daarop in te gaan. Slechts hierop wil ik wijzen, dat wat in de geschiedenis ontstaan kan ook weer kan vergaan. Ons verleden geeft ons, ongetwijfeld, een waarborg tegen nationaalsocialistische besmetting, zolang dat verleden een levende werkelijkheid is. Maar naar het bekende woord van Goethe moeten wij in elke generatie opnieuw veroveren, wat wij uit het verleden ontvangen hebben, om het waarlijk te bezitten. En hebben wij dat, juist in de laatste generaties, wel naar behoren gedaan?
Is het niet een waarschuwingsteken, ja een aanklacht, dat men het Wilhelmus, het lied bij uitnemendheid van ootmoed voor God, van vrijheid en gerechtigheid onder mensen, heeft kunnen verlagen tot een strijdlied voor dat Leidersbeginsel, waarin elk dier waarden wordt verloochend? Bewijst dat niet, dat wij allen schuldig staan aan een gebrek aan waakzaamheid, dat wij - in tegenspraak met Troelstra's woord van Augustus '14 - de nationale geschillen de nationale gedachte hebben laten overwoekeren? Is niet het feit, dat men kon trachten het Nederlandse lied bij uitnemendheid te gebruiken als propagandamiddel voor een beweging, die in haar gehele slaafse goed-praten van wat elders geschiedt, in haar propagandistische en journalistieke houding ook ten opzichte der binnenlandse strijdvragen, in botsing komt met onze historie en traditie, een duidelijk teken ervan, dat wij den opvoedenden invloed van die historie en traditie te veel hebben verwaarloosd?
In zijn boek over Opvoeding tot Autonomie wijst Nieuwenhuis erop, hoe groot de invloed is, die in de Amerikaanse opvoeding aan aanschouwelijke symbolen, aan liederen, aan de vlag, de Stars and Stripes, wordt toegekend. Hebben wij, Nederlandse intellektuelen, deze dingen niet over het hoofd gezien in een te gemakkelijk