had, bleef er nog eentje over. Zij keek naar een tekst op het etiket, zo kort als een naam, weifelde, alsof zij in overweging had daar een kruisje achter te tekenen en stopte het cahier weer weg. Ze opende haar eigen eksemplaar. Ik zag pagina's, bedrukt met een bladindeling, berekend op horoskopische invulling.
U zult er als nieuwe aan moeten geloven, zei ze tegen mij. En eerlijk zeggen, hoor. Tot op de sekonde, als U die weet. Maar eerst zullen wij nog even drinken, dan kan de theeboel van tafel.
We dronken, knabbelden, zagen de kopjes verdwijnen. Het trommeltje ook, maar dat kwam meteen weer terug, omdat mevrouw Bidarga daar uit wilde halen wat er nog in zat: drie hele en een kapotte. Zij boog zich naar de neger. Voor Oenoepokpok.
Hij weerde ze af, maar zij zag het niet. Ze was weggedoken in haar theemeubel, om er een zakje uit te toveren, waar zij de biscuits in deed. De neger wou ze niet aanpakken, zei en gebaarde nee nee nee, nee nee nee.
Hij lùst ze toch wel? Hij màg ze toch wel?
Maar dat was het niet. Erger. Hij wist er het hollandse woord niet voor, maar hij ging het voordoen, even Oenoepokpok zijn, weer boven de tafel. Het was duidelijk - die hond was dood.
Och... zei mevrouw Bidarga en ze had gelijk. Negers zijn weergaloze smartvertolkers. Het beklemmendst was dat hij erbij naar mij keek en door alle bezochten links en rechts van mij leek afgevaardigd als onevenaarbare kijker-naar-mij. Het was alsof zij met zijn ogen mij dwingen wilden mijn blikken neer te slaan, het cahier te zien, het open te maken en een pagina in te vullen, waaruit een boodschap af te leiden zou zijn, zoals die waar die zoon om gelachen had.
Ik wilde die neger terug hebben aan mijn kant, bij de thuis-troost-vinders. En ik had er een offer voor over. Wilt U een andere hond? vroeg ik hem. Mag ik U mijn hond geven?