raapte ze een paar vellen papier op.
Mijnheer Almerus keek een klein beetje ontstemd.
‘Ga zitten, Willemien.’
‘Ja, eerst eens even rondkijken, och, och, wat begint Elze op haar te lijken,’ en ze wees op 't portret van mevrouw Almerus.
‘Ja, heel veel.’
‘Maar Louis, wat schrijf je fijn, nog altijd 't zelfde kriebelpootje van vroeger, maar daarvoor ben ik nu eigenlijk niet gekomen.’
‘Je bent in den Haag geweest?’
‘Ja juist, och wat een gesjouw, 's morgens om zes uur al uit Heirum voor de aansluiting met de treinen, hier in Utrecht, weet je?’
‘Jawel, jawel!’ 't Kwam er wat ongeduldig uit. Hij had zooveel te doen en moest nog voor den avond een groot stuk afmaken.
Willemien merkte 't niet, of ze deed, alsof ze het niet merkte.
‘Nu ik heb al onze familie opgezocht en zonder onderscheid beloofde ieder Loula eens mee te vragen naar Scheveningen, naar 't Bosch, te eten of zoo; ik vertelde overal 't een en ander van haar, en ik heb ook gezegd, dat ik haar dol graag voor altijd bij me in huis zou hebben.’
| |
| |
Mijnheer Almerus lachte. ‘En ben je nog op de kostschool geweest, Willemien?’
‘Jawel, maar je loopt de dingen zoo vooruit, laat me nu eens geregeld vertellen. Van de nichten van Rijn ben ik per rijtuig naar de kostschool gegaan, weet je wie ik onderweg tegen kwam?’
‘Nu?’
‘Neef Anderbergen, maar die is ook oud geworden.’
‘Zoo!’
‘Ja, grijs als een duif.’
‘En de kostschool?’
‘Ja, neef Anderbergen heeft er ook een meisje van Loula's leeftijd.’
‘Zoo, maar dat wist ik wel.’
‘Ik niet, 't was mij ontschoten, och, jij ziet hier meer familie en oude kennissen dan ik, 't is ook altijd nog zoo'n uitstapje naar Heirum.’
‘Ja, maar welken indruk maakten de dames Manders op je?’
‘O, de eene zag er niet gemakkelijk uit, de andere zachter, meer om iemand op zijn gemak te zetten. De lokalen waren frisch en ruim en een prachtige tuin om 't huis. De slaapkamers zagen er goed uit. Natuurlijk was alles wat eenzaam, zonder secondantes en meisjes. Waarschijnlijk komt Loula met nog een paar meisjes op de slaapkamer bij de Engelsche secondante. Och, ze zal er zich wel schikken, denk ik. En kijk Louis, hier heb ik een lijstje van hetgeen ze hebben moet.’
Ze kreeg een potlood uit haar zak en een papier.
‘Kijk, twaalf hemden, twaalf nachtjaponnen, o ja, en ik zou nog vergeten te vragen of ze piano- en dansles op school moet nemen, of apart van een onderwijzer, die expres voor haar uit den Haag of Leiden komt, maar dat is niet noodig hé?’
‘Neen, laat ze maar met de andere meisjes mee les nemen.’
‘Goed!’
| |
| |
Mijnheer Almerus streek over zijn voorhoofd en zijne zuster begon weer: ‘Twaalf rokken, twaalf....’
‘Maar lieve Willemien, zou je het niet verstandiger vinden dat met juffrouw Betsy te bespreken, ik heb daar toch geen verstand van.’
‘Verveel ik je, wil je me kwijt zijn?’ vroeg ze lachend.
‘Neen, maar....’
‘Ja, maar je raakt me zoo gauw niet kwijt, je kinderen hebben me te eten gevraagd.’
‘Dat doet me veel plezier.’
‘Kom, ik ga nu naar beneden, je hebt 't druk, neen, zeg maar niets, ik zie 't wel.’
Beneden kreeg ze weer het lijstje uit haar zak en liet het juffrouw Betsy kijken.
Loula zag er in over juffrouw Bets' schouder heen, ‘maar tante, dat hebben we al lang in huis en ik heb alles nieuw gekregen,’ zei ze. ‘Wilt u het eens zien, 't ligt allemaal in twee nieuwe koffers, die beneden staan.’
‘O, 't is keurig, tante Willemien,’ vervolgde Elze, later als ik naar kostschool ga, krijg ik ook alles nieuw.’
‘Ja lievert, kom jij nu eens meer te Heirum, zoo voor een dag, meen ik, als de jongens naar school zijn, dan is het veel rustiger ook.’
Nu zit Queen in de benauwdheid, dacht Loula en om haar te helpen zeide zij lachend: ‘Queen blijft papa gezelschap houden, dat begrijpt u toch wel, ze zal met geen stok de deur uit te krijgen zijn.’
‘Nu, maar voor een enkel dagje,’ drong tante aan, ‘één dag kan papa zijne koningin toch wel afstaan, denk ik.’
‘O, ja, tante,’ antwoordde Elze met een kleur van verlegenheid.
Tante streek haar even over de blonde krullen. Ze zag hoe Elze moeite deed om haar tranen in te houden, toen Loula haar nieuwe japonnetjes en 't ondergoed liet zien en bedrijvig en druk sprak over haar toekomstig leven, wat haar er prettig van toescheen, wat ‘afschuwelijk.’
| |
| |
‘Nu nog 21 dagen, dan gaat ze weg tante.’
‘Ja, maar in October, als papa jarig is, kom ik over.’
‘Nu Els dat zal heerlijk zijn, wat zullen jelui elkaar dan veel te vertellen hebben,’ troostte tante het blondje en nog voor ze wegging herhaalde ze hare invitatie voor Elze wel een keer of wat.
‘Tante is erg hartelijk,’ vond Loula.
‘Ja Louk, maar ik ga toch nooit langer dan één dag.’
‘Jij deugt ook niet voor marketentster in de kazerne.’ Elze lachte. Wat zou ze Loula toch missen; alleen boven op het kamertje, alles alleen.
Veel te gauw naar haar zin ging de vacantie om met inkoopen doen en afscheids-partijtjes. O, die kostschool!
Papa zou Loula brengen en als ze er een paar weken was, zou hij haar met Elze op komen zoeken.
Dat was Elze's en Loula's lichtpunt.
‘En, Queen, dan wijs ik je mijne slaapkamer.’
‘Als dat maar mag?’
‘Natuurlijk.’
‘Dat weet ik nog niet.’
‘Zóó streng is het niet, hoor! Alleen, dat alles zoo van uur tot uur is afgedeeld, dat lijkt me zoo vreeselijk. Dat preciese weet je?’
‘Je went er wel aan.’
‘'t Zal wel dienen.’
‘Och, Louk, als alle meisjes hetzelfde doen, dan zal 't je ook niet zoo opvallen, wed ik. En als je aardige vriendinnen krijgt.’
‘Daar heb ik zoo weinig idée van.’
‘Waarom?’
‘Och, dat weet ik niet. Ik stel me kostmeisjes voor als allemaal makke, gehoorzame schaapjes, die blaten als de juffrouw 't wil en weer uitscheiden op een wenk van haar.’
‘Hè, Louk!.... maar zeg, zul je me heusch heel veel schrijven?’
‘Vast, ik beloof het je.’
|
|