Fantasie en waarheid (2 delen)
(1863)–C.E. van Koetsveld– Auteursrechtvrij
[pagina 308]
| |
XII.
| |
[pagina 309]
| |
rug had. Zij had bij den ernst van haren leeftijd nog menig maal de vrolijke invallen der jeugd; en nog altijd staat haar beeld voor mij, met het keurig witte en nette mutsje, het zwarte en enge lijfje, en niet het minst den zwarten fluweelen band, daarover heen geslingerd, en waaraan een zilveren hartje bevestigd was. Dit was het echter niet, wat er aan hoorde; maar zij waagde 't niet meer, de arme oude, om het kruis te laten zien, dat vroeger hier gehangen had, en waarom het bandje zelf haar nog lief gebleven was. In die dagen toch was de godsdienst eene misdaad; maar zeker bewaarde zij het kruis getrouw, en droeg het waarschijnlijk op haar hart, onder het wollen boetkleed der gevangenis, dat zij zoo weinig verdiende. Van den beginne af kon ik mij dan ook niet voorstellen, dat lidevina hier zou wezen, om een of ander misdrijf te boeten. Niemand was, gelijk zij, als 't ware geboren, om anderen gelukkig t ewaken of ongelukkigen te troosten. Haar voorkomen zelf maakte reeds een gunstigen indruk; haar gezonde blos en hare fijne, ofschoon nu uitgegroefde trekken getuigden van eene vroeger innemende schoonheid, Wanneer in het binnenste der gevangenis, de hel der ware booswichten, een oproer ontstond, en de boeven elkander met hunne ketenen sloegen of de bebloede bajonnetten met de ijzeren vuist terugkaatsten, vast besloten, om liever te sterven dan zich over te geven, dan zond men geene soldaten meer in het donkere kerkerhol: men liet er eenvoudig lidevina heen gaan, en in weinige oogeublikken kwam alles tot rust. In haren vromen en gezegenden arbeid word onze goede oude bijgestaan door Karen kleinzoon. Peter was een jong mensch van twee en twintig jaren; tenger van ligchaam, maar gednldig en moedig. Geene moeite spaarde hij, om ons de verveling weg te nemen en ons lijden te verzachten. Toch was hij, zelfs in de gevangenis, gees persoon van | |
[pagina 310]
| |
gewigt. Door zijne grootmoeder kreeg hij hier eerst in onze schatting zijne ware plaats, die anders in niets meer bestond, dan dat hij den eigenlijken gevangen-bewaarder tot hulp was toegevoegd; - welke post, - indien men het zoo noemen mogt! - hem nog wel als eene bijzondere gunst, om zijn goed gedrag, was toevertrouwd, zoo als ik eerst later bemerkte. Ik voor mij gevoelde van den beginne af, nog meer dan de anderen, mij tot peter getrokken, door de overeenkomst van onzen leeftijd, die inzonderheid in het ongeluk nog sterker boeit. Van daar, dat ik hem ook naauwkeuriger gade sloeg. Wanneer bij zijn' ingespannen arbeid zich, zonder dat hij het zelf bemerkte, zijne borst ontblootte; - het zij hij een' kranke hielp dragen of verzorgen, of ons ellendig leger door eenige handen frisch stroo zocht te verbeteren; - had ik een en ander maal opgemerkt, hoe de band van een scapulier daar over hing, zoodat ook bij hem in zijne godsdienst zijne misdaad scheen te bestaan. Geheel zijn voorkomen drukte dan ook het geloof uit, dat God hem tot vernedering en onderwerping had uitverkoren, en 't hem was opgelegd, daarin zijn heil te zoeken. Onze kamer werd gewoonlijk door peter, dien wij allen lief hadden, geopend, en wij zagen hierin eene dier beschikkingen, die van de welwillendheid van den concierge getuigden: want de dagelijksche morgengroet van den vromen jongeling scheen ons over den ganschen dag een' zekeren stillen zegen uit te storten. Eens werden later en ruwer, zonder er op te letten, of wij ook uit een' gerusten slaap zouden opschrikken, de grendels los geschoven. Wij bemerkten hierdoor terstond, dat er een andere gevangen-bewaarder werkzaam was. Deze heette nikolaas, en was in den grond een goed man, van wien het mij al spoedig voorkwam, dat hij zijne ambtspligten | |
[pagina 311]
| |
slechts met een' zekeren tegenzin waarnam. Hij wist het echter zoo ver te brengen, dat hij den oppervlakkigen beschouwer omtrent zijn natuurlijk gevoel geheel op den dwaalweg bragt. Want hij had zich geoefend in het gebruik van de diepste en hardste toonen van zijne stem. Het was hem daardoor eene gewoonte geworden, bijna altijd ruwe en dreigende woorden te spreken; die hij nog harder zocht te maken, door met geweld zijne sterke wenkbraauwen zamen te trekken, hoewel de natuur die niet scheen bestemd te hebben, om ruwen toorn uit te drukken. Daar deze kunstgreep hem veel zelfoverwinning kostte, waren zijne antwoorden steeds het hardst en ruwst, wanneer hij ons den rug toekeerde. Op zekeren dag verraste men hem, terwijl hij het leger van een' stervende met zijne tranen bevochtigde; en terstond beklaagde hij zich, dat men hem snuif in de oogen geworpen had.....Men mogt het nu eenmaal niet gelooven, dat hij medelijden gevoelen kon. Ik heb meer gevangen-bewaarders gekend, die hem gelijk waren. De menschen zijn doorgaans òf niet zoo braaf, òf niet zoo boos, als zij schijnen willen. ‘Waar is peter?’ vroeg ik, terwijl ik mij op den rand van mijne kribbe neder zette. ‘Peter? peter?’ antwoordde hij op bitsen toon: ‘Altijd vraagt men naar peter. Wat doet hij u dan, dat anderen ook niet voor u doen? Brengt hij u iets beters, dan water en brood? Daar is de waterkroes; daar is het brood! En wanneer gij van peter iets verlangt, - hij zit dáár binnen gevangen van daag.’ ‘Peter gevangen? Onmogelijk! en wat heeft hij dan misdaan?’ ‘Weet ik, wat hij misdaan heeft? Gaat het mij aan, wat hier dezen en genen wedervaart? Misschien heeft hij eene deur te vroeg geopend of te laat gesloten; mis- | |
[pagina 312]
| |
schien een brief, eer die boven gelezen was, den een of ander hier beneden toegestoken, of te veel toegegeven aan u of aan de anderen - hij is er ten minste wel in staat toe!’ Ik behoef hier naauwelijks bij te voegen, dat nikolaas zich gaande weg omkeerde bij het spreken. ‘Dat is schandelijk!’ zoo viel ik hem in de rede: ‘Ja, schandelijk is het! Wanneer de overheid dat wist, zou zij zulk een misbruik van magt gestreng straffen. In het donkerste van den kerker gezet te worden, zoo als gij zegt, dat is eene regt harde straf; en zonder vonnis mag zulk een gruwel aan een' vrij mensch niet gepleegd worden. Wat zoudt gij er van zeggen, wanneer men het u deed? Ik zeg u, dat het schreit om wraak!’ ‘Ei wat?’ antwoordde nikolaas, terwijl hij mij dit maal vast aanzag: ‘Hieldt gij misschien uw' vriend peter voor een' vrij man; die, gelijk ik, heden avond zijn loon vragen en dit huis verlaten kan? Hij is een gevangene, even als gij! Alleen met dit onderscheid, dat wanneer gij morgen voor het gerigt verschijnt, de regtbank volkomen vrij is, om u los te laten; maar peter heeft nog dertien jaren te goeds, wijl hij er eerst zeven hier heeft doorgebragt. En voor die dertien jaren kan men hem naar de galeijen zenden, wanneer het de heeren goed dunkt; daar 't hier zijn lustslot is, waar hij door eene bijzondere gunst vertoeft. Ik geef u toe, dat zulk een lot hard is, maar wat wilt gij anders? Peter was ter dood veroordeeld, en hij had den ouderdom nog niet, om geguillotineerd te worden, even als zijn grootje er te oud voor was.’ De guillotine en de galeijen! En dat deze zachte, brave jongeling en die lieftallige oude! Ik begreep wel, dat het weinig baten zou, wanneer ik nikolaas meer vroeg; en ik spande dus zelf al mijn denkvermogen in, om eene of andere geschiedenis te verdichten, die met de guil- | |
[pagina 313]
| |
lotine en de galeijen zou eindigen, en waarbij deze twee braven de hoofdpersonen waren. En als weder de grendels waren toe geschoven, was 't mij altijd nog, als of ik de grove stem van den gevangenbewaarder hoorde: ‘Weet ik het? Gaat het mij aan, wat een ander overkomt? Hij moest eigenlijk op de galeijen zitten of al lang geguillotineerd wezen; maar hij was te jong.’ Werkelijk moest ik - zoo als nikolaas onwetend voorspeld had - den volgenden dag voor het geregt verschijnen, en werd met negen tegen drie stemmen vrij gesproken. Men zal zich niet verwonderen, wanneer ik er bijvoeg, dat zelden de uitslag eener stemming mij meer intresseerde; en toch was mijn eerste gedachte, niet mijne eigene vrijheid, maar het lot van peter en lidevina. Ik was nu beter in de gelegenheid, om hunne geschiedenis na te vorschen. Zij was, in die dagen ten minste, eenvoudig en gewoon. Een hoogbejaarde priester, die zijn leven voor zijne roeping veil had, nam in het jaar 1793 zijne toevlugt tot dit kleine gezin, om van uit hunne woning zijne kudde op te zoeken en haar de vertroostingen der godsdienst uit te deelen, die toenmaals voor zoo misdadig werden gehouden. Hij werd bij de uitoefening van zijne ambtspligten gegrepen, en stierf den dood van een' martelaar der oude christen kerk. Zijne kleine dorpsgemeente verdedigde hem tegen zijnen wil, met den wanhopigen moed, dien steeds eene vervolgde godsdienst inboezemt. Zestien zijner getrouwste aanhangers werden insgelijks gevangen genomen; en veertien van hen stierven op het schavot van hunnen biechtvader, na zijn' laatsten zegen ontvangen te hebben. Lidevina was boven de zeventig, haar kleinzoon onder de zestien jaren oud; en naar de juiste opmerking van nikolaas, had de eene een' te hoogen leeftijd, en de ander nog niet de jaren, die er gevorderd werden, - om geguillotineerd te | |
[pagina 314]
| |
worden! Daarom bevonden zich nu beiden voor twintig jaren in de gevangenis: eene meer dan zeventigjarige voor twintig jaar!! Intusschen was bonaparte terug gekeerd. Bonaparte, de reus der omwenteling, die regt en orde herstelde; maar ze niet op onvergankelijke grondzuilen kon bevestigen, daar hij zich zelven en zijn geslacht stelde in de plaats van zijn vaderland.Ga naar voetnoot*) Intusschen werd toen menig vonnis uit de dagen des bloeds herzien. Ook lidevina en peter ontvingen van oude bekenden veel belangstelling; en ik niet het minst deed voor hen, al wat ik vermogt. Zoo dra ik nu de herziening van hun vonnis, behoorlijk geteekend en gezegeld, in handen had, ijlde ik naar hen toe, tien maal gelukkiger dan toen ik hen op den dag van mijne vrijspraak verliet: - want ik had nu voor lidevina en peter de vrijheid in mijne hand, de vrijheid, die naar eene vroegere uitspraak hun nog voor vele jaren, en aan de oude vrouw wel voor altijd zou onthouden zijn. Het was tusschen drie en vier ure na den middag, en een heerlijke voorjaarsdag, gelijk men die in Fransche Comté menigmalen reeds in April heeft. Het uur van uitspanning voor de arme gevangenen was dus nog niet geheel voorbij; en zij verkwikten zich op de binnenplaats in de koesterende zonnestralen, om straks weder in den treurigen kerker te worden opgesloten. | |
[pagina 315]
| |
Juist in de laatste minuten van het uur, dat hun ten minste eenig denkbeeld van vrijheid gaf, vloog ik onstuimig den hof binnen. ‘Gij zijt vrij!’ riep ik uit, terwijl ik beurtelings peter en lidevina omarmde. Het kostte mij moeite, mij door hen te doen verstaan; maar al de overigen hadden mij zeer goed begrepen, en de tranen op de wangen dezer ongelukkigen, - tolken van een diep geroerd gemoed! - waren de beste verklaring van mijne woorden. Zij werden achtervolgd door eene diepe stilte, een drukkend en somber zwijgen; en nu bleek het, dat ook in eene gevangenis, die men sedert zeven jaren bewoont, er nog andere en zachter ketenen te verbreken zijn. Lidevina sloeg een oog vol liefde op de vrouwen, inzonderheid op de zwakke en oude, of die eerst kortelings hersteld waren van een ziekbed, waarop zij ze met moederlijke zorg had verpleegd en tot geduld en berouw gestemd. Zij deed eenige schreden door haar midden heen, en stond eindelijk stil voor een' neêrgebogen grijsaard, wien niet alleen de last der jaren, maar ook de aandoening over het geen hij daar vernam, aan zijne zitplaats scheen te ketenen en bijkans te verpletten. ‘Ach, george!’ sprak lidevina tot hem: ‘Wie zal u uwe soep brengen, als ik weg ben, en u leiden in de open lucht?’ Zoo deed zij nog menige vraag en wilde nog menig woord van afscheid spreken, toen zij op eens zich omkeerde, als door een rasch besluit aangegrepen, mij de hand drukte en vroeg: ‘Zoo ben ik dan waarlijk vrij?’ ‘Ja, lidevina!’ ‘En ik kan nu, wanneer ik wil, met u en peter deze gevangenis verlaten?’ ‘Ja zeker!’ ‘En gij zult mij wel naar de heeren Direkteuren willen brengen, en mij het huis wijzen van onzen geneesheer?’ ‘Zoo als gij wilt, lidevina; en ik zal u daarbij ook | |
[pagina 316]
| |
de kerk laten zien, die nu binnen kort weder geopend wordt.’ ‘Alles regt goed, mijn vriend! Maar dan ook, wanneer ik maar zeker was, dat ik de gevangenis niet tot last zou wezen....’ De vrouw van onzen cipier, die ook zigtbaar aangedaan was, maakte eene onwillekeurige beweging, als wilde zij haar van een onbezonnen besluit terug houden; maar met een' vriendelijken lach voer lidevina voort, terwijl zij nog een' enkelen traan haastig met de hand afwischte: ‘Neen! laat mij begaan; ik ben nog zoo oud niet, of ik kan nog wel menige dienst bewijzen. Gaat gij nu maar gerust naar binnen, vrienden! want het slaat daar vier uur. Morgen zien wij elkaâr terug. Zeker, ik wil dit huis niet verlaten! - Waar heen zou ik dan ook gaan,’ voegde zij er vragend bij: ‘om nuttiger of gelukkiger te zijn? Daar is geen huis, geen dorp, geene familie meer, waartoe ik behoor. Wat peter betreft, dat is wat anders! Hij is nog knap en vlug; en wat het meest van alles zegt, vroom en godvruchtig. Wanneer de menschheid tot het goede is terug gekeerd, zoo zal mijn arme jongen misschien in de maatschappij nog regt gelukkig kunnen worden. Kom hier, mijn kind! ik wil u zegenen en vaarwel zeggen; en dan bid ik, dat men de oude lidevina hier houde.’ Peter had nog niet gesproken; hij scheen in ernstig nadenken verdiept, en verlegen, of hij zijn stilzwijgen zou afbreken. Nu eindelijk kwam hij, door de oude vrouw geroepen, tot haar, maar sprak beslissend: ‘Neen, lieve grootmoeder! Ik heb meer malen nagedacht over het beroep, dat ik kiezen zou, wanneer mijn straftijd ware afgeloopen. Gaarne zou ik priester geworden zijn; maar ik had toch geene gelegenheid, om daartoe de noodige kennis op te zamelen. En is het priesterambt eene verhevene betrekking, ook de gevangen-bewaarder heeft hei- | |
[pagina 317]
| |
lige pligten te vervullen; diensten, die de Heer rekenen zal, als aan Hem bewezen. En - is het niet zoo? - nikolaas kan toch zijn werk niet alleen af, en hij weet, dat mijn mededoogen met een lijden, dat ik zelf al zoo vroeg ondervond, mij nooit in trouwe pligtsbetrachting gehinderd heeft. Tot deze dienst heeft God zelf mij opgeleid. Als men ook mij hier houden wil, mag ik er mij niet aan onttrekken.’ De gevangenen waren intusschen in stille hoop heen gegaan. Nikolaas behoefde dus zijn natuurlijk gevoel niet meer te onderdrukken. ‘Blijf, blijf, mijn vriend!’ zoo riep hij uit, terwijl er heete tranen over zijne wangen vloeiden; en ook de cipier, tot een teeken, dat hij voor zich er in bewilligde, knikte goedkeurend. ‘Niet waar?’ zeide peter op eens, terwijl hij zich tot mij wendde: ‘In mijne plaats zoudt gij even eens gedaan hebben?’ ‘Ja, mijn vriend!’ antwoordde ik langzaam: ‘wanneer ik er ten minste den moed toe had gehad.’ - Ik had eigenlijk moeten zeggen: ‘als ik zulk een kinderlijk vroom hart had als gij;’ maar dat wilde er niet uit. Later dacht ik dikwijls, - en 't was ook weêr zoo een halve verontschuldiging, - of niet de meesten, even als ik, liever buiten de gevangenis iets voor de gevangenen zouden doen, en voor de armen, zonder er zelf gebrek of ongemak voor te lijden. Wij menschen willen nog wel eens iets doen en iets geven, vooral waar de menschelijke ellende zoo zeer in 't oog springt, maar - zich zelven geeft men niet ligt! Lidevina en peter verlieten, - met goedkeuring van de directie, - de gevangenen niet meer. Zij wijdden zich voor geheel hun leven aan de verpleging dier ongelukkigen, wier lotgenooten zij zoo lang geweest waren. En zij vroegen daarvoor niet meer dan het hoogst noo- | |
[pagina 318]
| |
dige onderhoud, maar boven al de goedkeuring van Hem, wiens getrouwe dienst, - al was 't dan ook onder vormen, die gij misschien bijgeloovig noemen zult, - hen in deze plaats van ellende gebragt had. Want hier hadden zij zijn woord leeren verstaan: ‘Ik ben gevangen geweest, en gij hebt mij bezocht: gaat in in de vreugde mijns Vaders! Want wat gij aan één mijner minste broeders of zusters zult gedaan hebben, dat hebt gij mij gedaan.’ |
|