Het nationaalsocialisme als geestelijk gevaar
(1936)–Ph. Kohnstamm– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
II. Het Nationaalsocialisme als wereldbeschouwing.§ 6. De strijd tegen den Geest.Maar als er een viertal belangrijke punten zijn, waar het nationaalsocialisme tekortkomingen aanwijst van de periode, die achter ons ligt, waarom moeten wij ons dan gemeenschappelijk aangorden om het te bestrijden? Ik zou inderdaad op die vraag geen antwoord weten, wanneer het nationaalsocialisme was, waarvoor het zich zo nu en dan uitgeeft: een poging om verandering te brengen in zekere vormen van de inrichting van staat en maatschappij. Maar het echte nationaalsocialisme is veel meer, of juister het is niet quantitatief meer, maar qualitatief iets geheel anders, van onvergelijkelijk veel dieper ingrijpende betekenis. Het is een nieuwe wereldbeschouwing, die zich met geweld aan de mensheid wil opdringen. Laat mij slechts twee aanhalingen geven om dat te bewijzen, van volstrekt onverdachte zijde. Op den Neurenberger partijdag van 1933 verklaarde Adolf Hitler: ‘Het Nationaalsocialisme belijdt een heroieke leer van de waardering van Bloed en Ras en van Persoonlijkheid en van de eeuwige Elite-wetten; daarmede treedt het bewust in onoverbrugbare tegenstelling tegen de wereldbeschouwing der pacifistisch-internationale democratie en haar uitwerking.’ En op 25 Febr. '34 gaf een millioen ‘leiders’ der beweging daarop dit antwoord: ‘Wij zullen niet rusten voordat Duitsland en zijn volk nationaalsocialistisch geworden zijn. Voor onze wereldbeschouwing maken wij aanspraak op absolute totaliteit. Wij geloven alleen aan onzen Leider en zijn Idee, en kunnen deswege niet dulden, dat naast | |
[pagina 17]
| |
hem andere leiders met een andere wereldbeschouwing, evenzeer er aanspraak op maken door het Lot tot Leiding van dit volk te zijn geroepen. Wij zullen in elk opzicht den Leider blind gehoorzamen.’ Wat is nu deze wereldbeschouwing, voor die zich in Duitsland algemeen de benaming ‘biologische wereldbeschouwing’ ingeburgerd heeft, en die met alle machtsmiddelen van propaganda en geweld eerst aan het uitverkoren volk, straks aan de ganse mensheid zal worden opgelegd? Haar hoofdkenmerken kan men, naar ik meen, het best in zes punten samenvatten, die ik achtereenvolgens zal bespreken. Het eerste kenmerk, de wortel van al de overige, duidde ik reeds aan in het opschrift van deze §; het is de strijd voor Bloed en Ras tegen den mens als geestelijk wezen. Het vegetatieve-animale leven wordt hier als al-beheersende waarde geproclameerd. Het is dan ook niet toevallig, dat in de nationaalsocialistische literatuur het woord ‘instinkt’ zo vaak en altijd in aanbevelenden zin wordt gebruikt. Want uit zijn instinkten moet de mens leven, zijn instinkten van verbondenheid met wie voelt en begeert als hij en zijn instinkten van agressie tegenover anderssoortig leven deelt. Typerend daarvoor is reeds het symbool, de Swastika of het ‘Sonnenrad’, dat, evenals zo veel propagandamiddelen der beweging, inderdaad, ‘instinktsicher’ is gekozen. De beide andere massa-bewegingen van dezen tijd vertonen in hun symbolen althans eerbied voor menselijken arbeid en oud-Romeinse wettelijkheid; het Christendom belijdt in zijn symbool zijn onwankelbaar geloof, dat de Liefde, die zich openbaart in Jezus Christus, eens de wereld zal overwinnen en louteren. Alleen het nationaal- | |
[pagina 18]
| |
socialisme verwijst naar het beneden-menselijke, de slechte oneindigheid van de ‘eeuwige’ vegetatieve wisseling, van de zinledige verandering.’ Maar de al te nuchter geworden Nederlandse intellektueel pleegt zulke dingen niet meer te zien; hij vermag - als uitvloeisel van het boven genoemde intellektualisme - de kracht van symbolen niet meer te voelen. Laat hij dan - als hem tijd en gelegenheid ontbreekt tot grondige studie der nationaalsocialistische lektuur - trachten aan zijn vruchten het wezen van den boom te leren kennen. Ik noem er een vijftal. | |
§ 7. De ontkenning van de Eenheid der mensheid.Voor den Christen en den Bijbel-getrouwen Jood vloeit de eenheid der mensheid rechtstreeks voort uit het Scheppingsverhaal. Naar Gods evenbeeld geschapen, in den Geest zich essentieel onderscheidende van plant en dier, blijft de mens zijn oorspronkelijk wezen behouden, hoe het ook verminkt zij door opstandigheid en ongehoorzaamheid. Daarom kan ook al wat mensen verdeelt hun wezenlijke saamhorigheid niet te niet doen. Maar een ‘vanzelfsprekende’ waarheid is die wezenlijke eenheid niet; haar tegendeel is niet slechts denkbaar; op allerlei plaatsen vinden wij in de geschiedenis der mensheid de opvatting gehuldigd dat bepaalde groepen krachtens hun aard gerechtigd zijn over anderen te heersen. Buiten de invloedssfeer van den Bijbel treedt de ‘humanistische’ gedachte, in den zin van principiële gelijkwaardigheid van het menselijk geslacht, eigenlijk het eerst in de leer der Stoa op. En deze invloed, gepaard aan dien van het Christendom, heeft langzaam aan en op den duur het | |
[pagina 19]
| |
Europese denken zo doortrokken, dat tot vóór den wereldoorlog juist in den kring der intellektuelen zelden meer getwijfeld werd aan dit beginsel. In het nationaalsocialisme zien we plotseling weer het oplaaien van primitieve instinkten en affekten, waardoor ‘de vreemde’, ‘de andere’ niet meer als geestelijk gelijke kan worden erkend, maar slechts als ondergeschikte en slaaf wordt geduld of gebruikt. De ‘Noordse’ of ‘Arische’ mens wordt de spil, waarom het heelal draait’; zijn heerschappij is de bestemming die de wereld tegemoet gaat. En al moge zelfs zijn bestaan een fictie zijn, die met alle feiten spot, dat doet aan de kracht der propaganda geen afbreuk. Immers zij leeft niet uit redelijke bezinning, maar uit sensatie en emotie. | |
§ 8. Het anti-semitisme.Daarom is het anti-semitisme ook niet een toevallig of onbeduidend onderdeel van de nationaal-socialistische levenshouding, zoals Nederlandse aanhangers van het nationaalsocialisme gaarne verzekeren, en ook wel te goeder trouw aannemen; het is er integendeel onverbrekelijk mee verbonden. De superioriteit van het eigen ras moet gedemonstreerd worden aan de minderwaardigheid van het andere. Met wijziging van een woord van Voltaire kan men zeggen: Als de Jood niet bestond, had men hem moeten uitvinden. Immers, hij heeft een drietal belangrijke functies te vervullen in de ‘biologische wereldbeschouwing’. Deze wil, in stede van een leven uit de Rede of den Geest, de heerschappij der instinkten stellen. Zij ziet, terecht, de grote macht der samenbindende instinkten, van het kuddeinstinkt, waardoor de massa een machtig werktuig wordt in de hand van den Leider. Zij weet ook dat die massa- | |
[pagina 20]
| |
gevoelens versterkt worden door een offer voor de gemeenschap; in dit opzicht - we hebben het reeds gezien - beschikt zij over veel dieper mensenkennis dan de beschouwingen, die de maatschappij willen doen rusten op individuële zelfzucht als enige basis. Maar niet alleen het instinkt van saamhorigheid moet voedsel hebben; niet minder, misschien nog meer, versterkt het instinkt van gemeenschappelijke aggressie het gevoel van saamhorigheid. Er moet een gemeenschappelijke vijand zijn, een tegenstander, en wel een, die nabij is, dien men telkens in de beleving van het ogenblik kan betrekken. De landgenoot, de dorps- en stadgenoot, die toch als ‘vreemde’ buiten de gemeenschap kan worden geplaatst, is daarvoor het doelwit bij uitnemendheid. Hij verstevigt door tegenstelling den massa-geest, zoals anders nooit te bereiken zou zijn. En zijn tweede functie is de streling van de eigenwaarde door het besef van de tegenstelling met dezen minderwaardige. Het is hier niet de plaats om na te gaan hoe eeuwen van onderdrukking den Ghetto-Jood lichamelijk en geestelijk voorbestemd hebben voor deze rol; het een en ander daarover heb ik gezegd in mijn Psychologie van het Anti-SemitismeGa naar voetnoot1), waarnaar ik belangstellenden verwijs. Hier kan ik volstaan met te wijzen op de merkwaardige tegenstelling die er in ligt, dat men de bevolking van Joodse en gemengd-Joodse afkomst voorstelt als een ramp voor het volksbestaan en desondanks zowel wat de Joden als de zogenaamd niet-Arische Christenen betreft de buitenlandse pogingen tot emigratie niet alleen niet ondersteunt, maar tegenwerkt. Logisch schijnt hier een tegenspraak; psychologisch is de samenhang echter heel duidelijk. Immers, men zou niet alleen het gemakkelijke mikpunt | |
[pagina 21]
| |
van aggressie en het vergelijkingspunt voor eigen meerderwaardigheid missen, maar ook den zondebok, dengene dien men ervan betichten kan de schuld te zijn van alle tegenslagen. Wie van aggressie leeft, moet voor tegenstanders zorgen, maar in 't bijzonder de dictatuur, die op aggressie is gebaseerd. Alles afschuiven op den buitenlandsen vijand is onvoldoende; want al bewijst hij goede diensten in dit opzicht, hij spreekt niet voldoende tot de verbeelding. En op de prikkeling der fantastische sensatie is heel deze levenshouding opgebouwd. Zo geldt dan hier het gewijzigde spreekwoord, dat een kwade nabuur beter is dan een verre vijand. Maar daar de dictatuur iederen tegenstander weerloos maakt, is er heel wat fantasie en mythenvorming voor nodig, om hem toch nog telkens als den schuldige te kunnen aanwijzen. Zo wordt het eerst begrijpelijk, waarom Der Stürmer tot de onmisbare organen der almachtige nationaalsocialistische regeringspers behoort. Wederom, ik bedoel met het zoeven gezegde niet te beweren, dat in de botsing tussen het Joodse en het ‘Arische’ deel der bevolking van Duitsland alle schuld aan laatstgenoemde kant zou liggen. Dat ik een open oog heb voor de diepere moeilijkheden, die hier mede een rol spelen, bewijst mijn reeds genoemde brochure. Maar het is secundair voor mijn betoog op deze plaats en kan daarom blijven rusten. Wat wél essentieel is, is dit, dat de ‘biologische wereldbeschouwing’ niet zou kunnen blijven bestaan ‘faute de combattants’, d.w.z. zonder dat het doel der aggressie wordt verpersoonlijkt. Daarmede zijn wij aan een volgend punt toe van onze karakteristiek. | |
§ 9. De verheerlijking van het geweld.Gebruik van geweld wordt bijkans overal in de huidige kultuur als een kwaad gezien. De aanhangers van Gandhi | |
[pagina 22]
| |
en Tolstoi zien zelfs alle geweld als het kwaad bij uitstek, het absolute kwaad. Verreweg de meeste Christenen, nl. allen, die dit weerloosheidsstandpunt niet delen, zien in geweld een kwaad, noodzakelijk geworden door de macht der zonde. En met die qualificatie verenigen zich de aanhangers van het humanisme, ook al verschillen zij in motivering. Zelfs degenen, die ter wille van een vóór alles begeerd doel een tijdelijke geweld-heerschappij aanvaarden, hopen daarmede te komen tot den klasselozen staat en den wereldvrede. Het is hier niet mijn taak te onderzoeken of hier niet een illusie nagestreefd wordt, of het aanbevolen middel het bereiken van het doel niet onmogelijk zou maken. Maar hier dient er op te worden gewezen, dat nationaalsocialisme en fascisme daarin overeenkomen, dat zij de enige stelsels van wereldbeschouwing zijn, die geweld zoeken en willen, niet als een betreurenswaardige onvermijdelijkheid, maar als een goed op zichzelf, ja als het hoogste goed. Het ideaal van den nationaalsocialistischen mens volgt uit zijn minachting van den geest en zijn verheerlijking van vitale kracht: ‘Ziet een marcherenden troep Duitse jongelingen en erkent, waartoe ze door God geschapen zijn! Krijgslieden zijn ze van aard en Heersen is hun beroep.’ Zo begint Wilhelm Stapel de peroratie omtrent den nieuwen mens in zijn ‘Theologie’ van het Nationalisme. Trouwens in de aanhaling van den Leider zelf, die we boven gaven, wordt het met zoveel woorden uitgesproken, dat er een onverzoenlijke tegenstelling is tussen de ‘biologische wereldbeschouwing’ en het streven naar wereldvrede. En het is dan ook welbekend, en in zijn gevolgen duidelijk geworden, dat er één misdaad is, nóg zwaarder vervolgd door het Derde Rijk dan het hebben van Joods bloed, nl. het kweken van een vredelievenden geest. | |
[pagina 23]
| |
§ 10. De ontkenning van het Recht.Wie den Vrede niet wil, maar het Geweld zoekt als uiting van heroische levenswijze, heeft het Recht ondermijnd, ja in wezen vernietigd. Want al kan het Recht in deze wereld geweld niet ontberen om zich te verwerkelijken, het doel waarom het in het recht altijd gaat is verwezenlijking van harmonie en van vrede. Zelfs de tijdelijke opschorting van de rechts-waarborgen - die trouwens ook de rechtsstaat kent in tijden van acuten nood - tast in beginsel de rechtsgedachte niet aan. Al mag en moet ook hier met ernst de vraag worden overwogen of het middel niet verwijdert van het doel, in stede van het naderbij te brengen. Maar loochening van het Recht in beginsel vinden we opnieuw weer alleen in de biologische wereldbeschouwing van het nationaalsocialisme en in het fascisme. In de plaats van het Recht komt de machtsontplooiing van het eigen volk. Recht ist was dem Volke frommt. Deze ontkenning van het Recht als een Norm boven Volk en Staat doortrekt de binnenlandse politiek. Zij vindt in de concentratiekampen en de Schutzhaft haar uiting; immers dit zijn ‘administratieve’ maatregelen tegen mensen, die men onder handhaving van rechtswaarborgen ongedeerd en in vrijheid zou moeten laten. Nog sterker uit zij zich in de onderdrukking van de vrije meningsuiting door woord en geschrift, in de aantasting van de burgerrechten van allen, die op grond van afstamming of overtuiging buiten het partij-verband worden gehouden. Maar bovenal uit die ontkenning van het Recht zich in het verkeer der volkeren. Het Internationaal Gerechtshof wordt geboycot; alle, ook volkomen vrijwillig aangegane verplichtingen worden ontkend, zodra men dat | |
[pagina 24]
| |
met voordeel meent te kunnen doen. En terecht, want er is geen hoger ideaal, dan de expansie van eigen volkskracht, er is geen hoger goed dan de heerschappij van het eigen ras. | |
§ 11. Het Leidersbeginsel als mensvergoding.Dit alles culmineert in de blinde gehoorzaamheid aan den Leider, die het symbool is van de kracht en de heerlijkheid van het Wij, het vergrote Ik. Hier ligt de diepe kloof, die de ‘biologische wereldbeschouwing’ scheidt van ieder godsdienstig geloof. En het wordt opnieuw duidelijk, waarom de Bijbel en met name het Oude Testament het mikpunt is van de aanvallen van grote en kleine leiders. Weliswaar verklaart men gaarne, dat men sympathiseert met de Christelijke gedachte, maar telkens en telkens blijkt, dat men zich niet in dienst wil stellen van Jezus Christus, maar Hem voor eigen doeleinden wil gebruiken. En daarmede begaat men, voor mijn besef, ernstiger schennis, vertroebelt men de gewetens meer dan door een ronduit uitgesproken vijandschap. Natuurlijk bestaat er geen maatstaf, waarmede men op algemeen-geldige wijze kan afmeten, wat - menselijkerwijs gesproken - groter gevaar betekent voor de Christelijke Kerk: de direkte frontaanval van het atheisme, of de omtrekkende bewegingen van de religie van bloed en bodem. Ik wil dan ook in dit opzicht aan niemand mijn mening opdringen, maar slechts constateren, dat het atheisme nooit meer heeft vermogen te doen, dan een klein aantal ‘intellektuelen’ te boeien, terwijl de zelf-vergoddelijking van den mens een macht is, waartegen alom | |
[pagina 25]
| |
en altijd, buiten de muren der kerk en daarbinnen, de scherpste waakzaamheid nodig is gebleken. Die vergoddelijking van den mens vindt wel haar meest kenmerkende uiting in de afschaffing van alle verantwoordelijkheid van den Leider, en daarmede de opheffing van alle openbare contrôle. Nergens in de geschiedenis der mensheid is het geloof in de mystieke voortreffelijkheid van den medemens zó onomwonden uitgesproken als in den boven aangehaalden eed, waarin een millioen voormannen van een beweging verklaren in elk opzicht (in allem und jedem) den Leider blind te zullen gehoorzamen. Maar ook, nergens heeft zich een leer zozeer aangepast aan de hartstochten en instinkten der massa. Want het is immers niet de vreemde, de andere, die tot Leider wordt verkoren. Wie en wat de Leider persoonlijk is, doet niet ter zake; mits hij slechts het symbool-karakter bezit van te kunnen dienen als vergroting van het eigen Ik. |