Halsklierontsteking, zei de vrouw. Hebt U dat wel eens gehad? Nou, wees maar blij. Het kan jaren duren en dàt hou je over.
Maar moeder, het is al zo lang geleden, zei de dochter.
Dàt zit er nog.
U hebt het toch al zo lang. We zijn er aan gewend. Wie let er nog op?
Ik.
Kodein zat het litteken te transformeren in verstopt oppervlak, in uitgehamerde staafjes, dichtgevlochten draden, opgebolde platen. Zilver, dacht hij, met zo'n plakkaat. Maar waarom nu zo hoog? Hoe blijft zoiets zitten?
Maar moeder, waarom nu opeens een collier? U kunt toch een japon met een hoog kraagje nemen?
Stof blijft niet zitten. Metaal blijft zitten.
Kodein vroeg of hij er eens over denken mocht, terug mocht komen met ideetjes, met krabbels, met prijzen.
Volgende week, zelfde dag, zelfde uur dan maar.
Toen hij terugkwam werd hij opgevangen. Een heer stelde zich aan hem voor met de naam die op de straatdeur stond. Ik weet niet of U de situatie aanvoelt, zei hij. Ik kan U niet verhinderen ermee door te gaan, maar ik reken op uw fatsoen. Het is een bevlieging, een bejaarde-gril. Ik ben bereid U schadeloos te stellen voor het tijdverlies. Kodein vroeg verlof te worden toegelaten tot de oude vrouw.
Zij was ontroerd toen zij de schetsjes zag. U houdt van uw werk, U wilt er wat van maken, hè? Ik vind ze allemaal mooi. Kiest U zelf maar.
Kodein koos de meestbelovende. In zilver, zei hij.
Niet in goud?
In zilver. Het wordt te groot, te protserig in goud.
U doet maar.