wat beteekent het, dat tijd geld is? - Verlangt gij dit te weten? Laat ons dan nog eens eene wandeling maken; niet naar die rijke buurt van straks, en dat groote paleis, waar zoo veel geld woonde en zoo veel ongeluk, maar in die naauwe en drukke straat daar ginds, waar wij voor een klein burgerlijk huis stil blijven staan.
In het gezin, dat daar woont, zijn ook drie zonen. De namen zijn korter en klinken wat meer hollandsch. De oudste, bij voorbeeld, heet eenvoudig jan. Ziet hem eens werken! Hij is schoenmaker, en des morgens ten vijf ure zit hij reeds voor het open raam te arbeiden. Hoe komt het toch, dat jan zoo vroeg op is? Ik zal het u vertellen. Hij is een ijverige jongen, en heeft goed werken geleerd; en al heeft nu die schoen, waar hij aan bezig is, zulk een' bijzonderen haast niet, hij begreep toch: hoe eer die af was, hoe eerder hij weêr aan een' anderen beginnen kon. Zijn vader, dien hij onlangs verloor, heeft het hem zoo dikwijls en zoo ernstig gezegd: ‘Jongen! gij zijt de oudste; gij znlt voor moeder het brood moeten winnen. Geld kan ik u niet nalaten; maar denk toch altoos: tijd is geld.’ En nu staat hij, sedert zijns vaders dood, een uur vroeger op; en hij wint nog een uur uit, met minder naar het weêr te kijken, te praten, of zijn werk te bezien als het af is. Dat is twee uren daags, en dus twaalf in de week: - want zondags werkt hij niet. - En daardoor heeft hij bij de zes dagen er een' zevenden gewonnen. Gelooft gij nu ook niet, - daar hij verdient, naar zijn werk is, - dat hij zijnen tijd tot geld gemaakt