Het stamboek op de papiere snykunst van Mejuffrouw Joanna Koerten, huisvrouw van den heere Adriaan Blok: bestaande in Latynsche en Nederduitsche gedichten der voornaamste dichters(1735)–Joanna Koerten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Op de onvergelykelyke snykonst van juffrouw Joanna Koerten huisvrouw van den heere Adriaan Blok. Geen Memfis roeme op spitse graven; Korinthen toon geen trots gezicht Op kopre vaten, zwaar van wicht, Nog Griekenlant braveer op gaven Van netgebeelden marmersteen, En tafereelen hecht in een. Wat mag de Frigiaan borduuren; Hy leg zyn konsttuig aan een kant. Men houde aan Purpre verf de hand, Niet langer binnen Tyrus muuren. Een Schaar van nederige stof, Doet meerder werk, eist grooter lof. [pagina 44] [p. 44] Voelt gy uw hert van Schryflust blaaken, Komt hier; hier kuntge zonder vlek, In zwier en konstige ommetrek De beste letteren leeren maken: En gy die streeft naar ed’le kunst, Vind hier den meesten roem en gunst. Lust u door verwen af te maalen Vermaarde Mannen, Zeen en Lant, Volbouwde Schepen, welbemant, Of hooge Huizen op te haalen, Zoek niet bekommert elders meêr, Naar voorbeeld, onderwys en Leer. Vrou Koertens wit Papier zal geven Al ’t geen uw Leerzucht kan verzaân. Arachne, laat uw spinrok staan, En schep geen lust meêr in al ’t weeven. Dat zelfs Minerve in volle praal Uit Jupiters Palleizen daal’. Laat zy verheugt zich yvrig spoeden Na binnen in de groote Stad, Die van den Ystroom word bespat Met opgezwolle watervloeden, Daar Batoos dochter, hoog geëert, Een zeldzaame oeffening handteert. [pagina 45] [p. 45] Laat niemant meêr strydgierig haaken Om al de daaden van de Goôn, Door Wevery voor elk ten toon Te voeren in het fynste laaken, ’t Voorheen gebeurde in dun papier Te snyden, heeft een hooger zwier. Verscheide maakzels kan men breeken, En vormen weêr naar ’t eerste merk, Terwyl de laatste hand het werk In grooter luister af doet steeken: Die Vryheit and’ren toegestaan, Ontzegt men uw doorsneede blaân. De Sneê eens aan ’t Papier gegeeven, Blyft onverandert, blyft een Sneê; Uw vezels houden vaster steê, Als die de Spinnen listig Weeven Tot lagen voor al ’t muggediert, Dat om hun Spinsel vliegt en zwiert. De Spinnewebbens kan men raken En zien, al zyn ze fyn en licht; Maar by uw werk kan ons gezicht, En grof gevoelen niet genaken. Al wie uw doen beschouwt van veer, Benyd verbaast de Konst haar eer. [pagina 46] [p. 46] Wie, met de Menschlykheid omtoogen, Staat niet verslaagen in ’t gemoed, Voor al de wondren die gy doet: En die hen aanziet onbewoogen, Is of hy ’t Menschdom heeft verzaakt, Word nergens door in ’t hert geraakt. Gesine Brit. Vorige Volgende