| |
| |
| |
II. Eerste proeven van een nieuw Nederlandsch zaakwoordenboek.
| |
| |
Tweede afdeeling.
Eerste proeven van een nieuw nederlandsch zaakwoordenboek.
Aarde. Eene moeder, die hare vermoeide kinderen in den schoot neemt, om ze te laten uitrusten; maar kinderen willen altijd laat opblijven. |
Adem. Het eenige, wat niemand vergeet terug te brengen, waar hij het gehaald heeft. |
Almanakken. Dat zegt in goed Hollandsch: Tijdwijzers. Alleen zijn de Heeren Recensenten het nog niet eens, of zij wijzen, dat onze tijd vooruit of achteruit gaat. |
Amerika. Een nieuw ontgonnen land: de eerste oogst is door de dwingelandij afgemaaid, en de stoppels worden nu door de vrijheid in brand gestoken, om den grond te zuiveren en vruchtbaar te maken. |
Apen. Een diersoort, dat het meest naar den mensch gelijkt, maar niet zoo wijs, en op verre na zoo dwaas niet is. |
| |
| |
Bedelaars. Distels, het teeken van een' vruchtbaren grond. |
Beschaving. Iets dat gladde, maar dunne planken geeft, en - veel krullen. |
Bezuiniging. Een uithangbord voor ministeriën, een redenaars-thema voor staatsvergaderingen; de hoogste en gladste cocagne-mast voor het volk. |
Oude boeken. Even als oude menschen, krom van rug, zwak van lendenen, rimpelig van vel, en in de schoonmaak niet regt schoon meer te krijgen; - eindelijk ernstig van toon, en antiek van letter en van inhoud; niet vlug genoeg meer, om de leesgezelschappen door te drentelen; maar daarentegen rustige en getrouwe vrienden, vooral bij den warmen haard. |
Boekverkooper. Een trechter voor voedzame en geestrijke dranken, te bruikbaarder, hoe minder chemische verwantschap hij met die vochten heeft; hoe minder er dus aankleeft, of zich mede verbindt. - Iemand, die ex officio altijd met het aangezigt naar het oosten staat, om naar eene nieuw opkomende zon uit te zien. Het is dus zijne schuld niet, dat hij - nog wel eens omzien kan naar het westen, maar nooit zich achterover buigen. |
Boer. De slaaf, die eene schoone vrouw dient, zonder ooit te hebben opgemerkt, dat zij schoon is: - zijne schoone is de natuur. |
Burgemeester. Een post, waarmede vroeger een vette buik verbonden was; die echter door de nieuwe
|
| |
| |
wetgeving aanmerkelijk is geslonken, en soms beneden pari gebragt. |
Courant. Een haft, die slechts 24 uren leeft, en daarna het incourantste artikel van de wereld is. |
Declaratie. Een overdreven ding, het zij het van een' regtsgeleerde of van een' vrijer komt. |
Denken. Iets dat alle menschen doen, - in zoo verre gapen en slikken eten is. - Maar is 't eene geregelde en zich zelf bewuste werking van onze rede, hoe weinigen dan, die denken; - nog minder, die nadenken; - allerminst, die doordenken. |
Deugd. Eene vriendin, waarvan men veel spreekt, en wel het meest, als zij afwezig is. |
Drukken. Eene werking van boven naar onderen op katoen of papier, op schouders, hoofd of hart. Alleen een handdruk werkt horizontaal, maar heeft ook de minste kracht. |
Dweeper. Een wezen met één oog, vier handen en vier voeten, maar zonder ooren. |
Eerzucht. Etende tering. |
Ernst en luim. Een kina-drank met een resolvens. |
Europa. Eene oude coquette. Zij schikt zich al meer op, hoe ouder zij wordt, en is nu bijna goddeloos genoeg, om vroom te worden. |
Gagie. Matrozen-ballast, dien zij in de eerste haven de beste uitwerpen, om de volle lading in te nemen en daarmede weder op reis te gaan. |
Geld. Slijk of diamant, al naar men een' roman
|
| |
| |
of eene nieuwejaars-rekening in de hand heeft. - De plaaggeest van het menschdom; even zeer dwingeland der huizen, waar hij in is, als waar hij buiten staat. Veiligst is de woning, waar hij zoo wel uit- als ingaat. |
Geneesheer. Een engel in de ure des gevaars; een gewoon mensch, als de patient hersteld is; een booze geest, na het toezenden der rekening. |
Geweten. Een vriend, waarmede wij toch altijd twisten. Een goed geweten kennen velen niet; een kwaad geweten willen zij niet kennen. |
Glas. Goed tot aan den mond en vóór de oogen, maar niet er in. |
Godsdienst. Is eerst mannelijk geweest, en nu vrouwelijk geworden in ons land. Sedert echter is zij wel gevoeliger, maar ook zoo spraakzaam en onrustig, dat wij haar wel haast weêr mannelijk zouden willen maken. |
Goud- en zilverkas. Het beeld der wereld: het fatsoen wordt er duurder betaald, dan het gehalte. |
Handelsblad. De Nederlandsche redenaar, die boven al de anderen uitmunt, - omdat hij den langsten adem heeft. |
Herziening der grondwet. ‘Het begin van het einde,’ zegt de een. ‘Een begin zonder einde,’ zegt de ander. |
Hoveling. Een buigzaam man. Als echter de dauw der vorstelijke gunst hem wat al te zeer bevochtigt, verroest het staal in zijnen rug. |
| |
| |
Jezuïten. De opium der christenheid, die verdooft of dol maakt. |
Karikaturen. Staan in betrekking tot karakters, als de apen tot de menschen. |
Kinderen. Een wensch, - een vreugd, - een zorg, - een last, - en een steun of een vloek: - het een na het ander. |
Klok. De spreker, die zegt, dat wij, andere sprekers, eens zwijgen zullen. |
Koning. De man, die het schitterendste en zwaarste metaal, het goud, op 't hoofd draagt; zijne gunstelingen dragen het in den zak; maar bij de militairen raakt het, zoo als men zegt, op zijn best de koude kleêren. - In alle constitutionele staten is verder de koning de eenige, dien men wel prijzen, maar niet laken mag. Dit nu, even als blazen zonder adem halen, kan geen mensch op den duur uithouden. Het langste nog doen het de sollicitanten. |
Kruiwagen. Zal ook in deze hoogst beschaafde eeuw nooit door den stoomwagen verdrongen worden; omdat de eerste veilig over smalle en kromme wegen voert. |
Kwalen. Vijanden. De jonge en nieuwe moet men ontzien, of men ze nog door zachtheid winnen kan; maar oude en verharde zie men stoutmoedig onder de oogen. |
Kwasten. Nuttig in een' verwerswinkel, lastig aan de kleederen, ondragelijk in de maatschappij. |
Laster. Een vergiftige pijl, met een' onzigtbaren boog geschoten. |
| |
| |
Latijn. Eene taal, die reeds eeuwen lang is dood geweest, maar die men nu eerst gaat begraven. |
Leeren. Heeft in onze taal een' activen en passiven zin (onderwijzen en onderwezen worden), waardoor het woord eerst voor allen bruikbaar is. In den eersten zin doen het de meeste menschen gaarne. Als het wel was, moest het omgekeerd zijn. |
Legitimiteit. Gewijde zalfolie, die vroeger alleen te Rome te koop was, maar naderhand in de vijf hoofdsteden van Europa is nagemaakt. |
Letters. Dingen, die dit met menschen gemeen hebben, dat, hoe sierlijker zij tegenwoordig zijn, men ze ook des te moeijelijker lezen kan. |
Leugen. In den beginne het gevolg van gebrek aan zelfbeheersching en zelfverloochening. Zij ligt voor de hand, terwijl de waarheid dikwijls vordert, dat wij ons sterk inspannen of diep bukken. Maar de opvoeding van den leugenaar wordt voltooid, als de leugen zich aan volkomen zelfbeheersching paart, en hij dus niet meer liegt uit zedelijke traagheid en zwakheid, maar met overleg en kracht; ja! eindelijk met zeker welgevallen, ook waar het hem voordeel noch gemak aanbrengt. |
Leven. Een droom, zegt men. De eene helft behoort aan de kindschheid, den slaap en den ouderdom: dan droomen wij van zelve; en in de andere helft zijn wij ook zelden regt wakker, zoodat het naauwelijks der moeite waard is, dit in mindering te brengen. |
| |
| |
Lezen. Van ouds een surrogaat voor het hooren, even als schrijven het voor spreken was; en met het zelfde voordeel, dat gedroogde vruchten boven versche hebben: men kan ze gemakkelijker bewaren en verzenden. 't Is echter de omgekeerde wereld, als velen thans lezen de hoofdzaak, spreken en hooren slechts een surrogaat rekenen; of al meenen, dat zij over alle vruchten kunnen oordeelen, als zij de ananas kennen uit den confituurpot, - de wereld uit boeken. |
Liefde. Helder wit, en zoet: - suiker of rottenkruid. |
Logica. Iets, dat in de zamenleving weinig te pas komt. Geeft gij iemand gelijk, dan behoeft gij niet logisch te redeneren; en geeft gij hem ongelijk, dan helpt het toch niet. |
Luisteren en fluisteren. Het eerste werkt als een bloedzuiger, het tweede als een adder. Het gevaarlijkste is, dat beider boosheid onder de menschen doorgaans in één venijnig dier vereenigd is. |
Menschenhater. Een leerling in de school der menschenkennis, die op de helft van den cursus is weg geloopen. |
Messen. Hoe ouder, hoe scherper: - even als de tong eener praatzieke vrouw. |
Natuur. Eene schoone en edele vrouw; zoo schoon en zoo edel, dat er meer zijn, die haar bewonderen, dan die haar beminnen; meer, die haar beminnen, dan die haar volgen. |
Navolgers. De schaduw van een' olifant: eene
|
| |
| |
mug heeft er geene. Ongelukkig geeft de schaduw wel den snuit, maar niet het vernuft getrouw weder. |
Nieuwjaar. Een kind in de wieg, een roos in den knop; eene doos van Pandora, op welker deksel bloemenkransen geteekend staan. |
Nijd. Een vergiftige slang; - met dit onderscheid, dat men haar de gifttanden niet kan uitbreken, en dat zij ook zich zelve bijt. |
Omwenteling. Een zware ijsgang, die een land van den winter in de lente brengt; - of een lavastroom, die eerst na jaar en dag vruchtbare dreven draagt, terwijl menig Herkulaneum en Pompeji er reddeloos onder bedolven ligt. |
Ongelukken. Steenen op den levensweg. Zijn het kleine kiezelsteentjes, dan hebben zij de uitwerking van stuifzand: zij verblinden ons en maken ons knorrig; - zijn zij grooter, dan stooten wij er den voet kreupel aan, of dragen ze met moeite voort; - en zijn ze nog grooter, dan worden het rotsblokken, waar wij angstig onder door loopen, of die neder storten en ons verpletten. |
Openhartigheid. Eene eigenschap, die zeer geroemd wordt, maar niet altijd roemenswaard is. Want 1° heeft het hart twee kamers; nu staat bij sommigen de voorste kamer wijd open, omdat in de achterste alles van waarde geborgen, en deze goed gesloten, ja zelfs de deur achter behangsel of schilderij verborgen is. En 2° is sommiger hart zóó open, dat de deur nooit goed meer kan gesloten worden, om vriendschap of liefde,
|
| |
| |
geheimen of weldaden, edele gevoelens of godsdienstige beginselen te bewaren. |
Oudejaar. Een goede kennis, van wien men nog eens hartelijk afscheid neemt, opdat hij het kwaad, dat wij hem gedaan hebben, maar niet klappen zou. |
De Overlevering. Een jongen, die zijn examen doet, en even onbeschaamd als vergeetachtig, toch op alle vragen antwoordt, omdat de ondervinding hem heeft geleerd, dat de brusque, onverschrokken schijn van te weten al ligt, zelfs bij anders bevoegde beoordeelaars, voor ware en grondige wetenschap doorgaat. Terwijl zoo de overlevering ons verzekert, dat zij alles weet, zelfs wat zij noch iemand weten kan, zijn duizenden nog altijd dwaas genoeg, om haar te gelooven. |
Recensent. Een vleeschvlieg, die door zijn instinkt naar de rotte stukken gedreven wordt. - Verder een man, die doorgaans wel in de noodzakelijkheid is, zijnen naam te verzwijgen, omdat de schrijver den zijnen noemt. |
Regt. Is tweeërlei: òf eigenlijk regt, òf wettig onregt. |
Romans. Sterke drank, waar tegen nog geen Afschaffings-genootschap is opgerigt. Hij wordt uit de granen der geschiedenis en der menschenkennis gestookt, en is daardoor meer prikkelend dan voedzaam. Afschaffing zou ook hier eigenlijk even onnoodig zijn, als zij onmogelijk is, - indien maar altijd matigheid mogelijk ware! - Bovendien, ook gezondheids -elixer wordt van
|
| |
| |
sterken drank gemaakt; zoo kunnen misschien ook de romans niet meer gemist worden in de groote apotheek der menschheid. |
Satire. Wordt veel gelezen en weinig geprezen; allerminst door hen, die er uit leeren of zouden kunnen leeren. |
Schoolmeester. De meester der school, vooral zoo hij meester is over zich zelven. |
Schrijven. Onze eeuw is die der boeken. De tijd schemert reeds, dat ook de boeren boeken schrijven, en schooljongens redigeren en recenseren zullen. Er wordt evenwel niet zoo veel gelezen, omdat er veel geschreven wordt, maar omgekeerd: het is de vaste wet der zamenleving, dat de productie vermeerdert met de aanvraag en behoefte. |
Slaap. Het natuurlijkste en toch zonderlingste in ons leven; - het begin, midden en einde daarvan. De slaap verbroedert ons met het gedierte des velds, en schijnt toch somwijlen de Jakobsladder op te rigten, die ons met de engelen Gods verbindt. Overigens kent reeds de bijbel vele soorten: den slaap der onschuld, van adam; - der zonde, van jonas; - der zwakheid, van de discipelen; - des geloofs, van jezus in den storm, - en het ontslapen in christus, tot zalig ontwaken. |
Speculatie. Naar snoek visschen. Die mis slaat, is zijn tuig kwijt. 't Is dus niet veilig voor hem, die er maar één heeft. |
Stedelingen. Worden onderscheiden (zoo als van
|
| |
| |
ouds de groote en kleine Friezen) in kleinsteedsche en grootsteedsche menschen. De eersten zoeken spelden, de laatsten spijkers. |
Sterven. De beste weg om zich bemind te maken: want ieder prijst de dooden, omdat ze niemand meer in den weg zijn. |
Systeem. Een gebouw, dat gewoonlijk in proces ligt tusschen den eigenaar en den architekt. De laatste keurt het af, en wil het geheel afbreken, om een nieuw op te bouwen; de eerste wil het alleen wat opknappen. Beiden vergeten doorgaans, dat het grootste gebrek eigenlijk in de fundamenten (het menschelijk verstand) zit. |
De Tijd. Een stoomwagen voor verliefden, eene diligence voor kooplieden, eene trekschuit voor oude lieden en eene pijnbank voor zieken. Iemand, waarvan de kinderen vragen: ‘Wanneer zal hij komen?’ De mannen: ‘Waar moet hij heen?’ En de grijsaards: ‘Waar is hij gebleven?’ |
Tijdschrift. Eene afgaande koorts voor den redacteur, een werkdoosje voor den schrijver, een table d'hôte voor 't publiek; maar voor den uitgever eene melkgevende koe, die, als zij te weinig begint te geven, op nieuw kalven (van redactie, formaat, enz. veranderen) moet. |
Eene Ton. De woning van diogenes, waarin thans niemand meer woont. De tegenwoordige hondsche wijsgeeren doen anders: zij drinken eerst het vat leêg, en
|
| |
| |
maken daarna van de duigen voor zich eene armoedige doodkist. |
Toren. De narrenmuts met bellen, die stad en dorp dragen. Haar gebengel herinnert ons gedurig, dat het menschdom steeds voort wandelt en nooit wijs wordt. |
Uilen. Verdeelt men in twee soorten: de vliegende treft men bij nacht aan, de loopende bij dag. |
Verbetering. Eene noodige kunstbewerking voor alle zaken. Doorgaans echter stelt men die lang uit, om dan finale afrekening te houden, voor het gemak. Zoo is, bij voorbeeld, een bankroet gemakkelijker, dan eene geregelde betaling van schulden; en menig luije bedelaar zou liever eens op een jaar met levensgevaar willen vervellen, dan zich dagelijks wasschen. |
Vertalers. Menschen, die uitgezochte vloeijende of ook wel drooge waar van het eene vat in het andere overstorten: en die bij het stuk en niet naar het werk betaald worden, al gieten zij ook franschen honig met azijn in een' Hollandschen koperen ketel, Duitsche dunne en troebele soep in een mandje, en Engelsche peperkorrels op een wijde zeef. |
Verveling. Een blinddoek voor oogen, die gewoon zijn te zien, en een band om de leden, geschikt om zich te bewegen. Maar de doek hindert den blinde en de band den lamme niet; - even min verveelt zich de Negerslaaf of idioot. |
Vijanden. Een harde en leelijke spiegel, om onze ge- |
| |
| |
breken in te zien. Wij zouden dien, hoe nuttig hij ook zijn kan, niet koopen, als hij ons niet werd present gedaan. |
Volksgunst. Ebbe en vloed. Met nieuwe en volle maan springvloed. |
Oude Vrijers. Steenen des aanstoots voor jonge meisjes; krachtige magneten voor eerbare weeuwtjes; blijde vooruitzigten voor erfgrage neven en nichten. |
Vrouw. De bloem van het menschelijke leven: moeijelijk om aan te kweeken; kostbaar om te onderhouden; door fijne stekels omgeven, als zij bloeit; te min geacht, wanneer zij is uitgebloeid. |
Vruchten. Dingen, die heerlijk smaken, tot men ze vrij plukken mag; alleen de vruchten van wijsheid en deugd uitgezonderd: die smaken altijd goed. |
Waarheid. Een zekere soort van vuur, die in deze koude wereld best met eene tang wordt aangevat. De tang heet voorzigtigheid. - Of wel de gouden munt, die het meest wordt besnoeid en nagemaakt. En de ondervinding heeft geleerd, dat valsche munters nog gemakkelijker te vervolgen en te straffen zijn, dan geldsnoeijers. |
Weg. Het eenige woord, dat in drie letters de drie tijden uitdrukt. Het verledene is weg. Het tegenwoordige is een weg, en de toekomst nog verre weg. |
De Wereld. Wordt kleiner voor ons, naar mate hart en geest grooter worden. Van daar, dat bekrompen menschen zoo veel te zien en te spreken, te wenschen en te betreuren hebben. |
| |
| |
Wetenschap. Soms een engel, soms een paauw, ook wel eene melkgevende koe, - al naar de man is, bij wien zij haren intrek neemt. |
Woordenboek. Eene inventaris, die men gewoonlijk het laatst van zijn' eigen' inboedel maakt; de naauwkeurigste inventaris wordt gemaakt in een sterfhuis, en het beste woordenboek van eene doode taal. |
Zedelessen. Meestal niet anders, dan hagel op een' olifant. Het verveelt hem, maar treft hem niet. |
Ziekte. Een proces tusschen leven en dood; waarbij, zoo als gewoonlijk, de advocaten het meeste winnen. Indien men er evenwel het misbruik van de gezondheid en de inbeelding van ziekte kon aftrekken, en bij 't overige wat geduld voegen, zou de natuur, zonder recept of rekening, het al ver brengen. |
Zielen. Dingen, waarbij men de bevolking telt. Te voren deed men dit bij koppen, daar men als axioma aannam, dat ieder levend mensch een hoofd heeft. Thans schijnt men meer zeker te zijn van de ziel. Slechts de legers telt men niet bij zielen, omdat de soldaat (als soldaat ten minste,) geene ziel heeft, maar alleen het geheele leger of des zelfs opperbevelhebber. |
|
|