| |
| |
| |
Hoofdstuk II.
Hoe Loula zich verdienstelijk maakte bij de familie Norman.
Mevrouw de weduwe Norman woonde met haar zes kinderen naast de Almerussen. Toen haar kinderen nog heel klein waren, had ze haar man, die dokter op een klein dorpje in Limburg was, verloren.
Al heel spoedig na zijn dood was ze met haar troepje naar Utrecht vertrokken. De kinderen konden daar beter leeren dan in dat kleine dorp, vlak bij de grenzen.
Toen Willem en Max school moesten gaan en kort daarna Cor en Eva ook, begreep ze, dat zij op de eene of andere wijze moest trachten om er iets bij te verdienen.
Maar hoe?
Eindelijk besloot ze menschen in pension te nemen, eerst één, toen twee en nu had ze er al drie. Ze was een dapper, klein vrouwtje met lieve, bruine oogen, grijs haar en bedrijvige, maar toch prettige manieren.
Willem, de oudste, was op een notariskantoor, waar hij al wat verdiende.
Max, die zestien was, ging op 't gymnasium, hij hoopte later dokter te worden en was de lieveling van mama en de zusters.
Cor hielp mama in 't huishouden en nam nog een paar lessen om niet alles te vergeten, wat ze op school geleerd had.
Eva bezocht de Hoogere Burgerschool en zat bij Loula in de klas; ze was iets ouder. Na haar kwamen de twee- | |
| |
lingen, Bertha en Saar, aardige blondjes, met vlugge, kleine, donkere krentoogjes.
't Was altijd gezellig bij de Normannen, wanneer men er ook kwam. De meubels waren oud maar keurig onderhouden en zoolang er bloemen in den tuin bloeiden, waren alle vazen en vaasjes er mee gevuld. De kamer, waar de familie huisde, zag op den tuin uit.
Eva Norman liet de gordijnen neer en pookte 't haardje wat op.
‘Kind, stook toch niet zoo hard, 't vriest niet,’ zeide mevrouw.
‘Neen, mama, dat weet ik wel, maar Cor vroeg, of ik zorgen wilde voor kooltjes in haar doofpot, mevrouw Balders heeft zoo graag een stoof als ze boven op haar slaapkamer in het zonnetje zit.’
Max keek van zijn boek op en vroeg: ‘Heb ik het gedroomd of niet, maar ik meende, dat Loula van avond kwam?’
‘Neen, dat heb je niet gedroomd, mijn jongen, ze komt, maar ze is erg laat, ons buurvrouwtje.’
Mevrouw knikte hem vriendelijk lachend toe. Ze hield zooveel van Max, die haar zoo aan haar man deed denken, 'tzelfde eerlijke, vlugge gezicht met de groote, donkere oogen.
‘Ze heeft Engelsche les, dan is ze altijd laat,’ viel Eva in.
‘Nu, ik hoop, dat ze gauw komt, dan hebben jelui een gezellig avondje.’
‘Mama, blijft u dan niet bij ons?’ vroeg Eva teleurgesteld.
‘Neen, kind, om acht uur ga ik naar boven, mevrouw Balders heeft treurige tijdingen uit Indië gekregen.’
‘Och, lief grijs duifje moet u haar nu troosten?’ en Eva sloeg haar armen om mama's hals.
‘Eef, laat het toch!’ stribbelde mama tegen, maar ze hield toch wel van die hartelijkheden.
De tweelingen gaven Eva wenk op wenk, maar ze lette er niet op en vroeg: ‘Moek, waar is Cor?’
| |
| |
‘In 't mangelkamertje, ze is bezig an de wasch, maar Eef, ik zou vast thee zetten, op mij hoef je niet te rekenen; ik drink boven een kopje en denk er om, dat je om half negen gaat voorlezen en langzaam, vooral langzaam, zegt Cor.’
‘Heb je 't nog nooit gedaan?’ vroeg Max.
‘O, neen,’ antwoordde Eva met een zucht. ‘Hè, moes, wat zou 't toch heerlijk zijn, als we geen menschen in huis hoefden te nemen, als we rijk genoegwaren om zoo te leven.’
‘Ik geef niets om rijk zijn, 't is zoo juist gezellig, al die menschen in huis,’ viel Saar in. ‘Mevrouw Balders is net een lieve grootmoeder, juffrouw Merckens speelt beeldig piano en mijnheer de Bruyn, die....’
‘Die is precies een lieve grootvader,’ zeide Max zachtjes.
Bertha en Eva schaterden het uit.
‘Neen, Max, je moet geen gekheid over onze logés maken, ik meen het.’
‘Maar, mama, ik kan niet eens gekheid over den man maken, hij is hier pas vier dagen in huis, ik heb hem nauwelijks gezien,’ verdedigde Max zich.
‘Nu goed, maar ik heb 't niet graag dat jelui onder elkaar aardigheden zegt over mevrouw Balders, dat past nu eenmaal niet en wanneer jelui er mee beginnen, zie ik er geen einde aan.’
‘Van mevrouw Balders zal niemand iets leelijks of geks kunnen zeggen,’ vond Saar.
‘Van juffrouw Merckens ook niet,’ hernam Bertha, ‘alleen, dat ze ons les wil geven.’
‘Wees daar dankbaar voor, kind,’ zeide Max met een poging om ernstig te zijn, die heelemaal mislukte.
‘Ha, daar is Loula!’ en Eva sprong op.
‘Kind, 't kan de slager zijn en de bakker ook, die moeten alle twee nog iets brengen.’
‘Neen, moek, dit is Loula's bel,’ hield Eva vol.
‘Zoo kort en hard, een echte Loulaschel,’ Max stond op om haar open te doen.
| |
| |
‘Dag mevrouw, Max, Eef, hoe gezellig ziet 't er hier uit, hebben jelui ook al vacantie?’
Saar en Bertha, meestal Beppie genoemd, knikten tegelijk met de krullebollen.
‘Echte tweelingen zijn jelui toch, alles doen jelui tegelijk. Mevrouw stond op.
‘Gaat u weg, voor eventjes toch maar?’ vroeg Loula.
‘Neen, kind, ik kom niet voor tien uur terug.’
‘Hè, om half tien,’ vleide Eva.
‘Nu, goed, om half tien dan.’
‘Als u niet komt, halen we u af met ons vijfjes!’ dreigde Max.
‘Gelukkig, eindelijk kunnen we beginnen,’ zuchtte Saar.
‘Waaraan?’
‘O, Louk, aan een tafelkleedje voor moeks verjaardag, beeldig hè, zulke fijne kleuren?’
‘Ja, heel mooi, maar wat een werk.’
‘Juist prettig,’ vond Bep.
‘Loula geeft niets om handwerken, ik zie er jou nooit mee, Louk,’ plaagde Max.
‘Kijk dan eens!’ en Loula haalde uit een krant een breiwerk.
‘O, een sok!’
‘Ja, ik brei jaegersokken voor oom Wierdens aan, tante Willemien heeft 't zoo vreeselijk druk met die zeven jongens.’
‘Aan 't hoeveelste paar ben je al?’
‘Niet nieuwsgierig zijn, Max!’
‘'t Is belangstelling in jouw werk.’
‘Aan mijn eerste sok en morgen ga ik naar Heirum, dus als ik er heelemaal geen steek aan gebreid heb, is het wat kras.’
‘Ja, dat vind ik ook, maar ga je voor lang?’
‘Neen, voor vier dagen maar, en Els gaat naar een bal in Tivoli.’
‘Bij wie?’ vroeg Bep.
| |
| |
‘Nora Oltmans, pa en ma Oltmans zijn twaalf en een half jaar getrouwd, gedrukte kaart, alles in de vormen.’
Bep en Saar, die ieder aan een punt van 't kleedje werkten, keken haar vragend aan.
‘Nog meer weten?’
‘Toe, ja, vertel.’
‘Ik weet niet wie er komen, Elze's klas denk ik.’
‘Gingen wij er ook maar op school,’ dacht Bep hardop.
‘Elze krijgt een witte jurk met dons en een nieuw zijden ceintuur, ze zal heel mooi zijn, denk ik.’
‘Vindt ze 't niet heerlijk?’ vroeg Eva.
‘Hum, ze is eigenlijk te verlegen om nu echt veel pleizier in zoo iets te hebben, en ik begrijp me niet, hoe Els zoo verlegen komt, Alex, Wil en ik zijn 't ook niet.’
Eva schonk in en Loula keek tevreden rond. Ze was blij, dat Cor en Willem niet binnen waren. Willem behandelde haar alsof ze zes was, inplaats van bijna veertien en Cor had altijd aanmerkingen op haar. Ze zeide ze wel niet, maar Loula voelde heel goed, dat Cor niets van haar hield en dan allerlei deugden in anderen ging prijzen, die Loula miste. Een lamme manier van doen, had ze eens tegen Els gezegd.
Eva keek met een zucht naar de pendule.
‘Verveel ik je nu al?’ vroeg Loula lachend en toen ineens met haar vinger naar boven, waar zware voetstappen klinken. ‘Wat is dat er voor een?’
De tweelingen keken elkaar verbaasd aan, die Loula durfde toch ook maar alles te zeggen.
Max lachte, hij plaagde Loula dikwijls, maar hij had groot plezier in haar. Ze is zoo grappig en flink zeide hij altijd, als Cor haar bazig noemde.
‘Waarom krijg ik geen antwoord, hoe hij heet, of wacht, dat weet ik al, de Bruyn, ja, ik zag hem gisteren met je mama, zoo oppervlakkig geoordeeld zag hij er niet vriendelijk uit.’
‘Neen, bij nadere bezichtiging ook niet,’ antwoordde Max.
| |
| |
‘Hij is bijziende,’ zuchtte Eva weer.
‘Kom, dat zou ik zegenen in jouw geval, jij moet immers altijd stof op de kamer afnemen?’
‘Jawel, maar hij moet voorgelezen worden, Cor heeft het de eerste vier avonden gedaan, maar nu ze in de mangelkamer bezig is, moet ik wel. Kom, 't wordt haast tijd voor me, eerst drink ik nog een kopje melk, ik lees zoo slecht voor, dat weet je wel van op school en ik heb zoo'n kriebelig gevoel in mijn keel, ik zal stellig verkouden werden, toe Bep of Saar, willen jullie 't eens voor een keer doen?’
‘Saar kan niet, die leest zoo hakkelig, de man zou van ongeduld en drift 't plafond doortrappen,’ zeide Max.
‘En ik doe nu voor 't eerst iets aan mama's kleedje, anders komt het nooit af, en ik vind het zoo naar alleen boven bij hem, als ik jelui hier hoor praten.’
‘Dan zal ik maar gaan.’
‘Ik weet er iets op,’ juichte Loula.
‘En dat is?’
‘Laat mij gaan, ik ga door voor een van de tweelingen; toe Bep, sta eens op, we schelen niets.’
‘Maar, Louk, dat durf ik niet.’
‘Ik lees goed, dat zeggen ze op school allemaal, de man wint er bij, neem me mijn pedanterie niet kwalijk, en jij met je keel.’
‘Wat vindt jij, Max?’
‘Dat je gauw moet besluiten, 't is op slag van half negen.’
‘Wat zou mama er van vinden?’
‘Ga 't vragen, of neen, moek zit bij grootmoeder Balders, hè, Saar?’
Saar lachte. Loula spreekt heel anders dan Bep.
‘Nu nog, Saar?’ Ze schaterden het allemaal uit en Bep kreeg een kleur van verlegenheid.
Loula kon wonderlijk goed stemmen nabootsen; ze spitste nu haar mond en met een kleine buiging in haar stem, deed ze Bep sprekend na.
| |
| |
‘Zou je 't kunnen volhouden, een half uur wel?’ vroeg Eva al half overwonnen.
‘Doe me dan Bep's boezelaar aan.’
‘Daar slaat 't, vooruit nu, hoor, hij verschuift zijn stoel al.’
‘Kun je 't volhouden, Louk? Heusch?’
‘Zeker.’
‘Nou, ga dan, wacht, de boezelaar nog even vast maken.’
‘Moet ik kloppen?’
‘Ja, en om kwart voor negenen breng ik thee voor hem en dan alsjeblieft niet lachen.’
‘Neen, je kunt er op aan.’
‘Toe, Louk, laten we 't maar niet doen.’
‘Hè, Eef, wat zeur je toch, Loula is nu klaar en wèl, ga maar, Louk, dat gezanik van Eva ook altijd,’ en Max deed de deur toe.
Toch klopte Loula's hart wel een klein beetje, toen ze vlak voor de deur stond.
Vooruit, dacht ze en klopte hard.
‘Binnen.’
De groote kamer was in een geheimzinnig duister gehuld, in een gemakkelijken stoel dicht bij het haardje, zat een oude heer met grijs haar en lange, grijze snorren. Op een klein tafeltje stond een lamp met een kap en daarbij lag het Nieuws van den Dag.
‘Goedenavond, mijnheer de Bruyn,’ zeide Loula met Beppies stem.
‘Zoo, meiske, wacht, dat is Cor niet, en 't stofafneemstertje ook niet, dus een van de tweelingen Saar of Bets?’
‘Beppie, ik ben Bep, mijnheer.’
‘Ja, ik dacht zoo iets wits, zoo'n boezelaar, dat moet een van de jongeren zijn.’
‘Waar wil ik mee beginnen, mijnheer?’
‘Met het buitenlandsche nieuws.’
Loula las flink en gemakkelijk, ze struikelde niet over vreemde woorden, maar ze moest zich toch wat inspannen om Beps stem aldoor vol te houden.
| |
| |
Ze las nu over een bezoek van den Koning van Engeland in Italië en de oude heer knikte telkens met het hoofd. Zou 't een teeken van goedkeuring of van ongeduld zijn? dacht Loula en begon nu de ongelukken voor te lezen.
Toen kwam Eva met de thee binnen, ze klemde de lippen stevig op elkaar om 't niet uit te barsten van 't lachen.
Loula had in plaats van op een klein laag stoeltje te gaan zitten, plaats genomen in den tweeden gemakkelijken stoel, waar ze ver naar achteren ingeschoven was, haar voeten kwamen niet op den grond, maar slingerden zoowat heen en weer. Ze was half verstopt achter haar krant en Beps boezelaar zat haar nauw en getrokken om den hals.
Toen Eva weg was, haalde Loula wat ruimer adem.
Beneden hoorde ze lachen en haar eigen stem trilde een beetje.
‘Ze hebben zoo'n pret beneden,’ zeide ze en toen zich weer over haar krant buigend, las ze van een brand in een boerderij voor.
‘Afschuwelijk toch die branden en die arme beesten, die juist naar de vlammen toe loopen, vindt u 't ook zoo naar, of houdt u niet van dieren?’
‘Zeker,’ antwoordde mijnheer de Bruyn, die plezier in zijn levendig lezeresje kreeg.
De krant was nu zoo goed als uit.
Hoe kom ik nu fatsoenlijk weg, dacht Loula.
Met veel drukte vouwde ze haar krant toe en liep op een jongensportret toe.
‘Was u dat in uw jonge jaren?’
‘Ja dat zie je gauw, 't lijkt nu niet meer.’
‘Geen zier,’ toch geen onaardige man, al ziet hij er barsch uit, en hij zit toch maar zielig alleen, als ik straks weg ben, kom, een klein praatje zal ik nog maar met hem houden, dacht ze en vroeg wat hij vroeger geweest was.
‘Zoo, in Indië. Ja, daar hoor ik graag van.... 't spijt me dat ik nu naar beneden moet, maar 't is tijd.’
| |
| |
‘Kom je me morgen weer voorlezen, Bep?’
‘Dat zal moeielijk gaan.’
‘Zoo, dat spijt me, je hebt een ouden, half blinden man prettig voorgelezen, dank je wel kind.’
Hij stak zijn hand uit. ‘Dag Bep, tot ziens!’
Haastig deed Loula de deur achter zich toe en liet den ouden heer alleen.
Nadenkend keek hij in 't vuur ‘zoo'n haast heeft ze om weer beneden bij haar zusjes te komen,’ mompelde hij, ‘ik lijk wel niet wijs om haar te vragen of ze morgen weer komt, dat vroolijke ding. Och, ik ben immers een oud, eenzaam man en ik moet maar geduldig afwachten, wie van haar kinderen mevrouw mij stuurt om voor te lezen.’ Hij zuchtte.
Ineens ging de deur open.
Knorrig zag de oude heer op. Toch geen goed pension bij een weduwe met lastige kinderen, die maar heen en weer liepen, hij bromde iets, ‘wie is daar!’
‘Ik,’ klonk een zachte stem.
‘Jij weer Beppie, kom je me nog wat vragen?’ vroeg hij dadelijk weer vriendelijk.
Loula kwam vlak voor hem staan.
‘Ik kom u vergeving vragen,’ fluisterde ze half en dan ineens ferm met haar eigen stem.
‘Ik ben schandelijk valsch geweest, afschuwelijk, ik ben Bep Norman niet, maar een vriendin van Eva, Eva had pijn in haar keel, Cor, die altijd voorleest, was in de mangelkamer, Saar leest zoo hakkelig en Bep had zoo'n haast met een handwerk en toen zeide ik, dat ik wel voor Bep wilde doorgaan, ik sprak net zoo als Bep en kijk.... nu heb ik 't boezelaar uit....’
De oude heer zeide niets en keek met zijn zwakke, knippende oogen van 't vuur naar Loula en dan weer naar het vuur.
Hij is woedend, dat sprekt vanzelf, hij heeft ook groot gelijk. Niemand wordt graag bedrogen, dacht Loula.
| |
| |
‘Zoo, zoo!’
‘Ja, nu is u kwaad, 't spijt me, maar u moet niet boos op Eva en de tweelingen zijn, want ik heb 't verzonnen en mevrouw weet er niets van, toe zeg nu maar leelijke dingen tegen mij, maar als je blieft niet tegen hun, want ik verdien het.’
Mijnheer de Bruyn zeide niets leelijks, hij vroeg alleen: ‘Zeg me nu eens, wie je wel bent, ik weet nu, wie je niet bent?’
‘Loula Almerus, ik woon hier naast.’
‘Almerus?’
‘Ja mijnheer, heusch.’
‘Dan heb ik vroeger je vader wel gekend, hij heet Louis en je mama is juffrouw Sanders, Marie Sanders; je hebt een lieve moeder, kind.’
‘Niet meer, mama is dood, al heel lang.’
‘Zoo, dan heb je veel verloren.’
‘U moet Elze eens zien, die lijkt sprekend op mama, ik zal haar eens bij u sturen, maar is u nu niet kwaad om daarnet?’
‘Neen, kind, ik maak je wel mijn compliment, dat je zóó goed eene andere stem kunt nabootsen.’
Vurige kolen op mijn hoofd, dacht Loula.
‘En ik hoop,’ ging mijnheer de Bruyn voort, ‘dat je me nu nog eens komt voorlezen als Loula Almerus, doe je dat?’
‘Heel graag, ik ga morgen voor vier dagen naar Heirum, maar als ik terug kom, zal ik u weer voorlezen.’
Vroolijk sprong ze, meer dan ze liep, de trappen af.
‘Dat schijnt een jolige partij geweest te zijn,’ merkte Max op, toen Loula weer beneden kwam en wees met zijn duim naar boven.
‘Een man om in 't goud te zetten, hij was heelemaal niet kwaad om de historie.’
‘Welke historie, is 't uitgekomen, kon je het niet volhouden?’ riepen Bep en Eva verschrikt uit.
‘Welneen, ik heb 't bekend,’ zeide Loula. ‘Hij was
| |
| |
zoo'n gezellig oudje en we spraken zoo prettig over de krant en toen dacht ik ineens, jou bedot ik niet langer.’
‘En wat zei hij?’ vroeg Saar bijna ademloos.
‘Dat ik Bep goed na deed.’
‘Heb je van zijn leven!’ lachte Eva, ‘maar de gevolgen, Loula; ik durf er morgen geen stof af te gaan nemen, hij kan zoo streng kijken.’
‘Ja, dat moet ik bekennen, hij ziet er barsch uit, maar hij is doodgoed, 't hangt er maar van af, hoe je hem aanpakt,’ zeide Loula een klein beetje overmoedig.
Er werd nu weer gescheld en een oogenblik daarna klonk eene drukke stem in de vestibule.
‘Juffrouw Merckens,’ zuchtte Saar, ‘zeg, Louk, weet je al, dat ik pianoles en Bep zangles van haar krijgen?’
‘En hoe vinden jelui 't?’ vroeg Loula.
De tweelingen antwoordden niet.
‘We hebben al zooveel werk voor school!’ klaagde Bep.
‘Nooit tijd om te lezen of een handwerkje te maken,’ ging Saar voort, ‘maar ze zegt, dat ze er ons een grooten dienst mee bewijst en mama vindt 't heel lief van haar.’
‘O,’ en Loula nam haar sok op.
‘'t Zijn zulke luie marmotjes, die twee,’ vond Max.
Even daarna kwam Cor binnen. Terwijl Loula boven was, had Max aan Cor verteld, dat de visite de krant boven bij mijnheer de Bruyn voorlas.
‘Dag Cor,’ zeide Loula vriendelijk.
‘Loula.’
‘Wat brom je, Cor?’
‘Max, je hebt ook altijd wat aan te merken, dan spreek ik niet goed, dan brom ik, nooit schijn ik iets goeds te kunnen doen.’
‘Stil toch, kind, 't was maar eene kleine opmerking.’
‘Eene aanmerking, bedoel je!’ 't Kwam er snibbig uit. Eva keek verbaasd op.
‘Was 't wat koud in 't mangelkamertje?’ vroeg ze goedig.
‘Heelemaal niet,’ antwoordde ze kort.
| |
| |
Vervelend, dat Cor komt, dacht Loula, ik ben er zeker van, dat ze boos is over 't voorlezen van mij. En ze had goed geraden.
‘'t Is een mooie boel,’ sprak Cor ineens driftig, ‘eerst had ik er niets van willen zeggen, maar....’
‘Was maar bij je eerste plan gebleven om er niets van te zeggen, Loula heeft 't er best afgebracht, geloof ik,’ viel Max haar in de rede.
Cor deed alsof ze niets hoorde. ‘Jelui zijn kinderen, allemaal flauwe, laffe schapen zooals jelui hier zitten. Weet jij dan niet Eva, dat mama 't nooit wil hebben, dat we gekheid maken over de menschen, die bij ons in huis zijn, dat Loula 't doet, die weet niet, hoeveel er voor ons van afhangt, wie we en pension hebben. Loula is rijk, wat kan 't haar schelen of wij zuinig moeten zijn, als ze dan maar zoo goed wilde wezen om haar kwajongensgrappen thuis uit te halen en hier niet.’
Bep keek verschrikt van Cor naar Loula.
‘Wees maar niet bang, Cor, mijnheer de Bruyn heb ik 't zelf gezegd en als ik terug ben uit Heirum zal ik hem nog meer voorlezen, hij kent papa van vroeger,’ antwoordde Loula met eene trotsche, hooge stem van ingehouden drift.
‘Ze deed het uit goedigheid omdat Eva keelpijn had, maar jij bent ook zoo kwaaddenkend altijd, je bent den laatsten tijd een oude zeur, hoor, wie zegt nu zulke malle dingen, tegen zijne visite, we weten heel goed, dat Loula 't best met ons meent,’ zeide Max half lachend, half verontwaardigd.
Cor haalde haar schouders op en verliet de kamer.
Van tijd tot tijd viel er een traan op oom Wierdens sok.
‘Toe, Loukie, wij weten het wel beter, toe, je moet er niet naar om zijn,’ troostte Eva haar.
‘Wij houden zoo veel van je, we zeggen dikwijls, dat je 't aardigste meisje bent, dat we kennen, is het niet Bep?’ vroeg Saar.
Bep knikte met 't hoofd; ze kon geen antwoord geven,
| |
| |
wanner Bep iemand, van wie ze hield, zag huilen, kon ze zichzelf ook niet meer houden.
Max stond op.
‘Die malle Cor,’ bromde hij, en ging de deur uit.
‘Loula!’
‘Ja, ja, ik huil al niet meer, Eef, kijk maar. Och zie je, 't is zoo naar, dar Cor altijd zoo leelijk van me denkt, heusch, ik hou zooveel van jelui.’
‘Dat weten we wel,’ zeide Eva met een hartelijken zoen.
Verwoed veegde Loula haar oogen af, stak over tafel Bep een hand toe en lachte door haar tranen heen: ‘We zijn toch een paar huilebalken hè, Bep?’
Eva schonk nu de kopjes vol warme melk en Saar liet Loula zien hoeveel ze nog aan 't kleedje moest doen.
In de koude mangelkamer zat Cor bij een klein ganglampje voor de blauw geverfde plaktafel.
Eensklaps ging de deur open en stond Max voor haar.
‘Waarom stelde je je zoo gek aan, Cor?’
Ze zweeg met iets koppigs in haar gezicht en heele houding. Zwaar leunde ze met de ellebogen op de tafel.
‘Geef me toch eens antwoord!’
‘Ik zeide de waarheid.’
‘Dat was de waarheid niet,’ kwam er driftig uit.
‘Kinderen, wat doen jelui hier in de koude, wat is er?’ vroeg mevrouw Norman verbaasd.
Ze kreeg geen antwoord.
‘Is Loula al weg?’
‘Neen mama, die is nog binnen,’ zeide Max.
‘En waarom zitten jelui nu hier bij dat pitje, ik begrijp er niets van, ben je nog niet klaar Cor?’
't Hoofd boven de plaktafel schudde van ja.
't Goed lag keurig op stapeltjes gevouwen op de bakjes.
‘Maar wat is erdan toch, jelui hebt toch niet gekibbeld?’
Geen antwoord.
Dus zeker wel, dacht mevrouw Norman en zag Max vragend aan.
| |
| |
Toen vertelde hij alles zoo gauw en kort als 't kon.
‘En was mijnheer de Bruyn niet boos?’
‘'t Schijnt van niet, mama, hij vroeg of Loula nog eens terug wilde komen.’
Toevallig ging juist de kamerdeur van mijnheer de Bruyn open.
‘Ik ga 't zelf even vragen,’ en mevrouw ging de trap op.
‘O, Max, als hij nu weg gaat, dan staan die twee kamers open en hij is zoo'n stille man, we krijgen er nooit zoo een terug,’ klaagde Cor.
‘Och, kom, de man zal 't zoo zwaar niet opnemen, luister maar, je kunt woord voor woord hooren, mama heeft de deur open laten staan.
“Wel mevrouw, dat meiske las me heel goed voor,” klonk de zware stem van den ouden heer.
“Dus u neemt dat comedietje wezenlijk niet kwalijk?” vroeg mevrouw.
“Zeker niet, ze was een aardig ferm ding, toen ze bekende, dat ze Beppie niet was, neen, ze behandelde dat zaakje als een ronde Hollander, ze heeft me beloofd nu nog eens terug te komen. Ze heeft meer jongensmanieren, dan die van een meisje, schijnt me toe.”
Mevrouw lachte en was een oogenblik daarna weer in de mangelkamer.
“Nu! Ziet u nu wel, neen, moek, vertel maar niets, we hebben alles gehoord,” zeide Max vroolijk.
“En Cor?” vroeg mevrouw Norman.
“'t Is een pak van Cors loodzwaar hart.”
“Neen Max, ga jij nu maar weer naar binnen.”
“Goed.”
Een oogenblik later klonk een vroolijk gelach uit de huiskamer, Loula's stem boven alles uit.
“Cor!”
Ze zag op.
“Hou je eigenlijk niet van Loula?”
| |
| |
“Neen, mama.”
“En waarom niet?”
“Om zooveel dingen.”
“Noem dan eens iets op.”
“Nu, als mijnheer de Bruyn het eens kwalijk genomen had, hij is toch een oude, bijna blinde man en 't kwam heelemaal niet te pas van Loula om in ons huis zoo'n grapje op touw te zetten. Zij heeft 't verzonnen. Ze denkt nooit na, en alles wat in haar hoofd opkomt, voert ze uit ook. Ze is een goed jaar jonger dan ik, maar ze lijkt wel zes inplaats van bijna veertien.”
“Maar, dat is nu toch zoo'n ondeugd niet.”
“Ze moest wat meer om haar papa denken, ze leeft er maar op los van 't eene pleiziertje of grapje op 't andere en uithuizig als ze is.”
“Een klein beetje hard ben je nu wel, Cor!”
“Mama, ik wil niets van me zelf zeggen, maar Eva, Bep en Saar denken altijd om u, om alles netjes te houden, om u alles uit de handen te nemen; als ze uit school komen vliegen ze voor u en de jongens zelfs ook.”
“Maar vindt je dit huishoudens om met elkaar te vergelijken, Cor?”
“Och!”
“Ik heelemaal niet. Wij doen met ons zessen zooveel ons best als we kunnen, om door de wereld te komen. Willem is nu klaar, nu Max nog en dan moeten de tweelingen later iets worden, Eva misschien ook, jij bent de oudste, de verstandigste van de meisjes, mijn steuntje. Hoeveel hebben wij al niet samen bedacht, berekend, hè, kind?”
De magere hand greep Cor's koude, half vochtige handjes, die voortdurend over het nattige linnen streken.
“Ik vind het heerlijk om alles met u te bepraten.”
“Dat weet ik wel en ik zou het ook met niemand liever doen, maar daardoor ben je wel wat wijs voor je jaren geworden.”
| |
| |
“Ben ik, heusch mama?” De donkere, verstandige oogen zagen een beetje verbaasd op.
“Zeker kind, dat spreekt van zelf en nu hiernaast.... Mijnheer Almerus is een bekend, knap advocaat, hij gaat op in zijn werk, verder is hij een stille man, die zich wel met zijne kinderen bemoeit, maar op eene heele andere manier dan eene moeder.”
“Maar Elze is een snoes en die heeft 't zelfde leven en krijgt precies dezelfde opvoeding als Loula.”
“Ja, maar ze zijn heel anders. Zij heeft een zacht, meegaand karakter en Loula niet. Juffrouw Betsy is een uitstekende huishoudster, ze zorgt voor die kinderen, maar met Loula heeft ze geen slag. Ik hoor wel eens, hoe ze lange strafpredikaties tegen haar houdt, die op een meisje als Loula, niet den minsten indruk kunnen maken. Alexander is als zijn vader. Willy is een klein ventje, dus heeft Loula thuis alleen Elze, voor Elze is ze heel lief.”
“Hm.”
“Jawel Cor, ze helpt haar met het grootste geduld aan haar werk.”
“Loula is vreeselijk driftig.”
Mevrouw lachte.
“Je moet niet denken, dat ik graag met mijnheer Almerus van oudste dochter zou willen ruilen.”
Cor lachte nu ook.
“Maar weet je, één ding wil ik graag, dat jij van Loula overnam.”
“,En dat is?”
“Zoo gauw vergeven. Ze doet alles gauw, zooals 't in haar hoofd opkomt. Gauw boos, gauwgoed, gauw met een oordeel, gauw met eene goede daad. Ze neemt het leven misschien te luchtig op, ze is vlug en vluchtig en toch geloof ik, dat later, als ze meer ondervonden heeft, Loula een uitstekend meisje zal worden. Ze heeft te veel vrijheid en groeit eigenlijk maar zoo wat in het wilde op. Hoor ze nu weer eens lachen, zie je nu wel, dat ze alles weer vergeven heeft?”
| |
| |
“Jawel, maar u moet niet denken, dat we ooit vriendinnen worden,” zei Cor beslist.
“Dat hoeft ook niet, als je maar niet zoo hard over haar oordeelt.”
“Neen, daar zal ik dan mijn best wel voor doen, maar ga nu mee naar binnen, moek, 't is hier zoo vochtig en koud.”
Cor blies 't kleine ganglampje uit en deed de deur achter zich toe.
Gelukkig, dat u er is mama. Loula wilde juist weg gaan,’ zeide Bep.
‘Ja, ik heb Els beloofd om niet zoo laat te komen en we praten altijd wel een uur in bed.’
‘Van avond zullen jullie wel heel druk zijn, als je Elze alles van je comedie-uitvoering moet vertellen,’ plaagde Max.
Lou keek mevrouw Norman aan. ‘Niet boos?’ vroeg ze half lachend, half angstig.
‘Neen, kind!’
‘Kom, dan ga ik gerust naar huis. Nu, ik zal wel geen bouquet voor u mee kunnen nemen uit den pastorietuin, sneeuwklokjes zijn al haast gedaan, viooltjes misschien.... ik zal wel eens kijken.’
Jongensachtig gaf ze ieder eene hand.
‘Ik meende het zoo erg niet, daareven,’ zeide Cor nog altijd een klein beetje stroef.
‘O, dat begrijp ik best, dat hoef je mij nooit te zeggen, ik kan razen en tieren als een Turk, maar ik vergeet 't dadelijk weer, wel te rusten hoor,’ en dan tegen Max: ‘Breng je me, galante jongen?’
‘Veel pleizier Louk, in Heirum.’
‘Dank je Max, ik zal vlierstokjes voor je kanaries meenemen.’
‘Graag.’
‘Hoeveel?’
‘Acht is genoeg.’
‘Best.’............................................................................................
| |
| |
Toen Loula boven kwam, lag Elze al in haar bed met groote, open oogen te wachten.
‘Ben je er lang in, Els, ik ben precies om klokslag tien opgestaan bij de Normannen?’
‘Neen, juist. Hè, ik lig zoo lekker, kleedt jij je nu langzaam uit, dan kan ik zoo lui liggen kijken, hoe je alles doet.’
Loula lachte.
‘Toe, Louk, vertel nu van alles, ook waar je het over gehad hebt.’
Loula gaf heele gesprekken weer en toen ze aan 't verhaal aan mijnheer de Bruyn kwam, ging Elze rechtop in bed zitten.
‘Maar, Loukie, hoe durfde je?’
‘Jij mag hem ook zien!’
‘Wat?’
‘Hij wil jou graag zien, omdat je zoo op mama lijkt.’
‘Heb je gezegd, dat ik komen zou?’
‘Ja, dan gaan we samen.’
‘Wanneer?’
‘Als ik uit Heirum terug ben.’
‘Goed.... toch wel ijzig.’
‘Waarom nu ijzig?’
‘Och, zoo'n vreemde man, en als hij er streng uitziet.’
‘Maar we gaan samen.’
‘Ja, dat is waar.’
‘Nu, Queen, ik blaas 't licht uit.’
Geen kwartier daarna hoorde Loula een geregeld gezucht uit het ledikant naast haar. Zij kon maar niet in slaap komen. Een rare, stormachtige dag. Eerst Bets, die zoo'n lange predikatie tegen me hield, toen 't briefje aan tante Willemien. Met half roode oogen ging ik naar de Normannen toe en met gezwollen oogleden kwam ik er vandaan. Els heeft nooit zulke dingen en ik altijd. Raar toch. Natuurlijk ligt het aan mij, Els zou het niet uithouden, die zou nog snikken om dat gezegde van Cor. Bepaald harte- | |
| |
lijk was 't ook niet, maar ze meent het zoo kwaad niet. Hè, wat is 't donker. Kom, Els slaapt toch.
In een wip was Loula haar bed uit en haalde zoo zacht als ze kon, 't gordijn op.
Helder viel het maanlicht in de ruime slaapkamer.
Aardig zagen de tuinen er nu uit en dààr de Dom. Precies een Kerstmiskaartje. Aardig toch dat maanlicht. De dingen zien er dan zoo sprookjesachtig uit.
Morgen zag ze alles te Heirum weer, den Dom ook in de verte.
Ze had toch maar een heerlijk leventje, met niemand zou ze willen ruilen, zoo prettig, zoo vrij.... alleen als mama nog leefde, dan zou alles nog prettiger zijn, natuurlijk. Mevrouw Norman was een aardig mensch. Ze had Cor in 't mangelkamertje zeker eens onderhouden. Een gezellig huishouden met al die meisjes. Hoe gek zou 't zijn als papa ook eens menschen in huis moest nemen. Dan had juffrouw Betsy 't nog veel drukker. Br, haar voeten werden koud. Kom, maar weer onder de dekens. Even daarna was Loula in diepe rust.......................
Zwijgend kleedden Cor en Eva zich uit.
‘Waarom zeg je niets?’ vroeg Cor na een poosje.
‘Och!’ antwoordde Eva en deed alsof ze haar haren niet uit de war kon krijgen.
‘Ik weet 't best, je bent kwaad omdat ik niet lief tegen Loula geweest ben.’
‘Ik ben niet meer kwaad, ik vind het alleen zoo vervelend, dat je nooit erg vriendelijk tegen haar bent, ze doet je niets en weet je, wat ik zoo vreemd vind?’
‘Wat dan?’
‘Jij kunt zoo lief zijn; hier thuis ben je de liefste van ons allemaal, mama heeft het meest aan jou.’
‘Ik ben ook de oudste, ik ga niet meer op school, in het najaar word ik al zestien.’
‘Je bent eene goede Cor, als je nu ook maar wat zachter voor Loula was.’
| |
| |
‘Als je nu maar niet boos wordt.’
‘Neen, zeg maar wat je wilt.’
‘Nu, het zal nooit goed met Loula en mij gaan, ik kan dat bazige niet in haar uitstaan; ze reddert en bedrilt daar alles. Wat er in haar hoofd opkomt, dat doet ze en ze denkt altijd om pretjes, en dan ben ik zoo bang, dat ze een verkeerde vriendin voor jou is.’
‘Voor mij? Waarom?’
‘Och, als jij nu ook eens gaat zeggen: ik ga dit en dat doen, en wij kunnen dat niet betalen, zie je.’
‘Ik weet dat alles heel goed, ik weet, dat ik later mijn eigen brood moet verdienen, daar hoef jij je niet ongerust over te maken, als mama het nu nog deed, maar jij, Cor, je wordt wat zwaar op de hand; maak je maar niet verder ongerust over mij.’
‘Als ik dat nu maar weet, is 't goed,’ zuchtte Cor verlicht.
Eva knikte haar lachend toe.
Ze was toch zoo goed die Cor, altijd bezig, alles had ze voor mama en de broers en zusjes over. Ik moet maar wat geduld met haar hebben, dacht Eva en keek naar 't kleine kaarsje in haar kandelaar.
‘We moeten ons haasten, anders zullen we ons op 't laatst nog in het donker moeten uitkleeden.’
‘Ja, dat zijn twee stukjes kaars, één uit mevrouw Balders' kandelaar en het andere van juffrouw Merekens, wij kunnen die voor de zuinigheid nog best gebruiken.’
‘Zeker.’ Eva onderdrukte een geeuw. Zuinigheid en nog eens zuinigheid, dacht ze.
‘Weet je, dat ik misschien kniplessen krijg, Eef?’
‘Neen, dat wist ik niet.’
‘Heerlijk, dan maak ik al jelui kleeren, dat wint heel wat uit; ik zou toch zoo graag iets verdienen, dan konden we mama eens met het een of ander verrassen; 't kan me soms zoo hinderen, dat juffrouw Betsy van hier naast, dikwijls mooier kleeren heeft dan ons moedertje.’
| |
| |
‘Mama ziet er toch heel mooi uit.’
‘Neen, knap, netjes, maar nooit eens heel mooi, als wij nu eens één nieuw zomerpakje vroegen inplaats van twee, hoe zou je dat vinden?’
‘Dan heb ik die twee katoentjes om mee naar school te gaan, ik dacht eigenlijk, dat ik twee nieuwe moest hebben, maar als jij liever hebt van niet of als je denkt, dat het te veel is, dan maar niet,’ zeide Eva goedig.
‘Als ik jelui kleeren naai, zal 't een groot onderscheid geven,’ en ijverig met groote stappen, 't hoofd vol van zuinigheidsplannen, vouwde Cor 't schoone ondergoed op en legde het in haar kastje.
‘Ik hoop, dat de naaister mijn plunje vooreerst nog maar in handen krijgt,’ dacht Eva, maar dat zeide ze niet. ‘t Kaarsje flikkert zoo raar, haast je wat Cor.’
‘Ja nog even. Ik ben dadelijk klaar.’
Even flikkerde het vlammetje op, nog eens, en nog eens, toen was 't ineens pikdonker.
‘Nacht Cor!’
‘Wel te rusten, Eef.’
Nog wel een half uur scharrelde Cor rond.
‘Wat doe je toch?!! vroeg Eva na een poosje.
Ik vouw jouw goed ook op.’
‘Kun je dat dan zien?’
‘Ja, vlak bij 't raam, 't is lichte maan.’
‘Ik zou er maar inkruipen, ik droom al haast.’
‘Nu ik ga al.’
‘Wel ja, morgen komt er weer een dag.’ Eva keerde zich om en hoorde Cor ook in het bed stappen.
|
|