Het stamboek op de papiere snykunst van Mejuffrouw Joanna Koerten, huisvrouw van den heere Adriaan Blok: bestaande in Latynsche en Nederduitsche gedichten der voornaamste dichters(1735)–Joanna Koerten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] Op de ongehoorde schaarkunst van juffrou Joanna Koerten. Saturnus sprak outtydts aan zyne Hemelingen, En ’t Godendom: ik zal uit d’aarde, lucht en zeên, Deez’ Chaos, myn scabel vol van verwarde dingen, Een weerelt vormen, en voorzien met heerlykheên. Strax deedt hy zon en maan, ja heel de weerelt komen, Den hemel vol gestarnte, en tam en wilt gediert, De visschen, vogelen, gewassen, waterstroomen, En mensch, als het juweel die zulk een’ ring versiert. Nu schept een Vrou, een Vrou vol goddelyk vermoogen, Uit een’ gemengden klomp van zaam geronne draân, Een weerelt niet alleen, op ’t heerelyx voltoogen, Maar maalt wat in de helle of hemel wort gedaan. Wat op Parnas geschiet, brengt zy voor onze zinnen, En toont hoe dat de Nydt zich by Apol onthoudt; Hoe ’t ondier heeft besmet zyn lieve Kunstgodinnen, Terwyl hy voor haar eer een’ zetel heeft gebouwt. [pagina 170] [p. 170] Die Godt verwaardigde zich Koerten aan te spreeken, En zei: is ’t wonder dat de Nydt op ’t aardryk zweeft, Dat zoo veel kunstenaars zyn van ’t venyn ontsteeken, En elk verachting, haat en wangunst van zich geeft. Hoort gy op Pindus zelf geen vuile lasteringen, Die tegens u geschiên om uw vergoode kunst, Ja schier tot wreekens toe van myne Zanggodinnen? Hou moedt: ik zal u steedts bestraalen met myn gunst. Minerf zulx hoorende, is Parnassus opgesteegen, En zag Joanne, en sprak: myn lieve voesterkint, Wat hebt gy door uw schaar een’ glorikrans verkreegen, Daar gy, als een Godin, geviert wort en bemint! Komt ook de Haat en Nydt tot uw verdriet hier zweeven? Zy kniktte zeer bedroeft. Nu, droog uw traanen af, En ga in myn Paleis, zei Pallas, vreedzaam leven, Tot dat gy hoog bejaart, met blydschap daalt in ’t graf. Uw deugt en edle kunst kan myn gemoedt bekooren: Daar wysheid leeft en heerscht zal u geen wangunst stooren. Jan Thesing. Vorige Volgende