G. van der Heijden
Taalvervuiling?
Dat de meeste schrijvers met vooraan Mulisch, Poll en Kousbroek voor spellingvereenvoudiging geen ander alternatief weten te bedenken dan de volstrekt willekeurige status quo van onze schrijfwijze, getuigt van hun zeer beperkte visie op deze materie, evenals hun hardnekkige, onbewezen bewering, dat spelling een aspect van de taal zou zijn, waarbij ze zich voortdurend te buiten gaan aan het gebruik van grote woorden als: spellingvereenvoudiging is taalvervuiling. Daardoor dreigt het misverstand dat schrijvers zich altijd aan de bestaande spelling zouden conformeren, al is bij Mulisch ook hier de natuur wel eens sterker dan de leer en droomt Poll nog steeds hardop van het verloren paradijs-De Vries en Te Winkel.
Multatuli begreep al dat spelling geen deel uitmaakt van de taal zelf. In zijn Ideën (en niet Ideeën, zoals Kronkel er laatst van maakte) schrijft hij: ‘Ware taalkennis levert één der rijkste bronnen voor geschied- en menskunde, maar heeft met spelling en dergelijke burgermansuitvindingen niets te maken’. Nog meer feiten. Van Deyssel schreef onbekommerd vormen als vwale, zju, kajé, konjak, manjefiek, portefuije etc. Emants was een Kollewijniaan. Van Eeden ontwierp zelf een - zij het om praktische redenen niet haalbare - spelling, omdat hij vond dat een sociale instelling als een spelling zo eenvoudig en consequent mogelijk moest functioneren. Van Ostaijen spelde o.a. sjimpanzee, misterie, sienjaal, trem, metafiziese, pozitief, naaimasjien. En Du Perron gebruikte: magies, lelike, dikwels, okkult, logiese, illuzie. Nescio waagde het zelfs de correcte uitspraak van bepaalde persoonlijke voornaamwoorden in