| |
| |
| |
Algemeen Woorden-Boek Der Bastaard-Woorden.
| |
A B.
abalienatie, een vervreemding, dat is, eens anders eygen-wording, ’t welk geschied door verkooping, opdragt van eygenheyd, schenking, verjaaring, ende voorts al waar door den eygenheyd van imants goed an een ander komt. Abalienatie, een ontvreemding, dat is, imants goederen, daar men geen eygenheyd an heeft, te willen, gelijk of men der eygenheyd an had, vervreemden, en den eygenaar den eygenheyd der selver goederen ontvreemden. Abalienatie, een verleyding, af-wijking, af-scheyding. |
abalienabel, vervreemdbaar, ontvreemdbaar. |
abalieneren, vervreemden, ontvreemden. Abalieneren, verleyden, af-wijken, af-scheyden. |
abandon, verlating, opgeeving, overgeeving. Abandon, bewilliging, toelaating, verlof. |
abandonneren, vergeeven, opgeeven, begeeven, verlaaten, laaten varen. |
abba, vader. Dit is een Zyrisch woord, ’t welkse in de schrift onovergeset gelaaten hebben. |
| |
| |
abbreviatie, een verkorting, af-korting, korter-maaking. |
abbreviature, een verkortsel, korter-maaksel. |
abbrevieren, verkorten, korter maaken. |
abderen, verbergen, bergen, schuylen, verschuylen. |
abdiceren, ontseggen, af-seggen, opseggen. |
abdye, een geestelijk woon-huys, of geestelijke wooning, daer eenige geestelijcke afgesonderden, of geestelijke eensaam-leevers, of eensaam-leefsters, in woonen, om als afgesonderde van de weereldsche menschen, te heyliger te konnen leeven. |
abdis, of abdisse, een geestelijke moeder, of een geestelijke opsienster over een geestelijke wooning, is een geestelijke maagd, die den opsigt heeft over een deel geestelijke dogters of maagden, die in een geestelijke wooning, als afgesonderden te saamen woonen, om de selven in tugt en regel te houden. Maagd is een Vrouw-mensch, die nog geen man bekent heeft, en nog reyn of maagd daar van is. Geestelijke maagd is, die voor altijd de reynigheyd of onthouding van de mannelijke byslaaping belooft. Maar of se het alle nakomen sonder eens een mannelijke byslaaping te soeken of te genieten, daar twijffel ik an. |
abduceren, af-leyden, af-trekken, af-voeren, weg-leyden, vervoeren. |
abductie, weg-leyding, af-leyding, af-voering, vervoering. |
aberratie, af-dwaaling, dooling, verdooling. |
aberreren, af-dwaalen, verdoolen, doolen. |
abhorreren, af-schrikken, een tegenheyd ergens |
| |
| |
in hebben, van eenig ding de walg hebben. |
abigeren, weg-drijven, verstouwen, ontvoeren, verdrijven, verjaagen. |
abject, verworpen, weg-geworpen. |
abjectie, verwerping, weg-werping. |
abjicieren, weg-werpen, verwerpen. |
abjunctie, af-voeging, af-scheyding. |
abjungeren, af-voegen, af-scheyden, af-deylen, scheyden. |
abjuratie, af-sweering, ontsweering. |
abjureren, af-sweeren, ontsweeren. |
abjudicatie, af-wijsing, ontwijsing. |
abjudiceren, af-wijsen, ontwijsen. |
ablactatie, speening, dat is, als men een kleyn-kind niet langer wil laten de borsten suygen. |
ablacteren, speenen, of spaanen. |
ablatie, ontneeming, weg-neeming, af-draaging, weg-draging. |
ablegatie, sending, af-sending, weg-sending, weg-schikking. Ablegatie, af-scheyd, oorlof te gaen. |
ablegeren, af-senden, weg-senden, weg-stuuren. |
ablueren, af-wasschen, reinigen. |
ablutie, af-wassching, reiniging. |
abmissie, versending, weg-sending. |
abmitteren, weg-senden, versenden, weg-schikken. |
abnegatie, verloochening, ontkenning. |
abnegeren, verloochenen, ontseggen, weygeren. |
abnueren, af-wenken, ontseggen. |
abnorm, ongeschikt, ongerijmt. |
abnunciatie, af-segging, af-boodschapping, af-kunding. |
| |
| |
abnuncieren, af-seggen, af-boodschappen, af-kundigen. |
aboleren, vernietigen, te niet doen, uyt-wisschen, of vergeeven. Aboleren, verdelgen, vernielen. |
abolitie, een vernietinge, te niet doeninge, uyt-wissching, of vergeevenis. Abolitie, een misdaads vergiffenis, een vergeevenis van verscheyde misdaaden, vergeevenis of uyt-wissching van verscheyde overtreedingen en mis-slagen. Misdaads vergiffenis is een breede gunst of genade van een Vorst of Land-overheyd, waar door hy verscheyde misdaaden vergeeft. |
abolitie-brieven, vergiffenis-brieven, brieven van vergiffenis, of verniet-brieven. De welken imant, die een misdaad begaan heeft, van de Land-overheyd worden verleent, tot blijk, dat sijn misdaad van den selve is vergeeven, en vernietigt. |
abominabel, vervloekelijk, grouwelijk, ijselijk, verfoeyelijk. |
abominatie, vervloeking, grouwel, af-schrik, verfoeying. |
abomineren, vervloeken, verfoeyen, af-schrikken, vergrouwelen. |
abondant, overvloedig, vrugtbaar. |
abondantie, overvloedigheyd. |
abonderen, overvloeyen, overvloedig zijn. |
aborderen, an-randen, an boord leggen, beklimmen, bespringen. |
aborsie, an-randing, an-rantsing. |
abortieren, misdragt baaren, misdraagen, misbaaren, misvallen, miskerm hebben, dat is, wanneer een swangere vrouw in de |
| |
| |
eerste, tweede, derde, vierde, vijfde of seste maand, een doode vrugt komt te baaren. Want alsse in de sevende, of agste maand baard, dewijl de vrugt dan al leeft en gebaard zijnde, ook wel in ’t leeven blijft, wordse gesegt te vroeg te baaren, om dat de volkome dragt negen maanden is. |
abortie, misbaaring, misval, miskerm, dat is, de baaring van een ontijdige vrugt. |
abortijf, een misdragt, doode vrugt, storting, stort-geboorte. De geboorte die een vrouw ontijdig en te vroeg af-gaet. Abortijf, misdragt verwekkende, vrugt af-drijvend. |
abortijf medicament, een misdragt verwekkend middel, vrugt af-drijvend middel, dat is, eenig kruyd, of drank om de vrugt af te drijven voor de tijd, en alsoo misdragt verwekken. |
aboucheren, toe-spreeken, mondelijk spreeken. |
abraderen, af-schrabben, af-knaagen, af-schaaven, af-scheeren, af-doen. |
abrasie, af-schrabbing, af-knaaging, af-schaaving, af-scheering. |
abrege, een verkortsel, kort begrijp. |
abregeren, verkorten. |
abrenuntiatie, af-sweering. |
abrenuntieren, af-sweeren. |
abreptie, weg-rukking, af-rukking, weg-neeming, rooving, vervoering. |
abricok, of abricoos, een armenische appel, of appel van Armenien. Dit is een boom-vrugt op een redelijke hooge boom wassende, zijnde rond, en van buyten als van binnen geel, sappig en angenaam van smaak, van binnen heeftse in de plaats van klok-huys |
| |
| |
een harde noote of steen, in de welke een soete kerne of pit is. |
abricoos-boom, een Armenische appel-boom, welkers bladers breed, ende voor spits zijn, om de kanten wat gekartelt of geschaart. De bloemen sijn wit-agtig. De vrugt is gelijk wy booven beschreven hebben. |
abripieren, rooven, weg-neemen, vervoeren, schaaken, weg-rukken, ontrukken. |
abrogatie, een af-schaffing, af-setting, te niet doening, breeking. |
abrogeren, af-schaffen, af-setten, breeken, te niet doen. Abrogeren een wet, een wet af-schaffen, een wet te niet doen, of een wet af-setten. |
abrumperen, af-breeken, af-scheuren. |
abrupt, af-gebrooken, af-gescheurt. Abrupt, plotselijk, onvolkomelijk. |
abruptie, af-breeking, af-scheuring. |
abscederen, weg-gaen, scheyden, af-scheyden, af-wijken, ontwijken. |
absces, een etter geswel, sweer, etter-buyl, rijp geswel. Een dikte of geswel van by een geronne bloed, of andere kwaad aartige vogtigheden, het welk door ontsteeking, of gaarkooking sijn rijpheyd bekomt, dat is, in etter verandert word, en is als dan het selve bekwaam, de etter uytgedrukt zijnde, om geneesen te werden. |
abscessie, weg-gaaning, scheyding, af-scheyding. |
abscinderen, af-snijden af-houwen. |
abscissie, af-snijding, af-houwing. |
absconderen, verbergen, ontschuylen, weg-duyken. |
| |
| |
absconsie, verberging, ontschuyling, weg-duyking. |
absent, af-wesende, af-zijnde, niet tegen-woordig zijnde. |
absenteren, afterblijven, sik te soek maaken, sik verborgen houden, af-zijn. |
absentie, af-wesentheyd, niet tegenwoordigheyd. |
absolut, onbepaalt, volstrekt, plat-uyt, rond-uyt, vol-uyt. |
absolutelijk, volkomentlijk, volstrektelijk, geheel en al. |
absolutie, een ontslaging, lossing, vryspreeking, vrykenning. Absolutie, een af-doening, voleynding. Absolutie, een af-laat. |
absolutie van de Instantie, ontslaging van de voor regt-betrekking, oorlof van den hove, of oorlof van den regter: ’t welk geschied, als den anlegger self voor ’t geregte niet en is gekomen: of als de gedaagde voorwend verset van ononderhoorigheyd des regters. |
absolveren, ontslaan, vry-kennen, lossen, vry-spreeken, ontbinden. Absolveren, vol-eynden, vol-maaken, af-doen, ten eynde brengen, vol-voeren, vol-trekken. |
absorberen, opslokken, inslorpen, verslinden. |
abstergeren, af-wissen, af-vaagen, af-droogen, suyveren. |
absterreren, af-schrikken, vervaaren. |
abstersie, af-wissching, af-vaaging. |
abstinentie, onthouding, af-houding. |
abstineren, onthouden, af-houden, speenen. |
abstract, af-getrokken. Abstract, ingetogen. |
abstract van leeven, ingetogen van leeven. |
| |
| |
abstractie, af-trekking. |
abstraheren, af-trekken, ont-trekken. |
abstruderen, verstooten, af-stooten, weg-stooten, verbergen. |
abstrusie, verstooting, af-stooting, weg-stooting, verberging. |
absumeren, verdoen, verteeren, al verdoen, vernielen, al besteeden. |
absumptie, verdoening, verteering, vernieling. |
absurd, ongerijmt, wanschikkelijk, plompelijk, sonder reden. |
absurditeyt, ongerijmtheyd, wanschiklijkheyd. |
abt, een geestelijke vader, of een geestelijke opsiender over een geestelijke wooning, is een geestelijke maagdeling, die den opsigt heeft over een deel geestelijke soonen, of maagdelingen, die in een geestelijke wooning, als af-gesonderden, te saamen woonen, om de selven in tugt en regel te houden. Maagdeling is een man die nog geen vrouw bekent heeft, en nog reyn of maagd daar van is. Geestelijke maagdeling is, die voor altijd reynigheyd of onthouding van vrouwen belooft. Maar of se het altemaal nakomen, sonder eens een vrouwe byslaaping te soeken, of te genieten, daar twijffel ik an. |
abuys, een mis-slag, mis-leyding, versinning, vergissing, vergrijping. |
abundant, overvloedig, vrugtbaar. |
abundantie, overvloedigheyd. |
abunderen, overvloeyen, overvloedig zijn. |
abuseren, mis-leyden, versinnen, vergissen, vergrijpen, bedriegen. |
| |
| |
| |
A C.
academie, een leer-plaets, of onderwijsplaats, leer-huys, of onderwijs-huys, anders, een land-school, opper-school, of hooge school, gelijck’er te Leyden een is, in de welke de weetenschappen, en vrye-konsten geleert worden. Academie, een schouw-burg, daar men bly-speelen of treur-speelen vertoont. |
accablement, overstelping, overvalling, verdrukking. |
accableren, verdrukken, overvallen, overstelpen. |
accederen, bykomen, ankomen, toegaan, bygaan, sik byvoegen, naaken, genaaken. |
acceleratie, haasting, spoeding. |
accelereren, haasten, spoeden. |
accenderen, ontsteeken, ansteeken. |
accenseren, by-reekenen, by-agten, by-voegen, toe-doen, by-houden, schatten. |
accensie, ontsteeking, ansteeking. |
accent, woord-klank, by-klank, galm, by-galm, dat is, de opheffing, of nederlating des stems in ’t uyt-spreken. Accent, toe-sang. |
acceptant, een anneemer, anvaerder, of ontfanger. Acceptant, een anneemer van een Wissel-brief, anvaerder van een Wissel-brief, of ontfanger van een Wissel-brief, om die selvige te betaalen aan den trekker, of houder, mits behoudende sijn verhaal op den teykenaar, of geever van de Wissel-brief. In saaken van Wissel zijn gemeenelijk altijt dry luyden in die handeling onder malkander ver- |
| |
| |
bonden, te weeten, den geever, schrijver, of teykenaar van de Wissel-brief, des selfs houder of trekker, ende den ontfanger of anvaerder des selfs. |
acceptatie, anneeming, anvaerding, ontfanging. Acceptatie van een Wissel-brief, anneeming van een Wissel-brief, Wissel-briefs anneeming, te weeten, om die te betaalen. |
accepteren, een Wissel-brief anneemen, of anvaerden om die te betaalen. Accepteren, anneemen, anvaerden, ontfangen, tot sijn voordeel anvaerden. |
acceptie, ontfanging, anneeming. |
acceptilatie, kwijtschelding, by-schenking, de welke geschied wanneer een schuld-eysscher sonder betaalinge den schuldenaar de schuld kwijt-scheld. |
accerseren, haalen, gaan haalen, dag-vaarden, daagen, beschuldigen, anklaagen. Accerseren, roepen, by sik roepen. |
acces, toegang, angang, bykomst, ankomst. |
accesseur, sie assesseur. |
accesseurs, sie assesseurs. |
accessibel, toegankelijk, bykomelijk. |
accessien, anhangselen, byvoegselen, toevoegselen: de welke iewers bygevoegt worden. |
accessoir, bykomende, toevallig, mede-helpende. Accessoir, een saake die uyt een ander spruyt. |
accident, een toeval, voorval, byval, ankleef. Accident, een siekte, of toeval, die tot een siekte toeslaat. |
accidenteel, toevallig, gevallig. |
accideren, toevallen, voorvallen, byvallen, gebeuren. |
| |
| |
accijs of accijns, tol, ongeld, ’t welk betaalt word van waaren die ter sleet verbruykt worden, gelijk Wijn, Bier, Boter, Gemaal, en andere dingen meer: of belasting, waar mede die waaren boven de koop-schat nog belast en beswaart worden, om an de Overheyd te betaalen. |
accijsenaar, tollenaaer, die de tol voor een, of somtijds meer jaaren gekoft heeft. |
accijs-huys, tol-huys, daarmen de tol, belasting-geld, of ongeld betaalt. |
accijs-meester, ontfanger der Stads tol, die de tol en ongelden van Koorn-vrugten, Edik en Bieren ontfangt van Stads wegen. Het onderscheid tusschen een ontfanger der tol (alhier te Amsteldam, of se in andere Steden ook zijn, weet ik niet) en een tollenaar is dese, dat een tollenaar of pagter de tol of pagt koopt van de Overheyd des Lands of der Stad voor een stuck gelds, voor een of meer jaren, en als hy het uyt-geloofde geld opgebragt en betaalt heeft, so is het overige voor hem, maer een ontfanger ontfangt slegts maar hier van Stads wegen de tol of belasting-gelden van Koorn-vrugten, Edik en Bieren, voor welker moeyten hy ’s jaarlijks een stuk geld ontfangt. |
accinctie, angording, omgording. |
accingeren, angorden, omgorden. |
accipieren, ontfangen, anvaerden. |
acclamatie, toeroeping, toe-juyching, gekrijsch, of geroep tot iemants gunste of ongunste. |
acclameren, toe-roepen, toe-juychen. |
accoinctantie, gemeensaemheyd. |
| |
| |
accollade, omhalsing, dat is, wanneer men iemand met de narmen om den hals vat tot teken van vriendschap. |
accolladeren, omhalsen, om den hals vatten. |
accomberen, sie accumberen. |
accommodaat, gevoeglijk. |
accommodabel, behulpig, behulpsaam, gerieflijk. |
accommodabiliteyt, behulpsaamheyd, gerieflijkheyd. |
accommodatie, behulpsaamheyd, gerieving. Accommodatie, byvoeging, byschikking, toepassing, schikking. |
accommoderen, voordeelig zijn, behulpig zijn, gerieven. Accommoderen, byvoegen, byschikken, schikken, voegen, toepassen. |
accompagneren, vergeselschappen, verselschappen, versellen. |
accompagnie, verselschapping, verselling. |
accompleren, volbrengen, nakomen, vervullen. |
accomplissement, volbrenging, voltrekking, vervulling, nakoming. |
accoord, een over-een-komst, over-een-stemming, vereeniging, verdrag. |
accoord van geluyd, over-een-komst van geluyd, over-een-stemming van geluyd, t’saamen-stemming, wel-luyding, soet-luydigheyd. |
accorderen, over-een komen, vereenigen, over-een stemmen, toe-stemmen, toe-staan, verdragen. |
accordatie, over-een-koming, verdraaging, vereeniging, toe-stemming, toe-staaning. |
accoutrement, toe-rusting, optoijing. |
| |
| |
accoutreren, toe-rusten, toe-stellen, optoyen. |
accrescentie, angroeijing, anwassing, toe-neeming, vermeerdering. |
accresceren, angroeijen, anwassen, vermeerderen, toe-neemen. |
accumberen, ansitten, anleggen, by-leggen, by-sitten. |
accumulatie, een regtelijke t’saamen-voeging van meer op-spraaken: gelijk indien uyt een saak meer op-spraaken voort-komen tegens verscheyde luyden, of dat men recht heeft tegens een uyt meer op-spraken uyt een verscheyde saak, en dat men die op-spraaken t’saamen-voegt en tot een maakt, om de minste moeyte en kosten: of accumulatie, een ondersteeking: als men de eene op-spraak onder de ander steekt en t’saamen-voegt, en als dan te saamen gelijk af-handelt. Accumulatie, een t’samen-voeging, vergadering, versaameling, by-een versameling, op-hooping. |
accumulatif, t’saamen-voegender wijse, by t’saamen-voeginge, versamelender wijse, by versamelinge, op-hoopender wijse, by ophooping. |
accumeleren, t’saamen-voegen, versamelen, by een versamelen, vergaderen, by een vergaderen, op-hoopen. Accumuleren, ondersteeken. |
accuraat, naauwkeurig, wel-geschikt, sorgvuldelijk, naerstelijk. |
accuratie, sorge, naerstigheyd. |
accureren, sorgvuldiglijk benaerstigen. |
accurreren, toe-loopen, an-loopen. |
accursie, toe-looping, an-looping. |
| |
| |
accusateur, een beschuldiger, an-klager, betigter: die iemant beschuldigt of an-klaagt. |
accusatie, een beschuldiging, an-klaaging, betigting, antyging, betyging. |
accuseerde, beschuldigde, an-geklaagde, betigte: die van iemant an-geklaagt of betigt, en beschuldigt word. |
accuseert, an-geklaagt, beschuldigt, betigt. |
accuseren, beschuldigen, an-klaagen, betijgen, betyen, an-tijgen, betigten. |
acerbe, suurlijk. Acerbe, scherpelijk, bitterlijk, of straffelijk. |
acerbiteyt, wrangheyd, suurheyd. Acerbiteyt, scherpigheyd, bitterheyd, of strafheyd. |
acerberen, suur maaken. Acerberen, eenig ding swaarder en kwaader maaken dan het is. |
aceteus, suuragtig. |
achaute, sie acoute. |
achauteren, sie acouteren. |
achauter, sie acouter. |
acket, of aket, een heymelijke laage, bespieding. Aket, kijving, woorde-strijd, twist. |
acketteren, heymelijke laagen leggen, bespieden. Acketteren, kijven, woorden-strijd voeren, twisten. |
acoute, toehooring, opmerking. Acoute, bespieding, verspieding, heymelijke laage. |
acouteren, toehooren, op-merken. Acouteren, bespieden, verspieden, heymelijke laagen leggen. |
acouter, een bespieder, verspieder, heymelijke laage legger. Acouter¸ toehoorder. |
acqueste, verkrijging, anwinning, angewin, of overwinst. |
| |
| |
acquesteren, verkrijgen, winnen. |
acquiescement, berusting, toestaaning. |
acquiescentie, gerustheyd, berustendheyd, toestaaning. |
acquiesceren¸ berusten, rusten, gerust zijn, sik gerust stellen, stil zijn, te vreden zijn. |
acquireren, verkrijgen, bekomen. |
acquisitie, verkrijging, bekoming. |
acquiteren, ten goede schelden, kwijtschelden. |
acre, scherp, bits. |
acrimonie, scherpigheyd, scherpte. |
acte, een blijk, blijk-schrift, schrift, bescheyd, kennis, kennis-schrift. Een geschrift, waar in verhaalt word het geene de ding-taal-voerders of regts-pleegers, het zy in regten of daar buyten, hebben gedaan ofte verhandelt. Acte, een gewijsde. Acte, een daad, doening, handeling, bedrijf. Acte, een gedaan werk. |
acte notariaal, een blijk-schrift van een openbaar schrijver, of beampte schrijver, bescheyd van een beampte schrijver. |
acte van renvers, of acte van renversaal, een tegen blijk-schrift, of weder blijk-schrift, onkrachting-schrift: waar door een ander blijkschrift, ’t welk anders krachtigh soude zijn, onkragtig gemaakt werdt. By voorbeeld, wanneer iemand iets gekoft heeft, dog niet betaalt, even wel van den verkooper ontfangt een kwijtschelding-schrift, of blijk-schrift van betaaling, waar by de verkooper ontfangt een kwijtschelding-schrift, of blijk-schrift van betaaling, waar by de verkooper belijd voldaan en betaalt te zijn, al schoon hy nog niet een duyt van den kooper heeft ontfangen: maar heeft maer alleen een onkragting- schrift, of tegen blijk-schrift van niet betaaling van den kooper. Als daar na |
| |
| |
de verkooper om betaaling komt by den kooper: soo en kan die kwijt-schelding, of dat blijk-schrift van betaaling den kooper niet helpen, om de betaaling te ontgaan, om dat die kwijt-schelding onkragtig gemaakt word door het tegen blijk-schrift van niet betaaling. |
acte van ’t vonnis, een blijk-schrift van ’t gewijsde. |
acten, geschriften. Acten, handelingen, doeningen, daaden, bedrijven. |
acten en actitaten, handelingen en overhandelingen. |
acten maaken en dienen, saaks-beschrijving sonder getuygen hooring, dat is, de sake beschrijven met eysch, antwoord, tegen-weer en na-weer, sonder getuygen te hooren. |
acten maken ende productie doen, saaks-beschrijving met getuygen hooring, dat is, de saake beschrijven, met eysch, antwoord, tegen-weer en na-weer, ende daar op getuygen te hooren. |
acten maaken en voegen, een toe-vallige saaksbeschrijving by versoek-schrift, dat is, eenige toe-vallige saaken by versoek-schrift te beschrijven, daar op vol-dingen, ende dat selven voegen by het geding selfs, om gelijkelijk afgedaan te werden. |
acteur, een eyscher, an-legger des gedings, ding-tael-voerder, is die iemand in regten gedaag-vaard heeft. Acteur, een bedrijver, die iets doet, of bedrijft: een bewerker, speler. |
actie, een regt, ’t welk men ergens op heeft, een regts-middel, om ’t regt te vervolgen en voor te staan, en is tweederley: 1 opspraak op een mensch, of 2 antaal op eenig goed. |
| |
| |
actie confessoir, soek confessoire actie. |
actie negatoir, sie negatoire actie. |
actie op een persoon, of actie personeel, opspraak op een mensch, opspraak -regt, of ’t regt ’t welk men tegen iemant heeft; het zy dat het selve regt, of die opspraak, is spruytende uyt geld-schuld, of andere verbintenis. |
actie op eenig goed, of actie reëel, antaal op eenig goed, antaal-regt, of ’t regt ’t welk men heeft op, of tot eenig goed, het zy dat het selve regt, of die antaal, is spruytende uyt eenige eygenheyd die wy meynen aan dat goed te hebben, of uyt-schuld die den eygenaar des goeds schuldig is aan die die de antaal heeft op ’t goed. |
actie institueren, sijn regt instellen, dat is, sijn regts-middel, (’t zy opspraak op een mensch, of antaal op eenig goed) om sijn regt te vervolgen en voor te staan, instellen. |
actie-koopers van de Oost of West-indische compagnie, koopers van gedeelten der eygenheyd in de Oost of West-Indische maatschap. |
actie uyt een kusting-brief, opspraak uyt een kusting-brief, een kusting-brief is die een koper verleent aan den verkooper, waar in hy belijd schuldig te zijn an de verkooper, een seker stuk gelds voor een huys of erf, ’t welk hy belooft te betaalen, in die tijd daar toe gestelt. |
actien, geregtigheden, inschulden. |
actijf, werkelijk, vernuftelijk, geestig, leevendig. |
activiteyt, bedrijvigheyd, gaauwigheyd, vlugheyd. |
| |
| |
actrice, eyscherse, anlegster des gedings, ding-tael-voerster, is die iemant in regten gedagvaard heeft. Actrice, bedrijfster, die iets doet, of bedrijft, bewerkster, speelster. |
actueel, of actueus, werkelijk, bedrijvig. |
actum, gedaan, gemaakt. |
acueren, scherpen, spitsen, wetten. |
acut, scherp. |
| |
A D.
adaptatie, toepassing, an-voeging. |
adapteren, anvoegen, toepassen, byschikken. |
adderen, toe-doen, byvoegen, anlappen, toe-geeven. Adderen, op-tellen. |
addiceren, toe-kennen, toe-seggen, toe-eygenen, overgeeven, toe-slaan een koop, imant iets an besteeden. |
addictie, toe-segging, toe-kenning. Addictie, koops toe-slaging. |
additie, toe-doening, by-doening, vergaadering. Additie, op-telling. |
additien, wederlegging-schrift met by-voegsels van regts middelen, of wederlegging van saaks inhoud verhaal-schrift. Een geschrift inhoudende meest regts-middelen en wederleggingen van des tegen-dingers bewijs-redenen, welkers bewijs-redenen in een geschrift, ’t welk men soude konnen noemen saaks gelegentheyd verhaal-schrift, of saaks inhoud verhaal-schrift, worden vervat. Wederlegging-schrift met by-voegsels van regts-middelen, of wederlegging van saaks inhoud verhaal-schrift, word het van my genoemt, om dat daar door des tegen- |
| |
| |
-dingers saaks inhoud verhaal-schrift, en des selfs bewijs-reden, word weder-legt. Additien, by-doeningen van regts-middelen, of by-voegsels van regts-middelen. Additien, by-doeningen, toe-doeningen, op-tellingen. |
addubitatie, half twijffeling. |
addubiteren, half twijffelen, een weynig twijffelen. |
adduceren, anleyden, by-leyden, toe-leyden. |
adductie, by-leyding, toe-leyding. |
adduplicatie, verdubbeling, dubbel-maakinge. |
addupliceren, verdubbelen, dubbel-maaking. |
ademptiae, beneeming, ontneeming, ontmaaking. |
adequaat, even-maatig, gelijkmaatig. |
adequatie, even-maatigheyd, gelijkmatigheyd, gelijkmaaking, vergelijking. |
adequeren, even-maatigen, gelijk maaken, vergelijkken. |
adfriceren, anwrijven, ankrauwen. |
adgredieren, toe-treeden, an-treeden, an-vatten. |
adherent, anhangend. Adherent, anhanger, die iemand anhangt. |
adherenten, anhangers, anhangelingen. |
adherentie, anhanging, anhangendheyd. |
adhereren, anhangen. |
adherideren, of adheriseren, erven, erf beuren. |
adhiberen, by-houden, by-brengen, anwenden, besigen, toe-doen. |
adhibitie, toe-brenging, by-brenging, anwending. |
adhortatie, anmaaning, vermaaning. |
adhorteren, anmaanen, vermaanen. |
| |
| |
adhorteur, anmaaner, vermaander. |
adi, heden, van dag. |
adieren, angaan, bygaan, toegaan. Adieren, anvaerden, anneemen, onderwinden, beheeren, anslaan. |
adieu, te Gode, God geleyde u, God zy met u, of adieu, vaart wel, goeden dag. |
a dieu seggen, Gode beveelen, vaart wel seggen, of goeden dag seggen. |
adigeren, andrijven, voortstouwen, indrijven, anvoeren. Adigeren, bedwingen, an eenig ding doen stooten. |
adimeren, beneemen, weg-neemen, weg-doen, ontmaaken. |
adimpleren, voldoen, volbrengen, nakomen, vervullen. |
adimpletie, vervulling, volbrenging. |
adimplieren, vervullen, voldoen, volbrengen, nakomen. |
adipisceren, bekoomen, verkrijgen. |
aditie, angaaning, bygaaning, toegaaning. |
aditie van herediteyt, anheeringe of onderwind van een ervenis, ervenis anvaarding, ervenis angaaning. |
adjectie, toewerping, bywerping. |
adjectijf, toewerpelijk, byvoeglijk. |
adjicieren, toewerpen, bywerpen, bydoen, byvoegen. |
adjoint, een gevoegde, bygevoegde, toegevoegde, metgesel, sie adjunct. |
adjointeren, byvoegen, bydoen. |
adjourneren, dag-vaarden. |
adjudicatie, een toewijsing, toe-oordeeling. Als imant door den regter, of door een ander iets toegeweesen werd. Adjudicatie, aanwijsing. |
| |
| |
adjudiceren, toewijsen, toe-oordeelen, aanwijsen. |
adjument, hulp, bystant. |
adjunct, of adjoint, een gevoegde, of bygevoegde. Een die sik met een van beyde, ’t zy den eyscher, of gedaagde gevoegt heeft in ’t geding. Adjoint, een metgesel, bygevoegde. |
adjunct, een toegevoegde Regter, een toegevoegde Raeds-Heer. Sie assesseur. Adjunct, bygevoegde, byvoeg, byvoegsel, ankleef. |
adjuncten, sie assesseurs. |
adjunctie, een byvoeging, bydoening, voeging. Adjunctie, een voeging in Regte, voeginge geschied, als een derde sik komt byvoegen, by een van de Regts-Pleegers in ’t geding, met voorgeeven, dat de saak hem mede angaat, en raakt. |
adjungeren, byvoegen, bydoen. |
adjuratie, besweering. |
adjureren, sweeren, besweeren, vastelijk sweeren. |
adjusteren, gelijk maaken, vereffenen, af-passen. |
adjuvatie, helping, bystant doening. |
adjuveren, helpen, bystant doen. |
adminicul, ondersteunsel, stutsel, onderlegsel, hulpe. |
adminiculatie, ondersteuning, onderstutting, stutting, ondersetting. Adminiculatie, helping. |
adminiculeren, ondersteunen, stutten, ondersetten, onderhouden, helpen. |
administratie, bewind, bewind-hebbing, bediening, uytvoering. |
| |
| |
administrateur, een bewind-hebber, bedienaar. Een die over eens anders saaken, of handelingen het bewind heeft. |
administreren, bewind hebben iewers van, of over iets, bedienen iets, uytvoeren. |
admiraal, Opper-Zee-Overste, Zee-voogd, Vloot-heer. |
admiraalschap, Vloot-heerschap, Zee-voogdijschap, dat is, ’t ampt van de Zee-Overste. Admiraalschap, verbond van geselschap van Scheepen in Zee, maatschap van Scheepen, die t’saamen in een Vloot vaaren. |
admiraliteyt, Zee-voogdye, Zee-bestuur, Zee-raads-vergadering. Admiraliteyts-huys, Zee-raad-hof. |
admiraliteyts Heeren, Zee-raad, of Zee-raads-Heeren, Zee-raads bestuurs Heeren, de Heeren bestuurders der Scheeps-vaart, of de Regeerders der Zee-vaart. Die de Regeering en opsigt hebben op de Scheeps-vaart. |
admirabel, wonderbaar, verwonderlijk. |
admiratie, verwondering, bewondering. |
admireren, verwonderen, bewonderen. |
admisceren, vermengen, bymengen, t’samen mengen. |
admissie, toelaating, verlof, anneeming. |
admissie, om nieuwe feyten te mogen poseren, toelaating om nieuwe daads bewijs-schriften, te mogen instellen, of voort brengen, dat is, als een der Regt-pleegers, het selve eerst versogt hebbende, word na sluyting in Regten en overlevering der geding-schriften, toegelaaten, nog eenige stellingen of daads bewijs-schriften voort te brengen. |
| |
| |
admissie, om nieuwe stukken te produceren, verlof, of, toelaating om nieuwe beweer-schriften of getuygenis-schriften over te leggen. Als iemand toegelaaten word nog eenige bewijs-schriften over te leggen: na dat de saak voldongen is, en de schriften overgelegt zijn. |
admitteren, toelaaten, toestaan, verlof geeven, inwilligen. Admitteren, ontfangen, inlaaten. |
admixtie, bymenging, vermenging. |
admolieren, poogen, tragten, arbeyd en moeyte doen om eenig ding te vorderen. |
admoneren, vermaanen, anmaanen, waarschouwen. Admoneren, onderwijsen. |
admoniteur, vermaaner, anmaaner, waarschouwer. Admoniteur, onderwijser. |
admonitie, vermaaning, anmaaning, waarschouwing. Admonitie, onderwijsing. |
admorderen, toebijten, anbijten, opbijten, inbijten. |
admorsie, toebijting, anbijting, opbijting, inbijting. |
admotie, toebeweeging, anvoering, byvoeging. |
admoveren, byvoegen, bydoen, toebeweegen, anvoeren, anbrengen, anstuwen, toewenden, ankeeren. |
adnavigabel, anvaarbaar, anvaarlijk. |
adnavigatie, anvaaring, anscheeping. |
adnavigeren, anvaaren, anscheepen. |
adnecteren, sie annecteren. |
adnectie, soek annectie. |
ad octo, tegen over agt dagen. Somtijds word een saak die ankomt, om eenig belet agt dagen uytgestelt. |
| |
| |
ad primam, tot den eersten regt dag, tegen den eersten regt dag. |
adoleren, doen wassen, anwassen. Adoleren, reuk-werk, ansteeken, ontsteeken, of in ’t vuur doen en doen branden, reuk-werk branden, beest branden. De Iooden als ook de oude Heydenen, hebben voor een gewoonte gehad, reuk-werk of wel-riekende kruyden te branden in hun Gods-dienst, of een geheel of gedeelte van een geslagt beest, met reuk-werk bygevoegt te branden, om God, de anderen, hun Goden daar mede te behaagen. Maar ô dwaasheyd! even of God een mensch was, die door lieflijke reuk of smaak, konde vermaakt worden. Een groot teken, dat geen van beyde God te regt gekent heeft. |
adoptatie, sie adoptie. |
adopteren, anneemen tot kind, imant als kind anneemen, anneemen voor sijn kind. Adopteren, verkiesen, opneemen, anneemen. |
adopteerde, of geadopteerde, tot kind angenomene, als kind angenomene, voor kind angenomene. Een kind, ’t zy een knegtje of meysje, dat van imant als sijn kind angenomen word. |
adopteerder, een kind anneemer. Adopteerder, is die een jong kind anneemt als sijn eygen. |
adoptie, verkiesing, opneeming, of anneeming tot kind, kind anneeming. Als imant eens anders kind, ’t welk nog onder de magt van sijn ouders staat, anneemt, voed en onderhoud als sijn eygen kind. |
adoratie, anbidding, eer-bewijsing. |
| |
| |
adoreren, anbidden, eer bewijsen. |
adornatie, oppronking, opsmukking, vertsiering. |
adorneren, oppronkken, opsmukken, vertsieren, oprusten, bereyden. |
adquireren, soek acquireren. |
adres, of adresse, te wege-helping, te regt-helping, hulpe, bystant. Adres, of adresse, een voor-schrijving, toestuuring of toestiering, anwijsing, vervoeging, toevoeging, bestelling, beschikking. |
adres-brieven, brieven van voorschrijving, brieven van te regt-helping, waar mede iemand tot een ander gesonden werd, om van den selven wat te regt geholpen te werden in eenige saaken. |
adres-brieven te hove, of brieven van adres te hove, brieven van voor-schrijving te hove, of gunst versoek-brieven aan ’t hof, of brieven van te wege-helping an ’t hof, waar mede iemand van een ander werd gesonden an ’t hof: ten eynde dat die van ’t hof den selven wat soude te wege helpen, of wat te regt helpen in eenige saaken. |
adresseren, schikken, vervoegen, bestellen, beschikken, toestuuren, of toestieren, toevoegen, anwijsen. Adresseren, te wege helpen, te regt helpen. |
adrogatie, anneeming tot kind, kind anneeming, soon of dogter anneeming. Als imant een anders soon, of dogter, die volwassen is, en niet langer staat onder voogdye der Ouders, anneemt als sijn eygen soon of dogter. |
adrogeren, anneemen tot kind, anneemen |
| |
| |
voor sijn soon, of dogter, imant die volwassen is, anneemen als een kind. |
adrogeerde, tot kind angenomene, als soon, of dogter angenomene, dat is, imant die volwassen is, en van een ander als een soon of dogter angenomen is. |
adrogeerder, een kind anneemer. Adrogeerder, is die een volwassene tot soon of dogter anneemt. |
adscriberen, toeschrijven, toe-eygenen, byschrijven. |
adscriptie, toeschrijving, toe-eygening, byschrijving. |
adsimulatie, veynsing. |
adsimuleren, veynsen. |
adsoneren, toeluyden, klinken, toegalmen. Adsoneren, toestemmen en antwoorden. |
adstipulatie, toestemming, toesegging, verwilliging. |
adstipuleren, toestemmen, toeseggen, verwilligen. |
adstrictie, verstopping, t’saamen-trekking. |
adstringent, t’saamen-trekkend. |
adstringeren, t’saamen-trekken, sluyten, stoppen. Adstringeren, toebrengen, toevoegen. Adstringeren, verbinden, bedwingen. |
adstringerent medicament, een t’samen trekkend genees-middel, of toestoppend genees-middel, is een genees-middel om ’t geen te seer open is te stoppen, en ’t geen te seer van malkander is te doen t’samen-trekken. |
adstructie, bytimmering. Adstructie, vastmaaking. |
adstrueren, bytimmeren, by een ander timmeren. Adstrueren, vast maaken. |
| |
| |
adulateur, pluymstrijker, vleyer. |
adulatie, pluymstrijking, vleying. |
aduleren, vleyen, pluymstrijken. |
adulterie, overspel, egt-breeking, egte-staat-breeking of hegte-staat-breeking, dat is, wanneer de trouw geschonden word, of de houwelijke staat. |
adultereren, overspel doen, egt-breeken, overspel bedrijven, egt-breeking doen, egte-staat breeken of hegte-staat breeken, dat is, de vaste houwelijke-staat breeken. Adultereren, vervalschen, verderven. |
adumbratie, een ontwerp, bewerp, afschetsing. Adumbratie, afschaduwing. |
adumbreren, afschaduwen, afbeelden, bewerpen, ontwerpen. |
aduneren, of adunieren, vereenigen, in een vergaderen. |
adunie, of adunitie, vereeniging, by een vergaadering. |
advancement, soek avancement. |
advanceren, sie avanceren. |
advans, soek avance. |
advenant, over-een-komst, gevoeglijk. Advenant, of na advenant, by gevolg, of na gevolg, na andeel, na ieders andeel, andeel is ’t gedeelte, dat ieder an een geheel heeft. |
advenieren, toekomen, ankomen, bykomen. |
advent, toekomst, ankomst, bykomst. |
adventie, toekoming, ankoming, bykoming. |
advers, of adverse partije, een tegen-dinger, weder-dinger. Die tegen een ander ding-taal voert. Adverse partije, een tegen-sydiger, weder-streever, een vyand, die tegen imant is. Advers, tegen-strijdig. |
| |
| |
adversarie, een tegen-streever, weder-streever, tegen-strijder, weder-stander, tegen-stander. |
adversatie, weder-streeving, tegen-streeving, weder-staaning, weder-stant, tegen-stant. |
adverseren, tegen-streeven, weder-streeven, tegen-staan. |
adversie, toekeer. |
adversiteyt, tegen-spoet. |
advertentie, waerschouwing, verwittiging, boodschapping. Advertentie, gewaar-wording, veneeming. |
adverteren, waarschouwen, verwittigen, boodschappen. Adverteren, gade-slaan, gewaar worden, verneemen. Adverteeren, toekeeren. |
advertissement, waarschouwing, bekentmaaking. |
advertissement, of advertissement van regten, een anwijsing-schrift van regten. Een geschrift vervattende de gronden van een saak, en die met regts middelen bevestigende, of een geschrift daar inne eenige middelen ende opmerkingen van regten bygebragt worden. |
advigilatie, bevlijtiging, op-passing, benaerstiging. |
advigileren, bevlijtigen, benaerstigen, naerstelijk waaken, naerstig zijn om iet te doen. |
advijs, meyning, goed-dunking, beraading, anraading, berigt, bescheyd, waarschouwing. |
adviseren, sijn meyning seggen, of goed-dunking seggen, beraaden, raaden, besinnen, oordeelen. Adviseren, te kennen geeven, kennisse doen, laaten weeten, verwittigen. |
| |
| |
advocaat, een voorspraak, regts-voorspraak, regts-vorderaar. Die voor een ander in ’t geregte spreekt, en des selfs regt vordert. |
advocaat civijl, soek fiscaal civijl. |
advocaat fiscaal, soek fiscaal. |
advoceren, voorspreeken, spreeken voor imant, imants woord doen voor ’t geregte. Advoceren, toeroepen, by sik roepen. |
advoy, toestemming, bevestiging. |
advoyement, gestant-doening, van waardehouding, toestemming, bevestiging, vast-houding. |
advoyeren, bevestigen, toestemmen, gestant doen, van waarden houden. |
advolutie, toerolling, toewenteling. |
advolveren, toerollen, anrollen, toewentelen, anwentelen. |
advoueren, sie advoyeren. |
| |
A E.
aeysement, gemakkelijkheyd, ligtdoenlijkheyd. Aeysement, een heymelijk gemak, anders, een kak-huysje. |
aelemoes, een arme-gift, die men ten behoeve van arme nood-druftige menschen geeft, tot ’s leevens onderhoud. Aelemoes, is een bastaart Grieks woord, en beteekent barmhertigheyd. |
aelemoesenier, een arm mensch, behoeftig mensch, nood-druftig mensch, die van de arme giften onderhouden word. |
aelemoeseniers armen, buyte armen, vreemde armen, sijn arme menschen, die alhier te Amsterdam wel woonagtig zijn, en een tijd lang gewoont hebben, dog niet van geboor- |
| |
| |
te zijn. En dese worden afgesondert van de andere armen, als Gemeente armen, Huys-sitten armen, &c. Het bastaart-woord en heeft die beteykenis niet die ik het hier geef, maar gelijk ik het booven uyt-gelegt heb. Maar men wilder evenwel die beteikenis die ik het hier geef mede te kennen geeven, of uyt-drukken, het kan, of het kan niet. Het schijnt, men de bastaart-woorden over al ingevoert heeft, om verwarring te baaren, en onverstaanbaar te spreeken. |
aelemoeseniers-huys, het buyte armen-huys, het buyten armen Wees-huys, alwaar de vreemde arme luyden hun noodruft, die door de Heeren bestierders der buyten armen, op de gesette tijden uyt-gedeelt word, komen haalen: en alwaar de weesen der vreemde armen gevoed en onderhouden worden. |
aelemoeseniers regenten, de bestierders der buyten armen, die het bestier, op-sigt en bewint hebben over de arme giften, en der selver behoorlijke uyt-deiling en vordere saaken die de buyten armen angaan. Als ook ’t geen de buyten arme weesen angaat. |
| |
A F.
afcirculen, met omtrekken afteekenen, afkringen, bekringen, kringen, met kringen afteekenen, afronden. |
afconterfeyten, afbeelden, afmaalen. |
affabiliteyt, gespraaksaamheyd. |
affable, gespraaksaam, spraakvaardig. |
affaire, handel, koopmanschap, bekommering, noodsaakelijke affairen, noodsaakelijke dingen, dringende saaken. |
| |
| |
affameren, verhongeren, uythongeren. |
affectaat, begeerig, graag, greetig, nastaande, naukeurig. Affectaat, gemaakt, opgepronkt. |
affectatie, begeerte, graagte, nastaaning, greetigheyd, be-yvering. |
affecteren, be-yveren, behartigen, soeken, vereyschen, dikwils doen, benaerstigen, opvlammen. |
affectie, genegentheyd, toeneiging. Affectie, hars-togt, ontroering, andoening. |
affectioneren, genegen zijn, toeneigen, beminnen. |
afficieren, andoen, beweegen, anroeren, aldus of alsoo maaken. |
affigeren, anhegten. |
affineren, suyveren. |
affiniteyt, swagerschap, maagschap, verwantschap door houwlijk. |
affirmatie, een bevestiging, verseekering, betuyging. |
affirmatif, bevestigend, betuygend. |
affirmeren, bevestigen, versekeren, betuygen. |
affix, angehegt. |
affixie, anhegting. |
afflictie, kwelling, pijniging. |
affligeren, kwellen, pijnigen, neerslaan, ter aarden werpen. |
afflueren, toevloeyen, anvloeyen, overvloeyen. |
affluxie, toevloeying, anvloeying. |
affriceren, anwrijven, ankrauwen. |
affront, hoon, smaat, verkorting, eerrooving, eer-kwetsing, ongelijk. |
| |
| |
affronteren, hoonen, smaaden, verongelijken, verkorten, eer kwetsen. |
affuyte, een rolpaard, daarmen het grof geschut oplegt. |
affunderen, begieten, bestorten, bespatten. |
affusie, begieting, bestorting, bespatting. |
| |
A. G.
agent, een saak-voerder, bewint-hebber, gemagtigde, handel-drijver, die saaken of handelingen, van een Vorst, of Koning drijft in een vreemd land. Agent, een gesant, hof-gesant. |
ageren, ding-taal-voeren, in regte handelen. Ageren, doen, verhandelen, bedrijven, bewerken, angaan. Ageren, drijven, t.w. beesten. |
aget, sie acket. |
agetteren, sie acketteren. |
aggravatie, beswaaring, overlaading. |
aggraveren, beswaaren, overladen. |
aggreatie, een toestemming, goedkenning, bewilliging. Aggreatie, een behaaging, believing, beangenaaming. |
aggredieren, anvallen, angaan, toetreeden. |
aggreeren, toestemmen, goed kennen, bewilligen, voor goed opneemen. Aggreeren, behaagen, believen. |
aggregatie, versaameling, vergaadering. |
aggregeren, toegaaderen, versaamelen, vergaaderen. Aggregeren, t’saamen kudden, by een stouwen. |
aggredieren, toegaan, of tot iemand gaan, anvatten, bespringen, anvallen, overvallen, iets bestaan, beginnen. |
| |
| |
aggresseur, anvaller, overvaller, bespringer, die iemand moetwilliglijk anvalt. |
aggressie, een anval, overvalling. Aggressie, ankomste, bygank. |
agil, snel, geswint, byhandig. |
agitatie, dryving, beroering, anstooking. |
agiteren, drijven, beroeren, anstooken, dikwils doen, schudden. |
agnitie, kennis, erkenning. |
agnosceren, erkennen. |
agnus dei, Lam Gods, Gods Soon en mensch, die ook gesegt word God te zijn, ja een met den Vader, word hier van de menschen by een beest vergeleeken. En dat ter oorsaak, dat de selve onschuldig an een galge genagelt, en gedood is, om de sonden des menschelijken geslagts: soo wilmen dat een jaarlijks slagting en eeting eens Lams, by den Iooden gebruykelijk, sal geweest zijn een voorbeeld van dese galgen-dood van de Soon des menschen. En ter gedagtenisse van dese Ioodsche Lam-slagting en eeting, en de slagting van des menschen Soone, word by die van de Roomsche Gods-dienst, een Lam met een vaandel in de poot verbeeld op was, op goud, silver of andere stof, en word als dan die beeltenis, agnus dei, of Lam Gods geheeten, groote eer bewesen, ja angebeeden. Dog welkers blindheyd, of sotheyd, in ’t stuk van kennisse Gods of redelijke Gods-dienst, grooter is, der Heidenen, Iooden, of Christenen, soude wat te lang vallen hier te toonen en te verhaalen, dat moet tot op een ander gelegentheyd eens gespaart worden. In ’t algemeen |
| |
| |
seg ik dat maar, dat nog geen van alle een redelijke Gods-dienst gehad heeft, of ook nog heeft. |
agonisatie, strijding. Agonisatie, ziel-tooging. |
agoniseren, worstelen, strijden. Agoniseren, sik verantwoorden, besorgt zijn. Agoniseren, ziel-toogen, dat is, met de dood worstelen. |
agreabel, angenaam, behaagelijk. |
agriculteren, land-bouwen, land-winnen. |
agriculture, land-bouw, land-bouwing, land-winning, land-bouwery, land-neering. |
agrimonie, menge, lever-kruyd, of geel-bloemd lever-kruyd. Een kruyd lang-werpig van bladers, van verwe donker groen, de welken an beyde zijde in veele deelen verspreyd zijn, zijnde wat ruygagtig. De steel is dun, regt opstaande, hooger dan een elle op wassende, hardagtig en hairagtig, wat na den swarten trekkende. De bloemkens zijn geel. Dit kruyd heeft in ’t nederduyts de naam van menge: en om dies wil, dat het besonder goed is voor de gebreeken des levers, na ’t getuygenis der genees-meesters en kruyd-beschrijvers, heeft het ons goed gedagt en belieft, hetselve mede lever-kruyd te noemen. Daar zijn nog andere soorten van lever-kruyd, maar hebben ider een byvoegsel by de naam, waar an mense kennen en onderscheyden kan van dit lever-kruyd: gelijk steen lever-kruyd, wit lever-kruyd, en water lever-kruyd. |
aguet, sie acket. |
| |
| |
| |
| |
A. K.
aket, sie acket. |
aketteren, soek acketteren. |
| |
A. L.
a l’arme, of a l’arm, ter wapen, wapen. Dit is een Frankse wapen-roep, als sy by eenige ongelegentheyd het volk in de wapenen willen hebben. |
a l’arm roepen, ter wapen roepen, wapen roepen. |
a l’arm slaan, ter wapen slaan, door trommel-slag ter wapen doen komen. |
alchymie, of alcumie, stof-scheyd kunde, smelt-konst, aardkookery, een konste waar door men kan, de eene stoffe van den ander scheyden, en ook allerley harde stoffen week te maaken en te smelten. Dog dese konst en bestaat daar alleen niet in, maar ook daar in, dat men door deze konst meest uyt allerley stoffen, treffelijke genees-middelen weet toe te bereyden. |
alchymist, of alcumist, een stof-scheyder, stof-brander, is een die de konste van stof-scheyding heeft, om de eene stoffe van den ander te konnen scheyden, en die ook uyt de selven treffelijke genees-middelen weet toe te bereyden. |
alchymistery, of alcumistery, sie alchymie. |
alembie, een af-sijp-helm, helm, een koo- |
| |
| |
per werk-tuyg, ’t welk de kruyd-mengers, stof-scheyders, en wijn-branders, gebruyken, rondagtig een hoofd-helm, waar van het ook den naam heeft, by naast gelijk. |
alferes, een vaandraag, die het vaandel draagt onder volk van wapenen. |
algebra, stel-regel, of stel-kunst, waar in geleert word agt te neemen op evenheyd der grootheyd, of hoe veelheyd van een streep, vlakte, of lighaam. |
alienabel, vervreemdbaar, dat vervreemd kan worden. |
alienatie, een vervreemding, eens anders eygenwording, ’t welk geschied door verjaaring, vervreemding geschied ook door verkooping, opdragt van eygenheyd, schenking, ende voorts al waar door den eygenheyd van imants goed aan een ander komt. |
alieneren, vervreemden, eens anders eygen worden. |
aliment, of alimonie, voedsel, onderhoud, kost. |
alimentatie, opvoeding, voeding, onderhouding. |
alimenteren, opvoeden, voeden, onderhouden, de kost geeven. |
alkemie, of alkumie, sie alchymie. |
alkemist, of alkumist, sie alchymist. |
alkemistery, of alkumistery, sie alchymie. |
allatratie, anbassing. |
allatreren, anbassen. |
alleë, of alleye, een gang, een wandel plaats. |
allegatie, een bybrenging, anwijsing, antrekking, voortbrenging. |
allegeren, bybrengen, voortbrengen, voort- |
| |
| |
haalen, anwijsen, antoogen, antrekken. Allegeren, verligten, ontlasten. |
allegorie, anders spreeking, of anders segging, is een wijs van spreeken, als iemand wat segt, maar wat anders daar by verstaat, als de woorden uyterlijk mede brengen. |
alleluja, suure-klaver, of koekkoeks-brood. Daar is tweederley suure-klaver of koekkoeks-brood, te weten, wit-bloemde suure-klaver, en geel-bloemde suure-klaver. De wit-bloemde suure-klaver, is een kruyd het welk niet hoog van de aarde wast, hebbende dunne steelkens die uyt de wortel voortkomen, op de stoppen van elk der selver spruyten dry teere, dunne, kleyne, bleek-groene bladerkens uyt, suur van smaak, de klaver-bladeren by naast gelijk, behalven dat elk blad een diepen kerf in ’t midden heeft. De bloemkens die wit zijn en van vijf bladerkens, komen wat lager tusschen de steelkens uyt de wortel voort. De geel-bloemde suure-klaver heeft dunne, blinkende en kruypende steelkens, met bladerkens de ander niet ongelijk, en geele bloemkens. Alleluja, sie Hallelujah. |
allevatie, opheffing, opligting, opbeuring, bybeuring. |
alleveren, opheffen, opligten, heffen, opbeuren, bybeuren. |
alliantie, een verbond, bondgenootschap. |
alliceren, anlokken. |
allideren, anstooten, tegenstooten, stuyten. |
allieren, verbond maaken, verbinden. |
alligatie, anbinding. |
alligeren, anbinden, anverbinden. |
| |
| |
allisie, anstooting, tegenstooting, anhorting, stuyting. |
allocutie, een anspraak. |
allodiale goederen, onleen-goederen, vrye goederen. Goederen, dewelke met volregt den eygenaar toekomen, en niets ’t zy van heergewaaden, of anders schuldig is. Goederen de welke van niemant te leen gehouden worden. |
alloqueren, anspreeken, toespreeken. |
alloy, muntstof, dat is, goed goud, oft silver, of koper, om geld af te slaan, of te munten. |
alluderen, op speelen, ’t ooge op hebben. Alluderen, met iemand speelen. |
alluëren, anvloeyen, anspoelen. |
allumeren, ontsteeken. |
allusie, sin-speeling, schuyl-sin, of schuyl-rede, is als men met de sin van een woord, ’t welk twee beteykenisse heeft, of met de sin van een rede, die twesins kan uytgelegt worden, speelt, dat is, iemand in twijffel houd. Al-lusie, insigt op iets. Allusie, speeling, anspel, met speeling. |
alluvie, anvloeying, anspoeling. |
almanach, een maand-wijser, of tijd-wijser, anwijsende de tijden des jaars, de dagen des jaars, en des maands, en de tijden van de loop des Sons, en des Maans, en veel andere dingen meer. Almanach, word van sommige gesegt te zijn, een Arabisch woord, en te beteykenen getal of telling: andere seggen het te zijn, een oud duyts t’saamen geset woord, te weten, almaanachte, dat is, al des Maans agt-neeming. Maar om dat het |
| |
| |
wat meer anwijst als des Maans-loop, en dat het woord van almaanachte, wat duyster is, heb ik het tijd-wijser of maand-wijser overgeset. |
alose, elf of elft, is een seker slag van visch. |
altaar, een slagt-plaats, een hooge verheve plaats in ’t huys Gods, waar op de God toegeheyligde beesten geslagt wierden, van de Heyligers, van welke geslagte beesten eenige deelen of stukken wierden verbrand op de selve plaats, eenige stukken wel gebraden zijnde en met doop overgooten, wierden van de Heyligers gegeeten. Altaar, heyliging-plaats, of wying-plaats, daar men allerley giften of gaven, die men God toeheyligde, bragt. By die van de Roomsche Gods-dienst hebbense mede nog heyliging-plaatsen, daar de Heyligers de Gods-dienst dagelijks op doen. Maar die en bestaat niet in beest-slagting, gelijk by de Iooden of Heydenen, maar in al vry wat wonderlijker saak, te weten, in mensch maaking. Want sy kunnen, ’t welk God selfs niet kan doen, alle stonden van den dag, van een kleyn rond stukjen meel-gebak, een mensch maaken, en ’t blijft een kleyn rond stukjen meel-gebak, gelijk ’t van te vooren was, en men geeft het malkander voor een mensch, niet mensch alleen, maar God mensch, te eeten. O groote onsinnigheyd! Ik lees wel van water tot wijn gemaakt: maar dat bleef geen water, want de Breydlofs-gasten smaakten wel haast den goeden wijn, en proefden verandering: want sonder dat al had den Saligmaaker tien maal gesegt, het |
| |
| |
is wijn gelooft het maar, sy en souden het niet gelooft hebben; als sy de verandering niet bemerkt hadden. Maar dese luyden willen, sonder datter verandering geschied, dat men sal gelooven, datter verandering geschied is: ja ook soo een verandering die onmogelijk is. |
alteratie, een verandering, ontsteltheyd, ontsteltenis, ontsetting. |
altercatie, kijving, twisting, twist, bedinging, omrede. |
alterceren, kijven, twisten, bedingen, twistig zijn, tegen malkander kijven. |
altereren, veranderen, sik ontsetten, ontstellen. |
altern, overbeurtig, overhands. |
alternatie, wisseling, beurt-houding. |
alternatijf, by beurten, beurts-wijs, over ’s hands. |
alterneren, beurt houden, over hands doen. |
| |
A. M.
amabel, minbaar, minwaardig, liefwaardig. |
amaritude, bitterheyd. |
amasseren, ophoopen, vergaderen, versamelen, tassen. |
amateur, een lief-hebber, minnaar. |
ambagen, omwegen. |
ambassaat, sie ambassadeur. |
ambassaatschap, sie ambassade. |
ambassade, of ambassaatschap, gesantschap, dat is, de sending eens gesants. |
ambassadeur, een gesant, afgesant, hof-gesant. Die van een Staat, Koning of Prins, ge- |
| |
| |
sonden word an een andere Staat, Koning of Prins, om iets te verhandelen wegens den Staat, ’t zy van Oorlog of Vrede. |
ambelen, snelliglijk gaan. |
ambidexter, byhandig, evenhandig, slinks en regts. |
ambieren, na hengelen, om hengelen, na staan, uyt zijn om eenig ding te verwerven, vryen, begeeren. Ambieren, omgaan, rondomgaan, omringelen. |
ambigeren, twijffelen, in twijffel zijn, in twist zijn. Ambigeren, rondom drijven. |
ambiguiteyt, dubbelsinnigheyd, twijffelsinnigheyd, dubbelduydigheyd. |
ambitie, eersugtigheyd, eergierigheyd. |
ambitieus, eersugtig, eergierig. |
ambulatie, een wandeling. |
ambuleren, wandelen. |
ameen, vermaakelijk, lustig. |
amende, een boete, die iewers opgestelt is. Amende, een verbetering. |
ameniteyt, vermaakelijkheyd. |
amiabel, lieflijk, vriendelijk, minsaam. |
amicabel, vriendelijk, minnelijk. |
amicable compositeurs, goede mannen, of vriendelijke scheyds-luyden, soen-maakers. |
amice, vriend. |
amicitie, vriendschap. |
amict, een kleed, hoofdeksel. |
amye, een vriendinne. |
amys, een vriend. |
amy-schap, vriendschap. |
amissie, verlies. |
amitteren, verliesen. Amitteren, weg-senden, weg-schikken, van sik senden, laaten gaan. |
| |
| |
ammunitie, toerusting, oorlogs gereedschap, krijgs-tuyg, dat is, allerley geweer, wapen, en geschut, dat ten oorlog gebruykt word. |
ammunitie van oorlog, oorlogs toerusting, sie ammunitie. |
amnestie, een algemeene vergeeting, wanneer men eenige daaden, die soo heel wel niet geweest zijn, in ’t geheel niet meer en wil gedenken. Amnestie, vergeeting. |
amoderatie, bemiddeling. |
amodereren, bemiddelen, middelen. |
amolieren, weg-doen met grooten arbeyd, weg-drijven, verdrijven, afwenden. Amolieren, uitroeyen, verdelgen. |
amolitie, weg-doening, verdrijving. Amolitie, uitroeying, verdelging. |
amoreus, minnend, verliefd. Amoreus, een vryer, verliefde vryer. |
amoreuse, een vrijster, verliefde vrijster. |
amortisatie, doode handstelling, onwandelbaarmaaking, onvervreemdbaarmaaking, of onverhandelbaarmaaking, dat is, wanneer men maakt, dat eenige goederen niet meer verhandelbaar, of vervreemdbaar zijn, en dat der selver eygenheyd niet meer kan over gaan, van de eene op den ander, gelijk die eenig land an een arm Gods-huys maakt, soo en kan of en mag dat land niet weer verhandelt of vervreemd worden. |
amortiseren, in dooder hand stellen het goed, onvervreemdbaar maaken, onverhandelbaar maaken, onwandelbaar maaken, sie amortisatie. |
ampel, wijd, breed. |
| |
| |
amphibologie, dubbelsinnigheyd, een donkere rede, twijffel rede, twijffelatige sin. |
amphitheater, een schouwburg, toneel rond, ronden burg, daar men iets heerlijks op vertoont. |
ample, wijd, breed, ruym, wijdlugtig. |
amplecteren, omhalsen, omvangen, anneemen, verkiesen. |
amplexie, omhalsing. |
ampliatie, vermeerdering, grooter maaking. |
amplieren, vermeerderen, grooter maaken. |
amplificatie, uytbreiding, breedmaking. |
amplificeren, uytbreiden, breed maken, vermeeren. |
ampulle, een kan, kruyk, pul. |
amputatie, besnoeying, afsnijding. |
amputeren, afsnijden, afhouwen, afsnoeyen, knotten. |
| |
A.N.
anabaptist, een herdooper, wederdooper, doops-gesinde, een wederdooper is, die van gevoelen is, dat iemands doop, jong gedoopt zijnde, eer hy belijdenis sijns geloof heeft konnen doen, niet genoegsaam is, maar dat hy dan, wanneer hy vol wassen is, en belijdenis sijns geloofs kan doen, wederom moet herdoopt werden. |
analogie, evenredenheyd, evenbedeeling, gelijkmaatigheyd, over-een-koming, anpassing. |
anathema, een vloek, een vloek besluyt. Anathema, een gifte of geschenk de Goden toegewijt, een gifte die men in de kerk hangt, of set, en bewaart. |
| |
| |
anathematiseren, vervloeken. De geestelijken konnen seer ligtelijk, ja om een haver stroo byna, als hun iets niet na de sin is, vervloeken, niet denkende, datse hun selven mede seer vervloekt maaken, met een ander soo ligtelijk te vervloeken en te verdoemen. |
anatomie, ontleeding, opsnijding, ontleedkunde, dat is, de konst om lighaamen te konnen ontleden, en na de konst, van lid tot lid op te snijden. Anatomie, een ontleedplaats, de plaats daar men gewoon is ontleeding te doen. |
anchovi, sie antsouwe. |
androgynen, man-wijven, zijn menschen die beyde de teel-leden, soo wel het manlijk als het vrouwelijk, hebben. |
angust, nauw, eng, beslooten. |
angusteren, benauwen, engen, eng maaken. |
angustie, benauwtheyd, bangigheyd. Angustie, een engte, een enge of nauwe plaats. |
animadversie, anmerking, opmerking, toesiening, gade-slaaging, waarneeming, waarschouwing. Animadversie, straffinge, tugting. |
animadvertentie, toesigt, anmerking, waarschouwing, bevroeding. |
animadverteren, toesien, anmerken, gade-slaan, waarnemen, bevroeden, behartigen, waarschouwen, straffen. |
animeren, moedigen, moed geven. Animeren, leevendig maaken, ziel en gevoel geeven, leeven. |
animeus, moedig, gehart, stout. |
animositeyt, moedigheyd, stoutheyd. |
| |
| |
annalen, jaar-boeken, jaarlijkse geschiedenis boeken, in welk men al de jaarlijkse geschiedenissen en voorvallen, opschrijft, tot nut en dienst der nakomelingen. |
annate, een jaarlijkse inkomst, opkomst van een jaar, de inkomst die men iewers jaarlijks van trekt. |
annecteren, anhegten, anknoopen, anbinden. |
annectie, anknooping, anhegting, anbinding. |
annex, angeknoopt, angebonden, bygevoegt. |
annihilatie, een vernietinge, te niet doening. |
annihileren, of annichilleren, vernietigen, te niet doen. |
anniversarien, jaarlijkse uytvaart viering. By de ouden wierd dikwils de uytvaarts dag, van iemand die gestorven was, geviert. By die van de Roomsche Godts-dienst, die de Heydenen dog meest in alles navolgen, geschied dat al mede veeltijds, dat men een jaarlijkse ziel-mis doet voor iemand die gestorven is. Anniversarien, een jaarlijkse hoogtijd houding, die alle jaar onderhouden word. |
annotatie, anteykening, opschrijving. |
annoteren, anteykenen, opschrijven om te gedenken, merken. |
annueren, toewenken, toeknikken, toestaan. |
annullatie, een vernietinge, te niet doening. |
annulleren, vernietigen, te niet doen, afschaffen. |
annulleren de proceduren, de ding-taalen te niet doen, de regts-pleging vernietigen, de gedings-handel te niet doen. |
annunciatie, boodschapping, verkondiging, verwittiging. |
| |
| |
annuncieren, boodschappen, verkondigen. |
anssoye, sie antsouwe. |
antecederen, voortgaan, overtreffen. |
antecelleren, uyt-munten, te boven gaan, overtreffen. |
antecesseur, een voorsaat, een voorganger. |
antecessie, voorgaaning, overtreffing. |
antedateren, te vooren anteykenen, te vroeg dag-teykenen, is de dag des maands vroeger stellen, als hy is. |
antemuraille, een voorvest, voorburgt, voormuur. |
anteponeren, voorstellen, voorsetten, hooger houden en schatten. |
antepositie, voorstelling, voorsetting. |
Antichrist, tegen-besmeerde, of besmeerde gelijk, dit is een t’saamen geset bastaard Grieks woord uyt Αντί, Anti, ’t welk beteykent tegen, of gelijk: en χριστός, Christus, ’t welk beteykent besmeerde, op onduyts, Gesalfde, dat is, eender, die met eenig welriekend smeer, smout of olie, wat besmeerd of begooten wierd; gelijk de Koningen, Heiligers en voorseggers op ’t anvaarden van hun rijk, of ampt by de ouden, gedaan wierden, die tot bevestiging en versterking in hun rijk, of ampt met een weinig wel-riekende olie op ’t hoofd bestort wierden. Dit woort dan van Antichrist, beteykent tegen-besmeerde, of gelijk besmeerde, of besmeerde gelijk. De eerste betekenis word van een deel navolgers, van een Soon des menschen, waar van in de H. Schrift gewag gemaakt word, welkers naam was, Iesus, Behouder, om dat hy sijn volk behoud, en ge- |
| |
| |
bynaamt, Christus, besmeerde, om dat hy was met den H. Geest overstort of besmeert, gepast op een Mahomet, om dat die en des selfs nakomelingen en anhangers seer groote vyanden zijn, van de navolgers des Behouders: en dat die Mahomet, over sulks te regt de naam van tegen-besmeerde, of Antichrist, is gegeven. Een ander deel van de navolgers des Behouders, passen dese naam van Antichrist, of besmeerde gelijk, want soo moet het woord dan uytgelegt worden, op het gekroonde Opper-hoofd, der algemeene Roomsche Gemeente, om dat se sien, dat dese wilden besmeerde gelijk zijn: want hy is niet vyand tegen den Behouder (al hoewel hy voor soo veel tegen of nadeelig, den Behouder kan gesegt worden te zijn, voor soo veel hy eenig voor-regt der selver an sik soekt te trekken,) nog tegen al de navolgers van den Behouder: maar alleen tegen die, alhoewel te onregt, welken hem niet willen den Behouder gelijk stellen, ’t welk ook niemand behoeft te doen. Anti, betekent ook in plaats, of in plaats van: soo dat, Antichrist ook beteekent, in plaats van besmeerde, dat is, een die in plaats van besmeerde hoofd der Gemeente is hier op aarde. Anti betekent ook voor, by gevolg betekent Antichrist, ook voor besmeerde, dat is, die voor besmeerde is en niet tegen. Soo dat die naam van Antichrist, soo wel in ’t goede, als in ’t kwade, kan genoomen worden. Dog dewijl ’t in de Schrift ten kwaade gesegt word, soo neem ik voor Antichristen, alle die geenen die tegen de waarheyd zijn. |
| |
| |
anticipatie, vervroeging, een vervroeging van de gesette regt-dag, gesette regts-dag vervroeging, of vervroeging van de paaltijd des beroeps, vervroeging geschied in saaken van hooger beroep, of hooger voor regt betrekking, wanneer een eyscher of beroeper, den gedaagde gedag-vaart heeft, en een dag van regten betekent is, welke de gedaagde dunkt te lang genomen te zijn, soo versoekt de gedaagde de vervroeging of verkorting van die gesette tijd. Anticipatie, verhaasting, voorkoming, voor-ingenomenheyd verrassing, voorkoming voor den verval dag. |
anticiperen, vervroegen, de paaltijd des beroeps vervroegen, of verkorten, om de saak eerder te doen dienen. Anticiperen, voorkomen, verrassen, verhaasten, onderscheppen. |
antidateren, sie antedateren. |
antidot, een tegengift, tegenbaat, tegenbaat tegen vergift, een genees-middel ’t welk gebruykt word tegens vergift, ’t zy dat iemand van vergiftige dieren is gebeten of gesteken, of ’t zy dat imant vergif in ’t lijf genomen heeft. |
antidotaal, een versoek-schrift an ’t geregte, of aan ’t hof, om ongehoord niet beswaard te werden, of een versoek-schrift tot voorkoming, dat een beschuldigde ongehoort niet en werde beswaart. Een versoek by versoek-schift ten hoove, of an de regters gedaan, om voor te komen, dat imant die beschuldigt word, ongehoort niet en werde beswaart, op het te kennen geeven, of be- |
| |
| |
schuldigen, van de tegen-dingers, of beschuldigers. |
antijk, of antijks, oud, ouwer-wets. Antijks, snaaks. |
antikiteyt, sie antiquiteyt. |
antikiteyt soeker, sie antiquiteyt soeker. |
antimonie, spits-glas of spies-glas, rauw spies-glas, is een berg ingewant of mijn-stof, bestaande uyt een swavel-agtige, kwiksilver-agtige, en een sout-aard-agtige stof: het is heel sterk van kragt en werking, heel wel bereyd zijnde, word het somtijds in de genees-konst wel gebruykt, met goed geluk en gevolg: maar kwalijk bereyd zijnde en ingenomen, veroorsaakt de dood. |
antipathie, een afkeer, weer-sin, tegen-sin, tegen-lijding, tegen-sugt. Alle afkeer in de menschen of in de beesten, word veroorsaakt door inbeelding van hindernis. Gelijk by voorbeeld, dat iemand een afkeer heeft van kaas, die weer-sin spruyt uyt inbeelding van hindernis, om dat hy sik inbeeld, dat hem de kaas sal hinderen en schadelijk zijn, of dat iemand een afkeer heeft van een kat of iet anders, spruyt al mede uyt hindernis, of om dat het te vooren al gehindert heeft. Soodanigen afkeer of weer-sin soude iemand, die der sik met andere kragtige gedagten tegen stelde, wel verwinnen konnen: maar de afkeer, die een schaap heeft van de wolf, en dat niet te onregt, soude niet overwonnen konnen worden door het schaap, want die is te groot. In leeve-loose dingen is eygentlijk geen afkeer of weer-sin: maar wel eenige wonderlijke werkin- |
| |
| |
gen, welkers oorsaaken, als men wil nauwe ondersoeken, men wel uytvinden kan. |
antipoden, tegen-voeters, tegen-voetelingen, sijn menschen die an de andere zijde des aard-kloots regt onder ons woonen. De ouden hebben sik ingebeeld, dat de aarde plat was, voornaamentlijk de geestelijken, onder anderen ook Augustinus, de selven en hebben niet willen gelooven, datter tegen-voeters waaren, hoe seer men hun dat selve met reden toonden. Ia sy hebben Viglius, een opsiender der Gemeente te Ments, van sijn staat en waardigheyd berooft, om dat hy seyde en bewees dat de aarde rond was. En nu weet de minste scheeps jongen wel, dat de aarde rond is, en dat men de selve kan om zeylen. Maar soo wel mag men sik op de wijsheyd en geleertheyd, der geestelijken betrouwen: gelijk gy siet. Dog sy hebben nog soo veel en groover misslagen, en dwaalingen, dat het op een niet an komt. |
antiqueren, oud maaken. Antiqueren, afschaffen, weg-doen, uyt-drijven. |
antiquiteyt, oudheyd, al-oudheyd. |
antiquiteit-soeker, ondersoeker der oudheyd, die alle oude geschiedenissen en andere oude dingen ondersoekt. |
antsouwen, anssoyen, of anchovi, kleyne viskens, als stekel-baarskens, stekel-baarsviskens. |
anxieteyt, angst, benauwtheyd. |
anxietude, angst-valligheyd. |
| |
| |
| |
A.P.
apart, bysonder, bysonderlijk, afsonderlijk, verdeelt. Apart, ter zijden. |
apert, opentlijk, klaar. Apert, rond-uyt. |
apertie, een opening, opendoening. |
apocryph, verborgen, gedekt, verdonkert, verduystert. |
apocryphe boeken, verborgen boeken, verdonkerde boeken, of verduysterde boeken, zijn eenige boeken, die eertijds mede gehouden zijn by de oude Kerk, voor regel-matige boeken der H. Schrift: en worden de selve ook nog by de Roomsche Kerk, daar voor gehouden. Dog voor eenige jaaren by die van de herstelde Gods-dienst daar van afgesondert, en uyt het getal der boeken, van de H. Schrift gedaan. Of iemand vraagde, mogense dat soo doen? wel ja! waarom niet? sy hebben ’t mogen doen en konnen doen, en hebben nog magt en regt, soo sy wilden (of anderen die ’t soude mogen behagen) al de vordere rest voor onregel-matig te verklaaren, en andere boeken in de plaats voor regel-matig stellen. Want het geen op ’t seggen van een Gemeente, voor regel-matig is verklaart, kan op ’t seggen van een ander Gemeente, voor onregel-maatig verklaart worden; soo lang als’er geen meerder vastigheyd is, of bewijs, als’er tot nog toe is. sie Bybel. |
apoint, of apointement, sie appointement. |
apologie, een verantwoording, verdeediging, verdeedig-schrift, ’t geen iemand schrijft tot |
| |
| |
verantwoording en verdeediging van sik selfs. |
apoplexie, de slag, geraaktheyd, beroertheyd, lijfs-beroertheyd. Dit is een seer sware siekte, waar door den mensch, als van den donder of bliksem geraakt, schielijk en in der ijl berooft word, van by naast alle gevoelen en beweging, soo dat men maar een weynig adem-haaling bespeuren kan. En is dese siekte seer swaar om te genesen; en als’er iemand van genesen is, behoud die tot een teyken lammigheyd der leden, welke lammigheyd gernoemt word beroertheyd of lijfs-beroertheyd: anders heet die siekte in ’t begin, de slag, of geraaktheyd. |
apostel, een gesant, afgesant, gesondene, die van iemand gesonden word, om iets te verhandelen, of die van iemand gesonden word, om iets te boodschappen of te verkondigen. Soodanige gesanten heeft’er den Behouder twalef gekooren, die aan alle oorden getrokken zijn, om des selfs Leere te verbreyden. |
apostaat, een afvallige, verloochenaar, die van iemand afvalt, of die van een angenome leer afvalt, en die verloochent. |
apostasie, een afval, afvalling, verloochening. |
aposteme, of apostume, een geswel, sweer, soek absces. |
apostille, een bescheyd op een versoek-schrift, of antwoord op een versoek-schrift, sie appointement. |
apostilleren, een antwoord op een versoek-schrift op de kant des selfs schrijven, een bescheyd op een versoek-schrift op des selfs |
| |
| |
kant schrijven, of een bevel op een enkel versoek, by versoek-schrift gedaan, op de kant des selfs te schrijven. Apostilleren, op de kant aanteykenen, of aanteykenen op de kant, te weten, het bescheyd, antwoord, of bevel op een versoek-schrift. |
apostumatie, swelling, sweering, is de rijp-wording, van etter-geswel, sie absces. |
apoteek, een schuur, pak-huys om iets in te bergen, een wijn-kelder. |
apoteek, of apoteekers-winkel, kruyd-mengers winkel, kruyd-bereyders winkel, alwaar men allerley genees-kruyden en dranken verkoopt en toebereyd. |
apoteeker, kruyd-menger, of kruyd-bereyder. Een die allerley genees-kruyden en dranken mengt, bereyd, kookt, en verkoopt. Apotekeres, kruyd-mengster, kruyd-bereydster. |
apozeme, een kruyd-drank, kook-kruyd-drank, is een kooksel, of afsiedsel van een deel gekookte genees-kruyden, welk afsiedsel, als’er de kruyden lang genoeg ingekookt zijn, (daar na geheldert,) en met suyker wat gesoet, en met wat wel-riekend kruyd wat lieflijk en angenaam gemaakt word; om te konnen gedronken worden, ’t zy om wat buyk-lossing te krijgen, of om wat verandering in ’t lijf te maaken. |
appaiseren, bevreedigen. |
apparent, oog-schijnlijk, schijnbaarlijk, schijnend, mogelijk. |
apparentie, oog-schijnlijkheyd, schijnbaarheyd. |
appareren, bereyden, verschijnen, schijnen, gesien zijn, gesien worden. |
| |
| |
appareil, bereydsel, toerusting. |
appast, aas, vet maakende spijs. |
appart, afgesondert, afgedeelt. |
appel, of appellatie, een beroep, hooger beroep, hooger betrek, weder beroep, of herroep. Een beroep, of hooger beroep, is wanneer der van een gewijsde van den lage regter word beroepen tot den hooge regter, met opschorsinge van de kragt van het gewijsde. |
appel in forma, een beroep met opschorsing van ’t gewijsde, een hooger betrek of hooger beroep met opschorsing van ’t gewijsde, dat is, dat het gewijsde van den lage regter geen voortgank sal hebben, ondertusschen dat men beroep gedaan heeft. |
appellant, een beroeper, weder-beroeper, die van het gewijsde, by den laagen regter gewesen, en waar by hy meynt beswaart te zijn, beroept tot den hooger regter. |
appellatie, beroep, sie appel. Appellatie, roeping, noeming, heeting. |
appelleren, beroepen, weder-roepen, hooger beroepen, hooger betrekken, herroepen, dat is, van een lage regter tot een hooge beroepen. Appelleren, weder versoeken, herkennen, noemen, heeten, roepen. |
appenderen, anhangen. |
appendix, anhangsel, by anhang, byvoegsel, byval. |
appensement, bedenking, dag van beraad. |
appeteren, begeeren, hertelijk begeeren, graag zijn, seer lustig zijn. Appeteren, naderen, na by zijn. |
appetibel, begeerlijk. |
appetijt, begeerte, graagte, graagheyd, lust, |
| |
| |
eetens lust, trek of begeerte tot iets. |
appingeren, anvoegen, byschrijven, byschilderen, of bymaalen, anschilderen, opdigten. |
applauderen, vervrolijken, prijsen, toejuychen. |
applicatie, een toe-eygening, toepassing. Applicatie, byvouwing, toevoeging, byvoeging, toebegeeving. |
appliceren, toepassen, toe-eygenen, te pas brengen om een saak te verklaaren. Appliceren, byvouwen, aanknoopen, byvoegen, toevoegen, toebegeeven. |
appointement, een antwoord op een versoek-schrift, bescheyd op een versoek-schrift, een bevel op een enkel versoek, ’t welk op de kant van een versoek-schrift, geschreven word. Appointement, ’t geschrevene op de kant van een versoek-schrift. Appointement, een beslegting, uyting, een afvaarding. |
appointement commissoriaal, een bevel van een gemagtigde regter, of een bevel van een hagesette regter, dat is, een bevel, ’t welk gegeeven word aan de regts-pleegers, van een van de regters of Raads-heeren, de welke daar toe van ’t Hof, of de andere Raads-heeren is gemagtigt en afgevaardigt, om de regts-pleegers op een by-een-komst daar toe belegt, te vereenigen, of anders te beveelen wat gedaan sal worden. |
appointement dispositijf, een regts-gebod van den Hove, op wat wijse een saake beschreeven sal worden. |
appointeren, bestemmen, imant ergens bescheyden, dag-vaarden. Appointeren, vergelijken, spitsen. |
apponeren, of apposeren, bysetten, bystellen. |
| |
| |
apportatie, bybrenging, anbrenging, andraaging, byvoering. |
apporteren, bybrengen, andraagen, byvoeren, anbrengen. |
apposeren, sie apponeren. |
appositie, bysetting, bystelling, toeset. |
apposteren, afrigten. |
apprecatie, toewensching, toebidding. |
appreceren, toebidden, toewenschen. |
apprecieren, waarderen, toeschatten, schatten. |
apprehendeerde, een gevange, vastgehoudene, angetaste, die gevangen is, of vastgehouden. |
apprehendeert, gevangen, vastgehouden, angetast. Apprehendeert, begreepen, anvaart, bevat. |
apprehendeeren, vasthouden, vangen, antasten, vatten Apprehenderen, anvaarden, begrijpen, bevatten. |
apprehensie, vangenis, vasthouding, hegtenis. Apprehensie, begrijping, bevatting. |
approbatie, gestading, bevestiging, goedkenning, toestemming. |
approberen, gestaden, bevestigen, van waarde houden, goed kennen, goed agten, anneemen, looven. |
approche, nadering, naaking. Approche, een loop-graft, genaak-schans, is een begraving, die in de belegering van een stad gebruykt word, om de stad allengskens te naderen. |
approcheren, naderen. |
appropinquatie, genaaking. |
appropinqueren, genaaken, naderen, bykomen. |
| |
| |
appropriatie, een toe-eygening. |
approprieren, toe-eygenen. |
appuy, leuning, steunsel, stutting. |
appuyeren, leunen, steunen, stutten. |
April, gras-maand, dese maand heeft sijn naam van het eerst uytwassende gras, het welk in dese tijd begint te groeyen, en uyt de aarde te schieten. De Kummeren, of Komeren, dat sijn de Holsteynders of Deenen, noemense fare maanet, fare maand, dat is, hupsche of fraye maand, om datse mede een van de frayste maande van ’t jaar is. |
apt, bekwaam, nut. |
apteek, of apteekers-winkel, sie apoteek, of apoteekers-winkel. |
apteeker, sie apoteeker. Aptekeres, sie apotekeres. |
apteren, voegen, byvoegen, vleyen, schikken, passen, bekwaam maaken. |
aptitude, bekwaamheyd, bekwaamlijkheyd. |
| |
A.R.
arbiters, gewillekeurde regters, zijn die by wille en begeerte van de twistelingen of dingers gekoren worden, om hun te regten, en een oordeel over hun verschil te vellen. |
arbitraal, goed-dunkende, beraadsaam, wilkeurlijk. |
arbitraalijk, beraadsaamelijk, goed-dunkelijk. |
arbitraale uytspraak, een uytspraak van gewillekeurde regters. Arbitraale uytspraak, |
| |
| |
een uytspraak van goede mannen, sie arbitrage. |
arbitrage, een gewijsde, oordeel, of uytspraak van gewillekeurde regters. Arbitrage, een seggenschap, bemiddeling, of uytspraak van goede mannen, of gewillekeurde scheyds-mannen. Arbitrage, een goed dunken. |
arbitraire pene, een ongesette straf, een straffe naar goed dunken des regters, waar mede eenige misdaaden, daar geen gesette straf toe staat, gestraft worden. |
arbitrateurs, goede mannen, middelaars, scheyds-mannen, vreede-maakers, zijn die by wille en begeerte van de regt-pleegers of dingers gekoren worden, om hun saak te middelen, en hun alsoo van malkander te scheyden. |
arbitreren, uytspreeken, bemiddelen, raadslaan, beraadslagen. |
arcenal, een waapen-huys, waar in men allerley wapenen bewaart. Arcenal, harnas-kamer. |
arceren, weeren, afweeren, beletten, indrijven. |
archangel, eerste boode, of opperboode. Dit is een bastaart Grieks woord, ’t welk in de Schrift onovergeset gelaaten is, en beteykent gelijk ik geseyd heb, eerste boode, of opperboode. Dog wat dit voor een eerste of opperboode is, en oft een geest of mensch is, dat weet ik niet: wat sijn anbrengen of boodschap is, dat weet ik ook niet. Een Gods-geleerde sal seggen, dat het een geest is. Maar uyt de beschrijving dieder op twee plaatsen in de Schrift, van dese operboode, of archangel, gedaan word, en kan sulks |
| |
| |
niet afgenoomen werden. Want op de eene plaats staat, dat de Heere met een anmaanend geroep, met de stemme des opperboode, en met de trompette Godes sal nederkomen van den Hemel. En op de andere plaats staat: de opperboode, wanneer hy twistende met de lasteraar, sprak van Mosis lighaam, heeft niet durven inbrengen, oordeel van lasteringen: maar seyde, de Heere bestraffe u. Dit schijnt mijn niet toe de beschrijving van een Geest te zijn, maar van een mensch: want dat zijn bedrijven van een mensch: te spreeken, te twisten. Dog sie hiervan breeder in het woord engel. |
archebuse, sie arquebuse. |
archebusier, sie arquebusier. |
archier, een schutter, een boog-schutter, die pijl en boog, gelijk men by ouds plag, ten oorlog voert. Maar nu heeft men roers en lange spietsen. |
archier te paarde, een schutter te paard, boog-schutter te paarde, is een ryder, versien met pijl en boog. Dog een ryder voert nu een kort roer, en twee kleyne rij-roers an weder-zijden van den zadel. |
architect, een bouw-meester, is een die in de bouw-konst wel ervaren is. |
architecture, bouw-konst, dat is, de konst om wel te timmeren en te metselen. |
archiven, de stads-kamer, daar men de stads voor-regten en gemeene schatten, ook stads-schriften, of jaar-boeken bewaart. Archiven, hand-vesten, stads-schriften, voor-regten. |
arcion, de zadel-boom, dat is het voorste |
| |
| |
deel van de zadel, daar de knop an komt, de zadel-boog. |
arcke, sie arke. |
arckebuse, sie arquebuse. |
arckebuseren, sie arquebuseren. |
arckebusier, sie arquebusier. |
arctatie, beklemming, benauwing. |
arcteren, benauwen, beklemmen, eng t’saamen sluyten. |
ardent, vuyrig, brandig, hittig, heftig. |
arderen, branden, vuyrig zijn, ontsteeken zijn van hitte, vuyrig ontsteeken zijn van liefde. |
ardeur, vuyrigheyd, hittigheyd, brand. |
arest, sie arrest. |
arestant, sie arrestant. |
aresteerde, sie arresteerde. |
aresteren, sie arresteren. |
argine, een afdaking. Argine, de dye, is het buytenste deel des beens, van de billen af tot an de knie. |
arguatie, bewijsing, betooning, bestraffing, berisping, kibbeling. |
argueren, bewijsen, betoonen, overwinnen. Argueren, beschuldigen, bestraffen, begrijpen, berispen, kibbelen. |
argument, een bewijs, bewijs-rede, strijd-rede. Argument, kort begrijp, inhoud. |
argumentatie, bewijsing, bewijs-redening, twist-redening. |
argumenteren, bewijsen, bewijs-redenen, twist-redenen. |
argut, loos, scherpsinnig. |
ariditeyt, droogte, dorheyd. |
aristocratie, bester-heersching, der bester re- |
| |
| |
geringe, adel regering. Als eenige van de beste en voornaamste luyden de regeringe des lands hebben. |
arithmetica, de tel-konst, of reken-konst, tal-kunde, of tel-kunde: is de konst om wel te rekenen. |
arke, een kist, daar men iets insluyt, ’t zy kleederen, of ander goed. Arke, een kist, waar van in de Schrift gewag gemaakt word, daar van allerley reyn gediert seven en seven, van ’t onreyn twee en twee, manneken en wijfken in waren, doe de Watervloed over de gantsche Aarde kwam, soo die schrijver meende: dan ’t is die man goed te vergeeven, hy heeft niet beter geweten of de Aarde is plat geweest, gelijk de ouden in die waan sijn geweest, en daarom heeft hy gemeent, dat de gantsche Aarde van eenige dagen regens kon bedekt worden. En daar kan men hem nog al te gemoet komen in ’t beschrijven van de kist, om dat hy der niet by geweest is, nog de selve gesien heeft, en de maat is hem vergeeten, en een kunstig rekenaar is ’t niet geweest om de maat weer uyt te vinden: want anders soude het my wat vreemd dunken, hoe in soo kleynen kist, welkers langte maar was dry hondert ellen, de breette vijftig, de hoogte derig ellen, soo grooten menigte van dieren, en soo veel voeder voor meer als een jaar, heeft konnen zijn. Dog hy heefter van geschreven, gelijk hy’er van gehoort had. |
arke des verbonds, of arke des Heeren, de verbond-kist, kist des verbonds, of de kist des Heeren, des Heeren kist, is de kist ge- |
| |
| |
weest die Moses heeft doen maaken en setten in de hutte der t’saamen-komst. Der selver langte was twee ellen, de breete anderhalf ellen, de hoogte insgelijks anderhalf ellen. In dese kist wierden gelegt de twee steenen tafelen der Wet, een kruyk met Wat, ende een roede of stok van een Amandel-boom die gebloeyt had. |
arkebuse, sie arquebuse. |
arkebuseren, sie arquebuseren. |
arkebusier, sie arquebusier. |
armade, een krijgs-rusting, is een groote toestel ten oorlog. Armade, een krijgs-heyr, heyr-leger, dat is, een leger van krijgs-volk. Scheeps-armarde, een scheeps-magt, scheeps-vloot. |
armaris, een wapen-huys, daar allerley wapenen in zijn. |
armature, wapening, rusting, krijgs-rusting, wapen, harnas. |
armee, of armeye, sie armade. |
armeren, wapenen, toerusten. |
armosyne, of ormesyne, sijde laaken van Ormuz, Ormuz is de naam van een Stad en Eyland, gelegen an een inham van de Persische Zee: in welke Stad of Eyland dese sijde lakenen gemaakt worden, en sijn van daar eerstelijk alhier gebragt. |
armure, sie armature. |
aroma, wel-riekend kruyd, allerley wel-riekend kruyd, gewas, of vrugt, gelijk nooten-muscaaten, nagelen, &c. |
aromatijk, wel-riekend. |
aromatizeren, wel-riekend maaken. |
aronde, een swaluwe, of swaalme. Een kleyn- |
| |
| |
vogelken swartagtig, met korte, swakke beentjes, de staart is lang, en an het eynde als een twee tandige vork, nestelt veel an de Kerken, en op ’t land in de ried-dakte schuuren, en boere huysen. |
arquebuse, een vuur-roer, hand-geschut, hand-bus, ’t welk met de handen gehouden word ende afgeschooten word, een vuur-roer is, ’t welk een vuur-slot heeft, om ’t boskruyd an te slaan. |
arquebuseerde, doorschootene, dood geschootene. Een die door veroordeling van krijgs-geregt doorschooten is. |
arquebuseren, schieten, dood schieten. Als iemand met een roer door bevel des krijgs-regters, om eenige bedreven misdaad, dood geschoten word, gelijk onder krijgs-luyden geschied. |
arquebusier, een schutter, of schieter, vuur-roer-schieter, hand-schut-schieter, of hand-bus-schieter, dat is, een schutter te voet die een vuur-roer voert, of ook wel eenig hand-schut- geweer. |
arrabel, buyten voorstel, buyten gesprek, buyten voorneeming, niet dienende. |
arrectie, opsteeking, opregting. |
arrement, een overblijfsel, geding-vernieuwing. |
arrementen van een proces, een gedings-vernieuwing, de anneeming van een regts saak eenes overledene, geding-erving, de grond-vesten van een geding, daar het geding op begost is, de overblijfsels van een geding, waar toe imant gedag-vaart word, om de selven an te neemen en te vervolgen. Wan- |
| |
| |
neer imant die een regts-saak voor ’t geregte heeft hangen, komt te sterven, soo word des selfs erfgenaam gedag-vaard, om die saak an te neemen en voorts te vervolgen. |
arrementen van het proces anneemen, een begonne regts-saak van een overledene anneemen en voorts vervolgen, sik selven geding-erfgenaam stellen, de overblijfselen van een geding anneemen, dat is, wanneer een erfgenaam, of erfgenaamen, ’t zy datse daar toe gedag-vaart zijn, of datse het vrywillig doen, de regts-saak eens overledene, soo alse staat, anneemen en vervolgen, een geding vernieuwen. |
arrentement, verhuuringe, verpagtinge. Arrentement, geld geeving op geld-winst. |
arrenteren, verpagten, verhuuren. Arrenteren, geld op geld-winst geeven. |
arreptie, angrijping, opvatting, anneeming. |
arres, een waarder ken-penning, of Gods-penning. Na het maaken van een koop, of huur, soo geeft de kooper, of huurder, an de verkooper of verhuurder, tot teeken en bevesting, of van waarde-kenning van koop, of huur, een stuk gelds, soo veel elk dunkt, voor den armen, waar van de naam van Gods-penning komt, om dat het om Gods wil aan den armen gegeeven wierd. Somtijds geeft de verkooper of verhuurder, mede soo wel als als de kooper of huurder een stuk gelds voor den armen. Somtijds bedingt den verkooper of verhuurder wel een seker stuk gelds om voor hun te behouden: ’t welk men dan noemt een waarder ken-penning, dat is, een penning of stuk |
| |
| |
gelds tot kennis en teken van verseekering, of waarheyd. |
arrest, een gewijsde sonder vorder beroep, een gewijsde en besluyt van den regter, waar van men niet verder of hooger beroepen mag, een uyterste regt-doening. Wijsen by arrest, uytterlijken regt doen, of wijsen zonder vorder beroep, dat is, uyt eyndelijk oordeel vellen sonder dat men daar van vorder of hooger beroepen mag. Arrest, besetting, besetting op een mensch, beslag, antasting, vast-setting, in versekering houding, in bedwang houding, bekommering, kommer-regt, verhindering, beletting, sie arrest op een persoon. Arrest, hand oplegging, hand oplegging op eenig goed, goederens in verseekering neeming, sie arrest op eenig goed. Arrest, een besluit. Arrest, een verstrikking. |
arrest fundeert jurisdictie, besetting maakt bank-vast, dat is, doet iemand te regt staan, daar hy anders niet hoefde te regt te staan. |
arrest op eenig goed, hand oplegging, of hand oplegging op eenig goed, goederens in verseekering neeming. Met de hand te leggen op eenig goed, geeft men te kennen den eygenheyd, die men heeft an eenig goed. Want men zegt gemeenlijk, dat is mijn goed, daar leg ik mijn hand op, en men legter de hand op: daar mede te kennen geevende, dat men het wil bewaaren en beschermen. Soo doet men ook hand oplegging op eens anders goed, tot teeken dat men daar regt toe heeft uyt geldschuld, de welk ons die, diens goed het is, schuldig is. |
| |
| |
arrest op een persoon, besetting, of besetting op een mensch, besetten is, imant die vreemd is, verhinderen en beletten, dat hy ons niet en kan ontvlugten of ontloopen; of imant verbieden, om niet te mogen weg-trekken. En door besetten brengt men te weeg, dat imant die van buyten en vreemd is, voor onsen regter moet te regt staan. Besetting-regt spruyt uyt geld schuld. Arrest op een persoon, regt van gijseling op imant. Arrest op een persoon, regt van antasting, of vast-setting op imant, dat is, om imant te mogen antasten en in gevangenis setten. In arrest houden imant, imant in besetting houden. In arrest houden imant, in hegtenis imant houden, in bedwang houden, of in verseekering. |
arrestabel, besetbaar, besettelijk. Arrestabel persoon, een besetbaar mensch, dat is, die beset mag worden. Arrestabel, hand oplegbaar, hand opleggelijk. Arrestabel goed, hand oplegbaar goed, dat is, goed daar hand oplegging op mag gedaan worden. |
arrestant, een besetter, die imant beset uyt regt van in-schuld. Arrestant, hand oplegger, die hand oplegging doet op imants goed uyt regt van in-schuld. |
arresteerde, of gearresteerde, besettede, vast-gesettede, in verseekering genomene, in bedwang genomene, bekommerde. Arresteerde, hand opgelegde, in verseekering genome. |
Arresteerde goed, of ’t gearresteerde goed, ’t hand opgelegde goed, het in verseekering genome goed, dat is, het goed daar de hand |
| |
| |
oplegging op gedaan is, schulds-halven. |
arresteerde persoon, of gearresteerde persoon, de besettede, de besettede mensch, ’t zy man, of vrouw: vast-gesettede, ’t zy man, of vrouw: in verseekering genomene mensch, ’t zy man, of vrouw; iemand die schulds-halven beset is, of vast geset in gevangenis. |
arresteerder, sie arrestant. |
arresteert, of gearresteert, beset, bekommert, de hand opgelegt. |
arresteren, besetten, besetting doen, ophouden. Besetten is imant, die vreemd is, en daar men vermoeden op heeft van vlugten, om dat hy soo veel schuldig is, ophouden, dat hy niet kan of mag weg-trekken. Arresteren, hand opleggen, hand oplegging doen op eenig goed, dat is, eenig goed antasten en in verseekering neemen, schulds-halven. Arresteren, vast-setten, in verseekering houden, als men imant uyt schuld vast set, of in verseekering houd, tot dat de schuld voldaan werd. Arresteren, bekommeren, beslaan. Arresteren, voorneemen, vast-stellen, besluyten. Arresteren, stilhouden, of stil doen houden. |
arrideren, anlachchen, toelachchen, behaagen. |
arriegarde, een agter-hoede, de agter spits van ’t leger, agter-togt van ’t heyr, laatste slag-orden, is een gedeelte van een leger, ’t welk de agter-togt heeft van het voor heen op-trekkende leger, om het selve te behoeden en te beschermen, dat het van geen vyand van agter overvallen word op ’t onvoorsienst, ende om daar na den laatsten anval te doen op den vyand. |
| |
| |
arrigeren, opsteeken, om hoog steeken, opregten. |
arripieren, opvatten, angrijpen, anneemen, anvaarden. |
arriveren, ankomen, anlanden. |
arroderen, in bijten, knaagen, beknabbelen, rond om afknaagen. |
arrogant, laatdunkend, trots, vermeeten, beroemelijk. |
arrogatie, sie adrogatie. Arrogeren, tot soon of dogter anneemen, sie adrogeren. |
arrogeren, beroemen, vermeeten, toe-eygenen, anmatigen. |
arrosie, inbijting, knaaging. |
arrouseren, besproeyen. |
arsenal, sie arcenal. |
arsenik, ratte kruyd, wit ratte kruyd. Een vergif ’t welk uyt de berg-mijnen gegraaven word, en dan in een nieuwen pot gebrand tot stof, waar mede men ratten en muysen vergiftigt: dog heeft het selve ook nog eenig gebruyk by eenige andere genees-middelen, in ’t geneesen van vergiftige siekten. Het word ook wel gebruykt van schilders in eenige verwe. |
arterie, een slag-ader, hart-ader. De slag-aders zijn gelijk lange pijpen, hol, die uyt het hart voort komen, en bekwaam zijn om het bloed, ’t welk uyt het hart komt, te voeren tot al de deelen en leden des lijfs. Sy worden slag-aders genoemt ten ansien van haar geduurig kloppen, of slaan, welk slaan of kloppen veroorsaakt word van de doorvloeying des bloeds. |
artichaut, sie artischok. |
| |
| |
articiok, sie artischok. |
articulatie, een geleeding, beleeding, ledenschikking, ledenstelling, een geleding is de t’saamenvoeging der leden, waar door het eene lid an ’t ander gehegt word. |
articule, sie artijkel, |
articuleren, van lid tot lid seggen, beleden, ontleden, iet seggen na de regte gelegentheyd van der saake. |
artifice, een konst-handel, konst-greep, konst. Artifice, byhandigheyd, list. |
artificiaal, of artificieel, konstig. |
artijke, lid-pijn, jigt, leden-siekte, leden-sugt, leden-krankheyd, lid-pijn of jigt is een siekte der leden, de welke veroorsaakt word door een scherpe, en bytende vogt, de welke op de gevoeligste deelen, gelijk vliesen, peesen en senuwen komt schieten, waar door als dan soo grooten pijn ontstaat. Lid-pijn krijgt men in verscheyde leden, somtijds in de handen, somtijds in de voeten, somtijds in de heupen, en in andere leden meer. |
artijkel, een lid-verdeeling, hoofd-stuk, deel. Artijkel, een vraag-stuk, voorstelling. |
artijkelen, of articulen, vraag-stukken, die men iemant voorstelt en daar op ondervraagt. Dat hy op de articulen antwoord per verbum credit vel non, dat hy de vraag-stukken bevestigende of ontkennende beantwoord: of, dat hy op de vraag-stukken antwoord, ja, of neen. Dit geschied in ondervraaginge, ’t zy van getuigen, of dat een regts-pleeger self moet antwoorden op eenige voorstellingen. |
| |
| |
artijkel der wet, hoofd-stuk des wets, een lid des wets, verdeeling der wet. |
artillerie, geschut, grof geschut, of groot geschut, ’t welk men op houte rol-paarden legt, om van verre stads muuren en wallen daar mede te beschieten, of om van de stads muuren en wallen de legers te beschieten. |
artillerij-huys, geschut-huys, waar in allerley grof geschut bewaart word |
artillerij-meester, geschut-meester, die den opsigt over ’t geschut heeft. |
artisaan, een konst-meester, konstenaar. |
artischok, onsteekelige distel, strobil-doorn, eetbaar distel-kruyd. Dese distel heeft wijt uytgespreyde langwerpige breede bladeren, an beyde zijde in diepe kervinge gesneden, die niet en steeken, oft immers met heel luttel steekelingen of doornkens beset zijn, en tusschen dien komt den steel voort, meer dan anderhalven voet hoog: elk steel draagt op zijn opperste een ronden bol, eerstelijk de gedaante hebbende van een pijn-appel, te weeten, van veele schelfferen oft schubben t’saamen vergadert: de welken open gaan en haar selven ontluyken, als de vrugt grooter geworden is en rijp. Het onderste van desen bol, gekookt zijnde, is heel smaakelijk om te eten, als ook het onderste van de schubben of bladen die om den bol, of stoel, sitten. Hoogduyts Strobil dorn. |
artist, sie artisaan. |
| |
A.S.
asare, hasel-wortel, mans-oor. Dese plante heeft gladde, blinkende groene bla- |
| |
| |
ders, hebbende de gedaante van een mans-oor, waarom het ook mans-oor genoemt word. Tusschen en onder de bladers, by de wortels, schuylen de bloemen, an de steelkens van de bladeren vast gehegt, en op eygen korter steelkens staande, bruyn-purpuragtig van verwe. De wortelen zijn veel in ’t getal of wijd verspreyt, dun en teer, krom, hierwaarts en daarwaarts verwart in malkander wassende. |
ascendenten, opgaande maagen, vrienden in opgaande maagschap. |
ascenderen, opklimmen, opgaan, klimmen. |
ascensie, klimming, opklimming, opgang, opvaart, opsteyging. |
ascriberen, sie adscriberen. |
ascriptie, sie adscriptie. |
asparsies, sie asperges. |
aspect, anschouw, ansigt. Aspect, een star-gesigt. |
aspergen, spruyten van koraal-kruyd, koraal-kruyds spruyten, uytspruytsels van koraal-kruyd, of uytbotsels van koraal-kruyd, sie asperges. |
aspergeren, besprengen, besproeyen. |
asperges, koraal-kruyd. Dit kruyd schiet eerst uyt sijn wortel een ronde effene gladde en gelijvige scheut sonder bladers, omtrent vier of vijf duym breed hoog, en omtrent een vinger dik, die onder wit-agtig, en boven groen-agtig en malsch is, en heeft boven een knopken. Dusdanige jonge uytspruytsels oft eerste steelen van koraal-kruyd worden van sommigen met groote smaakelijkheyd, alse gekookt zijn, gegeeten, eer sy groot en |
| |
| |
hoog worden. Sy hebben in ’t duyts geen naam als de bastaart Griekse naam aspergen. Dog men kanse wel spruyten van koraal-kruyd, of uytspruytsels van koraal-kruyd, in ’t neder duyts heeten. Als de steel van koraal-kruyd volwassen is en oud, dan is sy dik, hard, rond, drie voeten hoog, somtijds hooger, in veel andere zijd steelen of kleyne takken verbreyd, die heel vol kleyne, groene, sagte bladerkens hangen, gelijk hairkens. An dese zijd steelkens komen kleyne geele bloemkens voort: daar na volgen de vrugten gelijk ronde besien, die eerst groen zijn, en daar na rijp zijnde, root worden, van verwe ’t koraal gelijkende, soo groot als erwten: in de welke ettelijke bruyne of swarte saaden schuylen. |
asperiteyt, scherpheyd, wrangheyd. |
asperneren, versmaaden, veragten. |
aspersie, besprenging, besproeying. |
aspicieren, ansien, anschouwen, anmerken, verneemen. |
aspiratie, anblaasing, toeblaasing. |
aspireren, anblaasen, blaasen, wayen. Aspireren, natragten, bejaagen, na snakken, opvlammen. |
assay, of essay, proef, beproeving. Assay, geld-beproeving, te weten, of de stof, daar het geld van geslaagen is, goed is of niet. |
assayeren, beproeven, ondervinden, geld beproeven. |
assayeur, geld-beproever, munt-proever, te weten, of het goed stof is of niet. |
assaisine, huur dood-slag, dat is, een doodslag, die ten gevalle van een ander van welk |
| |
| |
de dood-slager een weynig geld krijgt, geschied. |
assaisineren, om huur dood-slaan, dat is, iemand dood-slaan om eenig huur of loon daar mede te verdienen. |
assaisineur, huur dood-slager, gehuurde dood-slager, die sik om eenig geld verhuurt, om iemand dood te slaan. |
assaisonneren, bereyden, smaak geeven. |
assaut, een anval, bespringing, bevegting. |
asscriberen, sie adscriberen. |
asscriptie, sie adscriptie. |
assectatie, navolging, geley. |
assecteren, navolgen, dikwils navolgen, najaagen, geleyden. |
assecuratie, versekering, versekering ter zee, versekering van eenige koopmanschappen of goederen voor ongeluk ter zee. ’t Welk de koopluyden veel laaten doen, alse goederen senden daar eenig gevaar is. |
assecureren, versekeren, veyligen eenige goederen of koopmanschappen voor ongeluk ter zee, dat is, op sik neemen de schade vergoeding, ingevalle die koopmansschappen of goederen koomen te verongelukken. |
assecutie, sie assequutie. |
assembleren, vergaaderen. |
assentatie, vleying, flattering, toestemming. |
assenteren, vleyen, flatteren, toestemmen of verwilligen tot alle ’t geene een ander segt om hem te behaagen. |
assentieren, mede houden, toestemmen, van een gevoelen zijn. |
assequeren, bekomen, verkrijgen, agterhaalen. |
| |
| |
assequutie, verkrijging, bekoming, agterhaaling. |
asseradeur, of asserateur, een versekeraar, by de welke de koop-luyden hun goederen en koopmanschappen, de welke sy over zee senden of van over zee verwagten, laaten voor een stuk gelds versekeren voor ongeluk: en is als dan een versekeraar, gehouden, soo wanneer de goederen komen te verongelukken, de schade te boeten. |
asserateur, sie asseradeur. |
assereren, versekeren, verdaadigen, bevestigen, gestant doen. Assereren, sie assecureren. |
asserteur, verdaadiger, versekeraar, bevestiger, |
assertie, versekering, verdaadiging, bevesting. |
asservatie, bewaaring, behoeding, toesiening. |
asserveren, bewaaren, gade-slaan, toesien, behoeden. |
assesseren, bysitten. |
assesseur, een toegevoegde regter, een toegevoegde raads-heer, of een bygevoegde, als regter, dat is, die in weder oversienninge eenes gewijsde tot het getal der andere regters, of raads-heeren toegevoegd word, om het gewijsde by de andere gewesen, wederom te helpen oversien. Assesseur, een raad-geever, of raads-man. Assesseur, een bysitter, bygevoegde. |
assesseurs, toegevoegde regters, of eenige geleerde mannen, die de gewijsdens van den ongeleerden regter raamen, sie assesseur. |
asseuradeur, sie asseradeur. |
asseurantie, versekering, versekering ter zee, sie assecuratie. |
| |
| |
asseurantie-meesters, haage sette regters in versekerings saaken, zijn die de verschillen die uyt versekering ter zee vallen, oordeelen. |
asseureren, versekeren, veyligen eenige goederen of koopmanschappen voor ongeluk ter zee, sie assecureren. |
asseveratie, versekering, vaste toesegging. |
assevereren, versekeren, vastelijk toeseggen. |
assignatie, overwijsing, een schuld overwijsing, dat is, wanneer aan iemant, tot betaalinge van ’t geen een ander aan hem schuldig is, een schuld van een derde, de welke de ander hebben moet van de derde, overgewesen word tot voldoeninge. Assignatie, een anwijsing, overgeeving, bewijs. Assignatie, toe-eygening, toeschikking, beschikking, bestelling, toeschrijving, voorschrijving. Assignatie van schuld, schuld overwijsing. |
assignatie van geld, anwijsing van geld, overwijsing van geld, of toeschikking van geld, toegeschikt geld, of toe-eygent geld: ’t welk de penning-meester toegetelt pleeg te worden van de wijk-meesters, om krijgs volk te betalen. |
assigneren, overwijsen, een schuld overwijsen, dat is, wanneer imant aan sijn schuld-eyscher overwijst de schuld van sijn schuldenaar, tot betaalinge van sijn schuld-eyschers schuld. Assigneren, anwijsen, overgeeven, bewijsen. Assigneren, toe-eygenen, toeschikken, beschikken, bestellen, toeschrijven, voorschrijven. Assigneren, wijten, toerekenen. |
assimilatie, een vergelijking, gelijkmaaking. |
assimileren, vergelijken, gelijk maaken. |
| |
| |
assimulatie, mede veynsing. |
assimuleren, mede veynsen. |
assise, een regts-dag, ding-dag, sit-dag, als men sit, om geregt te houden. |
assijs, sie accijs. |
assijsener, sie accijsener. |
assijs-huys, sie accijs-huys. |
assijs-meester, sie accijs-meester. |
assistent, een mede hulper, bystander. |
assistentie, onderstant, hulp, bystant. |
assisteren, bystaan, raad-geven, onderstaan, helpen. |
associatie, verselling, verselschapping. |
associeren, verselschappen, met malkander vereenigen. |
assommeren, optellen. Assommeren, knellen, dood-slaan. |
assopieren, stillen, sussen, in slaap wiegen. |
assumeren, annemen, byneemen, toeneemen, tot sik neemen, sik selven toeschikken. |
assumptie, anneeming, byneeming, toeneeming, tot sik neeming. |
assuradeur, of assurateur, sie asseradeur. |
assurantie, sie assecuratie. |
assureren, sie assecureren. |
astrict, verbonden. |
astrictie, sie adstrictie. |
astringent, sie adstringent. |
astringerent, toetrekkend, t’saamen-trekkend, stoppend. |
astringerent medicament, sie adstringerent medicament. |
astringeren, toeprangen, toetrekken, toedringen, stoppen. Astringeren, vast maaken, verbinden, belooven, bedwingen, saa- |
| |
| |
men dwingen. Astringeren, anknoopen, antrekken, sluyten. |
astrologie, starre-kijk kunde, starre-kragt kunde, starre-kijking, starre-waan. De konst om uyt de sterre te sien en oordeelen van iemands leeven, of dood, geluk of ongeluk. ’t Welk geoordeelt word uyt de kragt en werking der sterren. |
astrologist, of astrologijn, een starre-kijker, starre-kragt-kenner, goeder geluk-segger, geboort-luk-segger. Een die iemands geluk, of ongeluk, sijn dood, of lang leeven, weet te voorseggen uyt sijn geboort-ster. Dog die konstenaars hebben dat even wel soo vast niet. Maar dewijlser altijd na slaan, gebeurt het wel, datse het raan. |
astronomie, starre-loop-kunde, starre-kunde. De kunst of weetenschap, waar in verhandelt word de kennisse, loop en beweeging der starren. Astrologie en astronomie, worden somtijds voor een en deselve konst of weetenschap gehouden en genomen. |
astronomist, starre-konstener, star-loop-kender. Een die de kennisse en loop der starren weet, sonder op de kragt der selver, of op de voorsegging uyt de selven te letten. Maar de wijl een starre-konstener, en starre-kijker meest in beyde ervaaren is, soo word een starre-konstener of starre-kijker, somtijds voor een en de selve genomen. |
astructie, een bevestiging, vastmaaking, beweering. Astructie, bouwing, antimmering. |
astrueren, bevestigen, vast maaken, beweeren. Astrueren, opbouwen, anbouwen, antimmeren. |
| |
| |
astutie, schalkheyd, list, doortraptheyd. |
asur, sie lasur. |
asijl, een vry-stad, of vry-plaats, schuyl-plaats, is een plaats waar na toe imand, die onversiens een dood-slag gedaan had, mogt na toevlugten, en aldaar vry woonen en schuylen voor het vervolgen des bloed-wreekers. |
| |
A.T.
atheist, God loochener, God ontkenner. Een die ontkent en loochent, datter een God is. Soo die geen die God niet te regt kennen, God loocheners zijn: soo sijn de aldermeeste menschen, de Gods-geleerden al mede onder gerekent, God loocheners. Want by seer weynige is de regte, grondige kennisse Gods. De naam van God is by elk bekent, sijn Wesen by weynigen. |
atheistery, God loochening, God ontkenning. Geen wijs redelijk mensch heeft oyt God ontkent. |
atreux, fel, vinnig, wreed, bits, grimmig. |
attache, of attache-brief, een anhang-brief, of vreemde regter gewijsdens uytvoer-brief, of uytvoer-brief van het gewijsde eens vreemde regters: waar mede de gewijsdens van andere regters of hoven, by ons werden uytgevoert of te werk gelegt. Anhang-brief wordse genoemt, om datse an het gewijsde gehangen word. Attache, anhegtsel, anhangsel. |
attacheren, anhegten, anhangen. |
attaqueren, anranden, anrantsen, angrijpen. |
attedieus, verdrietelijk, moeyelijk. |
| |
| |
attempereren, ergens na regten, of ergens na volgen, na regten, volgen. |
attenderen, toe luysteren, ophooren, waarneemen, opletten. |
attent, andagtig, opmerkend, oplettend. |
attentaten, daadelijkheden tegen het verbod van den regter, daaden die imant doet tegen ’t bevel des regters. Attentaten, eenige onderneemingen, onderwindingen, onderstaaningen, of stout bestaan tegens verbod. |
attenteren, iets onderwinden, onderneemen, of onderstaan te doen tegens bevel. Attenteren, onderneemen, onderwinden, onderstaan, beproeven. |
attentie, andagt, opmerking, toeluystering. |
attenuatie, verdunning, verkleyning. |
attenueren, verdunnen, verkleynen. |
attereren, anwrijven, verslijten, vermaalen. |
atterminatie, uytstel, uytstel van tijd midts stellende borge, dat is, als een schuldenaar, de welke voort niet betaalen kan, van de hooge overigheyd versoekt vergunning van tijd, in welke hy hun, midts daar voor borge stellende, betaalen sal, of atterminatie, uytstel van betaaling midts stellende borge. Als een schuldenaar, voort niet konnende betaalen, versoekt van de hooge overigheyd uytstel van betaalinge tot sekere tijd, midts stellende borge, dat hy dan betaalen sal. Atterminatie, een verlenging, uytstelling, uytstel. |
atterminatie-brief, een brief van uytstel van tijd, een brief van uytstel, waar by men versoekt an de overheyd uytstel van betaalinge, om voor sekere tijd van sijn schuld-eyschers niet overvallen te werden: of die men |
| |
| |
verkrijgt van de overheyd, waar by die imant verleent uytstel van betaaling. |
attermineren, uytstellen, verlengen. |
attestatie, een getuygenisse, betuyging, verklaaring. |
attesteren, getuygen, betuygen, verklaaren, tot getuyge neemen, of tot getuyge roepen. |
attexeren, anweven, byweven, anvoegen, byvoegen. |
attingeren, anraaken, anroeren, geraaken, genaaken, bereyken. |
attractie, natrekking, bytrekking, toetrekking. |
attraheren, natrekken, bytrekken, toetrekken. |
attraperen, betrappen, agterhaalen. |
attribueren, toeschikken, toegeeven, geeven, toe-eygenen, toeschrijven, toevoegen. |
attributie, toe-eygening, toeschikking, toeschrijving, toevoeging, toegeeving. |
attroce, wreedelijk, moetwilliglijk, fellijk, swaarlijk. |
| |
A.V.
avance, sie avancement. |
avancement, vordering, bevordering, voortsetting. |
avanceren, vorderen, bevorderen, voortsetten. |
avanceren het geld, geld op de hand neemen, of geld verschieten. |
avancering, sie avancement. |
avantagie, voordeel. |
avantgarde, de voorhoede, voorspits van ’t leger, de voortogt van ’t heyr, de eerste slag-orden, is een gedeelte van een leger, ’t welk de voortogt heeft van ’t gantse optrekkende leger, om den eersten anval op den vyand |
| |
| |
te doen, en de selve soo veel mogelijk is eenige afbreuk te doen. |
avant perse, een Armenische appel, of vroege Persische appel. Dese vrugt is een soete, angenaame vrugt, rond als een appel, van binnen en van buyten heel geel, en daar in is een harde note oft bruynen steen beslooten, die effen en glad is, ende daar in schuylt een soete kerne. De boom, daar dese vrugt op wast, is redelijk groot: en de bladers sijn breed en voor spits, in de midden met ribben, om de kanten wat gekartelt of geschaart. De bloemen sijn wit-agtig. Dese boom is uyt Armenien hier gebragt en in de hoven voort geplant. |
avarye, soek haverye. |
avaritie, gierigheyd, vrekheyd, heb-lust, heb-sugt. |
avelleren, met gewelt aftrekken, uytrukken, ontrukken. |
aventuur, geval. By aventuur, bygeval, dat is, sonder opset, of voor bedenken. |
aventuuren, waagen. |
averye, sie havarye. |
aversatie, weer-sin, afkeer, veronwaerding, versmaading, afsiening. |
averseren, versmaaden, verwerpen, een afkeer hebben, den rugge keeren, sijn aangesigt afwenden, veronwaerdigen te aansien. |
averteren, afwenden, ontwenden, omwenden. |
avijs, sie advijs. |
aviseren, sie adviseren. |
avocatie, afroeping. Avocatie, afkeering, ontstemming, ontraading. |
| |
| |
avoceren, afroepen, ergens van roepen. Avoceren, afkeeren, ontstemmen, ontraaden. |
avontuur, sie aventuur. |
avontuuren, sie aventuuren. |
| |
A. U.
aubade, een nogtend-sang, morgen-spel, wek-gesang, een gesang of snaar-gespel, ’t welk iemand laat doen, of selver doet, voor de deur van sijn beminde; of aubade, een eer-gesang, eer-gespel, het welk iemand laat doen, of selver doet ter eeren van sijn lief, of ter eeren van een jong-vrouw, ’t zy s’avonds laat, ’t zy s’morgens vroeg. |
aubain, een uyt-lander. Aubain, land dat van de ingeboore bouwers verlaaten is, en van andere beseten word, ledig gevonde angevaard land. Aubains, hoofd-touwen, sijn de touwen daar den mast mede regt en vast in ’t schip van beyde zijde gehouden word, en gaan booven door het hoofd van de mast. |
auctentijc, kragtig, magtig, bekragtigt. Authentijc, geloofwaardig, eygen geloofwaardig, uyt sik self geloofwaardig. Authentijc, voor goed gehoude, goed gevonden. Authentijc, vermeerdert. |
auctentijke copie, een bekragtigt afschrift, uyt sik self geloofwaardig afschrift, ’t welk voor goed gehouden word, en geloofwaardig, of authentijke copie, een eerste afschrift, of een oorspronkelijk afschrift, ’t welk na het eerste of oorspronkelijke schrift geschreven is. |
auctentijc exempel, sie auctentijke copie. |
| |
| |
auctentijc-schrift, een bekragtigt-schrift, een geloofwaardig-schrift, ’t welk voor goed gehouden word en bondig. Authentijc-schrift, een oorspronkelijk-schrift, dat is, het eerste schrift, dat iewers van geschreven word. |
auctentiseren, voor goed houden, goed vinden, geloofwaardig houden, bekragtigen, kragtig maaken, magtig maaken, vermeerderen. |
aucteur, een vinder, maaker, die eenig ding eerst maakt of vind. Auteur, insteller, vermeerderer, een werk-man. |
auctorisatie, last, volmagt, magtiging, magtig maaking, dat is, de last of volmagt, die iemant gegeeven word, om iets te verrigten. |
auctoriseerde, volmagtigde, volmagt, magtig gemaakte, geloofbaar gemaakte, gesag gegeevene, die van iemant volmagt, geloofbaarheyd, of gesag ontfangt. |
auctoriseert, volmagtigt, magtig gemaakt, gemagtigt, geloofbaar gemaakt, gesag gegeeve. |
auctoriseren, volmagtigen, magtigen, magtig maaken, gesag geeven, geloofbaar maaken. |
auctoriteyt, volmagt, magt, geloofbaarheyd, magtigheyd, vermogenheyd, gesag, agtbaarheyd, waardigheyd, magt hebbing, ansien, ansienlijkheyd, geloofwaardigheyd, overstaan. |
audacie, stoutheyd, onvertsaagtheyd. |
audacieus, stout, onvertsaagt. |
audi, hoort. |
audiencier, een geregts uytroeper, die de |
| |
| |
gedings saaken uytroept: geregts-boode. |
audientie, gehoor. |
audientie geeven, gehoor geeven, iemand hooren. |
auditie, hooring, toehooring, anhooring. |
auditeur, hoorder, toehoorder, anhoorder. |
auditorie, een hoor-plaats, gehoor-plaats. Een plaats daar veel toehoorders t’saamen komen, om iets, ’t geen tot hun gesegt sal worden, te hooren. |
aufereren, weg-neemen, weg-dragen, ontdraagen. |
aufugeren, weg-vlieden, ontvlieden, weg-loopen. |
augeren, vermeerderen, vermeenigvuldigen, grooter maaken. |
augment, sie augmentatie. |
augmentatie, vermeerdering, vermeenigvuldiging, grooter maaking. |
augmenteeren, vermeerderen, vermeenigvuldigen, grooter maaken. |
augustus, oogst-maand, of oegst-mand, heeft sijn naam van oogsten, oegsten, ’t welk beteykent koorn vrugten maeyen, by een vergaderen, en in de schuuren brengen, ’t welk in dese tijd der huys-luyden voornaamste werk is. Sy word ook van de Saxers genoemt arn-maand, van arnen, dat is, koorn maeyen, of oogsten. Sy heet ook nog post-maand. |
auroor, den dage-rood, het morgen-rood, dat is, het eerste rood van den deur breekenden dag, welk rood of ligt veroorsaakt word, of voortkomt van het naderen der Son naar onse kimmen, de morgen-stond, de vroege morgen-stond. |
| |
| |
auscultatie, toeluystering, toehooring. |
ausculteren, luysteren, toeluysteren, gehoorgeeven, toehooren, gehoorsaamen. |
austeriteyt, wrangheyd, stuursheyd, barsheyd. |
autaar, sie altaar. |
autentiseren, of authentiseren, sie auctentiseren. |
autentijk, of authentijk, sie auctentijc. |
autentijke copie, of authentijke copie, sie auctentijke copie. |
autentijk exempel, of authentijk exempel, sie auctentijke copie. |
autentijk schrift, of authentijk schrift, sie auctentijk schrift. |
autheur, of auteur, sie aucteur. |
authorisatie, of autorisatie, sie auctorisatie. |
authoriseerde, of autoriseerde, sie auctoriseerde. |
authoriseert, of autoriseert, sie auctoriseert. |
authoriseren, of autoriseren, sie auctoriseren. |
authoriteyt, of autoriteyt, sie auctoriteyt. |
auxili, hulp, onderstant. |
auxiliatie, helping, onderstant doening. |
auxilieren, helpen, behulpig zijn, onderstant doen. |
| |
B. A.
baal, heer, of heerscher, besitter, onderwerper: een beeld ’t welk eenige volkeren eer bewesen. Baal, sie ballet. |
bacalarius, een lauwer-tak drager, of een gekranste met lauwrier, lauwer-broeder. Een- |
| |
| |
der die met de eerste proef van sijn geleertheyd te geeven een lauwer-krans of tak verkregen heeft. |
bacchenalien, slemp-dagen, drink-dagen, vasten-avond, sijn dagen waar in men eenige dertele vermaakelijkheden en brasseryen pleegt. Bacchenalien, Bacchus daagen, of Bacchus hoog-tijden, zijn eenige hoog-tijden, of vier dagen, die de Grieken, Romers, en eenige andere volkeren, hielden en vierden ter eeren den wijn-vinder en wijngaard planter Bacchus. |
bacularius, een roe-drager, of stok-drager. |
bagagie, reys-tuyg, gepak, is al ’t geen men op een reys van nooden heeft. |
bague, kleynnood, sie juweel. |
bahoele, sie bahu. |
bahu, of bahu-kiste, een gewelfde kist, welkers deksel booven welfs gewijs rond is. |
bailju, een land-drost, of land-rust: die het land in rust houd, of een land-voogt, die over het hals-geregt en straffen der misdaaden gestelt is. |
bailjuschap, het drost-ampt, of drostschap, land-drostschap, of land-drost ampt. |
bakelaar, lauwer-bessen, of lauwerier-bessen. Dese bessen sijn rond, langagtig, van buyten met een bruyne ofte swartagtige schorse, en daar in legt de kerne in twee deelen gedeylt of geklooven, van verwe uyt den rossen, bruyn of swartagtig, welriekende, van smaak, wat bitteragtig. |
bakelaris, sie bacalarius. |
bakelaris in de regte, een gelauwer-kranste in de regten. Eender die sijn eerste proef of ge- |
| |
| |
leertheyds ondersoeking in de regts-geleertheyd uytgestaan heeft. |
bal, sie ballet. |
balade, sie ballet. |
baladen, dans-gespel houden, dans-speelen, dat is, danssen op ’t gespel van eenige speel-tuygen. |
ballaffre, een striem, lid-teyken, of wond-teyken van een slag, houw, of steek, met een roede, stok, steen, mes of swaard gedaan. |
balance, een evenaar, waage, of weegschaal. |
balanceren, weegen, evenaaren, vergelijken. |
balcon, een uytstek, of uytsteeksel, ’t welk voor booven de eerste verdieping an sommige huysen uytsteekt, en is met een leuning rondom, daar men om op straat te sien overleggen kan. Balcon, een juk. |
baleyden, sie baladen. |
baleye, een dans-spel, sie ballet. Baleye, een walvisch, een groote zee-visch die by Groenland in zee gevangen word, van welkers visch traan gekookt word. Baleye, traan, of vet van een walvisch. |
balleys, een witte ros steen, of witte robijnsteen. Een gesteente, ’t welk by sijn roode verw een weynig hemels blauw vermengt schijnt te hebben, gelijk een bleek-verwige roode roos. |
ballet, een dans-spel, een dans op ’t gespeel van eenige speel-tuygen. Ballet, jong-spel, huppel-spel. |
balloen, een wind-bal, een groote bal, daar men mede speelt, de selve al om hooge slaande. |
ballote, swarte andoorn, of stinkende andore. |
| |
| |
Een kruyd swartagtig van verwe, swaar en onlieflijk van reuk, ’t welk veel opstaande steelen heeft, die hairig en hoekig zijn, met breede, gerimpelde, an de kanten gekertelde en wat langwerpige bladeren beset, de bloemkens staan in kranskens en sijn wit, en somwijlen roodagtig van verwe. De wortel is van veselingen an een gemaakt. |
balsem, welriekend boom-sap, welriekende boom-traan, de welk uyt de schors (de selve een weynig gekwest zijnde) van een seker kleyn boomken in Judaea, Arabien en Egijpten wassende, druypt: zijnde van verwe geel en seer angenaam van reuk. Dit sap is seer heelsaam en goed voor eenige siekten en gebreeken. Balsem, heel-smout, of heel-smeer, wond-olie. Om dat het boven geschreve welriekend boom-sap soo goed en heel-saam is voor eenige siekte en gebreeken, hebben sommige genees-meesters al hoe wel te onregt, allerley wond-olie, heel-smout, of smeer, balsem geheeten. |
balsem-boomken, welriekend sap-boomken, een kleyn en altijd groen boomken, leelijk of niet moy in ’t gesigt, aschverwig, met bloemen, witagtig van verwe, en soet van reuk. In de herft heeft het somtijds weynig bladers (tegen den aart van de altijd groene gewassen, de welke in de herft gemeynelijk groener zijn dan in de lente) en in den winter komender nieuwe aan. De struyk is eenig, eenen voet hoog, een duym dik, met dunne zijd takskens, daar weynig bladers an wassen; selden word het vijf voet hoog. |
| |
| |
balsemen, smouten, in leggen. Balsemen, met welriekend boom-sap iets besmeeren of bestrijken. Balsemen een lighaam, dat is, een lighaam, na datter eerst en al vooren het ingewant uytgehaalt is, met eenig goed van binnen en van buyten besmeeren of bestrijken, op dat het van stank en haastige verrotting bevrijd soude zijn. |
bandijten, ballingen, of banlingen, uytgebannenen, woest-ballingen; die uyt een land of stad gebannen zijn. |
banderolle, een vlag, vaan, een wapen-vlag. |
bandon, toelaating, toegeeving. |
bandonneren, vervreemden. |
banduyn, eysching, of bevraaging van een begeerte of van een belofte. |
baniere, een vaandel. |
banquet, suyker gebak, lekkerny, na-geregt. |
banqueroetier, een bank-breeker, agter uytvaarder, bankeroeter, die oet of uytgebankt is. |
banqueteren, brassen, slempen. |
baptisatie, dooping, indompeling. |
baptizeren, naam geeven, schijn geeven. Baptizeren, doopen, indompelen. |
baptisme, de doop, indompeling. By ouds pleeg men die geen, die gedoopt wilde zijn, in te dompelen in ’t water, dog nu besproeyt men de selven slegs met een weynig waters voor het voorhoofd. |
baraterye, bedrog, bedriegery. |
barbaar, een woest mensch, of rouw mensch, een uytlands mensch, of uytheems mensch. Woede menschen zijn die soo maar in ’t wilde heen leeven, sonder veel wetten of goede |
| |
| |
zeden, en by welken de geleertheyd, weetenschap en konsten ook niet veel plaats hebben. |
barbacane, een bolwerk, daar ’t geschut op gestelt word, geschut-plaats. Barbacane, een schild-wagt-huysken. |
barbarisch, woest, rouw, uytlands, uytheems. |
barbier, een baard-scheerder, of hair-scheerer, scheerder, die het hair des hoofds en den baard scheert. De heel-meesters, die allerley wonden, breuken en andere dingen meer heelen, sijn hedendaags mede baard-scheerders. |
barbiers knegt, scheerders knegt, hair-scheerders knegt. |
barcke, een veerschip, of vragtschip. Barcke, een roeyschip met twee roeybanken. |
bardasse, een hoer-jongen, of hoer-man, die om hoer-loon sik laat gebruyken als een vrouw. |
barlaffe, sie balaffre. |
barriere, een hey-boom, drai-boom: daar men de wegen meede afsluyt. |
baron, een vryheer, banderheer, genoot. |
baronnen, vryheeren, bander-heeren, genooten, dat sijn heeren die in hunne heerlijkheden hadden hoog, middelmaatig, en laag regts-gebied. |
baronny, een vry-heerlijkheyd, in welk hoog, middelmaatig, en laag regts-gebied geoeffent word. |
barteren, boete afeyschen, verklagen, optijgen, betigten. |
basaen, sie besaen. |
| |
| |
bascontre, tegen grond-stem, is die op de grond-stem past. |
base, een grond, grond-vest. |
baselaer, welriekende boomschors. Een schors of bast van een boom, de welke in Oost-Indien wast: Daer is driederley welriekende boomschors, de eerste is welriekende boomschors, (of pijp caneel) de tweede, welriekender boomschors (of cassie) de derde welriekender boomschors (of baselaer) dese laatste soorte is de slegste en grofste, om datse de uyterste en wat houtagtig is. De tweede soorte is wat fijnder en beter. Maar de derde soorte is het fijnste en dunste, en sterkste van reuk en smaak. |
baseler, een spiets, werp-spiets, of degen. |
baselesmanos, groeting met hand gekus, groet-swier of streek, een kwink-slag. |
basement, gebouw-grond, de grond van een gebouw. Basement, de voet van een suyl, dat is, het onderste, zijnde het breedste daar de suyl op staat. |
basse, een kleyn geschut, een soorte van geschut van de kleynste slag, ’t zy van koper of yser. |
bassus, de grond-stem, dat is, de laagste of onderste stem in ’t singen. |
bastant, genoegsaam. |
bastard, een speel-kind, onegtelink, aterling: een speel-kind is, ’t welk van twee vrye luyden buyten houwlijk, geteelt is. |
basteye, basseye, of pasteye, een veste, of sterke plaats, een slot, bolwerk. |
basteren, genoeg zijn. |
bastillie, een gevangen huys, blok huys, een slot. |
| |
| |
bastonade, stok-slag. |
bastonneren, met stokken slaan. |
batailie, een strijd, gevegt, slag, of veld-slag. Een gevegt ’t geen in ’t veld geschied van twee legers tegen malkander. Batailie, de tweede slag-orde of de middelste slag-orde des legers, ’t welk is de grootste en voornaamste. Scheeps batailie, een scheeps-strijd. Een scheeps-gevegt te water. |
bataillieren, vegten, strijden, veld-slagen slaan, oorlogen. |
batement, een klugt-spel, klugt. |
batement-speelder, een klugt-speelder, bootsemaaker, die allerley bedrijven en gebaarden na-aapt, of bootst. |
baterye, een storm-kat, of schiet-schans, gelijk men in belegeringen van steden gebruykt, om die van de wallen groote afbreuk te doen. |
| |
B. E.
beatificeren, geluksalig maaken, gelukkig maaken, saligen. |
beatitude, saligheyd, geluksaligheyd. |
bedeguaerd, of bedoard, onser vrouwen distel, of melk-distel. Een soort van distel met groote, brede, en wijt uytgestrekte bladeren, zijnde rondom geschaart of gekartelt, met veel harde scherpe stekende doornkens beset, bleek-groen van verwe, dog met veele witte ofte melk-agtige plakken, ende met verre ende wijtloopende streepen getekent en besprayd. Den steel is hoog, meer dan eenen vinger dik: op het opperste, van welke wassen ronde bollekens met scherpe doornen be- |
| |
| |
set: daar uyt voort komen paars-verwige bloemkens. |
bedel, een poortier, deurwaarder. |
befaamt, vermaard, berugt. |
befaamen, vermaard maaken, berugt maaken. |
befaaming, vermaardmaaking, berugtmaaking. |
beffroy, sie belfort. |
behen, of beën, duysent kragt kruyd: Dit kruyd heeft seer veel dunne, ronde knopagtige steelkens: uyt elk lid van de welke komen altijd twee tegen den ander staande langagtige en breedagtige spitse effen oft kaale bladers voort, uyt den witten, groen van verwe: op ’t opperste van de steelkens wassen witagtige bloemkens, vele by een als een trosken versamelt, allegader nederwaarts hangende. |
belfort, of belfroot, een slot, land-huys, een toorn, wagt-toorn, bespie toorn. |
bellier, of belijn, een ram, dat is, het manneken onder de schaapen. |
belliqueus, strijdbaar. |
bellue, een grouwelijk beest, of yselijk beest. |
benediceren, segenen, goed seggen. |
benedictie, segen, segening. |
beneficeren, wel daad doen, wel doen, goed doen, verbeteren. |
beneficie, een voordeel, eenig vergunt regt, door gunste van s’lands overheyd verkreegen; vergunning, gunning. Beneficie, een weldaad. |
beneficie van inventaris, voor-regt van boedel-beschrijving, regt van goederens beschrijving. Welk regt mede brengt, dat den erf- |
| |
| |
genaam niet verder in de schulden des boedels gehouden is, als de goederen van den overlede mogen toereyken en strekken. |
beneficient, weldaad-ontfanger, die eenige weldaad van een ander ontfangt. |
benevolentie, goedwilligheyd. |
benigniteyt, goedertierenheyd, gulhertigheyd. |
bercane, een inham. |
bergantin, sie brigantin. |
bernagie, bly-maakend kruyd, hart verheugend kruyd, osse-tong. Dit is een kruyd met breede, swart groene bladeren, dog langer dan sy rond zijn, ter aardenwaarts geboogen, of omgeslaagen, en langs der aarden uytgespreyd. De steelen sijn rouw, anderhalven voet hoog of hooger, en deilen hun an ’t opperste in veele takskens, draagende schoone lieflijke gesterde bloemkens, gants hemels blaauw. |
besaen, schaape vel, schaape leer, of schaape vagt. |
besloote missiven, besloote brieven, waar by eenige ansienelijke luyden voor het hof gedagvaard worden. |
besoigne, een werk, besigheyd. |
besoigneren, besig zijn, arbeyden, werken. |
bestiaal, beestelijk, beestagtig. Bestiaal, vee, ’t zy van schaapen of ander vee. |
bevernaard, groote steen-breek kruyd. Dit kruyd heeft bruyn groene bladers, kleyn, rouw en hart om an te tasten, zijnde seer gesneeden en gekerft, boven dien ook rondom de kanten schaarig en kleyn gekertelt. Den steel is drie voeten lang, hoekig ende gevoort, oft met diepagtige streepen in de |
| |
| |
lengte door regen. Daar op wassen kranskens met witte kleyne bloemkens. |
bevernel, kleyne steen-breek-kruyd. Dit kruyd gelijkt het groote steen-breek-kruyd, angaande sijne eerste en de wortelen aldernaast wassende bladeren, seer wel: dan die zijn nogtans veel teerder en kleynder in dit gewas dan in ’t voorgaande: maar de bladers die an de steelkens wassen sijn heel dun, en de andere voorseyde bladeren geensins gelijk, anders sijn de bloemkens en zaaden, als die van de groote. |
beweeg-offer, beweeging, of geheyligde gift-beweeging: Hebreusch, תְּנוּפָה Tenouphah: dat is, beweeging. En wierd de geheyligde, en ten Gods-dienst gebragte gift alsoo genoemt, om datse van den Heyliger wierd bewogen en gekeert, om en om van ’t oosten na het westen, zijnde een seekere wijse van doen by den Iooden gebruykelijk, spruytende uyt overgeloovigheyd, daar dat volk vol van was en nog is: gelijk sulks hun schriften, en dagelijks doen nu nog genoeg te kennen geeven, sie offer. |
| |
B. I.
bibel, of bybel, een boek. Het woord bibel, is een bastaard Grieks woord, en beteykent in ’t algemeen een boek, ’t zy wat voor een boek dat het is, al wast van reyntje de vos of uylen-spiegel. Het beteykent ook somtijds een brief. By de Gods-geleerden word, alhoewel te onregt, om dat het woord die beteykenis niet heeft, bibel genoemt de |
| |
| |
H. Schrift, of Schriften, zijnde eenige boeken of schriften, die genoemt worden het oude Verbond (inhoudende de Wet of Tien Geboden, de Gods-dienst der Iooden, en eenige geschiedenissen der selver, als ook eenige voorseggingen, bestraffingen en dreygingen van hun-lieder voorseggers of Leeraars) ende het nieuwe Verbond, inhoudende de blijde bootschap beschrijving, eenige handelingen of daaden, en brieven der gesanten. Wie de schrijvers zijn van de Ioodschen schriften, kan men niet weeten, eenige der uytsteekenste Gods-geleerden meynen, datse eenen Esdras uyt meer Ioodsche schriften uytgeschreven heeft. Al de schriften van het nieuwe Verbond, sijn een geruyme tijd na de dood des Behouders of Saligmaakers geschreven, en een langen tijd daar na, in eenige Kerkelijke vergaderingen van Opsienders en geestelijke by een vergadert, en voor Gods woord verklaart, en voor regel-maatige schriften gehouden, als ook de schriften des ouden Verbonds. Dog een langen tijd daar na zijnder eenigen wederom van andere Kerkelijke vergaderingen verworpen, en de Goddelijke geloofbaarheyd benomen, en voor onregel-maatig verklaart. Met dat selve regt waar mede het de eene vergadering voor regel-maatig verklaart, met dat selve regt kan het een andere vergadering voor onregel-maatig verklaaren; want alles behoorde of moet maar zijn tot den tijd der verbeteringen. Dog daar is in de Schrift iets ’t geen vast is en met de rede over-een-komt, ’t welk ook |
| |
| |
by my maar alleen voor de schrift gehouden word, ’t welk wederom, in ’t maaken van andere schriften, soude stant grijpen: Maar de rest is voor ons onnut en idel, en kan over sulks sonder swaarigheyd wel verworpen worden. En ten waar de Schrift door gewelt, van vuur en swaard, staande gehouden wierd, sy soude in ’t kort vervallen. |
bibliothecaris, opsiender der boek-kamer, of opsiender der boekerij. Een die den opsigt heeft over een kamer of saal met veelderley uytmuntende boeken versien, en die agt neemt dat de selven wel onderhouden, en niet vermindert worden. |
bibliotheque, een boekerij, boek-kamer, of boek-saal, een plaats daar men veel kassen met boeken set. Bibliotheque, een boek-kas, daar men de boeken in set. |
bicket, sie biket. |
bienvenu, welkom. |
bienvenue, een welkomst, dat is, een gifte die iemand van een reys komende an sijn vriend, of bekende, die hem verwelkomt heeft, geeft. Bienvenue, een welkomst-maal, dat is, een maaltijd, waar mede een reysiger, van sijn reys t’huys gekomen zijnde, sijn vrienden en bekenden, die hem verwelkomt hebben, onthaalt. |
bienvenue betaalen, de welkomst geeven, het welkomst-maal geeven. |
bigame, een dubbel-getrouwde, twee vrouw-hebber, twee vrouwer-man. Een die twee vrouwen heeft getrouwt, en te gelijk op een tijd heeft, of bigame, een hertrouwde of weder-trouwde, die sijn tweede vrouw (de |
| |
| |
eerste overleden zijnde) getrouwt heeft, of bigame, een wedu-hebber, die een weduwe heeft getrouwt. |
bigamie, dubbel-houwlijk, dubbel-trouwing, tweede houwlijk, weduw-trouwing. Als een man twee vrouwen getrouwt heeft, of een weduwe, of als hy sijn tweede vrouw heeft. |
by arrest wijsen, uyterlijken regt doen, of wijsen sonder vorder beroep, uyt eyndelijk gewijsde spreeken, dat is, uyt eyndelijk oordeel vellen, sonder dat men daar van vorder of hooger beroepen mag. |
bigare, gesprenkelt, gemengelt. |
bigareren, onderscheyden, tweschiften, schokkeren, mengelen, sprenkelen. Bigareren, weerschijnen. |
bijbel, sie bibel. |
biket, een waag-schaaltje, om goud of silver mede te wegen, een goud-gewigt. |
by enqueste valetudinair, by ondersoeking van getuygen die siektes halven geschied. Wanneer imant versoekt, dat een getuyge, of getuygen, die van een saak getuygenis kan geeven, en siek is, en in gevaar des doods, mag gehoort werden, om sik in tijd en wijle daar van te konnen dienen. |
by exempel, by voorbeeld. |
by faute, by nalaating, by versuym, by gebrek. |
by gijseling procederen, by gijseling ding-taal voeren. ’t Welk geschied, als men sijn tegen-dinger heeft in gijseling doen neemen, en in gijseling zijnde, tegens hem ding-taal voert. |
| |
| |
by interventie, by tusschen komste van een derde in ’t geding, of door tusschen komste van een derde in ’t geding. Wanneer een derde in ’t geding komt in plaats van een van de regts-pleegers, die alreede de saak angevangen hadden. |
billet, of biljet, een briefken, bladken. |
billion, afgeset, afgekeurt. Billion geld, afgeset geld, afgekeurt geld, dat is geld het welk afgeset word, om dat het niet goed van stof is. |
bisschuit, twee-bak, is een seker slag van rond brood, ’t welk dubbelt op malkander gebakken word, en als het gebakken is, word het van malkander gespouwen an tween. |
by memorien en advertissementen van regten, by saaks gelegentheyds verhaal-schrift, en aanwijsingen van regten, of by kort begrijp van der saake, en bevestingen van regten. Een geschrift waar in in ’t kort de gelegentheyd van de saak verhaalt word, en de selve met wetten bevestigt en vast gemaakt, sie memorien. |
bisschop, een opsiender, of toesiender, opsiender der Gemeente, opsiender der Gods-dienst. By ouds na de tijden der gesanten des Saligmaakers, sijnder vervolgens wel opsienders geweest, die maar als voorgangers en leeraers der Gemeente de selve onderweesen en stigteden, dog sonder eenige magt, grootsheyd of voordeel: Maar naderhand hebben sy allenskens hun meerder en meerder magt, grootsheyd en voordeel, ja! heerschappij angemaatigt, niet alleen |
| |
| |
in ’t geestelijke, maar ook in ’t waereldlijke. En zijn eyndelijk soo veer gekomen, datse zijn geworden heeren van landen en steden, die dikwils in de plaats van de Gemeente te onderwijsen, uyt grootsheyd gingen oorlog voeren. En ’t is anmerkens waardig, daar men in ’t eerst ligtelijk en sonder moeyten of kuyperye konde tot dit ampt geraaken, als zijnde een last, en daar men by tijden van vervolging ’t meeste gevaar by had uyt te staan, datter daar na dikwils oorlog om gevoert is, om daar toe te geraaken. Soo gaat de waereld nu, elk tragt naar grootsheyd: het gaa met de bekwaamheyd en waarheyd, soo als ’t wil. |
by provisie, middeler-wijls, ondertusschen, tot datter nader in sal versien werden, voor eerst. |
bil, een versoek-schrift, waar by iets an de overheyd, of an ’t geregte versogt word. Bil, een blad pampiers, een briefken. Biljet, of billet, een briefken, een bladken, opschrift, een geschreve briefken. |
| |
B. L.
blame, naam-schending, eer-vlek, schand-vlek, laster. |
blameerder, eer-roover, naam-schender, lasteraar. |
blameren, eer-rooven, naam-schenden, lasteren. |
blandiatie, gevley, vleying, lief-koosing. |
blandieren, vleyen, lief-koosen, flik-flooyen. |
blasoen, een veld-teyken, wapen-schild, dat is, een wapen gesneden of geschildert, op |
| |
| |
een oorlog schild, gelijk men by ouds in den oorlog pleeg te gebruyken: het veld-teyken was ook een arm-band, of sluyer, die de krijgs-lieden om den arm droegen. Blasoen, een blaas-hoorn, krom-hoorn, trompet. Blasoen, sin-staal, sin-spreuk, lof-digt. |
blasoenneren, of blasoenen, verbreyden, verspreyden, rugtbaar maaken, openbaar maaken. Blasoeneren, met idele lof-digt verkondigen. |
blasphemeren, lasteren, verlasteren, schande naar spreeken, agter-klappen. |
blasphemie, Gods-lastering, lastering, laster. |
blasphemeerder, lasteraar, Gods-lasteraar. |
bliter, een bedelaar. |
blocquade, beschanssing, besluyting. Gemeenelijk in de belegering van een stad soekt men deselve ten eersten te besluyten met beschanssing datter niemand in of uyt kan. |
blocqueren, beschanssen, besluyten, omringelen. |
| |
B. O.
boete van ’t fol appel, boete van ’t kwalijk beroep, dat is, de boete die imant betaalen moet, wanneer hy beroept van een gewijsde, by den laage regter geweesen, voor den hove, of voor den hooge regter, in gevalle hem de saak daar weder tegen geweesen word. |
bombarde, een groot geschut, grof-geschut, daar men een koegel van ettelijke ponden ysers uyt schiet. |
| |
| |
bombardieren, bus-schieten, grof-geschut afschieten. |
bombardarius, een bus-schieter, is een groot geschut afschieter, die wel ervaaren is om grof-geschut af te schieten. |
bon jour, goeden dag. |
bordel, of bordeel, een hoer huys, is een huys waar in vrouwen gehouden worden, die sik om huur, of hoer, van ieder, die genegen is sijn min-lust met heur te boeten, laaten gebruyken. |
bordeel-brok, een hoer, een gemeyne hoer-huys hoer, die in een openbaar hoer-huys woont. |
bordeel-houwer, een hoer-huys-houwer, hoere-waard, die hoeren ophoud. |
bordeel-houwster, een hoer-huys-houwster, hoere-waardin. |
bote, een ongetouwde leere-schoen, een boeren-schoen van rou ongetouwt leer gemaakt. |
bottelier, schaffer, schaf-meester die de spijs verschaft. |
bottelery, de spijs-kamer, spinde. |
boucheren, stoppen, sluyten. |
bouchet, een maal, lederen sak. |
bouket, of bouquet, een tuylken. |
bouket-pluymen, of bouquet-pluymen, een bos vederen, of veder-bos. |
boulevert, een bol-werk. |
| |
B. R.
brageren, pronken, praalen over straat. |
brand-offer, anbrand-steeking, of verbrand-slagting, is de slagting ende verbrandinge eenes beests, dat tot den Gods-dienst |
| |
| |
geslagt en geheel verbrand wierd. Hebreusch, עוֹלָה, gnolah, dat is, anbrand-steeking, of somtijds, כָּלּיּל, calil, dat is, geheel. Dog hoe het woord calil een verbrand-slagting komt te beteykenen, beken ik gaarne, dat ik het’er niet in sien kan: maar wel die twee woorden, calil-gnolah te saamen, ’t welk dan soude beteykenen een geheele anbrand-steeking, (alhoewel’er dan nog al een woord moet onder verstaan worden) ’t welk met de daad dan wel over een komt, om dat het beest geheel verbrand wierd. Dan die schrijvers, die de Schrift geschreven hebben, hebbender somtijds soo nauw niet opgelet, of’er een gants sin-woord in de pen bleef en niet uytgedrukt wierd, laatende alsoo een onvolkome, donkere sin: maar hebben’er soo wat slordig over heen geloopen, gelijk sulks uyt de duysende van haakskens in de oversetting gestelt, genoegsaam af te meeten is. Wat Gods-dienst datter veel is, of wesen kan in een beest te slagten en te verbranden, dat weet ik niet. Dan sy is geschied gelijk de Heer Moses bevolen heeft. |
branle, een dans-perk, of dans-rond. |
braselet, een arm-keten, arm-ring, arm-tsiersel. |
bravade, trotsering, wind-brekerij. |
brave, trots, hoovaardig, wind-breking. |
braveren, trotsen. |
breche, een gat, scheur, muur-breuk, vervalle muur. |
bregeren, pragchen. |
bresse, een breuk, scheur, schaard. Bresse, een storm-gat, storm-breuk, een muur-breuk, |
| |
| |
’t geen door gewelt van schieten met geschut veroorsaakt is. |
breve, een korte, een sang-teyken, of maat-teyken der sang-konst, bestaande uyt een vierdeel van een maat na mijn onthoud. |
brevet, een rolleken, of briefken. |
breviatuur, een verkortsel. |
brevier, een kort begrijp, een korte inhoud, uyttreksel, verkortsel. Brevier, een getij-boek. Brevier, een rolleken of briefken. |
breviteyt, kortheyd. |
bricole, of bricolle, weer-stuyt, wederom botting van den bal. Bricole, een geschut. |
bricoleren, wederom botten, weer-stuyten. Bricoleren, verminderen, enkelen. |
brief van atterminatie, sie atterminatie brief, of brief van respijt. |
brieven van adresse, te hove, brieven van voorschrijving an ’t hof, brieven van te regt helping te hove, sie adres-brieven te hove. |
brieven van attache, anhang-brieven, of anhegt-brieven. Dese worden alsoo genoemt, om datse an het gewijsde van een vreemd regter worden angehegt of angehangen: waar by dien regter versoekt, dat dat gewijsde by hem gewesen, alhier mag werden te werk gelegt, sie attache. |
brieven van cessie, brieven om boedel afstant te mogen doen. By welken imant, die onvermogen is sijn schuld-eyschers te betaalen, versoekt an de overheyd, om te mogen doen afstant, van sijn boedel en goederen, ten behoeve van de schuld-eyschers, om van vordere maaning bevrijd te zijn. |
brieven van recommandatie, brieven van voor- |
| |
| |
schrijving, sie recommandatie-brieven. |
brieven van represailien, sie represailie-brieven. |
brieven van respijt, brieven van uytstel van tijd, uytstel-brieven. Waar by een schuldenaar, die voort niet betalen kan, versoekt an de overheyd, dat hem eenige tijd vergunt werd om betaalinge te doen aan sijn schuld-eyschers. |
brieven van seurte, vry-geleyd-brieven, of brieven van vry-geleyd; Welke de hooge overheyd verleend aan een schuldenaar waar door die bevrijd werd tegens sijn schuld-eyschers van verder vervolg of vangenisse. |
brigade, een geselschap, een hoop volks. |
brigantijn, een roof-jagt, roof-schip. |
brootse, een spit. Brootse, een tap. |
brouilleren, verwerren, brabbelen. |
brusque, stuurs, bars, haastig, hoogmoedig, wreed, sterk, wild, wust. |
brutaal, beestagtig, onbeschoft. |
bruto, onredelijk, stom. |
| |
B. U.
buffet, een opregt-bank, opregt-tafel, of opregt-disch, een bank of tafel, die op een losse voet of twee staat, die men kan weg-neemen, en de bank of tafel dan neer-slaan, en weer ondersetten, en dan de selve doen staan. |
buffon, een bootsemaaker, speel-gek. |
bugger, verkeerde minlust-pleeger, of man minlust-pleeger. Een die met een jongen, of man, die sik daar toe laat gebruyken, sijn minlust pleegt. |
| |
| |
buggeren, man minlust-pleegen, verkeerde minlust-pleegen, dat is, wanneer een man met een man onbehoorelijke bylegging pleegt. |
buggerey, man minlust-pleeging, verkeerde minlust-pleeging, onbehoorelijke bylegging. |
buket, sie biket. |
bulle, een magt-brief, een brief. Een magt-brief is, die de land overheyd an imant verleent, by welken de selve verscheyde dingen somtijds toestaat: gelijk als vergiffenis van dood-slag, of vrygeleyde an een vlugteling, en andere dingen meer. Bulle, of bul, een magt-brief, waar by imant magt ontfangt, om een konst of weetenschap die in geleertheyd bestaat, te mogen oeffenen. Een magt-brief om sijn geleertheyds konst te mogen oeffenen. Bulle, of bul, een Roomsche aflaat-brief, waar by vergeeving der sonden word verleent. |
bullet, sie biljet. |
burat, een fijn antreksel, of een fijn kleed, ’t welk van seer fijn gaarn geweeven is. |
| |
C. A.
caap, vrybuyt, dat is, de buyt die men bekomt of neemt van sijn vyand. Op de caap vaaren, op vrybuyt vaaren, is met toelaating en bewilliging van de overheyd, vaaren om buyt te haalen, maar men krijgt somtijds ook wel slaagen in plaats van buyt, van des lands vyand. Caap, een hoofd, een uytstekend hoofd an zee. |
caap de bon esperance, hoofd van goeder hoo- |
| |
| |
pe; is het voor-land van Affrica, ruym half-weg na Oost-Indien te vaaren, alwaar onse scheepen ververschen. |
caapen, vrybuyten, dat is, op vrybuyt vaaren. Caapen, neemen, weg-neemen, grijpen. |
caaper, een vrybuyt-schip, waar mede men tegens des lands vyanden op vrybuyt vaart. Caaper, een vrybuyter, die op een vrybuyt-schip vaart. Caaper, een grijper, neemer. |
caaping, vrybuyting, dat is, op vrybuytvaaring. Caaping, neeming, grijping. |
cabaret, een braderye. Cabaret, een herberg, of kroeg. |
cabinet, een geheym-schat, een kleynnood-kamer, waar in men alderhande kostelijkheyd heeft, een kleynnood-kistjen. |
cabo, een hoofd, een uytsteekend hoofd an zee. |
cachet, een merk, of een merk-ring, waar op iemands naam-letters of wapen staat gedrukt of gesneden. |
cachetteren, merken, is iewers sijn naam of wapen op drukken. |
cadentie, neder-gang, nedervalling. Cadentie, stem-valling, wel-luyding, dat is, wanneer in ’t singen de stemmen der sangers wel over een komen. |
cadet, een jonk-heer, de jonger soon van een vry-heer, of edelman. Een jonker of jonk-heer is (gelijk het woord by ouds genomen wierd, alhoewel ’t nu somtijds wel anders gebruykt word) die geen vaste heerlijke goederen erft van sijn vader, maar die selven erft alleen de oudste soon, die vry-heer, ban- |
| |
| |
der-heer, of edelman genoemt wierd, na dat die groot of magtig was. De jonk-heers wierden van de oudste broeder gevoed en onderhouden, of sy gingen self hun geluk en geval soeken in dienst van andere groote heeren. |
caduc, vervallende, vervallig, vergankelijk, bouw-vallig, neervallig. |
caffaard, een mot, schieter, is een gewormte dat de kleeders of boeken eet. Caffaard, een geveynsde huygelaar. |
cagiaard, een kist-drager, korf-draager, of mand-draager, die een kist, korf of mand op de rug draagt. |
cagie, een korf, of mand die men op de rug draagt, een kist. |
caillote, sie caliote. |
cajoleren, snappen, snateren, snakken. |
cajoleur, een snapper, stoeyer. |
calabasse, een kauwoorde. Dese kauwoorde is een vrugt die seer veel in gedaante van malkander scheelt, want somtijds sijn sy by na gemaakt als vlessen met hun brede uytpuylende buyken en hunne lange halsen; dewelke gemeenelijk daar sy de buyk het naast zijn, wat smaller sijn: En dese word genoemt eerste kauwoorde, of vles-kauwoorde. Somtijds sijn dese vrugten heel buykig en dik, maar en hebben geen hals, alleen het onderste is breeder dan het bovenste, soo dat sy dan eenigsints een peere schijnen te gelijken: en dese heet bree kauwoorde; Somtijds sijn sy seer lang en dun: en dan heetse lange kauwoorde. Voorts soo is de schorsse van alle kauwoorden eerstelijk groen, en |
| |
| |
met een dun sagt hairken bekleed, ende namaals geelagtig en schier kaal als sy rijp zijn, daar benevens ook seer hard en houtagtig: maar ’t vlees en binnenste merg is wit. Sy wassen an lange rankagtige en gekante steelen met veel anwassende zijd-takskens. De bladeren sijn seer groot ende breed, bovenwaarts een weynigken scherp, sagt, en als met een witte dons-agtige wolle besprayt of bedekt. |
calamair, een pennekoker. |
calamiteyt, elendigheyd, tegenspoed, jammer, gekwel. Calamiteyt, ongeluk, schade. Calamiteyt, onweder van hagel, die de wassende strohalmen neder-slaat en breekt. |
calamiteus, elendig, rampsalig, ongelukkig. |
calandrier, een dag-roe, dag-rekening. |
calangie, beschuldiging, betigting, optijging, verklaaging. Calangie, een lastering. Calangie, een kwelling in gedings saaken door bedrog en misleyding. Calangie, een kwaadwillige uytlegging van eenig ding. |
calangeerde, betigte, beschuldigde, verklaagde, die iewers mede betigt word. Calangeerde, gelasterde. |
calangeerder, betigter, beschuldiger, verklaager, die iemant betigt. |
calangeren, of calangieren, betigten, beschuldigen, optijgen, verklaagen. Calangeren, straffen, berispen. Calangeren, boete opleggen, boete eyschen. Calangeren, toe-eygenen, sik toe-eygenen, voor sik behouden, naasten. |
calangeren den koop, de koop naasten, dat is, eens anders koop op sik self doen overgaan, |
| |
| |
’t zy uyt regt van naasting, of maagschap, of ’t zy uyt regt van voorgang, en doen den eersten kooper van de koop afstaan. |
calangiering, boet oplegging. Calangiering, sie calangie. |
calangiering des koops, koops-naasting, naasting des koops, sie calangeren den koop. |
calant, of callant, een beschermde, sie client. Calant, of callant, een koop-vriend, die dikwils waaren en koopmanschap van iemand koopt. |
callandijse, of calanterye, bescherming, soek clientele. Callandijse, of callanterye, een gewoone koop-handel, die men dikwils met iemand drijft. |
calcinatie, uytbranding, tot stof-branding, dat is, wanneer men eenige harde steenen af ander berg-ingewand, soo lang brand tot dat mense tot wrijfbaar stof kan maaken. |
calcineren, tot stof branden, uytbranden. |
calck, gebrande schulp-stof. Men neemt schulpen die men in een gloeyende oven werpt, en brandse soo lang tot datse gants wit sijn en bekwaam tot stof te maaken, welk stof dan met wat sand en water gemengt bekwaam is om mede te metselen. |
calcitratie, agter-uytslaaning, agter-uytschopping. Calcitratie, wederspannigheyd, ongehoorsaamheyd. |
calcitreren, agter-uytslaan, of agter-uytschoppen met de voeten. Calcitreren, wederspannig zijn, ongehoorsaam zijn. |
calculatie, rekening, overrekening. |
calculeren, rekenen, overslag maken, narekenen, overrekenen. |
| |
| |
calefacieren, warm maaken, verwarmen, koesteren, bakeren. |
calefactie, warm-maaking, verwarming. |
calendrier, een korte anwijsing van de geschriften des gedings. Calendrier, een dag-rol, dag-rekening. |
calengeren, sie calangeren. |
calengeerde, sie calangeerde. |
calengeerder, sie calangeerder. |
calengie, sie calangie. |
calfatren, of calfaten, lappen, verhandselen, klutsen, stoppen. |
calfatring, lapping, stopping, klutsing, verhandseling. |
calfater, lapper, stopper, klutser, verhandseler, die iets outs weder wat lapt, stopt, of t’saamen-klutst en verhandselt. |
calibere, of calibre, staat, gelegentheyd, ansien. Calibre, een seker soort van een roer. |
caliotte, tol, ongeld, schatting. |
calliditeyt, doortrapheyd, loosheyd, schalkheyd. |
calmus, welriekend lisch, of lisch met welriekende bladers. Een kruyd met langwerpige, smalle bladeren, hebbende de gedaante van een lemmer van een over beyde sijden snijdende swaard, groen van verwe en lieflijk van reuk. De wortelen sijn die van gemeyn lisch niet ongelijk, maar wat dunner, slim en scheef langs den risch van der aarde voorts kruypende. |
calmus aromaticus, welriekend ried. Een ried ’t welk in Indien wast, van verwe geel, digt geknoopt, ende breekt of schelfert spaanders gewijs: dit ried, of dees halm, |
| |
| |
is vol witagtige spinne-webben, taay in ’t knauwen en t’saamen trekkende, bitter met eenige scherpigheyd. |
calotje, een musje, een swart leere, of sye musje, ’t welk de mannen om de warmte op ’t hoofd draagen. |
calumniateur, een lasteraar, eer-dief. |
calumnie, lastering, laster, valsche beschuldiging, eer-rooving. |
calumnieren, lasteren, eer-rooven, naam-rooven, beliegen, valschelijk beschuldigen. |
camin, een schoorsteen, oven, schouw. |
camp, veld. Camp, een gevegt, strijd. |
campagne, veld. In campagne, in ’t veld. Campagne, een veld-leger, een leger krijgs-volk, ’t welk te veld is. |
campanie, veld, vlak-veld, land. |
campen, vegten, strijden. |
camperen, leger-slaan, veld-legeren, legeren, is een leger, dat is, een verblijf-plaats om sik te konnen onthouden, in ’t veld maaken. |
campioen, een vegter, voor-vegter, strijder, een die gewoon is te strijden en te voor-vegten. |
camuys, plat-neusig, die een platte neus heeft, gelijk een moor. |
canaal, een water-loop, goot, buys, groef, daar water door-loopt. |
canaille, ’t graauw, jan-rap en sijn maat, huyg en haag, t’saamen rottend volk, gespuys. Soo word het slegte volk gemeenelijk geheeten om hun onweetenheyd in reden, weetenschap, en seden: en om dat het in alles soo onbesuyst en spooreloos opstuyft. |
| |
| |
cancelleren, deur-haalen, uytschrappen, deur doen, te niet doen. |
cancellery, des rijks schrijf-kamer, des lands of stads schrijf-kamer, de boek-kamer, of brief-kamer des lands of des stads, of des rijks. Waar in de schriften, boeken of brieven des rijks, lands of stads, bewaart worden. |
cancellier, een land-schrijver, opper-schrijver des lands, of des rijks, of des stads, by welke alle de schriften des lands, of des rijks, of des stads worden nagesien en ondertekent. |
candeur, opregtigheyd. |
canon, een regel, regel-maat, regel-stuk, rigtsnoer, waar na men sik schikken en voegen moet. Canon, een grof geschut, daar men soo een kogel van eenige ponden ysers uytschiet, als het met buskruyd wel geladen is. Canon, een erf-pagt, die men van landen trekt. |
canon van de misse, de vijf woorden van de God mensch-maaking, de welken zijn: Want dat is mijn lijf, soek misse. |
canoniere, bos-gat, schiet-gat. |
canonijk, regel-maatig. Canonijk, een regel-broeder, een geestelijke die na eenige van de kerk ingestelde regels leeft. |
canonijke boeken, regel-maatige boeken, zijn al de boeken de welke met een naam de H. Schrift genoemt werden, soek bibel. |
canoniseren, regel-maatigen, na den regel ondersoeken, of na den regel maaken, na den regel bestieren, of na den regel afmeeten. Canoniseren, heyligen, toeheyligen, inwyen. |
| |
| |
canons, of canjons, scheen-koussen, halve koussen. |
canter, een sanger, voorsinger, die voorsingt, en den sang opheft. |
canterye, voorsangerschap, sangerschap. |
cantoor, soek comptoir. |
cantus, boven-sang, de hoogste stem in ’t singen. |
capabel, vatbaar, bevattelijk, begrijpig, ontfangbaar. |
capaciteyt, begrijp. Capaciteyt, vatbaarheyd. |
cape, sie cabo. |
capeau, een hoed, die men op ’t hoofd set. |
capel, een kerkje, een Gods-huysken. |
capelet, een kroon, een bloem-krans. |
capelijne, sie capeau. |
capellaen, een by-leeraar, die ten dienst van een ander leeraar mede op een plaats staat, en die voor de leeraar, als ’t die ongelegen komt de vermaaning tot het volk doet. |
capelleken, een Gods-huysken, kerkje. |
capen, sie caapen. |
caper, sie caaper. |
caping, sie caaping. |
capitaal, hoofd-goed, dat is, al het goed het geen imant toekomt. Capitaal, hoofd-schuld, hoofd-penningen, of het eerste geld daar de jaarlijkse geld-winst op geset word. |
capitaale saak, een hals-saak, lijfs-saak, een saak die imants leeven angaat. |
capitaal linie, een hoofd-streep, dat is, de voornaamste streep van een afbeeldsel in de wis-konst. |
capiteyn, een hoofd-man, of hoop-man, dat |
| |
| |
is, man van een hoop of vaandel krijgs-knegten. Capiteyn van een schip, of Scheeps Capiteyn, een scheeps hoofd-man, of hoofd-man van ’t schip, dat is, de opperste man van een schip: want hoofd word genomen voor ’t opperste van eenig ding, om dat het hoofd het opperste van ’t lijf is. En man beteykent dikwils een naam van agtbaarheyd en dapperheyd. |
capittel, een Gods-huys, de vergader-plaats der regel-broeders. Capittel, een hoofd-stuk. |
capitulant, stem-hebber, is een die magt heeft sijn stem te geeven in een vergadering, of die mede sijn stem heeft in een vergadering om iets af te stemmen of toe te stemmen, of capitulant, een lid eener vergadering, die mede sijn stem heeft. |
capitulatie, een besprek, gesprek van geestelijke luyden. Capitulatie, een verdrag, verdrag-stuk. Capitulatie, een hoofd-stuk deeling. |
capituleren, voorwaarden of verdrag maaken en anneemen. Capituleren, an hoofd-stukken verdeelen, verdeelen. |
caporaal, sie corporaal. |
capricie, hoofdigheyd, koppigheyd. |
capricieus, hoofdig, koppig, die wat korsel van hoofd is. |
caprifolie, geyten-blad, of memmekens-kruyd. Daar is tweederley geyten-blad: te weten, Duyts geyten-blad, en Italiaans geyten-blad. |
caprifolie van Duyts-land, Duyts geyten-blad, of Duyts memmekens-kruyd. Dit |
| |
| |
heesteragtig gewas, heeft lange dunne, dog houtagtige, en in veel meer andere zijd takskens verdeylde ranken, seer hoog opschietende en klimmende: en daar aan wassen lange, sagte bleek-groene bladeren, nogtans op de onderste zijde witagtig, en grijsagtiger dan an de bovenste, gemeynelijk twee tegen den anderen overstaande, ende nu hier nu daar langs de steelen wassende. De bloemen zijn wit van verwe, soet van reuk, en van binnen in hol of idel. Als de bloemen vergaan zijn groeyen daar ronde besiekens of druyfkens op, die alsse rijp zijn, rood zijn. |
caprifolie van Italien, Italiaans geyten-blad, of geyten-blad van Italien: of Italiaans memmekens-kruyd, of memmekens-kruyd van Italien. Dit gewas is het ander by na heel gelijk, en is maar weynig onderscheyd tussen dees twee. |
capriol, een krul-dans, krul-sprong, een geyte-sprong. |
captatie, bejag, vatting, agterhaaling. |
capteren, imant ergens in behaalen, verkeerdelijk opneemen, begrijpen. |
captie, bedrog, vatting, vanging met woorden. Captie, begrijping, begrijp. |
captieus, bedriegelijk, begrijpelijk. |
captif, een gevange. Captif, gevangen. |
captiveren, vatten, grijpen, vangen. |
captiuncule, een bedriegerijtje, een vattingje, of vanging met woorden. |
caput, een hoofd, hoofd-stuk. |
carabijneren, rooven, plunderen. |
carabijn, een ligt gewapent rijder. Carabijn, |
| |
| |
een kort vier-roer, ’t welk een ligt gewapent rijder te paarde voert, een reys-roer, bekwaam om me te reysen. |
caracter, soek character. |
carate, vier garste koornkens, een gewigje, hebbende de swaarte van vier garste koornkens. |
carbonade, kool-gebraad, rooster-gebraad, roosting. |
carcereren, gevangen setten, in hegtenis setten. |
cardebenedict, born-wortel, of bron-wortel, gesegende distel. Dese distel heeft ronde taaije en buygsaame steelen, in ettelijke zijd-steelkens verdeylt, langs der aarde leggende en kruypende, ende haar selven geensins over eynd houdende. De bladeren sijn lang, over beyde zijde diep gesneden, an de kanten met sagte doornkens of weeke steekelingen beset: op ’t opperste van de takskens wassen ronde hairagtige distel-bollekens. |
cardinaal, een geestelijk raads-heer, een geestelijk raads-heer van ’t Roomsche hof. Het woord cardinaal en heeft die beteykenis niet die ik het geef, maar om de saak wel uyt te drukken, heb ik het die betekenis gegeeven. Want de Paus en sijn cardinalen, dat is, den H. Vader of opperhoofd der Kerke en sijn raaden, maaken het geestelijke Roomsche hof uyt, voor welke allerley Kerkelijke en Gods-dienst raakende saaken komen te dienen, waar over sy uytspraak doen na hun volstrekte magt. Cardinaal, anders, betekent voornaamst, en cardinaalen, voornaamsten, om datse sijn de voornaamsten, of oppersten van de geestelijken, die niemand boven hun hebben als het opperhoofd. |
| |
| |
cardinaalschap, geestelijk raads-heerschap, te weten, van het Roomsche hof. |
cardinaals-hoed, een geestelijke raad-heers hoed, die een geestelijk raads-heer van ’t Roomsche hof draagt, om onderkent te zijn van anderen. |
carene, of carentene, veertig-daagse vasting, opsluyting. Dit is een soort van boet-doening, gemeyn by de Italianen, wanneer iemand veertig dagen most sitten te water en te brood, opgeslooten in een geheyme plaats nevens de Kerk, van de menschen afgescheyden. Carene, of carentene, afsondering, afsondering tijd, of afscheyding, is eenige tijd van afsondering, dat iemand, die van een besmette plaats komt, van de menschen afgesondert of afgescheyden word voor eenige tijd. Gelijk wanneer eenige luyden van een besmette plaats of stad, daar de vergiftige siekte is, komen an een plaats of stad die onbesmet is, soo willen gemeenelijk die luyden van die onbesmette plaats of stad, die reysigers ten eersten niet in haar stad of plaats hebben, maar sy moeten buyten die stad of plaats blijven, en dat in een plaats, die hun angewesen word, afgesondert van de menschen, tot dat die tijd van afsondering om is, ’t welk is gemeenelijk vijf of ses weeken. Dog sy en sittender niet op water en brood: maar konnen allerley nood-druft voor geld bekomen. |
carenten, soek corinthen. |
carentene, sie carene. |
careren, gebreeken, ontbreeken, ontbeeren, missen. |
| |
| |
caresse, lief-kosing, onthaal, gestreel. |
caresseren, lief-kosen, onthaalen, streelen. |
cargo, laading, vragt, scheeps-laading, of vragt. |
cargesoen, bevragting, mee-laading, vragt-waar, vragt-laading. |
cariteyt, duurheyd. |
carkan, een hals-kraag, hals-band, hals-ring, hals-keten. |
carline, of caroline, ever-wortel, of wit distel, is een distel met lange, smalle, rouwe en seer doornagtige bladeren, over beyde zijde diep en in verscheyde kervinge gesneden, ende an de hoeken met harde scherpe doornen beset, en heeft in de middel somtijds roode ribbekens, tusschen de welke een steel voortkomt, omtrent een span hoog, met gelijke bladeren bewassen. |
carmen, een gesang, gedigt. |
carneus, vleyssig. |
carnier, vlees-hal, of vleesch-hal, vlees-huys. |
carnificeren, scherp-regten, dat is strafs-geregt, en hals-geregt oeffenen an de misdaadigers wegens het geregte. |
carnificine, een regt-plaats, daar de misdaadigers geregt werden. Carnificine, een pijn-bank. Carnificine, een vlees-bank. |
carongie, een prij, is een dood stinkend aas. |
carperen, berispen, bestraffen. |
carquant, een hals-band, hals-keten, hals-gewaat. |
carquois, een pijl-kooker. |
carriere, een steen-kuyl, steen-put, steen-plaats, alwaar de rouwe steen eerst uytgehouwen word. Carriere, een bery-plaats, |
| |
| |
daar men de paarden, die nog niet wel afgeregt zijn, berijd. |
cartel, een uytdaag-brief, uytdaaging, ontseg-brief, waar by de een den ander uytdaagt om te vegten. |
carveel, een boeyer, boeyer-schip, is een redelijk groot schip, ’t welk een smak-zeyl voert, en daar men mede na Vrankrijk of Engeland vaart. |
cas, geval, gelegentheyd. In cas, in geval. |
cas subject, ’t geval daar ’t verschil om is. |
casematte, een storm-kat, dat is, een laage, bedekte leger-borstweering, daar men in ’t bestormen van een stad agter schuylt om voor ’t geschut der stad bevrijd te zijn, of casematte, een onderaartse borstweering. Casematte, een moord-kuyl. Casemates, heymelijke sluyp-poortkens in de vesten der stad, om uyt en in te loopen en eenige anslag te doen. |
casquet, een storm-hoed, of helm. |
cassatie, afschaffing, te niet doening, sak geeving. |
casseren, afschaffen, afdanken, te niet doen, breeken. |
casseringe, sie cassatie. |
cassijne, een venster bindsel, de t’saamen-voeging of binding van de vensters in malkander. Cassijne, een pampiere venster. De heele geringe luyden gebruyken somtijds geolijt pampier voor hun vensters in plaats van glas. |
cassie fistule, welriekende merg hauw, is een swarte, ronde, harde en houtagtige vrugt, of pijp, die dikwils twee voeten lang is, en |
| |
| |
omtrent een duym of vinger dik, welke van binnen in veel dwarsche houtagtige vellekens verdeylt en afgescheyden is, daar in legt plat bruynagtig saad en overvloedig swart, sagt soetagtig en welriekend merg, of vleesch, ’t welk veel gebruykt word. Dese hauw-vrugt wast an een groote, hooge boom, als een oker-noote boom. |
cassie fistel-boom, welriekende merg hauw-boom. Dit is een seer hooge en groote boom, de bladeren sijn groot, lang en uytgespreyd van veel bladeren, een ribbe tegen malkander over wassende, vergadert, sy zijn de oker-noote bladers niet seer ongelijk. Het hout is vast en hard, van verwe swart. De vrugt is als wy booven beschreven hebben. |
casteel, een burg, slot, vesting, sterkte, daar eenig krijgs-volk in besetting legt. |
casteleyn, een slot-voogd, of burg-voogd. |
casteleyn-schap, slot-voogdschap, burg-voogdschap. |
castigatie, tugting, tugtiging, bestraffing, berisping. Castigatie, verbetering. |
castigeren, tugtigen, bestraffen, berispen, Castigeren, verbeteren. |
castiteyt, kuysheid, reynigheyd, suyverheyd. |
castrametatie, leger-meeting, is de konst om een plaats, daar men heyer-leger leggen wil, wel af te meeten. |
castratie, lubbing, ontmanning. |
castreren, lubben, ontmannen, dat is, iemand de klootkens uytsnijden, waar door hy belet word mans-werk met een vrouw te konnen doen, of word onbekwaam gemaakt tot voort-teeling. |
| |
| |
casueel, gevallig, by geval, toevallig. |
casus, geval, gelegentheyd. |
catechisatie, onderwijsing, of vraag en antwoordse onderwijsing, is eygentlijk een onderwijsing, die door vraagen en antwoorden geschied. Catechisatie, geloofs onderwijsing, een onderwijsing des geloofs, of van de stellingen des geloofs, sijnde eenige stellingen den Gods-dienst raakende, die de Kerk wil, dat men moet gelooven, ’t zy datse waar zijn of onwaar, mogelijk of onmogelijk, gelijker eenige zijn. |
catechiseerde, onderwijseling, of leerling, een die door vraag en antwoordse onderwijsing geleert of onderwesen word. Catechiseerde, geloofs onderwijseling, of geloofsleerling, een die in de eerste beginselen, of stellingen des geloofs onderwesen word. |
catechiseerder, onderwijser, die iemand onderwijst in de eerste beginselen. Catechiseerder, geloofs onderwijser, die imant in de geloofs-stukken onderwijst, door vraagen en amtwoorden. |
catechiseerster, onderwijster, een vrouw mensch die iemand onderwijst. Catechiseerster, geloofs-onderwijster, die imant onderwijst ’t geen hy gelooven moet. |
catechiseren, onderwijsen, onderwijsen door vraag en antwoord, onderwijsen de eerste beginselen. Catechiseren, hooren. Catechiseren, onderwijsen in ’t geloof. |
catechismus, onderwijs-boek, of geloofs onderwijs-boek, inhoudende de onderwijsing in de leere des Saligmaakers, soo die by die van de Nederlandse herstelde Gods-dienst, |
| |
| |
in kerk en school, geleert word. Dit boekje, zijnde eenige stellingen de voornaamste gronden der Gods-dienst raakende, vraag en antwoords-gewijs voor gestelt, is te Heydelberg van eenige mannen van de herstelde Gods-dienst, of die van de Roomsche Kerk afgevallen waaren, gemaakt of by een gestelt uyt de Schrift, alhoewel der wel eenige stellingen in zijn, die onwaar, onmogelijk, en buyten de Schrift zijn; soo is nogtans het selve boekje by die Leeraars van de herstelde Gods-dienst van Nederland in soodaanigen agting en geloofbaarheyd, dat sy dat selven ten uytersten beschermen, en verklaaren te zijn regtsinnig, schriftmaatig en waar. En willen ook dat een ider der Gemeente het selve daar voor houden sal sonder eenig tegenspreeken op de boete van uytsluyting, al wast ook dat imant beter wist en sag. Als men al sal gelooven ’t geen de Leeraars seggen, of ’t geen een Kerkelijke vergadering segt of vast stelt, soo wast onnoodig van de Roomsche Kerk afgegaan te zijn, maar nu is men afgescheyden, om dat een ieder dagt, dat hy niet gehouden was te gelooven, als hy beter wist, ’t geen de Kerk stelde. Sal ik of een ander nu ook gehouden wesen te gelooven, ’t zy waar of niet waar, ’t geen die luyden eenige jaaren geleden by malkander hebben geraapt, om dat het een Kerkelijke vergadering van Dordregt vast gestelt heeft, of om dat het de Leeraars seggen, al schoon men beter wist? |
Dat dunkt my wat ongerijmt, ik en kan ook niet sien, dat het imant gehouden is te |
| |
| |
doen. Ik en doe het altijd niet, al soude ik schoon hondert maal uytgeslooten of uytgestooten worden uyt de Gemeente. Dog als het soo veer is, soo kan men nutter uytgaan, soo heeft men geen vrees van uytgestooten te worden. |
cathedra, een stoel, gestoelte. S. Petri ad cathedram, den heyligen Peters verheffing, te weten, tot den stoel, of liever om eygentlijk te spreeken, Peters verheffing tot hoofd of opsiender der Gemeente. ’t Welk geschied soude zijn te Romen, volgens het seggen der Roomsche geestelijken, op den 22 van sporkel-maand, in ’t 44 jaar na de geboorte des Behouders, welke dag nog jaarlijks, als een Heyligen dag, van de Roomsche Kerk geviert word. Dog in de Schrift word nergens gewag gemaakt van Peters Roomsche reys: daar word wel gewag gemaakt van sijn reys te Antiechia, en selver maakt hy gewag van Babylon, maar niet van sijn Roomsche reys. Maar de Roomsche geestelijken schijnen alles soo net te weeten ofser by geweest waaren. Daer evenwel dit en andere dingen meer, eenige hondert jaar na de geboorte des Behouders, eerst van de geestelijken zijn versiert. |
cathedraal-kerk, de hoofd kerk, of de groote kerk. Het word genoemt de hoofd kerk, of om datter meer kerkjens onder behooren, of datse de grootste van gebouw is. |
catheylen, roerende goederen, huys-raad. |
catholijk, algemeen, overal gemeen, allesins waar. |
catholijke Religie, algemeene Gods-dienst. |
| |
| |
Die van de Roomsche Gods dienst noemen hun selven die te zijn die van de algemeene Gods-dienst zijn, en hun Gods-dienst, de algemeene Gods-dienst. Dog dat scheelt nog wel een hand-breed, dat hun Gods-dienst niet en is de algemeene Gods-dienst, nog ook nimmer de algemeene Gods-dienst is geweest. Want de eerste oosterse kerk verscheelde in veel dingen van dese westerse Roomsche kerk, en de Roomsche wederom verscheelt veel van de nieuwe herstelde kerk van Hoog en Nederduyts-land en andere landen, want die komt meer met de oosterse over een, als de westerse met de oosterse. De eerste eygende sik de naam toe van algemeen, en dat met regt in ’t begin: maar naderhand zijnder gedeyltheden en scheuringen gekomen, en zijn tot nog toe geduurig gebleeven. Over sulks en isser geen een algemeene kerk: maar eenige gedeylde kerken. En elk van die meynt de oudste en schrift-maatigste te zijn, en ’t meeste met de leere des Saligmaakers over een te komen. En elk van die eygent sik de naam toe van algemeen. Maar geen van allen kan die naam alleen hebben: want sy belijde hen alle Christenen te zijn: soo en kan geen een kerk in ’t besonder de algemeene kerk zijn: maar wel al de Christenen te saamen souden de algemeene kerk uytmaaken, als slegts de liefde groot en kragtig genoeg was, datse al schoon de een een weynig anders van gevoelen was als de ander, in eendragtigheyd en vrede te saamen leefden onder hun hoofd den Behouder, sonder malkanderen te haaten, |
| |
| |
vervolgen bannen, vervloeken, en dood te slaan. |
catalogus, een naam-lijst, naam-brief, naam-boek, of naam-tafel, waar in veel naamen ’t zy van boeken, of ’t zy van andere dingen, geschreven of gedrukt zijn, en diemen daar in vervolgens den A.B. soeken kan. |
catarrhe, een sinking, drop, sijping, snof. Sinking is een groote of buyten gewoonelijke afsijping, of afdruyping van overvloedige vogtigheden uyt het hoofd en hersenen na de onderdeelen des lijfs, waar door verscheyde siekten en toevallen konnen veroorsaakt worden. |
catijf, veragt, vervuyld, elendig. |
catijvig, elendig, veragt. |
catijvigheyd, elendigheyd, veragtheyd. |
catijviglijk, elendiglijk, veragtelijk. |
cause, een oorsaak. Cause, een rede of waarom. |
causeren, veroorsaaken, beschuldigen. |
cautele, voorsigtigheyd, voorbedagtheyd. |
cauteleus, schalk, loos, leep. |
cauterie, een brand-yser, ’t welk de heel-meesters gebruyken om een wond toe te schroeyen, op dat het bloeden gestempt soude worden: of om eenige afvloeyinge te beletten of te verhinderen. |
cautireseren, toeschroeyen, inbranden. |
cautie, een sekering, seker stelling, borgtogt, goede sekerheyd, goede versekering, een voorsien middel. |
cautie de judicio sisti, sekering om in regten te verschijnen, borg om t’allen tijden in ’t regt |
| |
| |
te verschijnen. Dese sekering of borg is imant die geen vaste goederen besit, gehouden te stellen, op dat hy daar door gehouden werd in ’t geding te blijven, tot dat het selve by eynd oordeel afgedaan word, of dese sekering moet een gedaagde doen, en daar by belooven, dat hy den regter niet en sal ontvlugten, of dat anders al ’t geen ’er tot sekering gestelt is sal verbeurt zijn. |
cautie judicatum solvi, sekering dat het gewijsde voldaan werd, borg om ’t gewijsde te voldoen. Welke sekering of borg den anlegger des gedings eertijds eyschte van de gedaagde. |
cautie juratoir, borg-togt onder eede, borg-togt by eede, seker stelling onder eede: dat is, wanneer imant, die geen andere borge of sekering, stellen kan, met eeden belooft dat hy t’allen tijden des vermaant zijnde, self voor ’t geregte sal verschijnen, en het gewijsde voldoen. |
cautie suffisant, een genoegsaame versekering, een vaste borg-togt, een genoegsaame borg-togt, goede sekerheyd, die de een den ander stelt. |
cautionaris, een borge, seker steller, die voor imant borge is, of voor imant seker doet. |
cavagliere, een katte. |
caval, een paard. |
cavallerye, rijderij, anders ruyterij, paarde volk, dat is, het oorlogs volk, ’t welk te paarde in den oorlog dient. |
cavallier, een rijder, anders ruyter, sold rijder. Een die te paard in den oorlog dient. |
cavalier, een rijder, of ridder, edel-rijder. |
| |
| |
cavallotier, een paarde-tuysscher, of ros-tuysscher. Een die paarden koopt en verkoopt, of ruylt en verruylt. |
caveren, seker doen, borge blijven, seker stellen, verborgen. Caveren, wagten, verhoeden, voorsienigheyd pleegen. |
caveren de rato, borge blijven voor de van waardehouding, of borge blijven voor de gestaading, seker doen, of seker stellen voor de gestading, of van waardehouding, dat is, borge blijven voor een ander die self schuldig is, soo lange tot dat hy ’t selve anneemt en van waarden houd ’t geene den borge heeft gedaan, of anders blijft den borg, als self schuldenaar verbonden. |
caviaar, steur-kuyt, kuyt van steur: een visch alsoo genoemt. Dese kuyt word ingesouten en van Moscovien hier gebragt, van smaak isse of men seep kauwde, word van sommige luyden evenwel lekkernijs halven gegeeten. |
cavillateur, berisper, schimper, spotter, kaakelaar, knibbelaar, bedrieger, die iemand door versierde logenen bedriegt. |
cavillatie, schimp, berisping, spot, spotterye, bedrieging door versierde logenen. Cavillatie, snapperye, kakelerye, knibbeling, hair kloverye. |
cavilleren, schimpen, spotten, den spot met imant houden, berispen, imant met versierde logenen bedriegen en van de waarheyd afleyden. Cavilleren, snappen, kakelen, knibbelen, vitsen, betatelen. |
| |
| |
| |
C. E.
cedent, regt-geever, of regt overgeever, regt overdraager, afstaander. Een die sijn regt, ’t welk hy op iemand heeft, afstaat en an een ander overgeeft. |
cederen, regt geeven, regt over geeven, regt afstaan of overdraagen an een ander, overgeeven, afstant doen. Cederen, wijkken. |
cedulle, een brief, geschrift, een schuld-brief, hand-schrift. Cedulle, een pampierken, briefken. |
ceyns, sie cijns. |
celatie, verberging. |
celeren, verbergen, heymelijk houden, of bedekt houden. |
celebratie, gedenk-pleeging, viering, grootmaaking, gedagtenis houding. |
celebreren, gedenk-pleegen, vieren, onderhouden, gedagtenis ergens van houden. |
celeriteyt, haastigheyd, snelligheyd. |
celedonie, swalu-kruyd, groote gouwe, gouwortel. Dit kruyd heeft steelen die anderhalve voet hoog zijn, teer, rond, met knoopen of ledekens, een weynig rouwagtig, in sommige wiekskens of takskens verdeelt. De bladeren hangen an malkanderen, gemaakt van veele die an de kant geklooft of gekertelt zijn, uyt den blaauwagtigen, of den ligten blaauwen, en een weynig groenagtig van verwe. De bloemkens sijn geel. |
celsitude, hoogte, hoogheyd. |
cement, gebrande steen-stof. Men neemt een seker soort van steen, drijf-steen of duyve-steen, soo my dunkt, die men in een gloeyen- |
| |
| |
de oven werpt en brandse soo lang tot datse gants wit is en bekwaam tot stof te maaken, welk stof dan met wat sand en water gemengt, bekwaam is om mede te metselen. |
censeren, schatten, agten, meynen, sijn meyning seggen, peynsen. |
censeur, bestraffer, tugt-meester, die kwaade seden der burgeren tugtigt, en voor kwam met sijn bestraffing, dat de goede seden niet en vervielen. Censeur, schat-meester, waardeerer, die een ieders goed waardeerde om daar van volgens die waardering schatting te geeven. |
censure, bestraffinge, toets. |
censureren, bestraffen, toetsen. |
centener, honderd pond, ’t gewigt van honderd pond. |
centrum, middel-stip, as-punt, het middelste stip van een ronde omtrek. |
centaurus, paard-mensch. Dit wanschepsel, soude na het seggen van de oude digters sijn half mensch, half paard, voort gekomen uyt de vermenging van een mensch met een paard. Dog of uyt de bylegging of vermenging eens menschs met een paard, iets of soodanig wanschepsel voort soude komen, weet ik soo effen niet: eenige meynen, dat die vermenging van zaad, niet wel soude over-een-komen, en over sulks onmoogelijk datter iets van komen soude. Maar dewijlder by de Heydenen nog van meer ander slag van wanschepsels gewag gemaakt word, (gelijk van die boks-voeten) en datter eenige volkeren, soo mannen als vrouwen, dar- |
| |
| |
tel genoeg toe geweest zijn, en in eenige landen nog wel zijn, om soodanige onbehoorlijke minlust te pleegen: soo en soude ik niet konnen oordelen, dat het onmoogelijk was, datter uyt soodanige vermenging iets voortkwam, of datter uyt soodaanige vermenging nimmer iets voortgekomen soude zijn: dog hoedaanig het van gedaante of gestalte soude zijn, dat soude ik soo effen niet konnen seggen. Eenige geleerden maakender dese geschiedenis van. Een seker Koning van Thessalien, een landschap in Griekenland, had veel stieren onder sijn groot vee, waar van der een deel waaren weg-geloopen, soo schikte hy eenige van sijn volk te paarde (’t welk dies tijds nog wat vreemds was) de stieren na om die op te soeken en wederom ter weyde te drijven, ’t welk, na dat syse gevonden hadden, geschiede. Onder het drijven prikten sy de stieren, alsse niet hart genoeg voort gingen met prikkels, ’t welk van de andere luyden gesien zijnde, noemde dese nieuwe paard-rijders, stier-prikkers, centauri. Dit heeft goede schijn van waarheyd, om dat het woord centaurus soo veel als stier-prikker betekent. Want de Grieken souden anders soodanig wanschepsel wel een eygentlijker naam hebben konnen geeven, te weeten, hipanthropos, dat is, soo veel als paard-mensch. |
cerebrijn, hoofdig, koppig. Cerebrijn, de herssenen. |
ceremoniaal, Gods-dienst-gewoontig, Gods-dienst-gebruykig, of kerk-gewoontig, kerk-gebruykig. |
| |
| |
ceremoniaalijk, Gods-dienst-gewoontlijk, Gods-dienst-gebruykelijk, of kerk-gewoontlijk, kerk-gebruykelijk. |
ceremonie, Gods-diensts-gewoonte, Gods-diensts gebruyk, of kerk-gewoonte, kerk-gebruyk, dat is, de gewoonte of gebruyk die men in de Gods-dienst of kerk onderhoud. Ceremonie, dienst-pleeging, beleeftheyd, beleeft onthaal, of hoflijk onthaal. |
ceremonie-meester, meester der hoflijke onthaaling. De groote Vorsten en Koningen hebben gemeenelijk hier toe een van hun edelen of heeren, die uytsteekent is in wel spreekentheyd en ervaaren in alle hoflijke onthaaling, om de vreemde Vorsten of der selver Gesanten wegens den Koning of den Staat, te begroeten, verwellekomen en op ’t hoflijkst in te haalen. |
ceremonieus, beleeft, hofs, hof-dienstig, dienstpligtig. |
ceremonieuselijk, beleefdelijk, hoflijk, hof-dienstlijk, dienst-pligtlijk. |
cerneren, sien, anschouwen, onderscheyden, kennen, siften, bevinden, merken. |
ceroon, of cerote, genees-smeersel, of heel-smeersel. Een smeersel bestaande uyt de vermenging van oly, klibber, en andere sappen, en daar dan wat was, om wat stijfte te geeven, by gedaan. |
certatie, een wed-strijd, wedding, strijding. |
certeyn, seker, gewis. |
certeynlijk, sekerlijk, gewisselijk. |
certe parthye, een overkoming, of verdrag van scheeps-bevragting, de welke geschied tusschen de schipper en bevragters. |
| |
| |
certeren, wedden, strijden. |
certificatie, een versekering, getuygenis, verklaar-brief. |
certificeren, of certifieren, voor de waarheyd verklaaren, versekeren, seker maaken. |
certitude, sekerheyd, gewisheyd. |
ceruys, lood-verf, of lood-wit, blanketsel. Men doet des somers scherpe edik in een wijde aarde pot, dan legt men een plaat lood op den pot, en daar doet men dan iets over dat de pot digt is, als dan laat men dat soo tien of twalef dagen staan, in welke tijd de edik het lood verbijt, als het lood verbeeten is, ende dikke stof of droesem in de pot gevallen is, soo moet men het versamelen en droogen, en daar na stooten, door een seef doen, en dan tot een klomp maaken, ’t welk dan genoemt word lood-verf. Blanketsel word het genoemt, om dat de vrouwen, die niet heel schoon van anschijn zijn, maar swartagtig, geelagtig, of plakkig, het selve met iets anders gemengt, gebruyken, om heur aangesigt daar mede te bestrijken, waar doorse van verre seer schoon en blank schijnen. |
ces, of cessie, regt-overgeeving, boedel afstant, afstant van goederen, overgeeving van goederen, de welke geschied onder behoorlijke boedel-beschrijving, ten behoeve van de schuld-eyschers. |
cessatie, aflaating, ophouding. |
cesseren, aflaaten, ophouden, eyndigen. |
cessie-brieven, brieven van boedel afstant, sie brieven van cessie. |
| |
| |
cessie doen, boedel afstant doen, afstand van goederen doen, is sijn goederen overgeeven in betaalinge van schuld an de schuld-eyschers. Cessie doen, regt overgeeven, is ’t regt, dat men iewers op heeft, afstaan, en an een ander overgeeven. |
cessionant, of cessionaris, een boedel overgeever, boedel afstander, overgeever van goederen, die al sijn goederen afstaat en aan sijn schuld-eyschers overgeeft in betaalinge van schuld, om van vordere maaning bevrijt te zijn. Cessionant, regt overgeever, regt overdraager, regt afstander, is die sijn regt, ’t welk hy op imant, of op iets, heeft, afstaat, en aan een ander overgeeft. Cessionaris, een regt verkrijger, regt anneemer, of regt overneemer, is die eens anders afgestaane regt verkrijgt, of anneemt. |
cessionante, boedel overgeefster, boedel afstaanster, regt overdraagster, regt overgeefster, regt afstaanster. |
cessionaris, sie cessionant. |
| |
C. H.
character, een merk, teken, sin-teken, merk-teken, druksel, uytdruksel, afdruksel, uytgedrukt beeld. Character, een merk-letter, schrijf-beeld, een boek-staaf of letter. |
charcheren, laaden, opleggen, Charcheren, anvallen, charseren, belaaden, beswaaren. |
charche, een last, oplegging. Charche, een ampt, charche, een anval, anval op den vyand. |
chariteyt, liefde. |
charlatan, een kwaksalver, of land-loopend genees-meester, of liever genees-swetser, |
| |
| |
die dapper onder ’t voortbrengen van veel kwakken en klugten swetsen en opsnyen kan, by ’t gemeene volk op de markten, van de kragten van sijn heel-smeer of salf, en roemen, dat hy der by na allerley kwaale mede geneesen kan: maar ’t valt meesten tijd soo slegt uyt. Soodanige land-loopers willen mede nog al onder de genees-meesters gerekent wesen: maar sy loopender onder als rotte-strond onder de peper. |
chaos, een verwarde-klomp, verwartsel, dat is, het onder malkander zijn van al de stoffen: hoedanig sommige stellen, dat geweest soude zijn in den beginne eerder beweeging in geweest is, door welk die scheyding veroorsaakt is. De Gods-geleerden seggen en leeren, dat de waereld uyt niet gemaakt of geschapen is, en willen ook dat een ieder dat soo moet gelooven, alhoewel de waereld wijsen en geleerden wel weten dat het onwaar, ja onmogelijk en tegen de Schrift is. Want uyt niet komt niet: dat heeft waar geweest van alle eeuwigheyd, en sal in alle eeuwigheyd waar zijn. En die waarheyd is soo wel waar in de Godts-geleertheyd, als in de waerelds wijsheyd: want de waare Gods-geleertheyd word mede onder de waerelds wijsheyd begreepen, en is een gedeelte der selver, om dat in de waerelds wijsheyd mede vervat word de kennisse Gods. En wat is kennisse Gods anders als Gods-geleertheyd? Soo dat onder de naam van waerelds wijsheyd begreepen word alle wijsheyd, weetenschap en kennis dieder is. Dog hier van genoeg: in ’t lang en in ’t breede |
| |
| |
sal ik hier na wel bewijsen, datter uyt niet geen iet is gekomen. |
chemin couvert, een loop-graaf, bedekte weg, die onder de aarde door gegraven word na een stad of plaats, om de selve daar door heymelijk te overvallen. |
chicaneur, een valsch betrekker in ’t regt, die iemand valschelijk en te onregt voor ’t geregte roept. Chicaneur, een warre-vogel, hader-man, schrobber, krakkeeler. |
chicaneren, valschelijk voor regt roepen, iemand met list en valscheyd, door een ander die daar toe gehuurt is, in ’t regt doen komen. Chicaneren, warren, krakkelen. |
chicanerie, valsche daging, valsche betrekking in ’t regt. Chicanerie, warring, krakkeling. |
chimere, verdigtsel. |
chimist, een stof-scheyder, stof-brander, soek alchimist. |
chimi, of chimistery, stof-scheyd kunde, soek alchimie. |
chirographe, hand-schrift, ’t welk iemand met sijn eygen hand geschreven heeft. |
chiromantie, hand-kijking, hand-waarseggery, hand-kijk-kunde, hand-kijkerij. Een weetenschap om veel wondere dingen uyt iemands hand te sien, die hem wedervaaren sullen. Maar ’t is soo een smalle weetenschap die vry onvast is, of liever wat begekkelijk. |
chiromantis, een hand-waarsegger, hand-bekijker, die de kunst heeft van hand-bekijking, en die de slegte lieden wat weet wijs te maaken. |
| |
| |
chirurgie, een hand-werk, allerley handwerk dat met de hand gedaan word, gelijk weeven, snijderen, timmeren, metselen, etc. Chirurgie, wond-heeling, wond-heelkonst, de konst om allerley wonden, sweeren, en seeren te geneesen, en om narmen of beenen, of andere leden, die uyt het lid zijn, wederom in ’t lid te setten. Dees konst is te edel om onder soo een bastaart naam begreepen te worden. |
chirurgijn, een hand-werker, die een hand-ambagt doet, gelijk een weever, snijder en schoenmaaker. Chirurgijn, een heel-meester, wond-meester, of wond heel-meester, die allerley wonden, sweeren en seeren geneest, alsse trouwens geneeslijk zijn, want kop of is een dood wond, die soud hy niet weer geneesen konnen, en die de leden, die uyt ’t lid zijn, weer kan in ’t lid setten. Ik verwonder my dat een heel-meester niet kwaalijk genoegt, als men hem soo een geringen naam geeft gelijk als chirurgijn: Ik soudet my, als ik een heel-meester was, belgen. Want de naam van heel-meester of wond heel-meester veel edelder en eygentlijker is, als die bastaart naam. |
chirurgijns-knegt, een heel-meesters knegt. |
chocqueren, stooten, omstooten, anstooten. |
cholere, toorn, haastigheyd, gramschap, oploopendheyd. Cholere, bort, of bortel, gal-sugt, geele gal-vloed. Bort een siekte alsoo genoemt van ’t bortelen des buyks, om dat de buyk bortelt als een siedende pot, is een geweldige lossing van gal en andere galagtige vuyligheyd, soo wel van boven door |
| |
| |
spuwen, als van onder door afgang, vermengt met een geweldige buyk-we, benauwtheyd en gevaar van ’t leeven. |
cholerisch, of cholerijc, haastig, gram, oploopend. Cholerisch, galsugtig, galagtig, geel gallig. |
choor, een rey, reye van sangers of dansers. Choor, word ook oneygentlijk genoemt een afgescheyde of afgesonderde plaats in ’t huys des Heeren (of kerk) alwaar de reyen der singers of singsters pleegen te sitten en singen: gelijk sulks in de oude en nieuwe Kerken, van die van de Roomsche gesintheyd gebouwt, nog te sien is. Soo dat men choor soude konnen oversetten, rey-plaats of sang-plaats. |
choor-bisschop, hulp-opsiender, noodhulp des opsienders, die by belet en ongelegentheyd des opsienders des selfs dienst waar nam, en welk ook de tijdelijke dingen en sorge der armen betrouwt wierd. By ouds hebben die hulp-opsienders Ouderlingen geweest. Sy wierden ook genoemt naderhand naam-opsienders (episcopi titulares) of opsienders met de naam. |
chorde, een koorde, pees. |
christen, besmeerde, sie christenen. |
christendom, besmeerders gebied, besmeerders heerschappen, sijn al die landen, Koning-rijken en heerschappyen, waar in de leere des Behouders beleeden word. |
christenen, besmeerdens, (op ’t onduyts gesalfdens) of navolgers van Besmeerde (Christus,) zijn die, dewelken de leere des Behouders (Jesus) belijden. Besmeerdens |
| |
| |
noemen sy hen selven, om datse besmeerdes smeering (of salving) deelagtig zijn, zie Christus. |
christiaan, sie christen. |
christianen, sie christenen. |
chris-tijd, Besmeerdens geboorte dag, of geboorts tijd. Op wat dag het geweest is, of wat tijd, dat weet ik niet, de Schrift maakter geen gewag van. Evenwel viert men jaarlijks een sekeren dag, te weeten, den vijf en twintigsten van winter-maand, welke dag by die van de oude Kerk daar toe gestelt is, en wy volgen die instelling na: Dog sonder sekerheyd van waarheyd, want het heeft die van de oude Kerk, en voornamentlijk van de Roomsche kerk, belieft, ons soo veel sprookjens en versieringen na te laaten, dattet’er op geen vijftig ankomt. Sy weetent soo effen, of ser by geweest hadden, op wat dag de Wijsen by het nieuw gebooren Kind kwaamen, alhoewel het in de Schrift niet staat; sy seggen evenwel den dertienden dag. In de Schrift staat Wijsen zijn gekomen, sonder te seggen hoe veel, sy maakender drie Koningen van. Die lieden beelden hun nog wel in datse heel vernuftig en geestig zijn, en datse voor heel geloofwaardig moeten gehouden worden. |
Christus, Besmeerde, (of op ’t onduyts Gesalfde.) Een besmeerde is, die met eenig welriekend boom-sap, of oly, een weynig besmeert wierd, of begooten. By de Iooden wierden de Koningen, Voor-seggers en Heyligers, besmeert of begooten op ’t hoofd, met een weynig welriekende oly, of smeering. |
| |
| |
Maar desen Besmeerde en is niet met oly of ander welriekend boom-sap (balsem) besmeert of begooten: maar met den Heyligen Geest tot Koning, Voorsegger en Leeraar, soo men segt, sie vorders in ’t woord Jesus. |
chronijk, een tijd-boek, tijd-schrift, jaar-boek, waar in men de jaarlijkse geschiedenissen op schrijft. |
chronijk-schrijver, geschiedenis-schrijver, jaar-boek schrijver, tijd-boek schrijver. |
chronijken, jaar-boeken, tijd-boeken, geschiedenis boeken, sijn twee boeken der Schrift, waar in eenige geschiedenissen der Ioodsche Koningen verhaalt worden. |
chronologie, tijd-rekening, tijd-reken-konst. |
| |
C. I.
ciborie, ’t herschepte broods-kasjen, ’t overselfstandige broods-kasje, of ’t God-mensch gemaakte broods-huysken; waar in de Roomsche geestelijken het God-mensch gewordende brood, soo sy seggen, opsluyten. sie mis. |
cicaneur, sie chicaneur. |
cicaneren, sie chicaneren. |
cicanerie, sie chicanerie. |
cicatrice, een lid-teeken, een wond-teeken. |
cijffer, of cijffer-letter, tal-letter, tel-letter, of tal-merk, dat men gebruykt om te rekenen. |
cijfferen, rekenen, rekenen met tal-letters, of tel-letters maaken. |
cijffering, rekening. |
cilinder, een rol-steen, is een lange ronde steen die men op de aarde rolde, om de aarde effen te maaken. |
| |
| |
ciment, soek cement. |
cijns, schatting, schat, de schatting van een ieders goederen, welke schatting men an de Overheyd betaalt. |
cinober, of cinnober, soek zinnober. |
cipier, een stok-waarder, stok-wagter, opsiender der gevangenen, gevangen hoeder. Men pleeg in de gevangen huysen, stokken, waar in de gevangenen seer nauwe beslooten wierden, te hebben: ’t welk op eenige plaatse nog wel geschied, hier van komt de naam van stok-waarder, of stok-wagter, de welke den opsigt had over de gevangenen. |
circuit, omtrek, ronde omloop, omgang, omkeer, omlegsel. |
circul, rond, ring, of kring, is een plat voorbeeldsel, dat van een streep in ’t ronde beslooten word, welke streep men omtrek noemt. |
circulatie, omringing, omgaaning, omgang, omlooping, omloop, omheyning. |
circuleren, omringen, omswieren, rondom gaan, omloopen. |
circumcideren, rondom snijden, besnoeyen. Circumcideren, besnijden, dat is, de voorhuyd der mannelijke roede afsnijden. |
circumcisie, rondom-snijding, besnoeying. Circumcisie, besnijding, besnijdenis, dat is, de afsnijding des voorhuyds of van ’t voor velleken der mannelijke roede, gelijk bij de Hebreen nog in gewoonte is. |
circumdatie, omringing, omheyning. |
circumderen, omringen, omvangen, omleggen. |
circumduceren, omleyden, rondom leyden, |
| |
| |
omvoeren, circumduceren, uytwisschen, uytdoen, te niet doen. Circumduceren, verleyden, bedriegen, misleyden. |
circumductie, omleyding, omvoering. Circumductie, verleyding, bedrog, misleyding. |
circumfereren, omdraagen, omvoeren. |
circumferentie, omtrek, rondom trek, de streep die een rond in ’t ronde besluyt: kreyts, buyten rond. Circumferentie, omgang, rondom loop. |
circumflecteren, ombuygen, rondom buygen. |
circumflectie, ombuyging. |
circumflueren, omvloeyen, omvlieten, rondom vloeyen. |
circumfluctie, omvloeying, omvlieting, rondom vloeying. |
circumjacentie, omlegging. |
circumjaceren, omleggen. |
circumjectie, rondom werping. |
circumjiceren, rondom werpen. |
circumligatie, rondom-binding. |
circumligeren, rondom binden. |
circumlocutie, omspraak. Omspraak gebruyken, is eenige omreden voortbrengen eer men eygentlijk daar toe komt, ’t geen men seggen moet. Omspraak is ook als men eenig ding, dat men met geen een eygen naam of woord seggen kan, met eenige andere woorden om schrijft. |
circumloqueren, omspraak gebruyken. |
circummunieren, omwallen, omvesten, toerusten. |
circummunitie, omwalling, omvesting. |
circumponeren, omsetten, rondom setten, rondom stellen. |
| |
| |
circumpositie, omsetting, rondom-setting, rondom-stelling. |
circumraderen, omscheeren, rondom scheeren. |
circumrasie, omscheering, rondom-scheering. |
circumscriberen, omschrijven, rondom schrijven. |
circumscript, omschreeven, rondom schreeven. |
circumscriptie, omschrijving, rondom schrijving. |
circumspect, omsigtig, voorsigtig. |
circumspectie, omsigt, omsigtigheyd, voorsigt, toesigt. |
circumspicieren, omsien, omhersien, rondom sien. |
circumstantie, omstandigheyd, gelegentheyd van een saak. |
circumvallatie, omwalling, omschanssing. |
circumvalleren, omwallen, omschanssen. |
circumvideren, rondom sien, omhersien, omsien. |
circumvenieren, omleggen, omringen, besluyten, bedriegen, ondergaan, verstrikken. |
circumventie, omlegging, omringing, besluyting, ondergaaning, bedrog, verstrikking. |
cisterne, een regen-bak, of regen-waters-bak. |
citadelle, een burgt, slot, een burgt of slot an een stad leggende: een stads sterkte. |
citatie, een daging, dagvaarding, roeping, voor regt-roeping. Citatie, bybrenging, verwekking. |
citatie-brief, een dag-brief, dagvaarding- |
| |
| |
brief, waar by iemand voor het geregte word gedagvaart. |
citatie edictaal, of citatie by edict, daging by openbaare afkondiging, wanneer iemant by openbaare afkondiging en klokke geslag gedagvaart word. ’t Welk geschied als imant vlugtig is buytens-lands. |
citatie reëel, daging by antasting, een hand-dadige dagvaarding, dat is, antasting, of vangenisse. Als imant word beset, of in gijseling genomen, of in gevangenisse geset. |
citatie verbael, dagvaarding by monde, mondelinge dagvaarding, dat is, wanneer imant t’sijnen huyse gedagvaart word. |
citeerde, gedaagde, geroepene, gedagvaarde, die gedagvaard is voor ’t geregte. |
citeerder, dager, dagvaarder, die iemand dagvaard voor het geregt. |
citeert, gedagt, gedagvaart, voor regt geroepen. |
citeren, dagen, dagvaarden, voor regt roepen, in regt betrekken, beroepen. Citeren, haasten, haastelijk doen komen, verwekken, antrekken, by brengen. |
citrullen, kiger-appelen, of groene aard-appelen, Hoogduyts kigers, of kirgers. Men kan dese vrugten ook wel noemen groene aard-appelen, om dat de steelen of ranken daar sy anwassen ter aarden leggen, ter oorsaak datse niet stevig genoeg zijn, sik selven op te regten. Dese aard-appellen sijn rond gestreept, en met vooren in de lengde doorregen, van buyten groen, dog onderwaarts daar sy op de aarde leggen, witagtig: van de welke de uyterste schorsse glad is, en het |
| |
| |
binnenste vleesch tamelijk hard en gelijvig: het alderbinnenste merg is voos en wateragtig, en daar in wassen brede of platte kornen, hebbende swartagtige bruyne of roodagtige harde schillen of bolster. Citrulle, of citrul-kruyd, kiger-appel-kruyd, of groene aard-appel-kruyd, of kiger-kruyd, is van rankagtige, rijsagtige, rouwe en langs der aarden leggende steelen, en ook van anwassende klauwierkens: het maakt sik selven ook vast an tuynen en staaken: de bladeren sijn groot en an bijde zijde vry diep gesneden of gekerft. De bloeme is goudverwig geel. De vrugt is gelijk boven beschreven is. |
civil, burgerlijk, heusch, beleeft. |
civile regteren, waereldlijke regters, voor welken allerley regt saaken moeten komen te dienen. |
civile saak, een gemeene geld-schuld saak, of andere gemeene twist-saak om eenig goed, of regt, dat is, een saak daar lijf nog bloed anhangt. |
civiliteren, begeerlijk maaken, beleeft maaken, heusch maaken. |
civiliteyt, beleeftheyd, burgerlijkheyd, heuschheyd. |
| |
C. L.
clamatie, roeping, schreeuwing. |
clameren, roepen, schreeuwen, krijschen. |
clameur, geschreeuw, geroep, gekrijsch. |
clamiteren, seer schreeuwen, seer roepen, seer krijsschen, of dikwils roepen, schreeuwen. |
clandestin, heymelijk. |
| |
| |
clarette, een hoorn, toet-hoorn, of blaas-hoorn. |
clareren, verligten, helderen. |
clarificatie, klaarmaaking. |
clarificeren, klaar maaken, helder maaken. |
claroen, sie clarette. |
classis, een vloot schepen, scheeps-vloot, hoop schepen. Classis, een krijgs-heyr ter zee, een hoop krijgs-lieden ter zee. Classis, een hoop, bende, ruyter-bende, schok, rot. Classis, een geselschap, vergadering. Classis, vergadering, of kerkelijke vergadering, de vergadering van Leeraars van een stad en van eenige dorpen, onder die land-streek behoorende. |
claudicatie, hinking. |
claudiceren, hinken, mank gaan. |
clausule, een byvoegsel, besluyt, besluytsel, slot, slot-rede, sluyt-rede, een grond-rede. |
clausule codicillair, de slot-rede eens uyterste-wils, of eens uyterste-wils begeerte die men doet stellen in de uyterste-wille, inhoudende, dat soo de uyterste-wil geen kragt hebben kan van een volkome uyterste-wil, datse ten minste kragt heeft van een onvolkomene uyterste-wil, of stuks gewijse uyterste-wil. |
clausule derogatoir, een byvoegsel van te niet doeninge, een sluyt-rede van vernietinge eens te maakene uyterste-wil, dat is, een betuyginge in de uyterste-wille, daar mede den maaker wil, dat de uyterste-willen, daar na by hem te maaken, niet en sullen bestaan, anders als mits agter volgende ’t geene aldaar voorgeschreven word. |
| |
| |
clausule edictaal, een byvoegsel van uytroeping, of afkondiging, byvoegsel eens buyten-landsche dagvaarding, waar by een deurwaarder werd gemagtigt van ’t hof, imant by afkondiging en klok-geklank buyten ’s lands te dagvaarden. |
clausule justificatoir, een byvoegsel van regtvaardiging, of verantwoording, die meest in alle dagvaarding-brieven gesteld word, waar by een verweerder (soo hy het bevel des hofs niet en voldoen wil) tegen sekeren dag aldaar gedagvaard werd, om redenen te geven, en dat te regtvaardigen, ofte verantwoorden. Byvoegsel eens dagvaardings, om redenen te geven, van dat men het bevel des hofs of regters niet heeft willen voldoen. |
clausule penael, een byvoegsel van boete, of van straffe, welke boete, of straffe, opgelegt word, die geen, welke willens en wetens iets doet tegens verbod van den hove, of van den regter. |
clausule salutair, een voordeelig byvoegsel, waar door een besluyt in regte tot imants meeste voordeel werd uytgestrekt. |
clausule van arrest, een byvoegsel van besetting, waar by men een vreemdeling, daar men vermoeding van vlugten op heeft, versoekt te mogen besetten en dwingen, maal-stede te kiesen. |
clausule van auctorisatie, een byvoegsel van magtiging, een slot-rede van magtig-maaking: dewelk in een daag-brief, of andere schriftelijke last des hofs, gevoegd word, waar by een deurwaarder of geregts-bode, |
| |
| |
werd gemagtigt de bevelen des hofs of des regters, terstond in ’t werk te stellen en te volvoeren. |
clausule van edict, sie clausule edictaal. |
clausule van inhibitie, een byvoegsel van opschorting van de uytvoering eens gewijsde, een byvoegsel van verbod, of verbieding: waar by verboden word, dat een gewijsde van den laage regters, als nog geen voortgank sal hebben, maar opgeschort blijven totter tijd, als het van den hooge regters werd geoordeelt, dat het selve sal voortgank hebben en uytgevoert werden. |
clerec, of clerecq, gekosene, verkorene, gekosene door ’t lot, die door ’t lot iewers toegekosen is. Clerec, een geestelijke of kerkelijke: iemand die tot een geestelijk of kerkelijk ampt verkoren is. De geestelijken eygenen hun selven die naam toe van verkorenen, ja uytverkorenen, welkers lot of erfdeel den Heer is. Want het Grieks woord κλῆρος Kleros, daar dit bastaart woord clerec afkomstig van is, beteykent mede een lot, erfdeel, etc. Maar ik en hebber noyt vaste brieven van gesien, of sekere getuygenissen, anders als datse het selver seggen, en datse het woord een geestelijke betekenis geven die ’t niet heeft. Daarom is dat by my seer swak en onkragtig, en kan over sulks die luyden soo hoog niet setten en agten, als sy willen, dat men hen agten sal. Clerec, een schrijf-knegt, of schrijf-jongen, in soodanigen betekenis sie ik dat het gebruykt word, van onse duytse regts-geleerden: maar waar sy die betekenis van daan haa- |
| |
| |
len, dat weet ik niet. De geding-besorgers, openbaar-schrijvers, en andere aapen dat al mede na. Een aekster klapt ook wel woorden na, alsse hem voorgesegt worden, maar sonder verstand. |
cleresy, de geestelijkheyd, of een geestelijk-ampt. |
clementie, sagtmoedigheyd. |
client, beschermde, meester, dat is, een wiens regts-saak door een regts-vorderaar, voor den regter bediend word: en over sulks meester genoemt word. Client, schuts-genoot, leen-man of smal-heer, soek vasal. |
clientele, bescherming, in bescherming neeming, is een bescherming waar by een leen-heer sijn leen-man beschermt, voor welk de leen-man wederom schuldig is an den leen-heer, manschap of onderdanigheyd, met betaaling van heer-gewade. |
clientele, vry-geleyde, sie sauvegarde. Clientele, manschap, getrouwigheyd, soek hommagie. |
climaat, lugt-streek, gewest-streek, dat is, een groote wijde des Hemels ofte der Aarde, daar mede sy gelijk als in sekere en gelijke deelen onderdeelt worden. |
clysteer, of clysterie, een spuyting, spuyt-genees-middel, ’t welk in een tinne-spuyt gedaan zijnde, iemand van onder in sijn naars gespuyt word, om afgang te verwekken, of om pijn te stillen, of om eenige andere ongemakken meer te verdrijven. Clysteer, een spuyt, daar men het spuyt-genees-middel uyt spuyt. |
clysteerder, spuyter, spuyt-setter, die iemand |
| |
| |
een spuyt-genees-middel, van agter onder inspuyt. |
clysteerster, spuytster, spuyt-setster, een vrouw die een andere vrouw, een spuyting agter inspuyt. |
clysteren, spuyten, spuyting-setten, of spuyting doen, is een spuyt-genees-middel, van agter inspuyten. |
clysteer-setten, sie clysteren. |
| |
C. O.
coacervatie, ophooping, t’saamen ophooping. |
coacerveren, ophoopen, t’saamen ophoopen. |
coactie, dwang, bedwang, t’saamen-dringing, t’saamen-drijving. |
coadjuteur, een mede-helper, die iemand behulpig is in eenig ampt of bediening. Coadjuteur, mede-helper, een geestelijk mede-helper. De geestelijken hebben in veel van hun ampten mede-helpers, de welken die geen die in ’t ampts bediening zijn, ten diensten zijn; ’t zy in ’t opsiender ampt of een ander. Coadjuteur, een bond-genoot, of mede-helper, die iemand krijgs-hulp send en bystant doet in de oorlog. |
coadjuteren, mede-helpen. |
coadjuvatie, mede-helping. |
coadjuveren, mede-helpen. |
coagulatie, stremming, rinning, dik wording. |
coaguleren, stremmen, doen stremmen, doen rinnen, dik maaken. |
coarctatie, verenging, inkrimping, engmaaking, benauwing. |
| |
| |
coarcteren, verengen, doen inkrimpen, benauwen, engmaaken, t’saamen-dringen, of t’saamen-douwen. |
cockin, boeve, rabaut, truggelaar, bedelaar. |
codicil, of codicip, een stuks-gewijsde uyterste-wil, onvolkome uyterste-wil, of een uyterste-wil sonder erving of onterving, dat is, een laatste begeerte, die men somtijds in een uyterste-wil doet stellen. |
codicillen, of codicippen, onvolkomene uyterste willen, sie codicil. |
coërceren, bedwingen, benauwen, enge besluyten. Coërceren, straffen. |
coërcitie, bedwinging, bedwang, beletsel, benauwing. Coërcitie, straf, straffing. |
coers, loop. Coers, gebruyk. Na de gemeene coers, na ’t gemeen gebruyk, na de gemeene gang, of na de gemeene loop. |
coers hebben, in gebruyk zijn. |
coersier, een snel-paard, loop-paard, oorlogs-paard. |
coertier, een looper, loop-boode, een die men hier en daar send als men wil, en waar men wil: een die uytgesonden word om boodschappen te doen. Coertier, een luysteraar, bespieder. Coertier, maak klaar, middelaar, vreed-maaker. |
coetelas, een korte houwer, kort swaard. |
cogitatie, denking, peynsing, besinning, gedagte, betragting. |
cogiteren, denken, peynsen, besinnen, betragten. |
cognitie, een kennisse, kundschap, oordeelinge. |
| |
| |
cognoscement, kennis. Cognoscement, beken-brief, getuygenis-schrift. Een schrift waar by iemand bekend, iets ontfangen te hebben. |
cognosceren, kennen, verstaan, kennisse hebben, verneemen. |
cohabitatie, bywooning, t’saamen-wooning. |
cohabiteren, bywoonen, t’saamen woonen. |
coherentie, t’saamen-houding, vereeniging. |
cohereren, t’saamen-hangen, an ietwes hangen, an malkander hangen, t’saamen houden. |
cohesie, t’saamen-hanging, t’saamen-houding. |
cohiberen, bedwingen, onthouden, houden, toehouden, verbieden. |
cohibitie, verdwinging, verbieding. |
cohier, een schat-brief, of schatting-brief, in welk men opschrijft, de schatting van eenige goederen. Schatting-brieven zijn ook die de overheyd de burgeren t’huys send, om de schatting, volgens de waarde van hunne goederen, die daar in uytgedrukt staat te betaalen. Cohier, een uytleg-brief, een uytleg. |
cohortatie, anmaaning, opstutsing. |
cohorteren, anmaanen. |
coincideren, op ’t selfde uytkomen, op een uytkomen. |
colere, soek cholere. |
colerye, sie cholerisch. |
coleur, verw. |
colijk, of colicompas, darm-jigt, darm-steeking, buyk-pijn, krimpsel. Dese pijn des buyks, word veroorsaakt door besloote win- |
| |
| |
den, die in den kronkel-darm vergadert zijn, en die ter oorsaak van de dikte der uytwerpselen, de welken een geslooten lijf maaken, niet wel konnen geloost worden. |
colicompas, sie colijk. |
collaboratie, mede-werking, t’saamen-werking. |
collaboreren, mede-werken, t’saamen-werken. |
collateralen, de vrienden van de zijde maagschap, gelijk als broeders en susters, oomen en moeyen, en soo voort hunne kinderen en kinds-kinderen. |
collatie, een vergelijking, bypassing, vergadering. Collatie, een t’saamen-spraak. Collatie, inbrenging, toebrenging, t’saamen-draaging. |
collatie van goed, inbrenging van goed, te weeten, dat men te vooren heeft genooten. Als een kind eenige goederen ontfangt van sijn ouders, dewelke sijn broeders of susters niet ontfangen of genooten hebben, soo moet, by versterf van de ouders, dat kind die goederen wederom inbrengen, in den boedel, of in de boedel beschrijving, op dat de andere broeders en susters mede soo veel voor aftrekken, als de eene broeder of suster ontfangen of genooten heeft. |
collation, een slemp, avond ontbijt. |
collationeren, vergelijken ’t een tegen ’t ander, ’t een tegen ’t ander oversien, of tegen den ander oversien. Collationeren, t’saamen-brengen, t’saamen doen, by passen. |
collationeren de copye tegen ’t principaal, een uytschrift, of afschrift, tegen het oorspronkelijk schrift oversien. |
| |
| |
collationneren, slempen. |
collaudatie, t’saamen-looving. |
collauderen, t’saamen-looven. |
collecteren, by een vergaderen, by een raapen, vergaderen, versamelen. |
collectie, versaaming, vergadering, by een vergadering, by een raping. Collectie, verpagting. |
collecte, vergaarsel, insaameling, ’t vergaderde. |
collecteur, inmaaner, versaamer, versaameler, insaamer, vergaderer. |
collega, een ampt-genoot, ampt-gesel. |
collegialiter, gesaamentlijk. |
collegie, by-een-komste, vergaadering, ampt-genootschap, gilde, geselschap, vennootschap. Collegie, een t’saamen-wooning, of by een wooning van lands-leerlingen, of voedelingen, ’s lands-leerling-huys. Te Leyden sijn twee soodanige huysen of t’saamen-wooningen, waar in verscheyde lands-leerlingen of voedelingen t’saamen-woonen, en op ’s lands kosten, om datse selfs geen middelen hebben, onderhouden worden, en onderwesen in de Gods-geleertheyd, om voor Leeraars der Gemeente, gebruykt te werden. |
collegie der admiraliteyt, de raads-vergaadering van de zee-saaken. |
collegie der gedeputeerden, of gecommitteerden, de raads-vergaadering der volmagt-raaden. |
collegist, een lands-leerling, of lands-voedeling, die op ’s lands kosten onderhouden word, en onderwesen in de Gods-geleertheyd tot Leeraar. Dese lands-leerlingen |
| |
| |
worden tegenwoordig van wijse luyden, met een sondagse naam genoemt brood-rotten: om datse tegenwoordig soo nodig in de Kerk zijn, als de rotten in ’t brood van een groot huys-gesin, daarse altemaal kloek en gesont zijn. De oorsaak, waarom dese luyden onnut zijn, is om datse soo straks alsse gevordert zijn, tot voorgestelders of voorsteller van ’er geleertheyd of gaaven, dat is, bekwaamheyd om te leeren, datelijk beginnen te kuypen (’t welk een seer onbehoorlijke saak is, en niet behoort geleden te werden) sonder ophouden soo lang totse een beroep hebben. Waar door ’t gebeurt, datse meenigmaal iemand, die ’t land niet tot een last is, en die geleerder en beter is, als sy (want meenig weet wel, hoese in die by een wooning t’saamen leeven) in de weg zijn: niet alleen datse soodanigen in de weg zijn, maar sy zijn nu soo overvloedig en meenigvuldig, datse malkanderen in de weg zijn. Want het isser om den brooden te doen, niet uyt yver tot het woord. Siet den oogst is tegenwoordig kleyn, en de Arbeyders seer meenigvuldig. Men mogt nu de Heeren des oogsts (de Staten des lands) wel bidden, datse de onnutte Arbeyders verminderen. Sy kunnen voorwaar nu dat geld, wel nuttelijker besteeden. |
collette, een borst-lap, hals-doek. |
collice, gebrokte spijs, gewreve spijs, ingebrokte spijs. |
collice gestampt, gestampte spijs, gestampte spijs-sop: spijs die in een steen-vijsel gestampt en door een klens-doek uyt- |
| |
| |
gedrukt word, om het sop te besigen. |
collideren, t’saamen-botsen, schokken, t’saamen-stooten, tegen-stooten, de een tegen de ander slaan. |
colliere, borst-lap, hals-doek. |
colligeren, t’saamen-binden, t’saamen-gaderen, t’saamen-raapen, by een raapen, versaamelen. Colligeren, besluyten, afneemen. |
collisie, tegen-stooting, t’saamen-horting, t’saamen-botsing, t’saamen-stooting, t’saamen-slaaning. |
collocatie, t’saamen-plaatsing. |
colloceren, t’saamen-plaatsen. |
colloquie, t’saamen-spraak. |
colloquint, bitter-appel, quint-appel. Dese vrugt of appel is rond als een bal, bekleed met een dunne schorsse, die eerst groen van verwe is, en daar na geel als sy rijp geworden is, welke schelle weg-genomen of afgetrokken zijnde, vertoont sik dat binnenste sagt ofte bol en voos merg, wit van verwe, van binnen in ’t merg leggen kleyne grauwe saadkens beslooten. Van smaak is dese appel soo seer bitter, dat ikse te regt de naam van bitter-appel gegeeven heb. Colloquint, bitter-appel-kruyd, waar an de bitter-appel wast, kruypt met sijn verre en wijt verspreyd leggende ranken langs der aarden, gelijk al de geslagten van komkommers plegen te doen. De bladeren sijn breed met sommige sneden of kerven gespleten en gekloven. De bloemen sijn bleek-geel. De vrugt of appel is gelijk wy boven beschreven hebben. |
| |
| |
colluctatie, t’saamen-worsteling. |
collucteren, t’saamen-worstelen. |
colluderen, t’saamen bedektelijk handelen, besteeken, heymelijk verstaan malkander. Colluderen, t’saamen-speelen. |
collueren, spoelen, anspoelen. |
collusie, heymelijk verstand, bedrog, besteeking, is wanneer twee bedektelijk handelen, of malkander heymelijk verstaan, om anderen te bedriegen. |
colluvie, vuylnis-hoop, slijk-hoop. Colluvie, t’saamen-vloeying. |
colom, pijlaar, suyl, stijl. |
colonel, bende-overste, overste der bende, is een overste van een krijgs-bende voet-volk. Een bende bestaat uyt tien of twalef vaandels krijgs-volk. |
colonie, volk-planting, bevolking, bewooning. Bevolking is als de overheyd eenig volk metter woon send, na een nieuw overwonnen land, of nieuw gevonden land, om daar voort te teelen, en het selve land te bouwen. |
coloreren, beverwen. |
combat, gevegt. |
combinage, t’saamen-voeging, twee by een voeging. |
combinatie, sie combinage. |
combineren, t’saamen-voegen, twee by een voegen. |
combustie, verbranding, brand, ontsteeking, ontsteekendheyd. |
comediant, tooneel-speeler, kamer-speelder. |
comedie, schouw-spel, bly-spel. |
comedi-schrijver, schouw-spel-schrijver, bly- |
| |
| |
spel-schrijver. Die vrolijke en geneuglijke schouw-spelen maakt. |
comeet, een staart-star, of gehairde star. |
comitie, land-dag, rijks-dag, dagvaard. Land-dag is een gesette tijd, als de Staaten des lands en de Edelen vergadering houden, over land-stant raakende saaken. Rijks-dag is, wanneer in een Koningrijk, de rijks-raaden en adel vergadering houden. |
commanderen, gebieden, beveelen. |
commandement, bevel, gebod. |
commandeur, bevel-hebber, beveler. Die iewers bevel over heeft. |
commandeur-schap, bevel-hebberschap. |
commemoratie, herdenking, herhaaling, verhaaling, vertelling. |
commemoreren, herdenken, overdenken, herhaalen, verhaalen, vertellen. |
commemorabel, herdenkbaar, overdenkbaar, herdenkens waardig, overdenkens waardig, herhaalbaar, verhaalbaar, vertelbaar, herhaalens waardig, verhaalens waardig, vertellens waardig. |
commendabel, anprijselijk, prijs-waardelijk, prijs-waardig. |
commendatie, anprijsing, anbeveeling. |
commenderen, anprijsen, anbeveelen. |
commensaal, een dis-genoot, tafel-gast. Dis-genooten zijn, die met malkander een disch genieten. |
commensurabel, t’saamen-meetelijk. |
commensureren, t’saamen-meeten. |
commentarie, bedenking, overlegging, verklaaring, Commentarie, antekening, dat is, een korte beschrijving van dagelijk- |
| |
| |
sche handelingen, gedagtenis-boek. |
commentarien, antekeningen, die men gehouden heeft van sijn dagelijkse handelingen. |
commentatie, verklaaring, versiersel. |
commenteren, antekenen, antekening maaken, verklaaren, versieren. |
commercie, koop-handel, verhandeling, hantering, gemeynschap. |
commere, gemoeder, of doop-hefster die iemands kind ten doop heft. |
commeer-schap, gemoederschap, of doop-hefsterschap. |
commessatie, brassery, slemping, gast-houding. |
commesseren, brassen, slempen, smetsen, smullen, gast-houden. |
commigratie, verhuysing. |
commigreren, verhuysen, sik neder-setten. |
comminatie, dreyging. |
commineren, dreygen. |
comminueren, verbreyselen, kneusen, in stukken wrijven, in stukken breeken. |
comminutie, verkleyning, verbreyseling, kneusing. |
commisceren, vermengen, t’saamen-mengen, ’t een onder ’t ander mengen. |
commiseratie, erberming, deernis. |
commisereren, erbermen, deernis hebben. |
commijs, een bevel-hebber. |
commissaris, een gemagtigde, bevel-hebber, die gemagtigt is, of bevel heeft, om iets te verrigten. Commissaris, een haage-sette regter, een gemagtigde regter, of afgevaardigde regter, is die by toestemming van de andere mede regters, het zy om oogbeschou- |
| |
| |
wing iewers over te neemen, of om iemand in sijn besit te helpen, of om iets anders te doen en te verrigten, gemagtigt en afgevaardigt word, of een haage-sette regter is, die van de gewoonelijke regters bevel hebben, om in hun plaatse kennisse te neemen van eenige saaken. Commissaris, een haage-sette regter, of nagesette regter, een gestelde regter, dat is, die gekoren word, en geset over een laager regt-bank, na het believe en behaage des opperregters, van de welke hy sijn bepaalde magt ontfangt. |
commissaris en adjunct, een gemagtigde regter, of afgevaardigde regter of raads-heer, met een geregts-schrijver, of een ander die hem bygevoegt werd. Het gebeurt al dikwils, dat de raads-heeren een van hun afvaardigen, met een geregts-schrijver, om kennisse te neemen van eenige saaken; ’t zy om getuygen te hooren, of iets anders te verrigten. |
commissaris van krijgs-volk, ondersoeker van ’t krijgs-volk. Een die naarstig ondersoekt of ieder hoofdman, al sijn geset getal van krijgs-volk heeft onder sijn vaandel, en of geweer en wapenen al zijn, gelijkse behooren te zijn. Wapen-schouwer, krijgs-volk-schouwer, of commissaris van krijgs-volk, volk-werver, volk-anneemer. Die volk ten oorloog opsoekt en anneemt. |
commissaris van proviande, opsiender der leef-togt, lijf-togt besorger. Die de lijf-togt en allerley levens nood-druft van koorn, en wijn, en vleesch besorgt. |
commissarissen van de bank van leening, bevel- |
| |
| |
hebbers van de bank van leeninge, of opsienders over de bank van leeninge, sijn die gemagtigt zijn, om den opsigt en bevel te hebben over de bank van leeninge. |
commissarissen van desolate boedels, haage-sette-regters over de verlaatene boedels, die over de verlaatene of afgestaane boedels van bank-breekers, of agter-uytvaarders gestelt zijn, en tusschen schuld-eyscher en schud-eyscher van een schuldenaar gewijsde geeven, wiens inschuld voor-regt heeft, om eerst betaalt te worden. |
commissarissen van houwlijks-saaken, haage-sette-regters van houwlijks-saaken, die over houwlijks-saaken en over de twist en krakkelen daar uyt rijsende, gewijsde geeven, of regt spreeken. |
commissarissen van kleyne saaken, haage-sette-regters van kleyne saaken, die over eenige kleyne besondere saaken regt spreeken. |
commissarissen van zee-saaken, haage-sette-regters van de zee-saaken, die over de zee-saaken, en over des selfs verschillen, oordeel vellen. |
commissarissen van de wissel-bank, bevel-hebbers van de wissel-bank, of opsienders over de wissel-bank, die gestelt zijn om opsigt of bevel te hebben, over de wissel-bank. |
commissie, bevel, last. |
commissie op een commissaris om getuygen te hooren, een bevel of last van ’t hof an een haage-sette-regter, of afgevaardigde regter om getuygen te hooren. |
commissoriaal, gemagtigtlijk, bevel-hebbelijk. |
| |
| |
commitigatie, vermurwing, versafting. |
commitigeren, vermurwen, versaften. |
committent, een bevel-geever, beveeler, last-geever, belaster: die magt heeft iemand iets te beveelen of te belasten. |
committeerde, een gemagtigde, bevel-hebber, volmagt, die gemagtigt is, of bevel heeft, om iets te verrigten. Committeerde van ’t land, een volmagt van ʼt land, die van de Staaten des lands gemagtigt word, om van hunnent wegen als volmagt of gesant, te gaan ter vergaaderinge van de algemeene Staaten der vereenigde Landschappen. Committeerde van een stad, een volmagt van een stad, die van een stads wegen gemagtigt word, om te gaan ter vergaadering van de Staaten des lands. Committeerde-raaden, volmagt-raaden, de welken op de voorvallende saaken des lands, die geen uytstel lijden, beraaden en besluyten wat noodig dient gedaan of gelaaten te werden: ʼt welk geschied, als de Staaten, dewelke alle drie maanden vergaaderen, somtijds eerder, niet vergadert zijn. |
committeert, gemagtigt, belast, bevolen. Committeert, misdaan, begaan, bedreven, gepleegt. |
committeren, belasten, beveelen, beveel geven. Committeren, misdoen, begaan, bedrijven, pleegen, tegenstellen. Committeren, te bewaaren geeven, overgeeven, tʼsaamen setten, by een voegen, versaamelen. Committeren, beginnen, anvangen. |
committimus, brieven van bevel, van de hooge aan de laage regters, by de welke sy aan |
| |
| |
de selven beveelen, om kennisse van een saak te neemen. Committimus, wy beveelen. Committimus, volle magt. |
commodieus, gemakkelijk, gerijflijk. |
commoditeyt, gemakkelijkheyd, gemak, bekwaamheyd, gelegentheyd, gerijf, gevoeg, gedienstigheyd. |
commonitie, vermaaning, waarschouwing. |
commotie, een beroerte, beroering, ontroering. Commotie, een oploop. |
commovement, beweeging, beroering. |
commoveren, beweegen, roeren, verroeren. |
communicabel, mede deelbaar, gemeynbaar. |
communicabiliteyt, mede deelbaarheyd, gemeenbaarheyd. |
communicatie, gemeynschap-houding, mede-deeling, gemeen-maaking, gemeynschap, gemeynschap-houding, (te weeten, met den Saligmaaker en der geloovige met malkander) word gesegt te geschieden, wanneer de geloovigen, het Avondmaal des Heeren, tot des selfs gedagtenis houden. Communicatie, een beraading, beraadslaging. |
communicatoir, mede-deelbaar, gemeynbaar. |
communicatoir proces, soek proces communicatoir. |
communiceren, mede-deelen, gemeen maaken. Communiceren, te raade neemen. Communiceren, gemeynschap houden. |
communie, gemeynschap, gemeynschap-houding, sie communicatie. |
commutatie, verandering, verwisseling, omstel. |
commuteren, wisselen, verwisselen, mangelen, veranderen. |
| |
| |
compact, een verbond, verdrag, verding. |
compaignie, geselschap, maatschap, makkerschap, vennootschap, gemeenschap. Compaignie, een vaandel krijgs-volk, ʼt zy te voet, of te paerd. Compaignie te voet, of compaigne voet-volk, een vaandel te voet, of een vaandel voet-volk. Compaignie te paerd. Compaignie paerden, of compaignie rijders, een vaandel volk te paerd, een vaandel rijders, of een vaan-rijders. |
compaignon, gesel, maat, makker, vennoot, mede-genoot, mestander. |
comparant, verschijner, vertoonder, die op een plaats verschijnt of komt, daar hy iets doen moet, of iets te doen heeft. |
comparatie, een vergelijking, gelijkenis. |
compareren, verschijnen, sik openbaarlijk vertoonen, openbaaren, op een plaats komen. |
compareren ter plaatse contentieus, komen op de plaatse des geschils, verschijnen ter plaatse des geschils. Dat is, komen ter plaatse daar verschil om is, ʼt zy om de belending, paal-scheyding of iets anders. |
compareren voor commissarissen, op hoope van accoort, verschijnen voor eenige raads-heeren of haage-sette-regters, daar toe afgevaardigt om een daading of verdrag, is ʼt moogelijk, in te gaan. |
comparitie, een by een komst, vergadering, tʼsaamenkomst. Comparitie, een verschijning, vertooning. |
comparitie personeel, soek personele comparitie. |
comparitie ten fine van accoord, een by een |
| |
| |
komst op hoope van verdrag, of overkoming: een tʼsaamen-komst ten dien eynde of men soude konnen over een komen. |
comparitie voor commissaris op de deugdelijkheyd of ondeugdelijkheyd van de gijseling, een by een komst voor een hage-sette-regter, of raads-heer op de deugdelijkheyd, of ondeugdelijkheyd van de gijseling: of een by een komst voor een haage-sette-regter, of raads-heer daar toe afgevaardigt, over de kragtigheyd of onkragtigheyd van de gijseling, dat is, of iemand te regt of te onregt gegijselt is. |
comparuit, oorlof van den hove, dat is, ontslaging van de voor regt betrekking, ʼt welk den gedaagde krijgt, als die voor den regter komt, en den dagvaarder niet: en word vorders de anlegger of dagvaarder gedoemt in de kosten te betaalen, soo der de gedaagde eenige gedaan heeft. |
compas, een streek-wijser, daar men de streeken, die de oorden der winden anwijsen, opsiet; de selven zijn 32 in ʼt getal. Compas, een passer. |
compassie, medelijden, medoogen, deernis. |
compateren, meedoogen hebben, medelijden hebben. |
compatibel, medelijdig, lijdelijk, gedoogsaam. |
compeer, gevader, doop-heffer. Die als gevader of getuygen over iemands kind, het welk gedoopt word, staat. |
compeer-schap, gevaderschap, doop-hefferschap. |
compelleren, anspreeken, of toespreeken ie- |
| |
| |
mand, benoemen, beklagen, beschuldigen. Compelleren, dwingen, bedwingen, sluyten, tʼsaamen stouwen, tʼsaamen sluyten, tʼsaamen drijven, toedrijven. |
compendie, verkortsel, kort beleed. |
compendieus, beknopt, kort, in een verkort, ingedrongen. |
compensatie, verlijkinge, tʼsaamen gelding, dat is, de eene schuld, schade, of kosten, tegen den ander setten of verlijken. Compensatie, vereevening, geeving van ʼt een om ʼt ander. Compensatie, vergelding. |
compensatie van kosten, verlijking van de kosten des gedings, dat is, wanneer ider der regts-pleegers word toegewesen by ʼt gewijsde, dat elks gedaane kosten sal tegen den ander geset en verleken worden. |
compenseren, verlijken, vergelijken, tʼsaamen gelden, vereevenen, vergelden. |
compenseren de kosten van ʼt proces, verlijken de kosten des gedings, dat is, des eens gedaane kosten tegen den ander stellen. |
compesceren, bedwingen, beteugelen, betoomen, tegenhouden, stoppen, toesluyten. |
competeren, behooren, toebehooren, angaan. Competeren, mede begeeren, mede eyschen, begeeren ʼt geen dat een ander begeert. Competeren, ankomen, toekomen. Competeren, schuldig zijn, voegen. |
competent, behoorig, toebehoorende, behoorlijk. Competent, onderhoorig, wettig. |
competente regter, onderhoorige regter, wettige regter, dagelijkse regter, in wiens regts gebied men woont, of onder wiens regts gebied men onderhoort. |
| |
| |
complacentie, believing, behaaging. |
complaceren, believen, behaagen. |
complainte, een klagte, beklag. Complainte, de klagte die men ten hoof doet, of an den regter, in geval van nieuwigheyd, als iemand in sijn rustig en vredig besit gewelt, of hinder angedaan werd, of dat hy uytgestooten werd uyt sijn vreedig en rustig besit, sie mandament van complainte. |
complecteren, omhalsen, omvangen, tʼsaamen begrijpen. |
complect, volkomen, voltoyt, vol. |
complexie, omvanging, omtogt, tʼsaamen-begrijping, tʼsaamen voeging, van twee dingen, behelsing, omhalsing. Complexie, aart, gesteltheyd. |
complicen, makkers, mede-pleegers van eenig kwaad. |
complimenten, eer-dienstigheden, dienst-biedingen, dienst-reden, dienstigheden, pligt-pleegingen, pligt-reden. Complimenten, ydele segs woorden, beleefde woorden sonder meenen, hoofsche woorden. |
complimenteren, gedienstigheyd betoonen, pligt-pleegen, dienstbieden. Complimenteren, beleefde woorden sonder meenen gebruyken, hoofsche woorden gebruyken. |
complot, of complotterye, een tʼsaamen-spanning, anslag, opstel. |
complotteren, tʼsaamen spannen, tʼsaamen staan, anslag maaken. |
complotteur, tʼsaamen-spanner, anslag maaker. |
componeren, tʼsaamen stellen, toestellen, omstellen, verdraagen. Componeren, digten. |
| |
| |
componist, sang-maaker, maaker, toesteller, tʼsaamen-steller. |
comportement, wandel, handel en wandel, gedraaging, anstelling, voere. |
comporteren, gedraagen, anstellen. Comporteren, tʼsaamen draagen, by een draagen. |
composant, tʼsaamen-steller. Composant, versoener, afmaaker: die in der minne iets afmaakt met iemand. |
composeren, afmaaken, soenen, versoenen, verdraagen, over een komen. Composeren, tʼsaamen stellen, tʼsaamen setten, tʼsaamen voegen, gevoegen, toestellen. |
compositie, afmaaking, soening, versoening, verdrag, misdaads afmaaking, dat is, als iemand een misdaad afmaakt, met den schoud of schuld-regter, om wederom vry en onanspraakelijk wegens de begaane misdaad te zijn. Compositie, een tʼsaamen-stelling, tʼsaamen-setting, tʼsaamen-voeging, toestelling, schiklijkheyd. Compositie, een menging. |
compositeurs, gekorene soen-maakers, scheyds-luyden, die men kiest om ons te versoenen en te bevreedigen, wanneer men verschil heeft, of twistig is. |
compost, mengel-spijs, tʼsierkost, lekkerny. Compost, sulte-spijs, sultsel, sulting. |
compoteur, drinke-broer, mede-drinker, drink-gesel, drink-makker, gelag-maat, gelag-genoot, lag-genoot. |
comprehenderen, begrijpen, verstaan. Comprehenderen, omvangen, omgrijpen, vatten, bevatten, vervangen, in een trekken. |
| |
| |
comprehensie, begrijping, verstaaning, vatting, bevatting, omgrijping, omvanging. |
compres, gedrongen, by een gedrongen, geparst, druksel. |
compressie, toeparssing, toedrukking, drang, besluyting, benauwing. |
comprimeren, toeparssen, toedrukken, bedwingen, toedouwen, sluyten, benauwen. |
compromis, een verblijf, als men een saak aan een of meer gewillekeurde regters verblijft, om na regten daar af te oordeelen. Compromis, een toesegging, belofte. |
compromitteren, verblijven, sijn saak aan iemand verblijven, om daar regt over gesprooken te hebben. Compromitteren, toeseggen, belooven, tʼsamen belooven. |
compromittenten, verblijvers, die hun saake aan een of eenige by hun daar toe gekoosen regters verblijven, om daar van te oordeelen, gelijk hun na regten dunken sal, te behooren. |
comptoir, een reken-kamer, reken-tafel, schrijf-tafel, banke-wissel. |
comptoir-boek, een rekening-boek, boek van rekening. Comptoir-boek, een schrijf-boek. |
comptoir-inkt, schrijf-inkt. |
compulsie, tʼsaamen-drift, toedrijving, tʼsaamen-stouwing, tʼsaamen-sluyting, bedwinging. |
compulsoir, een dwang-brief, brief van dwang-leevering, waar by een geregts-schrijver van de hooge regters, word belast an iemand afschrift van een gewijsde, of ding-taalen |
| |
| |
te geeven: een bevel van de hooge regters tegens geweygert regt, en geleede over last. |
compulsoirien, dwang-brieven, brieven van dwang-leevering, sie compulsoir. |
computatie, rekening, tʼsaamen-rekening, telling. |
computeren, rekenen, anrekenen, tʼsaamen rekenen, tellen. Computeren, agten, schatten, meynen, oordeelen. |
concederen, bewilligen, toestaan, toelaaten, verleenen, gunnen, toegeeven. |
concept, een begrijp, ontwerp, opneeming, ontfanging. |
conceptacle, of conceptakel, verblijf-plaats, begrijp-plaats. |
concerneren, angaan, betreffen, behooren, aanbehooren. Concerneren, ansien, klaarlijk sien. |
concert, over een komst, onderhandeling. |
concertatie, strijding, tʼsaamen-strijding, twist, kijving. |
concerteren, tʼsaamen strijden, tʼsaamen wedden, strijden, wedden, vegten, kijven, twistig zijn. |
concessio, bewilliging, toelaating, toestaaning, gunning. |
concideren, nedervallen, vergaan, verderven. |
conciergie, een hof-wagter, hof-houder, een lands, of stads-huys bewaarder, een lands of stads-huys havenaar, die de wagt en opsigt heeft over een hof, lands of stads-huys, dat het selve wel en schoon gehouden werd. Conciergie, is ook die het goed der geener |
| |
| |
die geloos-pand, ge-eygen-pand en met alle regten uytgewonnen zijn, haalt en doet verkoopen, en het geld daar van komende, onder de schuld-eyschers uytdeelt: soo dat men hem ook kan noemen, uytvoerder der gewijsdens. |
concilie, een raads-vergadering, een land-dag, land-raad. Concilie, een kerken-raad, een kerken-raads vergadering. |
concilieren, bevredigen, versoenen. |
concinneren, tsieren, vertsieren, fraay maaken, bereyden, toerusten, tʼsaamen voegen. |
concinniteyt, welschikkelijkheyd, welgeschiktheyd. |
concipieren, begrijpen, ontwerpen, opneemen, ontfangen. |
concisie, doorsnijding. |
concitatie, verwekking, anmaaning, anporring, anprikkeling, oprooying, beroering. |
conciteren, anmaanen, anporren, oprooyen, anprikkelen, beroeren, verwekken, beweegen, voortdrijven. |
conclave, een kamer, vertrek, vertrek-kamer, een binnen-kamer met nog andere vertrekskens of kamerkens, die met een sleutel geslooten worden. |
concluderen, besluyten, tʼsaamen sluyten, insluyten, en concluderen in regten, besluyten in regten, de saake in regten anleggen, de saake tʼsaamen in regten besluyten, besluyten in regten, is wanneer men in ʼt korte, sijn meyninge en gevoele, van sijn saak den regter heeft voor gedraagen, als |
| |
| |
dan te begeeren, dat het regt, ʼt welk wy meynen ons te behooren, sal toegewesen werden; of besluyten in regten, is de saake op alles besluyten, sonder daar na iets meer over te leggen, en op ʼt overgelegde regt versoeken. |
conclusie, een besluyt, slot. Conclusie in regten, een besluyt in regten, is een korte stellinge en grond, daar op het geding aangelegt word, of een kort begrijp van des dingers meyninge, om daar op regt te bekomen. |
conclusie ten verbaalen, mondelijke besluyten, die men mondeling over en weder doet, sonder in geschrift te stellen. |
conclusie van antwoord van de gedaagde, besluyt van antwoord van de gedaagde, is de antwoord en besluyt van de gedaagde op den eysch en besluyt van den eyscher. |
conclusie van eysch van den eyscher, ʼt besluyt van den eysch des eyschers, is den eysch en besluyt des eyschers gedaan, en genoomen tegens de gedaagde. |
concoctie, kooking, verdouwing, verteering. |
concomitantie, verselling, geleyding. |
concomiteren, versellen, geleyden. |
concordantie, een tʼsaamen-stemming, over een stemming. |
concorderen, over een komen, eens zijn, over een stemmen. |
concordie, eendragt, eendragtigheyd, eenstemmigheyd. |
concorporeren, belighaamen, belijven, van veel lighaamen een maaken, tot een lijf maaken, de lighaamen tʼsaamen voegen. |
concreatie, tʼsaamen-maaking, mede-maa- |
| |
| |
king, tʼsaamen gedaant-geeving, mede gedaant-geeving, of tʼsaamen gestalt-geeving, mede gestalt-geeving, tʼsaamen wijs van bestaan-geeving, mede wijse van bestaan-geeving. |
concreëren, tʼsaamen maaken, mede maaken, tʼsaamen wijse van bestaan geeven, mede wijse van bestaan geeven, tʼsaamen gedaante geeven, tʼsaamen gestalte geeven, mede gedaante geeven, mede gestalte geeven, dat is, als iemand met een of meer anderen tʼsaamen iets maaken, gedaante of gestalte geeven. |
concreperen, uytbersten, kraaken, ratelen, klateren, deunen, geluyd geeven. |
concubine, een bywijf, een bysit, een bywijf is soodanig een, die van een man genoomen word als wijf of vrouw, behalven de getrouwde vrouw, die hy heeft. Welke daad by ouds (als in sik self niet kwaad zijnde, gelijk ʼt nu ook nog niet is, schoon ʼt nu ongeoorloft is) geoorloft was, dat een man booven een of meer getrouwde vrouwen, nog verscheyde bywijven nam. En bestond dies tijds het onderscheyd tusschen een getrouwd wijf, of bywijf, maar alleen daar in, dat een man de bysit maar tot sik nam sonder houwlijks goed, of houwlijkse voorwaarde, om dier oorsaak en erfde wederom de bywijven niet by versterf des mans, maar heur wierd maar alleen een seker stuk gelds gegeeven, daar sy mede afstonden. Concubine, een boele, of bysit, is een vrijster of weduwe, die met een vryer, of wedunaar, liefde pleegt buyten houwlijk. Bysit wordse |
| |
| |
gesegt van de bywooning buyten houwlijk: of boele van boelen of boeleren, ʼt welk beteykent beminnen, of het werk der liefde pleegen, gelijk tusschen man en vrouw geschied. Boelschap, of bysitschap en is mede in sik self niet kwaad, alhoewel sulks, als ook het veel houwlijk, by de land-wet, niet sondens halven, maar om eenige goede insigt, en rede, verbooden werd. |
concupiscentie, begeerlijkheyd. |
concupisceren, begeeren. |
concurreren, mede deelen, tʼsaamen deelen, dat is, even gelijk regt hebben tot eenige goederen van een schuldenaar. Concurreren, tʼsaamen loopen, tʼsaamen komen, tʼsaamen gaan. |
concurrentie, mede-deeling, tʼsaamen-deeling, dat is, even gelijk regt hebbing tot eenige goederen van een schuldenaar. Concurrentie, tʼsaamen-looping, tʼsaamen-kooming, tʼsaamen-gaaning. |
concursie, tʼsaamen loop, tʼsaamen-looping, toelooping. |
concussie, knevellerye, geld afparsing, door vreese die iemand een ander anbrengt wegens sijn magt. Concussie, dwang, overlast. Concussie, vrees anjaaging, ontroeringe des gemoets. |
condemnatie, doeming, verdoeming, verwijsing, veroordeeling. Condemnatie, een gewijsde tot iemands nadeel, verwijsing. |
condemneerde, verwesene, gedoemde, verdoemde, veroordeelde. |
condemneerder, verwijser, veroordeeler, doemer, verdoemer. |
| |
| |
condemneren, doemen, verdoemen, verwijsen, veroordeelen. |
condependeren, tʼsaamen hangen, tʼsaamen afhangen, mede afhangen. |
condependentie, tʼsaamen hang, tʼsaamen-afhanging, mede afhanging. |
condescenderen, inwilligen, toestaan. Condescenderen, aftreeden. |
condictie, een intrekking, wedereysching, wedereysching van ʼt geen te onregt, of te veel betaalt, of gegeeven is. Condictie, ontbieding, ansegging, daaging, dagvaarding, toesegging. |
condiscipel, mede-leerling, school-geschel, leer-gesel. |
conditeur, maaker, stigter, vinder, die iets maakt of uytvind, of die iets stigt of timmert. |
conditie, een voorwaarde, besprek, beding, een indien, een midts, een voorslag. Conditie, de staat, of gelegentheyd van iemand. |
conditioneren, bevoorwaarden, bedingen, bespreeken, voorbedingen. |
conditioneel, bevoorwaardig, op beding. |
conditioneel hypoteeq, soek hypotheecq conditioneel. |
condoleantie, leet-beklaaging, rouw-beklaaging, rouw-klagt. |
condoleren, rouw-beklaagen, leet-beklaagen. |
condonatie, vergeeving, vergiffenis, geeving, schenking. |
condoneren, vergeeven, kwijtschelden, geeven, schenken. |
conducteur, een huurder, of huurman, die iets huurt. |
conductie, huur, huuring. |
| |
| |
conduite, geley, beleyd. |
conduplicatie, weerhaaling, verdubbeling. |
condupliceren, verdubbelen, tweevoudig maaken. |
confabulatie, tʼsaamen-praating, klapping, tʼsaamen-klapping. |
confabuleren, tʼsaamen praaten, praaten, tʼsaamen klappen, beuselingen vertellen onder den ander. |
confectie, volbrenging, voleynding, volmaaking, vervulling, maaksel, opmaaking. Confectie, suyker-kost, suyker-werk, doorsuykering, of confectie, toebereydsel, toemaaking. Een toebereydsel van eenige enkele kruyden, saaden, sap, &c. doorkooking, of menging met suyker tot een redelijke dikte, ʼt welk als dan in potten gedaan word en bewaard tot gebruyk. |
confederatie, een verbond, verbondmaaking, bondgenootschap. |
confedereren, verbond maaken, bondgenootschap angaan. |
conferentie, een vergelijking, oversiening van ʼt een tegen ʼt ander. Conferentie, een tʼsaamen-spraak, reden-wisseling. Conferentie, een tʼsaamen-draaging, tʼsaamen-brenging. |
confereren, vergelijken, vergelijken ʼt een tegen ʼt ander, ʼt een tegen ʼt ander oversien, ʼt een by ʼt ander houden, over een brengen. Confereren, reden-wisselen, tʼsaamen spreeken. Confereren, inbrengen, toebrengen, tʼsaamen-brengen, opdraagen, tʼsaamen-draagen. |
confereren de copie met het principaal, een uyt- |
| |
| |
schrift tegen het oorspronkelijk geschrift gelijken en oversien. |
confessant, belijder, bekenner, die iets belijd, of bekend, gedaan te hebben. |
confesseren, bekennen, belijden, biegten. |
confesseur, een biegt-vader, die iemands biegt, dat is, belijdenis of bekentenis van ʼt geen hy gedaan heeft, hoort, en gehoort hebbende aflaat geeft. Confesseur, biegteling, biegter, belijder: die belijdenis of bekentenis, dat is, biegt, doet van ʼt geen hy gedaan heeft. |
confessie, een bekentenis, een belijdenis, biegt. |
confessoire actie, een bekennende antaal, een bevestigende antaal, waar by iet bevestigt word. |
conficeren, volmaaken, afvaerdigen. |
conficieren, voleynden, ten eynde brengen, volbrengen, volmaaken, voldoen, maaken, doen. |
confidentie, vrymoedigheyd, vertrouwtheyd, betrouwing. Confidentie, onbeteutertheyd, onvertsaagtheyd, stoutheyd. |
confideren, betrouwen, vastelijk gelooven, hoopen. |
confieren, sie confideren. |
configeren, anhegten, tʼsaamen-hegten, anvastmaaken, door-steeken, door-rijgen. |
configuratie, gelijk-staltiging, tʼsaamen-staltiging, gelijk-gedaantiging, gelijk-gedaantmaaking, gelijk-gestaltmaaking, |
configureren, gelijk-gedaantigen, gelijk-gestaltigen, van gelijke gestaltenis maaken, van gelijke gedaante maaken. |
| |
| |
confineren, bepaalen. |
confirmatie, bevestiging. |
confirmeren, bevestigen, gestaden. |
confiscatie, een verbeurt-maaking, anslaaning, verbeurt-maaking van goederen, de welke geschied om eenige misdaad. |
confisqueren, verbeurt maaken, anslaan iemands goederen. |
confijten, insulten, sulten, door suykeren. |
confiteren, belijden, bekennen, biegten. |
confiture, suyker-werk, suyker-gebak, gesuykert ooft, suyker-ooft, insulting: vrugten die door suykert zijn, om lang te konnen goed blijven. |
confleren, tʼsaamen blaasen. Confleren, goud, silver, of koper, &c. smelten, of gieten, smeden. Confleren, verkrijgen, vergaaderen, ophoopen, tʼsaamen rukken. |
conflict, tʼsaamen strijd, gevegt. |
confligeren, tʼsaamen strijden, tʼsaamen vegten. |
confluentie, tʼsaamen-vloeying. |
conflueren, tʼsaamen vloeyen, tʼsaamen komen. |
confonderen, verwarren, beschaamen. |
confoor, een tafel vuur-pan: die men op tafel gebruykt, om een schootel eeten dat wat kout is, op te setten. |
conform, gelijkvormig, over een komende. |
conformatie, gestalt-geeving, gelijkvorming, na-schikking, vergelijking. |
conformeren, vergelijken, gestaltenis geeven, gelijk vormen, gelijk stellen, na schikken, tʼsaamen maaken. |
conformiteyt, in gevolg, gelijk gestelt. Con- |
| |
| |
formiteyt, gelijk-gestaltigheyd, gelijk-vormigheyd. |
confort, versterking, troost, verfrissching. |
conforteren, versterken, bevestigen. |
confrater, mede-broeder, gebroeder, spits-broeder. |
confringeren, verbreeken, breeken. |
confrontatie, over een brenging, tegen elkaarstelling, dat is, als de regts-plegers, of eenige getuygen tegen malkander worden gehoort. Confrontatie, oversiening. |
confronteren, tʼsaamen vergelijken, over een brengen, tegen elkaar stellen, den een by den ander vergelijken, oversien de eene schrift tegen den ander. |
confugeren, toevlugten, iewers na toevlugten, of tot iemand vlugten, toevlugt neemen. |
confugie, toevlugt. |
confunderen, vermengen, tʼsaamen mengen, onder een mengen. |
confunderen, verwarren, beschaamen. |
confuys, of confuus, verwart, ontstelt, beschaamt. |
confusie, vermenging, tʼsaamen-menging. Confusie, verwarring, beschaaming. |
confutatie, wederlegging, tegen-segging, verwerping, veragting. |
confuteren, wederleggen, tegen seggen, verwerpen, veragten, beschelden. |
conge, verlof, oorlof. |
congelatie, bevriesing, stremming, stolling. |
congeleren, bevriesen, stremmen, stollen. |
congereren, tʼsaamen draagen, tʼsaamen brengen, tʼsaamen hoopen. |
| |
| |
congerie, een stapel, troppel. |
congessie, tʼsaamen-hooping, tʼsaamen-brenging, tʼsaamen-draaging. |
congratulatie, begroeting, geluk-wensching. |
congratuleren, begroeten, geluk wenschen. |
congregatie, versaameling, vergaadering, versaaming. |
congregeren, versaamelen, versaamen, vergaaderen. |
congrueren, gevoegen, over een komen. |
congruent, gevoeglijk, over een komend. |
congruentie, gevoeglijkheyd, over een koming. |
conjecture, een raadsel, gissing, raaming. |
conjectureren, raaden, gissen, raamen. |
conjugeren, sie conjungeren. |
conjunctie, tʼsaamen-voeging. |
conjuncture, tʼsaamen-voeging. |
conjuncture, gesteltheyd, loop des tijds. |
conjungeren, tʼsaamen voegen, vereenigen, tʼsaamen binden. |
conjuratie, een tʼsaamen-sweering, besweering, eed gespan, dat is, met eeden sik onder den ander verbinden, en tʼsaamen over een draagen eenig ding te doen. |
conjureren, tʼsaamen sweeren, tʼsaamen-sweering maaken, besweeren. |
connecteren, tʼsaamen knoopen, tʼsaamen hegten, tʼsaamen binden. |
connexie, tʼsaamen-knooping, tʼsaamen-binding, tʼsaamen-hegting, verknooping, an een binding. |
conniventie, oogluyking, gedooging, door de vinger siening. |
conniveren, gedoogen, door de vinger sien, oogluyken. |
| |
| |
connoteren, mede-betekenen. |
conquadreren, vierkanten. |
conquereren, beklaagen, klaagen. |
conquest, verovering, overwinst. |
conquesteren, veroveren, verkrijgen, winnen. |
conrector, mede-school-voogd, onder-school-voogd, of tweede school-meester, die nevens de eerste of opper-school-meester is gestelt over de schoolen. |
conroot, een meenigte, vergadering. |
consacratie, toeheyliging, toeweying, heyliging, weying, heyligmaaking. |
consacreren, toeheyligen, toeweyen, heyligen, weyen, heylig maaken. |
consalutatie, tʼsaamen-groeting, mede-groeting, begroeting. |
consaluteren, tʼsaamen groeten, malkander groeten, groeten de een de ander, begroeten, mede groeten. |
consanguiniteyt, bloedvriendschap, maagschap, bloedverwantschap. |
conscenderen, opgaan, opklimmen, klimmen. |
conscientie, geweeten, gewisse, mede-weeting. Gewisse, of geweeten, is ʼt oordeel des mensch van sijn selfs daaden. Geweeten is tweederley, een goed geweeten, waar door den mensch sik selfs oordeelt, geenes kwaads bewust te zijn: en een kwaad geweeten, die als een duysent getuyg den mensch oordeelt en overtuygt van kwaade daaden bewust te zijn. |
conscientie maaken van eenige saaken, swaarigheyd maaken van eenige saaken, dat is, door vreese des gewisse bewogen worden iets niet te doen. |
| |
| |
conscientieus, opregt, vroom, naauw geset, gods-dienstig. |
conscinderen, doorsnijden, in stukken snijden, doorhouwen, doorhakken, verscheuren. |
conscriberen, beschrijven, schrijven, opschrijven. |
conscriptie, opschrijving, beschrijving, tʼsaamen-schrijving, geschrift. |
consecrateur, anhanger, navolger. |
consecratie, sie consacratie. |
consecreren, sie consacreren. |
consecutie, navolging, agtervolging, vervolg. |
consent, bewilliging, verwilliging, toestaaning, toestemming, verwillekeuring, oorlof, verlof. |
consenteren, bewilligen, toestaan, inwilligen, toestemmen, verwilligen, verlof geeven, verwillekeuren. |
consequent, volgende, diesvolgens. |
consequentie, gevolg, vervolg. |
consequeren, agtervolgen, vervolgen, volgen, nagaan, geraaken, agterhaalen. Consequeren, verkrijgen, erlangen, besitten, genieten. |
conservatie, behouding, behoeding, bewaaring, behoudenis, beschutting, onderhouding. Conservatie, goedhouding. |
conserve, insulting, insolting, of insouting, een insouting niet in sout, maar in suyker, of honig. Want eenige kruyden of bloemen in suyker of honig ingesult of ingesout, konnen langen tijd goed gehouden en voor verderving bewaart worden. Men kan in plaats van insulting ook wel seggen insuy- |
| |
| |
kering, of ingesuykerd. Conserve, bewaaring, behouding, goedhouding. |
conserve van roosen, ingesuykerde roosen, of insuykering van roosen, ingesulte roosen, of insulting van roosen. Men neemt de knoppen van roosen en pluktse af en men stamptse, met eens soo veel suyker als men roosen heeft, in een steene vijsel met een houte stamper, tot datse genoeg zijn: dan doet mense in een panne en doet mer wat waters by, en men laatse staan sieden tot een redelijke dikte, dan giet men dat al heet in een pot, en laatent soo koud worden, koud zijnde doet men de pot toe, en men bewaart de roosen tot gebruyk. |
conserveren, bewaaren, behoeden, beschutten, behouden, onderhouden. Conserveren, goed houden, dat is, iets van verderving bewaaren. |
considerabel, anmerkelijk, nadenkelijk. |
consideratie, insigt, aanmerking, nadenking. |
considereren, aanmerken, bedenken, besinnen, insien. |
consignatie, onder regt-legging, dat is, wanneer eenig geld, daar wat verschil over is, sekerheyds halven werd gebragt op ʼt hof of op ʼt stads-huys, en soo onder regt gelegt, tot soo lang, als blijkt, wie ʼer toe geregtigt is, om te mogen ligten. |
consignatie, een versegeling, merking, of teekening. |
consigneren, onder regt leggen, versekeren, versegelen, tekenen, of merken. |
consiliatie, een raad-pleeging. |
| |
| |
consilie, een raad, raad-slag, opset, beraading. Consilie, een raads besluyt, een raads-vergaadering. |
consilieren, raaden, beraaden, raad slaan, raad pleegen. |
consistentie, bestendigheyd, tʼsaamen-bestaanlijkheyd, gestandigheyd. Consistentie, dikte. |
consisteren, bestaan, blijven staan, blijven rusten. |
consistorie, een kerken-raad, kerken raad-kamer, raad-kamer der geestelijken. |
consolatie, vertroosting, troost. |
consoleren, vertroosten, troosten. |
consolidatie, vast-heeling, heeling, wond-heeling. Consolidatie, verstijving, verdigting, an een maaking, tʼsaamen-digting, digtmaaking. Consolidatie, an een hegting, tʼsaamen-hegting, of vermenging van twee geregtigheden: als by voorbeeld wanneer het regt van lijf-togt of vrugt gebruyk komt by het regt van eygenheyd, dat is, wanneer den lijf-togter, of vrugt-gebruyker, mede den eygenheyd bekomt en eygenaar word. |
consolideren, digt maaken, tʼsaamen hegten, an een hegten, weder an een maaken, by een voegen ʼt geen dat van een was. Consolideren, heelen, vast heelen, tʼsaamen heelen, geneesen. |
consommatie, sie consummatie. |
consommeren, sie consummeren. |
consonant, een mede klinker, of mee-klink-letter. Consonant, mee-luydende, tʼsaamen luydende, tʼsaamen-klinkende, mede-klinkende. |
consonantie, mede-klank, mede-klinking, |
| |
| |
tʼsaamen-klank, tʼsaamen-klinking, eenstemmigheyd. |
consoneren, mede-klinken, mede-luyden, tʼsaamen-klinken, toestemmen. |
consort, mede-stander, mede-genoot, makker. |
conspectie, anschouwing, beschouwing. |
conspicieren, anschouwen, sien, ansien, toesien. |
conspicue, klaarblijkend. |
conspiratie, een tʼsaamen-sweering, tʼsaamen-spanning, anspanning, vloekverwantschap. Conspiratie, een tʼsaamen-blaasing. |
conspireren, tʼsaamen sweeren, tʼsaamen spannen, anspannen om eenig kwaad te doen, of uyt te voeren. Conspireren, tʼsaamen blaasen. |
constant, stantvastig, bestendig. |
constantie, stantvastigheyd, volherding. |
constapel, een bus-schieter. Die ervaaren is in ʼt afschieten van groot geschut. |
constellatie, gesternte, tʼsaamen-sterring. |
consteren, bestaan, blijken, stand houden. |
constituant, magt-geever, volmagt-geever, last-geever, belegger, insteller. Constituant, een inkomst verschrijver, is die eenige jaarlijkse inkomst verkogt hebbende, de selve laat overschrijven op den kooper. |
constituante, magt-geefster, last-geefster, belegster, instelster. Constituante, inkomst verschrijfster. |
constitueerde, gemagtigde, sie geconstitueerde. Constitueerde, inkomst-heffer, die een jaarlijkse inkomst, de welke hy gekoft heeft van een ander, heft en opligt. |
constitueren, magtig maaken, in plaatse stel- |
| |
| |
len, iemand in sijn stede stellen om iet te doen of te vervolgen. Constitueren, belooven, toeseggen, insetten, instellen, volmagt geeven. |
constitutie, een insetting, instelling. Constitutie, een toesegging. Constitutie, gestaltenis. |
constitutie-brief, inkomst-brief, jaarlijkse inkomst brief. De oorspronkelijke brief van een jaarlijkse inkomst, die iewers opgeset is. |
constrainte, dwang, bedwang. |
constreincte, sie constrainte. |
constrictie, bedwang, bedwinging, benauwing, besluyting, pranging. |
constringeren, bedwingen, prangen, praamen, verstrikken, besluyten, benauwen, stoppen, tʼsaamen stroopen. |
constringibel, bedwingelijk. |
constructie, tʼsaamen-stelling, by een voeging, bouwing, timmering, beleyd. |
construeren, tʼsaamen stellen, by een voegen, by malkander, vergaderen, tassen, maaken, bouwen, timmeren, beleggen. |
consuetude, gewoonte, wennis, oude herkome; ʼt geen door lang gebruyk word als in een wet verandert. |
consul, burgermeester, raads-heer. |
consuleren, raaden, of raad-pleegen met iemand, raad vragen en raad begeeren van iemand. Consuleren, raaden of raad geven iemand. Consuleren, raad-pleegen, raad vraagen. Consuleren, raaden, raad geeven. |
consult, wijs, wel beraade. |
consultatie, een raad-pleeging, raad-vraaging, raad-begeering. Consultatie, een raad-geeving. |
| |
| |
consulteren, beraaden, raad-pleegen, sie consuleren. |
consumatie, verdoening, doorbrenging, verteering, verslijting. |
consumeren, verdoen, doorbrengen, verteeren, verslijten. |
consummatie, voleynding, voltrekking, vervulling. |
consummeren, voleynden, voltrekken, vervullen. |
contabel, anspreekelijk. Contabel, telbaar. |
contagie, besmetting, die men met een ander an te raaken, of met een ander om te gaan, krijgt. |
contagieus, besmettelijk. |
contaminatie, besmetting, bevlekking, verderving, vuylmaaking, besmeuseling. |
contamineren, besmetten, bevlekken, vuylmaaken, besmeuselen, verderven. |
contant, gereed, loopend. |
contant geld, gereed geld. |
contemneren, veragten, versmaaden. |
contemplatie, een opmerking, anmerking, anschouwing, bespiegeling, beschouwing, overpeynsing, overdenking, vermaaking, opgetrokkenheyd. |
contempleren, beschouwen, anschouwen, aansien, overdenken, overpeynsen, bespiegelen, opmerken, anmerken. |
contemptie, veragting, versmaading. |
contenantie, gelaat; het uyterlijk gelaat des mensches hoe hy sik houd. |
contendent, twister, kijver, krakeeler, haderer, hader-man. Contendent, dinger, geding anlegger, die in regte met iemand twist. |
| |
| |
contenderen, twisten, vegten, kijven, krakeelen, invaaren. Contenderen, geding anleggen, eysch maaken. Contenderen, rekken, sijn best doen om iewers toe te komen, gaan, reysen, wedden, versoeken, arbeyd doen. |
content, te vreeden, genoegt. |
content zijn, te vreeden zijn, vernoegt zijn. |
contentement, vernoeging, genoeging. |
contenteren, vernoegen, te vreeden stellen. |
contentie, betwisting, twist, krakkeel, strijd-reeden, warre. |
contentieus, krakeelig, twistig, twist-geerig, twist-siek, twistagtig. |
contentieuse saaken, dingtaalige saaken, twist saaken, krakeelige saaken. |
contenu, inhoud. |
contereren, vermorselen, stooten, in stukken stampen, vernielen, verslijten, verdoen, besigen en verderven. |
conterfeytsel, een afbeeldsel, nabeeldsel. |
conterfeyten, afbeelden, namaalen, namaaken, uytschilderen. |
contestatie, betuyging, tʼsaamen-getuyging, mede-getuyging. |
contesteren, getuygen, betuygen, iemant tot getuyge neemen, mede getuygen, beroepen. |
conthoralen, bed-genooten, egt-genooten, een getrouwde man en vrouw. |
contigue, geraakelijk, anstootend. |
continent, onthoudend, maatig, ingetoogen. Continent, inhoudend, bevattend. |
continentie, onthouding, inhouding, ingetoogenheyd, ingebondenheyd. |
contineren, bevatten, begrijpen, vatten, inhouden, onthouden, vast en stijf houden. |
| |
| |
contingent, gebeurlijk. |
contingentie, gebeurlijkheyd. |
contingeren, gebeuren, betreffen, raaken, anroeren, angaan, geschieden. |
continuaat, geduurig. |
continuatie, agtervolging, vervolging, vervolg, anhouding, volherding, verknogting. |
continue, verknogt, geduurig, doorgaans, geduuriglijk, sonder ophouden. |
continueel, geduurig, doorgaans. |
continueren, agtervolgen, vervolgen, anhouden, volherden, sijn voorstel vervolgen. |
contorqueren, wringen, omwringen, tʼsaamen wringen, in een wringen, omdraayen, in een draayen, doen krommen, stijf worpen. |
contorsie, omwringing, t’saamen-wringing, t’saamen-draaying, in een draaying, in een wringing. |
contra balance, een tegen-wigt, tegen-gewigt. |
contra balanceren, tegen wegen, tegen opweegen, dat is, het een tegen ʼt ander opweegen. |
contrabande goederen, verbode goederen, dewelk men by tijde van Oorlog, niet en vermag uyt het land te voeren, en sijn allerley wapenen en geweer, kruyd en lood, &c. ook werd ʼer by Oorlog te water pik en teer, masten, zeylen en touwen, &c. mede onderbegrepen. |
contra banderen, tegen anspannen. |
contra brief, een tegen brief. |
contra cedel, een tegen brief, tegen schrift. |
contract, een handeling, onderhandeling, o- |
| |
| |
ver een koming, over koming, verdrag, voorwaarde. Contract, verkort, eng. |
contract antenuptiael, een houwlijkse voorwaarde, die gemaakt word voor ʼt angaan van ʼt houwlijk. |
contractant, onderhandelaar, die met iemant eenige handeling of verdrag angaat. |
contracteren, handelen, onderhandelen, over een komen, verdraagen. |
contract nuptiaal, sie contract ante nuptiaal. |
contradebat, een rekenings tegenspreekings wederleg-schrift, een rekenings staande houding-schrift, is een geschrift, waar by iemant sijn rekeninge tragt staande te houden tegens de tegenwerpingen van sijn tegenspreeker. |
contradiceren, tegen spreeken, tegen seggen, wederspreeken. |
contradictie, een tegenspreeking, tegensegging, wederspreeking. |
contraheren, over een komen, tʼsaamen handelen, tegen een ander iet angaan. Contraheren, verkorten, intrekken, tʼsaamentrekken, vergaderen, in een trekken en sluyten. |
contraineren, dwingen. |
contrainte, sie constrainte. |
contra interrogatorien, tegenvraaging, tegen vraag-stukken, als an de eene zijde by den eyscher eenige ondervraagingen gedaan zijn of eenige vraag-stukken voor gestelt, soo werd an de andere zijde den verweerder toegelaaten wederom eenige tegenvraaginge te doen, of eenige tegen vraagen te stellen. |
contra interrogatorien leveren, tegen vraag- |
| |
| |
stukken leveren, of tegenvraagingen doen. Als den verweerder, van den eyscher op eenige vraag-stukken onder vraagt zijnde, wederom eenige tegenvraagingen doet, of by geschrift overlevert om by den eyscher beantwoord te worden. |
contra mandaat, tegen gebieding, tegen gebod, afsegging. |
contra manderen, tegen gebieden, afseggen. |
contra mine, een tegengraft, tegengraaving: die men doet in belegeringen tegens des vyands graavingen an, om malkanders graaving vrugteloos te maaken. |
contra mineren, tegen graaven, tegen angraaven. |
contrapoinct, een tegenspits, sie contrescharp. |
contra presentatie, een tegen anbieding. |
contra presentatie doen, tegen anbieding doen, is tegen de anbieding die men ons doet, weder iets anbieden daar tegen. |
contra punct, sie contrescharp. |
contra remonstrant, tegen betooner, is een die iemand, die iets betoont, of segt waar te sijn, anwijst of tegen betoont, dat het niet waar is ʼt geen hy betoont. Remonstrant, betooner, die iets betoont. Contra remonstranten, noemen hun die van de herstelde Gods-dienst, (alias Calvenisten) ten opsigt van de remonstranten of uytgestootenen uyt de Herstelde Gods-dienst, (alias arminianen) om datse hun inbeelden, datse de uytgestootenen betoont hebben, datse ongelijk hadden, en angewesen, dat de 5 Geloofs stellingen, die sy betoont hadden waar te zijn, |
| |
| |
valsch waaren. Dog dat geeft my geen wonder, dat de Broeders of Leeraars van de Herstelde Gods-dienst de overwinning kregen, tegen de uytgestootene Broeders of Leeraars. Want sy waaren selfs beschuldigers, en regters met een, en sy hebbense veroordeelt, sonder toe te laaten, datse sik mogten verantwoorden. Dat is een schoone tegen betooning of overwinning! maar een plompen boer soude ook soo wel gelijk hebben en verwinnen de geleerste man der weereld, al was sijn saak nog soo klaar en waar. |
contrarie, tegendeelig, strijdig, tegenstrijdig, tegenstrijdend. |
contrarieren, tegen streeven, weder streeven. |
contrarieteyt, tegenheyd, strijdigheyd, tegenstrijd, regt-strijdigheyd, ongeluk. |
contrarol, sie contrerol. |
contrarolleur, sie contrerolleur. |
contrarolleren, sie contrerolleren. |
contrascharp, sie contrescherp. |
contra schedulle, een tegenbrief, tegenschrift, tegen handschrift. |
contra teneur, sie contre teneur. |
contratestatie, tegen-betuyging, beroeping. |
contratesteren, tegen betuygen, beroepen, opgetuygen. |
contravenieren, overtreeden, tegen doen. Contravenieren, tegen komen, tegen gaan, ontmoeten. |
contraventie, overtreeding, tegendoening. Contraventie, tegenkoming, tegenkomst. |
contraventeur, tegenstreever, overtreeder. |
contrebalance, sie contrabalance. |
| |
| |
contrebalanceren, sie contrabalanceren. |
contrebande goederen, sie contrabande goederen. |
contre brief, tegen brief. |
contre borg, een tegen borg, dat is, een borgs borg. |
contrecarreren, tegen streeven. |
contrecedel, of contrecedulle, sie contra schedulle. |
contrefort, een steun-stijl, een tegen sterkte. |
contrefossae, een middel-graft, tegen graft, die tegen een andere graft angegraaven word. |
contrey, een land-streek, gewest. |
contreman, een tegenstander, of wederstander, tegenstreever: een die imand tegenstaat, of wederstaat. |
contremine, sie contramine. |
contremineren, sie contramineren. |
contre point, een tegen geluyt, of tegen gesang, ʼt welk gestelt is tegen eenstemmig geluyt of gesang: dat is, een opstaande voetse sang-soetigheyd op een eenvoudig gesang toegepast. Contre point, een tegen spits, sie contrescharp. |
contre point singen, een tegen-gesang singen, een tegen-geluyt singen: dat is, wanneer, imant een eenvoudig of eenstemmig gesang singende, eenige anderen komen, en eenige sang-soete geluyden, daar tegen singen, en die tʼsaamen soo onder een passen. |
contre pois, een tegen wigt. |
contrequarreren, of contrequarteren, tegen-staan, tegen-gaan. |
contrerol, een tegen-boek. |
| |
| |
contrerolleren, tegen-boek houden, tegen-spreeken, wederschrijven. |
contrerolleur, een tegen-boek-houder, of tegen-rol-houder, tegen-spreeker. Een tegen-boek-houder, is, die mede boek houd van een selfde saak, daar een ander boek afhoud, om te sien of die boekhouder al wel sijn boeken houd. |
contrescharp, een bol-werk, een tegen-schoeysel, halve-maan, binneschans, of liever de uyterste borst-weering des Stads, ʼt geen nog voor des Stads wallen of muuren legt. |
contresegel, een tegen-merk, of een minder merk tegen gestelt tegen een grooter of meerder merk. |
contre teneur, of contre tenor, tegen middel-stem, of tegen laag-stem: dat is, de tegen-stem in ʼt singen, die tegen de middel-stem gestelt word. |
contreventeur, sie contraventeur. |
contreventie, sie contraventie. |
contribuabel, opbrengelijk, toebrengelijk, mede deelijk. |
contribueren, mede deelen, mede geeven, toebrengen. Contribueren, opbrengen, schatting geeven. |
contributie, opbrenging, schatting, schatting geeving, verponding, lasten. Contributie, mede-deeling, mede-geeving, toebrenging. |
contristatie, bedroeving, bekommering. |
contristeren, bedroeven, bekommeren. |
controvers, verschillend. |
controversie, geschil, verschil, twist, geding, reden-strijd. |
| |
| |
controverteren, twisten, in geschil trekken. |
contumaceren, wederspannig zijn, halsterrig zijn, vellig zijn, het geregt veragten, word iemand gesegt te zijn, of te doen, als hy gedagvaard zijnde, weygert in regten te verschijnen, of contumaceren, iemand straffen, om dat hy als wederspannig in regten niet en verschijnt. |
contumacie, geregts veragting, wederspannigheyd, halsterrigheyd, velligheyd, hertnekkigheyd, wrevel, wrevelmoedigheyd. |
contumax, wederspannig, halsterrig, vellig. Contumax, een wederspannige, halsterrige, vellige, die gedaagt zijnde voor den regter niet en verschijnt. |
contumelie, spijt, smaat, versmaadheyd, schamperheyd, schimp, laster, lastering. Contumelie, hoogmoed. |
contumelieus, smaadig, schamperagtig, spijtig. Contumelieus, hoogmoedig. |
contunderen, kneusen, stampen, in stukken stooten, breken of wrijven. |
conturbatie, ontroering, verstooring, verwarring, verbaasing. |
conturberen, beroeren, ontroeren, verstooren, verbaasen, verwerren. |
contusie, kneusing, stamping, in stukken stooting, breeking of wrijving. |
convalescentie, gesontwording, gesontheyd. |
convalesceren, gesont worden, kragt houden, bestaan. |
convalideren, stand houden. |
convelleren, tʼsaamen rukken, aftrekken, afnijpen, afslaan, vernielen, te niet doen. |
convenant, een verdrag, verbond. |
| |
| |
convenibel, anspraakelijk, dagvaardelijk, in regte anspraakelijk, voor regt betrekkelijk. |
convenient, gevoegelijk, over een komende. |
convenieren, voor regt dagen, voor regt betrekken, dagvaarden. Convenieren, overkomen, over een komen, voegen, passen. |
convenientie, overkoming, over-een-komste, verding, voorwaarde. |
convent, een by-een-komst, tʼsaamen komst, vergadering. Convent, een tʼsaamen-wooning, geestelijke tʼsaamen-wooning, of een geestelijke wooning, of geestelijke woon-plaats, in welke eenige geestelijke eensaam-leevers tʼsaamen woonen en een afgesondert, geestelijk leeven leyden, gelijk sy selver seggen. |
conventicule, een vergaringsken, vergaderingsken, sluyp-vergadering, smuyk-vergadering. Conventicule, tʼsaamen-rotting. |
conventie, een anspraak, voor regt-betrekking, den eysch, die een anlegger doet tegens den gedaagde. Conventie, een by een-koming, tʼsaamen-komst, vereeniging. |
conventioneel, besprooken, bedongen. |
conventioneel hypoteecq, of conventionele ondersetting, sie hypoteecq conventioneel. |
convers, omgekeert. |
conversatie, ommegang, hantering, verkeering, gemeynsaamheyd. |
converseren, ommegaan, verkeeren, met imant. |
conversie, bekeering, omkeer, omstel, naverhaal. |
converteren, omkeeren, verkeeren. |
| |
| |
convex, bol, of bolsgewijs rond geboogen. |
convicie, schelding, toenaam, verwijt, schamperheyd. |
convieren, noodigen. |
convinceren, overwinnen, overtuygen. |
conviva, een gast, genoot. |
conviveren, tʼsaamen eeten, gast-maalen. Conviveren, byleeven, tʼsaamen leeven. |
convixie, overwinning. Convixie, byleeving, of tʼsaamen-leeving. |
convocatie, tʼsaamen-roeping. |
convoceren, tʼsaamen roepen. |
convoy, geleyde, vrygeleyde, ʼt zy te water, of te land. |
convoy-geld, geley-geld, vry-geley-geld, het welk men betaald, om vry geleyde, en bescherming, op de weg te hebben, ʼt zy te water of te lande. Convoy-geld, vaar-geld, vry vaar-geld, haave-geld, boom-geld, het welk is een betaalinge der tol op de ingevoerde en uytgevoerde koopmanschappen: voor welke tol betaaling men wederom vry geleyde en bescherming pleeg te krijgen. |
convoy-schip, een geley-schip, ʼt welk tot weerbieding uytgerust, eenige koopvaardy scheepen, die onweerbaar zijn, geleyd en voor overval van vyanden of roovers beschermt. |
convoyer, een geleyder, die imant geleyd, en beschermt. Convoyer, een geley-schip, sie convoy-schip. |
convoyeren, geleyden. |
convolveren, omwentelen, tʼsaamen winden, bewinden, inwikkelen. |
| |
| |
convolutie, omwenteling, tʼsaamen-winding, bewinding, inwikkeling. |
convoqueren, tʼsaamen roepen. |
convulsie, de kramp, de welk is een tʼsaamen-rukking of tʼsaamen-trekking der senuwen, of verstijving der senuwen, waar door men een lid, daar de kramp in is, niet buygen kan; word veeltijds veroorsaakt of door dikke dampen, die de wegen der senuwen stoppen; waar doorse als dan verstijven: of door windige lugt, of windige geesten, waar door de senuwen seer gespannen worden. |
cooperatie, een mede-werking, tʼsaamen-werking. |
coopereren, mede werken, tʼsaamen werken. |
coor, sie choor. |
coordinaat, tʼsaamen geschikt, gelijk geschikt. |
coordinatie, tʼsaamen-schikking, gelijk schikking. |
coordireren, tʼsaamen schikken, gelijk schikken. |
copie, een naschrift, uytschrift, afschrift, dat is, een geschrift, ʼt welk na een ander oorspronkelijk schrift geschreven is. |
copie authentijcq, een oorspronkelijk afschrift, of uytschrift, ʼt welk na het eygen oorspronkelijk schrift geschreven is, dat is, een naschrift van gelijke geloofwaardigheyd en bewijs, als het oorspronkelijk schrift. |
copie ende dag eyschen, afschrift-geeving en dag eyschen, of eyschen afschrift van de schriften des gedings en uytstel, dat is, uyt- |
| |
| |
stel voor een seekere tijd, of tot een seekere dag, om op die schriften te antwoorden. |
copie van ʼt mandement, een afschrift van de dag-brief, het welke de deurwaarder geeft, of moet geeven an de gedaagde, die hy dag-vaard, om te weeten de rede waarom hy gedagvaart word. |
copie van de procuratie op den procureur, een afschrift van de last of volmagt des gedingbesorgers; het welk de gedaagde kan eyschen van de geding-besorger des eyschers, om te sien of hy al volkome last en volmagt heeft. |
copie van ʼt relaes, een afschrift van de gedaane dagvaarding, het welk de gedaagde eyschen kan, dat hem gegeven sal worden. Dit afschrift word ook an de dag-brief gehegt, op dat den regter blijk hebbe van de gedaane dagvaarding. |
copieerder, een uytschrijver, die iets uytschrijft na het oorspronkelijk schrift. |
copieersel, uytschrijfsel, afschrijfsel; het uytgeschrevene. |
copieren, uytschrijven, afschrijven, naschrijven. |
copieus, overvloedig, rijkelijk, breed, ruym. |
copist, sie copieerder. |
copuleren, tʼsaamen voegen, tʼsaamen binden, vergaderen, by een vergaderen, koppelen. |
copulatie, een tʼsaamen-voeging, tʼsaamen-binding, vergadering, koppeling. |
corageren, soek courageren. |
coragie, soek couragie. |
coragieus, soek couragieus. |
| |
| |
cordaat, moedig, hertig, regtschaapen. |
cordegarde, sie corps de garde. |
cordiaal, hertig, hertsterkend. Cordiaal, openhertig, gulhertig. |
cordiaal medicament, een hertsterkend genees-middel: ʼt welk gebruykt word als imant in groote flaauwte en ten eynde kragten is. |
cordiaalijk, hertelijk, openhertelijk, gulhertelijk. |
cordialiteyt, openhertigheyd, gulhertigheid. |
corinthen, kleyne gedroogde wijn-bessen, of kleyne gedroogde wijn-druyven van Corinthen, ʼt welk is een Stad in Grieken-land. Dese kleyne wijn-bessen, of kleyne druyven, wassen mede by trossen of bossen an den wijngaard, even als de andere wijn-bessen of druyven doen: het verschil is maar in de groote, van gedaante zijn sy malkander gelijk, van verwe sijn dese kleyne wijn-bessen swartagtig. De wijngaard is van struyken, ranken en bladers de groote wijngaard gelijk, alleenlijk maar verscheelende in de groote. Gedroogde wijn-bessen wordense genoemt, om datse in de son gedroogt zijn. |
cornel, sie colonel. |
cornet, een vaandraag, of vaandrig te paard, een rijder vaandrig. De vaandels sijn tekens in den Oorlog, daar de krijgs-luyden moeten op letten. En is ider krijgs-man soo te paard als te voet, gehouden by sijn vaandel, daar hy onder hoort, te blijven soo lang hy het selve opgeregt siet tegen den vyand sonder te mogen vlugten, op straffe des doods die van ʼt vaandel weg vlugt. Cornet, een |
| |
| |
kromhoorn, of kromme fluyt, is een speel-tuyg daer men op speelt, of blaast. |
cornet paarden, of cornet ruyters, een vaandel rijders, is een vaandel krijgs-volk te paard. |
corniculair, hoornagtig. |
corporaal, een wagt-meester, of rot-meester: die de meeste of meester is over een rot (een vaandel word gemeenelijk in drie rotten, of hoopen verdeelt) van de gemeene krijgs-luyden of gemeene waak-gesellen, die schild-wagt moeten staan. De wagt-meester of rot-meester weet ook het teken-woord, en moet die geene, die ronde komen doen om te besien of de wagt al wel beset is, het woord afneemen. Want niemant en mag in eenig wagt-huys komen, ten sy het teken-woord weet. Corporaal, een geheyligt hoofd kussen, of oorkussen, of een geheyligt bed: wat dit voor een geheyligt kussen of bed is, heb ik niet wel kunnen vinden; het sal ligtelijk soo de eene of andere Roomse Geestelijke grol versiering zijn. Na my dunkt, is het een kussen daar het God mensch te maakene brood opgelegt word, geduurende de God mensch-maaking. |
corps de garde, een wagt-huys, daar men wagt houd: krijgs-wagt. |
corpulent, lijvig, dik, grof. |
corpulentie, lijvigheyd, swaarlijvigheyd. |
corpus, een lijf, of leef. Lijf schijnt afkomstig te zijn van lijven, ’t welk is soo veel als leeven: lijf of leef, is dan iets ’t geen leeven en self beweeging heeft. Corpus, een lighaam, of lighadem, of leghadem, dat is, iets |
| |
| |
’t welk geen leeven of adem heeft, of ’t welk geen self beweeging heeft, maar levenloos is. |
corpus juris, een wet-boek, boek des regts, of boek der regten: waar in de wetten en regten, die men in een land gebruykt, beschreeven staan: Eygentlijk is corpus juris lighaam des regts te seggen. Corpus juris word gemeenelijk genomen voor het Roomse wet-boek, waar in de wetten en regten der oude Romers in ’t Latijn beschreven staan. Dit Rooms wet-boek is een seer groot boek, daar ook veel schoone grollen en onnoodige wetten ten ansien van ons instaan: en om die nog te ondersoeken, moeten wy duytsen een andere taal, als onse moeders taal, ô groote slaafsheyd! leeren met groote kosten, en grooter moeyten en arbeyd, en verlies van eenige jaaren van onse korte leevens tijd. Dat is immers een groot verlies; en dat is immers een bedroefde en beklaagelijke saak, dat men met groote kosten, en grooter moeyten en verlies van tijd, en minder nut, moet haalen dat geen, ’t welk men met weynig kosten, en minder moeyten en verlies van tijd, en meerder vrugt soude konnen bekomen. Want men soude in een half soo grooten boek meer wetten, die ons noodiger, en die klaarder en bondiger na de reden waaren, konnen beschrijven in onse eygen taal, als in ’t gantse Roomse wet-boek staan. Dat zijn wy, die sulke vrye luyden zijn, gelijk wy self seggen, die ons verbinden an een ander volks taal en wetten: ô dwaasheyd! Het schijnt my toe, dat mer mede te kennen geeft; dat God die Heydense |
| |
| |
volkeren meer met wijsheyd en rede had begiftigt als ons: ’t welk ik tegen spreek en seg, dat God ons soo wel, ja immers soo wel als dat volk heeft met wijsheyd, kennisse, weetenschap en rede begaaft. Soo dat wy daar bekwaam genoeg toe zijn, om ons self wetten voor te schrijven, om na te leeven. |
corpus juris canonici, het geestelijk wet-boek, waar in de wetten en regten der Roomse Geestelijken beschreven staan. Wat staan in dit boek mede veel moye grollen en beuselingen: en onnoodige wetten. Maar wat sal ik seggen de waereld wil bedroogen zijn. |
corraderen, t’saamen schrabben. |
corrasie, t’saamen schrabbing. |
correctie, verbetering, regtmaaking, opregting. |
correcter, verbeterer, opregter. |
correspondent, over een komer, onderhandelaar, t’saamen handelaar, heymelijk over een komer, heymelijk verstand houder. |
correspondentie, over een koming, gelijking, anpassing, heymelijke over een koming, t’saamen verstand, onderhandeling, onderlinge t’saamen-handeling, tusschen twee of meer, om iets geheyms te verrigten. |
correspondentie van maaten, over een koming van maaten. |
correspondentie in liefde, onderlinge liefde, weder-zijdse liefde. |
corresponderen, over een komen, gelijken, anpassen, onderhandelen, t’saamen handelen, t’saamen verstaan, op malkander passen, heymelijk verstand houden, heymelijk over een komen. |
| |
| |
correptie, berisping. Correptie, toerukking, rukking. |
corridor, een bedekte weg. |
corrigeren, verbeteren, regten, regt maaken. |
corripieren, rukken, toerukken, happen. Corripieren, berispen, begrijpen. |
corrival, mede-minnaar, mede-vryer, mede-boel: die nevens een ander een en de selve vrijster of weduwe bemind. |
corroboratie, versterking, sterk-maaking. |
corroboreren, versterken, sterk maaken. |
corroderen, beknaagen, beknabbelen, afknaagen, knaagen. |
corrogeren, alsins bidden en begeeren, bidden van een igelijk, van alle zijden op bidden, begeeren, van alle kanten vergaderen. |
corromperen, sie corrumperen. |
corrosie, beknaaging, beknabbeling, afknaaging, knaaging. Corrosie, in-eetend. |
corrosijf, in-eetend, bijtend, scherp. |
corrosijf, of corrosijf medicament, een bijtend genees-middel, of in-eetend genees-middel: ’t welk men gebruykt om eenig vleys ’t welk te veel uytwast te doen afbijten. |
corrueren, neerstorten, instorten, omvallen, vervallen, neervallen, vallen, invallen, t’saamen vallen. |
corrumperen, omkoopen, omkoopen iemant met geld, of iemant door giften en gaaven verleyden, en verblinden, om tot sijn vermeeten te komen. Corrumperen, bederven, schenden. |
corruptele, een kwaade invoering, omkoo- |
| |
| |
ping. Corruptele, een verderving, schending, bederf. |
corruptie, een verderving, bederving, schending. Corruptie, omkooping. |
corselet, een borst-harnas, borst-waapen, een schild. |
corsier, soek coersier. |
cortelas, een houwer, of kort swaard, een kromme houwer. |
cortine, een bed-behangsel, bed-beschermsel: een behangsel ’t geen men voor een bed-stede hangt en op en toe kan schuyven. |
cosmographie, waereld-beschrijving, waereld-kunde: dat is, een beschrijving, kundschap of kennisse, soo wel van de Hemelsche dingen, als Son, Maan en Sterren, &c. als van de Aardsche dingen, als van Landen en Zeen, &c. |
coster, sie koster. |
costume, een gewoonte, oud herkomen, wennis, ’t geen door lang gebruyk word als in een wet verandert. |
cote, sie quote. |
cotisatie, soek quotisatie. |
cotiseren, sie quotiseren. |
cotteren, randen, beranden, kant-schrijven. |
covenant, een verdrag, verbond. |
covent, sie convent. |
coucheren, leggen, liggen, nederstellen, stellen. |
couleren, vlieten. |
couleur, verw. |
couleuren, verwen. |
cour, een Hof, ’t zy van een Keyser, Koning, Vorst, of ander magtig Heer. |
| |
| |
courage, of couragie, moed, moedigheyd. |
courageren, moed geeven, moedigen. |
couragieus, moedig. |
courant, gereed, loopend. Courant, nieuwe tijding. |
cours, loop, gang-streek, trant, sie coers. |
coursier, soek coersier. |
courtier, maak klaar, een die tusschen kooper en verkooper de koop klaar maakt. |
courtisan, een hoveling, hof jonker. |
courtisane, een hof jongvrouw, hof jonfer. Courtisane, een gerieffelijke vrijster, een hoere. |
courtiseren, met jonfrouws, of joffrouws om gaan, joffers onderhouden met beleefde praat, vrolijk praaten, de vryer speelen, lief-koosen. |
courtosie, hoofheyd, beleefdheyd. |
courtois, hoofsch, beleefd, heusch. |
cousin, cousijn, een neef. |
couvent, overdekt, gedekt. Couvent, een deksel, omslag, verdek. |
couverture, een deksel, verdek, omslag. |
| |
C. R.
creantie, geloofbaarheyd. Creancie, inschuld, ’t geen iemant ons schuldig is. |
creancier, een schuld-eyscher, sie crediteur. |
createur, maaker, gedaant-geever, of gestalte-geever. God den oorspronk uyt welke alles voort komt, is de gedaant-geever van alles, of heeft alles gemaakt, dat is, gedaante of gestalte gegeeven. Vraagd imant waarom dat ik niet seg schepper, om dat God is den schepper die de Waereld uyt niet |
| |
| |
geschaapen heeft? Die sy tot antwoord, dat God oneygentlijk gesegt word een schepper te zijn, om dat een schepper soodanigen een betekent die iets schept, ’t zy water uyt de bak, of bry uyt de pot, het betekent ook een tuyg daar men mede schept. Ten anderen en is de Waereld niet geschaapen (of liever gemaakt of gedaante of gestalte gegeeven) uyt niet, maar de Waereld in ’t algemeen heeft van eeuwigheyd geweest, of die het selve niet belieft te gelooven, die most die regel, uyt niet komt niet, met bondige reden konnen wederleggen, ’t zy met de Schrift of met de Waerelds wijsheyd. Met de Schrift en kan men niet, want het staat in de Schrift niet, dat de Waereld uyt niet soude gemaakt zijn: nog minder kan men het met de Waerelds wijsheyd doen, want daar strijd het regt tegen. Soo dat, al stond het al in de Schrift (gelijk ’t nu niet en doet) het evenwel valsch sijn soude, om dat het tegen de Waerelds wijsheyd, die op de rede gegrond is, strijd. |
creatie, maaking, gedaant-geeving, gestalt-geeving. Ik soude wel seggen schepping, maar schepping is een andere bedrijving, als maaking of gedaant-geeving: gelijk in het woord createur gesegt is. De eerste maaking is geweest een gedaant-geeving an de ongedaantige stoffe. |
creature, een maaksel, dat is, alle gedaant gegeevene ding. Maaksels sijn tweederley, te weeten leeveloose maaksels, gelijk is al ’t geen ’t welk geen leeven of ziel heeft; en levendige maaksels, gelijk de menschen de- |
| |
| |
welke met reden begaaft zijn, (alhoewel veel de selve niet veel gebruyken, en veel de selve niet konnen gebruyken) en de beesten, die met geen rede begaaft zijn. Men kan ook wel seggen de maaksels zijn driederley, te weeten leevendige en reden hebbende maaksels, gelijk de menschen; en leevendige en geen reden hebbende maaksels, gelijk de beesten: en leeveloose maaksels, gelijk hout, steen, en vorders al ’t geen geen leeven heeft. |
credencier, een proever, voor-proever. |
credentie, geloofbaarheyd. |
credentie brief, een geloof-brief, een brief van geloofbaarheyd, waar by iemant gelooft word, dat hy soodanig een is, als daar hy sik voor uyt geeft. Credentie brief, eer-brief. |
credentzer, sie credencier. |
credit, in-schuld, dat een ander an ons schuldig is, en betaalen moet. Credit, geloof. |
crediteren, borgen, vertrouwen, toe vertrouwen an iemand eenig geld of goed. Crediteren, gelooven, vertrouwen. |
crediteur, een inschulder, schuld-eyscher, die van een ander iet te eyschen heeft: een geloover, uytborger, vertrouwer, die iemand iets borgt en vertrouwt. |
creditrice, schuld-eyscherse, uytborgster, vertrouwster, geloofster. |
creduliteyt, ligt-geloovigheyd. |
creëren, maaken, gedaant-geeven, gestalt-geeven. Waarom dat ik dit woord niet overset scheppen, ’t welk de Gods-geleerden willen, dat het sal betekenen iets uyt niet |
| |
| |
voortbrengen, ’t welk wy ontkennen, sie in het woord createur, en creatie. |
crepuscul, schemering, tweligt, de tijd tusschen ligt en donker, het sy des avonds of des nagts. |
crespe, fijn lijnwaat, of fijn doek, doorschijnend doek. Crespe, gekrolt, gekronkelt. |
crime, een misdaad, schelmstuk, laster, lasterstuk, sonde, schuld. |
crime lesae majesteyt, misdaad van gekweste Hoogheyd, hoogste magtschending, word gesegt, begaan te zijn, wanneer iemand den Koning, of Vorst des lands heeft na ’t leeven gestaan. Crime lesae majesteyt, misdaad van land-verraderye, misdaad van vyandschap tegens den staat des lands, hoogste magt schending. Dese misdaad bestaat eygentlijk in een overtredinge tegens ’t gemeene beste, en des lands welvaaren; gelijk als landverraderye, en andere diergelijke snoode schelmstukken tegen den staat des lands. Hoogste magtschending word ook veeltijds begaan by de Koningen, Vorsten, of Overheden des lands: wanneer sy overtreeden de wetten des lands, en poogen des volks vryheyd en voorregt te krenken, en het selve door onnoodige dog grousaame Oorlogvoeringen te onderdrukken. |
criminatie, beschuldiging, anklaaging, betigting, lastering, verwijting. |
crimineel, strafbaar, misdaadig, strafwaardig, halssaakig, lijfsaakig. |
crimineele justitiae, strafs-geregt: dat is, wanneer iemant, om eenige misdaad, openbaarlijk word gestraft in sijn eer en naam, |
| |
| |
’t zy dat hy word uytgebannen, of op een schavot ten toon gestelt, sonder eenige andere straf an het lijf te ontfangen. Men straft ook wel in eer en naam, ende in de beurs. Crimineele justitiae, bloed-regt, of lijf-straf: dat is, wanneer iemant, om eenige misdaad, word in sijn eer, en naam ende aan het lijf gestraft, ’t zy dat hy word gegeselt, en gebrandmerkt, een hand afgekapt, een oor af gesneen, of dat hy eenige andere straf an het lijf ontfangt, sonder doods-straf. Crimineele justitiae, hals-geregt, regt van den hoogsten, dat is, doods-straf, wanneer iemant om eenige misdaad, word in sijn eer, en naam, en met de dood gestraft, ’t zy dat hy word onthalst (want kop of is een dood wond) of gehangen, (waar van het wurgen de dood doet) of gebrand, of dat hy op eenige andere wijsen van ’t leeven ter dood gebragt word. |
crimineele saak, een straf-saak, strafbaare saak, misdaads saak, strafwaardige saak, waar op strafs-geregt volgt. Wat strafs-geregt is, siet crimineele justitiae, strafs-geregt. Crimineele saak, een lijfs-saak, waar op bloed-regt, of lijf-straf volgt. Siet crimineele justitiae, bloed-regt. Crimineele saak, een hals-saak, waar op hals-geregt volgt. Siet crimineele justitiae, hals-geregt. |
crimineel proces, een hals geding: dat is, wanneer den schout of schuldregter eysch en besluyt tegens den misdaadigen doet, en neemt, dat hy sal om die begaane misdaad met de dood gestraft worden. Waar op van de misdaadige, of vande zyde vande mis- |
| |
| |
daadige, geantwoord word, dat die begaane misdaad geen hals-saak is, en over sulks besluyt gemaakt, dat des schouds eysch sal worden ontsegt. Somtijds word des schouts eysch, alsse geregtigt is, toe gewesen: somtijds, alsse te groot of swaar is, ontsegt. Crimineel proces, lijf-strafs geding, of bloed-regts geding: dat is, alsser ge-eyscht word straffe aan den lijve, maar niet de dood. Siet crimineele justitiae, bloed-regt. Crimineel proces, straf-regts geding: dat is, alsser ge-eyscht word straffe in eer en naam, somtijds’er ook wel by inde beurs: maar niet aan ’t lijf of met de dood. Siet crimineele justitiae, strafs-geregt. |
crimineliter, strafbaarlijk, misdaadiglijk, halssaakelijk, lijf-saakelijk. |
crimineren, beschuldigen, anklaagen, betigten, lasteren, verwijten. |
croys, opwassing, of toeneeming, vermeerdering. Croys, een kruys. |
croyseren, met een kruys teykenen, met een teken iets afteykenen. Croyseren, kruys gewijs leggen, dat is, dwars over malkander leggen. |
cronijk, soek chronijk. |
cronijken, soek chronijken. |
cronijk-schrijver, sie chronijk-schrijver. |
croppier, een staert-riem, paerds staert-riem, de staert-riem van een paerd. |
crotse, een opsienders staf, een staf die de Roomse opsienders der kerk hebben. |
crucifigeren, an ’t kruys hegten of an ’t dwarshout hegten. |
crucifixie, kruys-hegting, dwarshout-hegting. |
| |
| |
crudeliteyt, wreedheyd. |
crudeel, wreed. |
cruel, wreed. |
cruent, bebloed, bloedig. |
crustatie, bekorsting. |
| |
C. V.
cubeben, bastaart peper, dese vrugt is een welriekend kruydagtige vrugt, druysgewijs voortkomende, van veele saaden vergadert, elk op haar eygen steelken, scherp van reuk, en heet by na als peperkorn; het gewas daar dese vrugt op wast is boomagtig, de bladers als peper-bladeren, maar smalder klimmende langs de boomen als peper. De bloeme is welriekende. Dese vrugt word onder de soorten van peper gerekent: en om dat het in ’t duyts geen naam heeft, heb ik het de naam van bastaart peper gegeven. |
cubiculair, een kamerling. |
cubitus, de elleboog. Cubitus, een elle, dat is, een maat daarmen wolle en linne-laken en andere stoffen mede meet. Cubitus, anderhalf voet. |
cubicq, een taerling. |
cuirasse, een pantsier, of borst-harnas. |
culpabel, schuldig, strafbaar, bestraffelijk. |
culpe, schuld, versuymschuld, misdaad. |
culperen, beschuldigen, betigten, berispen, lasteren. |
cultiveren, bouwen, landbouwen. |
cumulatie, een tsaamenvoeging, tsaamenvoeging van twe geregts-bankken, dat is, wanneer men twe geregts-bankken, en |
| |
| |
hooge, en laage, in sommige voorvallen te saamen voegt, datse alsdan voor die tijd een maaken, of een ondersteeking, een regtelijke tsaamenvoeging van meer regts-middelen (’t zy opspraaken of antaalen, om die t’saamengelijkelijk als een saak) af gehandelt te hebben, ’t welk veeltijds geschied, om de minste moeyten en kosten te hebben. Cumulatie, een versameling, tsaamenhooping, ophooping, vermeerdering, tsaamenvoeging. |
cumuleren, versamelen, ophoopen, tsaamen hoopen, op een hoop vergaderen, vermeerderen. |
cunctatie, vertoeving, draaling, verspaading, marring. |
cuncteren, vertoeven, draalen, marren, verspaaden, langsaam zijn. |
cupiditeyt, begeerlijkheyd. |
curabel, geneesbaar, geneeslijk. |
curassier, een gewapent rijder, een swaar gewapent rijder, die gants in ’t harnas is. |
curatele, besorging, toesigt, redding. In curatele gestelt worden, onder de toesigt van een ander gestelt worden, alsmen in verloop van schulden geraakt, om daar uyt gered te worden. Curatele, toesigt, bewint, of voogdye over de goederen eener minder jaarige. |
curateur, een besorger, toesiender, voorstander, overstander, redder, die de toesigt of redding over iemants saaken, de welken in verval zijn, heeft. Curateur over een desolate boedel, een redder over een verlaate boedel, verlaate boedel-redder, die de verwarde staat van een verlaate boedel red. Curateur, |
| |
| |
een besorger, een gekosen voogd, de welke gekosen wierd, om het bewint over de goederen, eener minderjaarigen te hebben. |
curateurs, besorgers, toesienders, redders, gekose voogden. Siet curateur. |
curatie, besorging. |
cure, sorg. Cure, geneesing, heeling. |
cureren, besorgen, versorgen. Cureren, geneesen, heelen. |
curieus, nauwkeurig, nieusgierig, sinnelijk. Curieus, sorgvuldig. |
curieusheyd, nauwkeurigheyd, nieusgierigheyd, sinnelijkheyd. |
curieuslijk, nauwkeuriglijk, nieuwsgieriglijk, zinnelijk. |
cuscute, wrange, wring-kruyd, duyvels nay-gaaren, viltkruyd, of dooder kruyd. Dit is een wonderlijck gewas met veel lange veselen en draayen als snaaren voortkruypende, en verscheyden tuyten als streenen of klouwenes van verwart gaaren gelijkende; (waar van het mogelijk de naam van duyvels nay-gaaren bekomen heeft) somtijds so dik als de klauwierkens vanden wijngaard, somtijds heel dun, ende als ettelijke hairs gewijse lokken door een gevlogten, van sijn eerste uytspruytsel af sik selven om de takken en bladeren vande heesteren en kruyden windende, vlegtende, vastmaakende en omdraayende, ende de toppen van de selve met sijn lange meenigvuldige omwinsels so vast omhelsende en bekruypende, ende ten laatsten so dik en digt besettende, dat het die verworgt ende verstikt, of ten minsten door sijn swaar gewigt ter aarden veld |
| |
| |
ende houd leggende, of ook alle hun voedsel onttrekkende, doet verdorren en vergaan: waar van ik geloof, dat het de naam van dooder kruyd bekomen heeft, wring-kruyd noem ik het, om dat het de kruyden, daar het aenkomt, so verwringt, datser door verstikken. |
courrier, een looper, renner. |
custer, soek coster. |
custodie van den cooge, een boogkoker, booghoede. |
custodie, bewaring, wagt, hoede. |
cureye, het geweyd of ingewand der beesten, ’t welk men de jagthonden geeft; of der vogelen, ’t welk men de valken geeft. Cureye, een genees-middel van gedaante als een brok, waar mede men de jagt vogels doet braaken. Cureye, een wiek, gelijk men in de wonden steekt. |
custos, een hoeder, wagter, bewaarder, opsiender, of toesiender. |
| |
C. Y.
cylindre, een ronde suyl, rol-steen. Sie cilinder. |
cynosure, de noord-ster, leyd-ster, is een gesternte bestaande uyt seven sterren, de welke de kleyne beer genoemt word. |
| |
D. A.
daar de saak verder soude komen te devolveren, daar de saak verder soude komen te dienen, dat is, voor wat regter het soude mogen wesen, daar een saak verder voor kwam te dienen. |
| |
| |
damaskeneren, met ingevlamd beeldsel versieren, of met in gevuurd schildery versieren. |
damaskeneren, degens of swaarden glad en geblauwt maaken. De swaardveegers leggen de degens eerst wat int vuur, daarse wat blauw van worden, en dan maaken syse voort soo versiert op. |
damaskeneren, met bloem-werk maaken, met gebloemte bewerken, met loof-werk maaken, eenige wolle stoffen. |
damast, of damast stof, wol gebloemd vrouwe stof, wol gebloemd stof: dat is, wolle stof daar bloemen en loof-werk opgewerkt word. Daar is ook wel sulke wolle stof die ongebloemd of sonder loof-werk is: ’t welk men kan heeten wol vrouwe stof, of wol ongebloemt vrouwe stof. Beyde dese stoffen dienen om vrouwe kleederen van te maaken; en mogelijk hebben de Vranken het eerst gevonden, en om dat het tot vrouwe kleederen dient, damast dat is vrouws (namentlijk stof) geheeten; want damast schijnt afkomstig te zijn van dame, een vrouw. |
damast-bloemen, of dames-bloemen, jongvrouws-bloemen, of winter violeeren. Dese bloemen geeven eerst uyt haare wortel, breede swartagtige of swart groene bladeren rondom gekerft: daar tusschen wassen steelen anderhalven voet of meer hoog, met diergelijken maar kleynder bladeren bewassen en bekleet: op het opperste van de zijdtakskens oft wieken van dese steelen spruyten witte somtijds roodagtige bloemen uyt: het saad, ’t welk kleyn, langagtig en bruyn van verwe is, wast in langwerpigronde |
| |
| |
hauwkens: de wortelen zijn faselagtig en sterk. |
damasten kleed, een wol gebloemd stoffe kleed, of een wol gebloemd jongvrouws stoffe kleed: een kleed ’t welk van die boven geschreve stoffe gemaakt is. |
dame, heerinne, vrouw. |
damoiselle, een jongvrouw. |
damnatie, doeming, doem, verdoeming, veroordeeling. |
damneren, doemen, verdoemen, veroordeelen. |
damnificatie, schade doening. |
damnabel, doemelijk, verdoemelijk. |
danger, of dangier, gevaar. |
dangereus, gevaarlijk. |
dank-offer, een vreede-gifte, of dank-gifte is een vrywillige gifte, ’t zy dat het een beest was, dat geslagt wierd, of iets anders dat gegeeven wierd, tot wensching om vreede, welstand, of gesontheyt te verkrijgen, of dat gegeeven wierd tot danksegging van verkrege vrede, welstand, of gesontheyd. Hebr שלם schelem, of שלאונים schelamim, vredig, vrewenschende, vrehebbig: komt van שלם schalam, vrede hebben, vrede houden, vrede wenschen, voorspoet genieten, vrede genieten, vervult worden, volbragt worden. |
dat de enqueste gehouden sal werden als ordinair, dat die ondervraaging, of verhooring van getuygen voor wettig sal worden gehouden: te weten, die siekts halven, of ouderdoms halven somtijds geschied: als men bevreest is, dat de getuyge, of getuy- |
| |
| |
gen mogten komen te sterven, eer de saak, daar in sy soude getuygen, kwam te dienen. |
dat de instantie verklaart sal werden desert, dat het regts vervolg verklaart sal werden te zijn verloopen, of, dat de voorregt betrekking verklaart sal werden te zijn vernietigt. ’t Welk geschied, als den anlegger des gedings binnen behoorlijke tijd sijn regt niet vervolgt en heeft. |
dat de gedaagde obedientie verklaare, dat de gedaagde nakoming verklaare, of dat de gedaagde nakoming van de bevelen des regters verklaare: dat is dat de gedaagde moet verklaaren, te sullen, hangende den gedinge, nakomen of gehoorsaamen de bevelen des hofs, of des regters. |
dat de impetrant verklaart sal werden niet ontfankelijk voor als nog, dat den eyscher verklaart sal werden niet ontfankelijk voor als nog, als de welke te vroeg op is, dat is, als den eyscher of anlegger in hooger voorregt betrekking te vroeg en voor de tijd zijn regt wil vervolgen. |
dat hy op de articulen antwoord per verbum credit vel non, dat hy de vraagstukken of bevestigende of ontkennende beantwoord; of, dat hy op de vraagstukken antwoord, ja, of neen. Soekt artykelen. |
dat het proces verklaart sal werden interrupt, dat het geding verklaart sal werden door den tijd te zijn verloopen. ’t Welk geschied, als men een begonne saak op de behoorlijke tijd niet voort vervolgt, maar dat men die tijd laat verby gaan. |
dateren, dag teykenen, dag stellen, tijd stel- |
| |
| |
len, dat is, den dag by schrijven van de maand, en het jaar. |
date, of datum, dagteykening, dagstelling, tijdstelling, dat is, de aanteykening van den dag en tijd wanneer iets geschied. |
datum eens briefs, de dagteykening eens briefs, de tijdstelling eens briefs: om te weeten wanneer de selve geschreeven is. |
| |
D. E.
deambulatie, een wandelinge. |
deambuleren, wandelen. |
debat, een tegenwerping, wederlegging, tegenspreeking, bestrijding. Debat, een rekenings wederlegging schrift, rekenings tegenspreeking schrift, tegenwerpinge tegen een rekening, of een straf-schrift, dat is, een geschrift, daar by iemant een rekeninge, om datse wat onbehoorlijk gestelt is, tegenspreekt, en bestraft: ofte eenige stellingen of overgelegde stukken wederlegt, en wraakt. Debat, beantwoording, twist, tegen-rede. |
debattant, tegenspreeker, bestrijder, wederspreeker, wederlegger, beantwoorder. |
debatteren, tegenspreeken, wederspreeken, beredenen, beantwoorden, bestrijden, bevegten. |
debauchant, slampamper, slemper, optrekker, opsnapper, spilpenning. |
debaucheren, optrekken, moy weer speelen, oprokkenen, verleyden, verwilderen, slempen, slampampen. |
debet, is schuldig. |
debil, swak, krank, amagtig, of onmagtig. |
debiliteyt, swakheyd, krankheyd. |
| |
| |
debiliteren, verswakken, krenken, of kranken. |
debit, schuld, uytschuld, dat wy aan een ander schuldig zijn en betaalen moeten. |
debiteur, een schuldenaar, schuldplichtige, die aan een ander iet schuldig is. |
debiteur principaal, een self-schuldige, oorspronkelijk schuldenaar, die de schuld self gemaakt heeft. |
debitrice, een schuldenaaresse, een wijf dat aan een ander iet schuldig is. |
debitrice principaal, een self-schuldenaaresse, oorspronkelijk schuldenaaresse, die de schuld self gemaakt heeft. |
debonnuire, goedertier, goedaartig. |
decadentie, vervalling. In decadentie, in vervalling van staat. |
decantatie, beroeming, lof-roeming, lof-geeving. |
decanteren, beroemen, roemen, lof-roemen, lof-geeven. |
decederen, afgaan, weg gaan, wijken, afwijken, een ander plaats maaken. |
decent, betaamelijk, gevoeglijk, hebbelijk. |
decentie, betaamelijkheyd, gevoeglijkheyd, geschiktheyd. |
december, winter-maand, dese maand heeft na het vierde gety des jaars, ’t welk men de winter heet, en in dese maand begint, de naam gekregen. Sy word ook heylig-maand geheeten, om dat onsen Behouder in de selve, so men segt, gebooren is. Heeft ook de naam van hoere maand vande onkuysheyd der hoeren. De Duytsen noemense ook wolf-maand, mogelijk om datmen inde sneeuw- |
| |
| |
tijd de wolven veel meer siet als op andere tijden. |
deceptie, bedrieging. |
deceren, betaamen, voegen. |
decerneren, verleenen, bestemmen, toestemmen, besluyten, goed keuren. Decerneren, onderscheyden, bescheyden, schikken. Decerneren, voorneemen. |
decerneren restablissement, verleenen herstelling van besit, of van staat, of toe wijsen herstelling van besit, of van staat, verleenen weder insetting in het besit, of toe wijsen weder insetting in het besit. De regter decerneert restablissement, de regter wijst herstelling van staat toe aan iemant, of de regter wijst de herstelling in ’t besit toe aan iemant, de regter wijst weder insetting in staat toe aan iemant, of de regter wijst weder insetting in staat toe aan iemant, dat is, een verklaaringe van den regter, waar by hy een anlegger (in voorval van nieuwigheyd) in het middeler wijls besit, daar een ander hem heeft uyt gestooten, hersteld, dat is, terwijl men om de besitting ding-taal voert. |
decerneert restablissement, s. decerneren restablissement. |
decessie, af-gaaning, weg-gaaning, wijcking, af-wijcking, plaats-maaking voor een ander. |
dechargeren, ontlasten. |
decideren, uytspreeken, wijsen, beslegten, vellen, slissen. Decideren, af-snijden. |
decifreren, beschrijven, af-schilderen, beteykenen. Decifreren, af-rekenen. |
decipieren, bedriegen, uytstrijken. |
| |
| |
decisie, een uytspraak, gewijsde, beslegting, besluyt, uyting, slissing. Decisie, een af-snijding. |
decisijf, uytspraakelijk, beslegtelijk, beslisselijk. Decisijf, af-snijdelijk. |
declaratie, een rekening. Declaratie, een verklaaring, aanwijsing, uytlegging. |
declaratien debatteren, een rekening tegen spreeken, of een rekening wederleggen, ’t welk geschied, alsmen meynt, datse niet behoorlijk gestelt is. |
declaratif, verklaarend. |
declareren, anwijsen, verklaaren, uytleggen. Declareren, rekening maaken, of rekenen. Declareren, blinkende maaken. |
declinatie, een afwijking, ontwijking, ontgaaning, afgaaning. Declinatie, een afwending, afkeering. Declinatie, een mijding, schouwing, vlieding. Declinatie, buyging, af-helling. |
declinatoire exceptie. soekt exceptie declinatoir. |
declineren, afwijken, ontgaan, afgaan, ontwijken. Declineren, schouwen, mijden, vlieden. Declineren, afwenden, afkeeren. Declineren, buygen, af hellen. |
decoctie, kooking, verkooking, of inkooking. |
decoqueren, kooken, in doen sieden tot op een sekere maate, verkooken, inkooken. Decoqueren, verminderen, of verdoen sijn goed. |
decor, eerluyster, angenaamheyd, bevalligheyd. |
decoreren, vertsieren, op pronken, op toyen. |
decreet, een gebod, last, regts-gebod. De- |
| |
| |
creet, een besluyt, voorneeming, bekentenisse. Decreet, een toestemming van een regter nopende de verkoopinge van vaste goederen, onmondigen toebehoorende. |
decressent, af-groeyend, af-gaand. |
decresceren, afgroeyen, afgaan. |
decretatie, een bevestiging, toestemming, goedkeuring, besluyting. |
decreteren, bevestigen, besluyten, goedkeuren, toestemmen, verklaaren van waarden. |
decrieren, uytkrijten. |
dedecoratie, ontsiering, onteering. |
dedecoreren, ontsieren, onteeren. |
dedicatie, toe-eygening, toe-wying, op-draaging, overgeeving, op-dragt, anbieding. Dedicatie, heyliging. |
dediceren, toe-eygenen, op-draagen, toe-wyen, anbieden, overgeeven. Dediceren, heyligen. |
dedignatie, verontwaardiging, versmaading, veragting. |
dedigneren, verontwaardigen, versmaaden, veragten. |
deduceren, voordraagen, voorbrengen, inbrengen, verhaalen, verklaaren, bewijsen, te kennen geeven. Deduceren, leyden, afleyden, geleyden, vervoeren, van boven tot beneden leyden, ontrekken, beleyden. Deduceren, onderwijsen, verhandelen, af-korten. |
deductie, een saaks voordraaging, dat is, een geschrift, waar by een verhaal vande saake werd gedaan, ende de selve met redenen en middelen van regten bevestigt. Deductie, een verhaal, berigt, berigting, verhaaling, verklaaring, bewijsing. Deductie, voordraa- |
| |
| |
ging, voorbrenging. Deductie, leyding, geleyding, afleyding, vervoering, onttrekking. Deductie, een verhandeling, af-korting, onderwijsing. |
deductien van regten, voorbrengingen van regten, of voordraagingen van regten. Als men tot bevestinge van sijn saak wetten en regten by brengt. |
defailiance, ontbreking, mangel, missing, in gebreeke blijving. |
defailiant, een bankeroeter, bank-breeker, versuymer. |
defailieren, missen, ontbreeken, in gebreeke zijn, in gebreeke blijven. Defailieren, bankeroet speelen. |
defalcatie, aftrekking, afkorting, afslag, afsnijding. |
defalqueren, afkorten, aftrekken, afsnijden, wegneemen. |
default, of defaut, versuym, als den gedaagde, gedagvaart zijnde, voor het gerechte niet en komt, nochte een gemachtigde send, word tegens hem verleent versuym. Default, gebrek, mangel, in gebreeke blijving. |
defaveur, ongunst, wangunst. |
defect, gebrek, ontbreeking, missing, mangel. Defect, gebrekig, ontbrekig. Defect, gebrekelijk, ontbrekelijk. Defect, siet default. |
defectie, een afval, afwijking, afstant. Defectie, ontbreeking, gebreeking, missing. |
defectijf, of defectues, gebrekelijk, gebrekelijker wijse, ontbrekelijk, ontbrekelijker wijse. |
defenderen, verweeren, verdaadigen. Defen- |
| |
| |
deren, beschutten, beschermen, voorstaan. |
defence, of defense. Siet, defensie. |
defendeur, of defenseur, een verweerder, verdaadiger, beschermer, beschutter, voorstander. |
defensie, verweering, verdaading, bescherming, beschutting. |
defensif, verweerende, of verweerender wijse, verdaadigende, verdaadigender wijse, beschuttende, beschuttender wijse, beschermende, beschermender wijse. |
defensif, weerbaar, beschutbaar, verweerbaar, beschermbaar. |
defensif en offensif, verdaadigender en beschadigender wijse, of verdaadigende en beschadigende, verweerende en beschadigende, verweerender en beschadigender wijse, beschuttender wijse en beschadigender wijse, beschuttende en beschadigende, beschermende en beschadigende, beschermender en beschadigender wijse, of verweerende en anleggende. |
defereren, opdraagen, overdraagen, gedraagen. Defereren, anbrengen, verklikken, beklappen. |
deficieren, gebreken, in gebreke blijven, ontbreken, versuymen, missen. Deficieren, afvallen, verlaaten, afwijken. |
defieren, wantrouwen, mistrouwen, niet betrouwen. |
definibel, bepaalbaar, uytbeeldelijk, ontwerpelijk, af-paalbaar. |
definieren, bepaalen, af-paalen, scheyden, eynd scheyden, beschrijven. Definieren, uytspreeken, verklaaren, eynden. Definieren, uytbeelden, ontwerpen, af-schetsen. |
| |
| |
definitie, een bepaaling, af-paaling, scheyding, beschrijving. Definitie, een uytspraak, uytspreeking, verklaaring, eynding. Definitie, een uytbeelding, ontwerping, afschetsing. |
definitijf, bepaalt, heel af-gedaan, uytgesprooken. |
definitijf vonnis, een eynd-oordeel. Siet vonnis definitijf. |
definitive sententie, een eynd-oordeel. Siet sententie definitif. |
definitivelijk, uyteyndelijk. Definitivelijk, bepaaldelijk. |
deflecteren, af-wijken, af-wenden, af-keeren, buygen en vouwen. |
deflectie, af-buyging, helling, af-wending, af-keering. |
defloratie, onteering, schoffeering, schending, verderving. Defloratie, ontbloeming. |
defloreren, onteeren, schoffeeren, schenden, verderven. Defloreren, de bloemen aftrekken. |
deflueren, af-vloeyen. |
defluxie, af-vloeying, sinking. |
deform, leelijk, mismaakt, af-sigtig. |
deformeren, leelijk maaken, ontsieren, mismaaken. |
defrayeren, kost-vry houden, kost-vryen, vry houden. |
defraudatie, bedrieging, bedrog, verkorting, beschadiging. |
defrauderen, bedriegen, verkorten, beschadigen, veroordeelen. |
degeneratie, ontaarding. |
degenereren, ontaarden. |
degouteren, onsmaakelijk maaken, wansmaaken, walgen. |
| |
| |
degradatie, een vernedering, af-setting. Als iemand uyt sijn staat en waardigheyd geset of gestooten word. Degradatie, een af-treeding, aftreed. |
degraderen, vernederen, af-setten. |
deguiseren, vermonden, of vermommen, dat is, sijn mond veranderen, datse onkundig is: de mond nu genomen voor ’t aangesigt, so ist so veel of men segt, sijn aangesigt met een valsch aangesigt veranderen. |
dehortatie, afmaaning, ontraading, afraading. |
dehorteren, afmaanen, ontraaden, afraaden. |
deite, Godheyd, dat is de wesenheyd Godts. |
dejectie, afwerping, nederwerping. Dejectie, kakkery, stoelgang, afgang. |
dejicieren, afwerpen, nederwerpen, ter aarden werpen. |
dekenschap, overmanschap. |
deken, een overman, die om eenige opsigt te hebben over eenige andere gekoren word. Deken, een rot-meester. Sie corporaal. Deken van ’t ambagte of van ’t gilde, overman van ’t ambagte of van ’t gilde. Deken der geestelijkheyd, overman der geestelijkheyd, overman over eenige geestelijken. Deken, opper-ouderling, of eerste ouderling, die de eerste is van een vergadering der ouderlingen, of die overman is over eenige ouderlingen. Deken, eerste heyliger, die overman is over eenige heyligers, of eerste leeraar, die overman is over eenige leeraars. Deken, geestelijk tugt-meester, tugt-meester der geestelijken, die de selven bestraft, |
| |
| |
wanneer sy sik te buyten gaan. |
delaberen, af-sijgen, sakken, vallen, vervallen, ontvallen. |
delay. Siet dilay. |
delayeren. Sie dilayeren. |
delateur, een verklikker, beklapper, anbrenger: die iets van een ander verklikt en anbrengt. |
delatie, overdraaging, opdraaging. Delatie, anbrenging, verklikking. |
delectatie, verlustiging, vermaak. |
delecteren, verlustigen. |
delectie, verkiesing. |
delegatie, beveeling, belasting, bevel-geeving, last-geeving. Delegatie, een besending, sending, een gesantschap. Delegatie, een oversetting, overwijsing, schuld-overwijsing, schuld-oversetting. Als een schuldenaar sijn schuld-eyscher in de plaats van geld in betaaling geeft een schuld-overwijsing op een ander, om van die sijn betaalinge te vorderen. Delegatie, een ontmaaking, onthiet. Als iemant iets, ’t welk hem by uyterste wil gemaakt was, wederom ontmaakt word. |
delegeerde, een af-gevaerdigde, af-gesant, af-gesondene. Delegeerde, last-gegeevene, bevel-gegeevene, gestelde. Delegeerde, ontmaakte, die iets, dat hem gemaakt was, ontmaakt is. |
delegeerde regters, gestelde en gewese regters, zijn die in sommige buyten gewoonelijke saaken, daar over de gewoonelijke regters of weygeren, of niet konnen regt doen, gestelt worden en gekosen als regters, om daar |
| |
| |
over regt te doen. Delegeerde regters, haage sette regters, zijn die uyt de magt en bevel vande gewoonelijke regters eenige besondere saaken verrigten en uytvoeren. |
delegeert, af-gevaerdigt, af-gesonde, gesonde. Delegeert, bevel-gegeeven, last gegeeven, gesteld. |
delegeren, bevelen, belasten, bevel geeven, lastgeeven. Delegeren, senden, af-senden, wegsenden, afvaerdigen. Delegeren, oversetten, overwijsen, te weten, een schuld. Delegeren, ontmaaken, onthieten. |
deliberatie, beraading, besinning, overleg, opset. |
delibereren, beraaden, besinnen, overleggen, overweegen, raad slaan. |
delicaat, teer, sagt, lekker. |
delict, een misdaad, overtreeding, sonde, ondaad. |
deligeren, verkiesen, uytleesen. |
deliniatie, betrek, bewerp, ontwerp. Deliniatie, af-streeping, dat is iets met streepen afteykenen, of af-beelden. |
delinieren, afpaalen, afmeten, afteykenen, afstreepen, met streepen afbeelden, of afteykenen. |
delinquant, een misdaadige, misdaader, overtreeder, misdoender. |
delinqueren, misdoen, overtreeden, sondigen, verbeuren. |
deliratie, suffing, sotheyd, raaskalling, mijmering. Deliratie, buyten-spoorigheyd. |
delireren, suffen, sinneloos zijn, revelen, raaskallen, mijmeren. Delireren, uijt der voren gaan in ’t eeren, niet regt gaan, dwaalen. |
| |
| |
delivrantie, bevryding. |
delivreren, bevryden. |
delogeren, verhuysen, verplaatsen. |
demandatie, beveeling. |
demandement, bevel. |
demanderen, beveelen. |
demanteleren, ontwallen, ontvesten, ontmantelen. |
demanueren, voortvlieten, vervloeyen, uytlekken. |
demeinen. soek domainen. |
dementij, een loogen verwijt. |
demigratie, verhuysing. |
demigreren, verhuysen. |
demissie, vernedering, af-setting, af-dank, af-danking. |
demitteren, af-laaten gaan, af-senden, af-setten, af-danken. |
democratie, volks heerschappye, volks regering, volks heersching. Een regering, of bestiering, alwaar ider eerlijk burger sijn stem had in ’t raaden tot ’s lands welvaaren. Sodanige volks heerschappye pleeg hier om her in dese duytse landen te wesen. Alhoewelder Koningen en grooten waaren, soo hadden die meer een raadende bestiering, als een gebiedende heerschappe: en bleef het opper-regt en magt by ’t volk, van welke regeringe hier, en op veel plaatsen als nog een schaduwe van is, maar de kragt isser al een weynig van verlooren. |
demolieren, verdelgen, af-breeken, uytrooyen. |
demolitie, verdelging, af-breeking, uytroojing. |
| |
| |
demoniaak, een verrukte van sinnen, kranksinnige, of onsinnige, dolle, of besetene, die van een onreyne geest, dat sijn onreyne bedenkingen gekwelt zijn: dit is een seer swaare siekte of gebrek, ’t welk veroorsaakt word door een kwaade gesteltheyd des bloeds, en een kwaade gesteltheyd en swakheyd der hersenen, waar door ’t gemoed ontroert en van allerley kwaade en ongerijmde bedenkingen overheert word, onweetenheyd en kleynmoedigheyd doen hier ook al veel toe. |
demonstratie, betooning, betooging, vertoog, bewijs. |
demonstratijf, betooglijk, anwijsend. |
demonstreren, betoonen, bewijsen. |
demoveren, verplaatsen, afkeeren, ontwenden. |
denieren, ontseggen, logenen. |
denominatie, noeming, naa-noeming, afnoeming. |
denominatijf, afnoemig, naamagtig, naamstammig. |
denomineren, afnoemen, benoemen. |
denotatie, betekening, beduyding. |
denoteren, betekenen, beduyden. |
densiteyt, dikheyd. |
densitude, digtheyd, gedrongenheyd, dikheyd. |
dentitie, tanding. |
denumerabel, aftelbaar, aftellijk. |
denumeratie, aftelling, afrekening. |
denumereren, aftellen, afrekenen. |
denunciatie, ankondiging, ansegging, verkondiging, waarschouwing, dreyging bood- |
| |
| |
schapping van eenig toekomend ding. |
denuncieren, ankondigen, anseggen, waarschouwen, boodschappen eenig ding, ontbieden. |
depecheren, afvaerdigen, opmaaken, uytgeeven. |
depeches, afvaerdigingen. |
depelleren, verdrijven, verjaagen, uytstooten. |
dependent, afhangend, ergens toebehoorende. |
dependentie, afhanging, afhangentheyd, aanhanging, vanhanging, dat is, ’t geen ergens van afhangig is, of ’t geen ergens aanbehoord, of toebehoord. |
dependere, afhangen, vanhangen, anhangen, ergens toebehooren, ankleeven. |
depictie, af-schildering, afmaaling. |
depingeren, af-schilderen, afmaalen. |
deplorabel, beschreyelijk, beweenelijk. |
deploratie, beschreying, beweening. |
deploreren, beweenen, beschreyen. |
deponent, een getuyge, oorkonder. Deponent, neerstellend. |
deponeren, getuygen, oorkonden, tuygen, getuygen in regte, verklaaren, in regte verklaaren. Deponeren, in bewaaring geeven, ter hand stellen, onder regt leggen. Deponeren, af-seggen, af-stellen, nederleggen, nedersetten, uytsetten. |
deportement, een af-setting, als iemant uyt sijn ampt geset word. Deportement, draaging, verdraaging. |
deporteren, af-setten. Deporteren, draagen, verdraagen. |
| |
| |
deposant, een getuyge, oorkonder, getuyger, die iets getuygt waar te zijn. |
deposante, een getuyge, of getuygster, die iets getuygt. |
deposeren, getuygen, betuygen, oorkonden, getuygenis der waarheyd geeven, verklaaren, verklaaring doen, getuygen in regte, in regte verklaaren. Deposeren, daar stellen, overstellen, uytsetten. |
depositie, een betuyging, getuygenis, verklaaring. Depositie, een aflegging, uytsetting. Depositie, onder-regtlegging, ter handstelling, bewaargeeving. |
deposito, onder gelegt, ter hand gestelt, te bewaaren gegeeven, te bewaaren angenomen. Deposito, uytgeset, uytsetting op gelds winst. Geld op deposito setten, geld op gelds winst geeven, of geld op gelds winst uytsetten, dat is, sijn geld an iemant geeven te gebruyken, mits daar voor genieten de jaarlijkse gelds winst. |
depossideren, iemant uyt sijn goed setten, iemant uyt sijn besit setten, uyt het besit stooten, uyt het besit weeren. |
depost, afgelegt. Depost, afgelegt geld, of overgegeeve geld. |
depravatie, verslimmering, verargering, bederving. |
depraveren, verslimmeren, verargeren, bederven. |
deprecateur, een middelaar, tusschenspreeker, af-bidder, verbidder, die imand verbid. |
deprecatie, af-bidding, verbidding. |
depreceren, af-bidden, verbidden. |
depredatie, een rooving, berooving, plondering. |
| |
| |
deprederen, rooven, berooven, plonderen. |
deprehenderen, vangen, grijpen, angrijpen, vangen op de daad. Deprehenderen, gewaar worden, bevinden. |
deprehensie, een gewaarwording, bevinding. Deprehensie, vatting, grijping, angrijping, vanging. |
deputatie, een af-sending, af-vaerdiging. Deputatie, een af-houwing, af-snijding. Deputatie, peynsing, meyning. |
deputeerde. soekt committeerde. |
deputeert, af-gesonden, af-gevaerdigt, gemagtigt. |
deputeren, af-senden, af-vaerdigen, magtigen of bevel geeven om iets te verrigten. Deputeren, rekenen, agten, schatten, af-sonderen, meynen, peynsen. Deputeren, af-houwen, af-snijden. |
derivatie, afleyding, af-spruyting, aftrekking. |
deriveren, afleyden, af-spruyten, aftrekken. |
derogatie, af-schaffing ten deele, gedeelt af-schaffing, eensdeelse te niet doening, afkeuring ten deele. Dit geschied, wanneer een wet, of insetting niet geheel, maar ten deele afgeschaft word, en afgekeurt. Derogatie, een aftrekking, vermindering, afbreeking, onttrekking. |
derogeren, eensdeels te niet doen, ten deele af-schaffen, ten deele afkeuren. Derogeren, aftrekken, verminderen, afbreeken, onttrekken, weeren. |
desabuseren, weder te regt brengen, uyt den dut helpen. |
desadvoy, af-stemming, ontkenning, logening. |
| |
| |
desadvoyeren, af-stemmen, ontkennen, logenen, van geener waarde houden. |
desarmatie, ontwapening. |
desarmeren, ontwapenen. |
desastre, rampspoet, onheyl. |
desbanderen, ontspannen, los laaten, ontslaan, ontbinden. |
desborderen, overvloeyen. |
descendent, een afkomeling. Siet descendenten. Descendent, afgaande, nederwaarts gaande. |
descendenten, afkomelingen, nedergaande maagen, vrienden, in nedergaande maagschap, die malkander in nedergaande maagschap bestaan, gelijk als kinderen, kinds-kinderen, agter kinds-kinderen, ende soo voorts nederwaarts tellende. |
descendentie, nederdaaling, afgaaning, afkoming, afklimming. |
descenderen, nederdaalen, afklimmen, afgaan, afkomen. |
descensie, nederdaaling. |
desconsolatie, wantroosting. |
desconsoleren, wantroosten. |
descourageren, vertsaagen. |
describeren, af-schrijven, beschrijven, uytschrijven. |
descriptie, af-schrijving, beschrijving, uytschrijving. |
desdommagement, schadeloosheyt. |
desereren, verlaaten, aflaaten. |
desert, verloop, verloop eens beroeps: dat is, wanneer den anlegger des gedings een angevangen beroep binnen de behoorelijke tijd daar toe gestelt, niet en vervolgt: maar |
| |
| |
dat hy ’t selve heeft laaten verloopen, als dan versoekt de gedaagde, dat het regts vervolg verklaart sal werden te zijn verloopen. Desert, verlaaten, woest, wildernis, woeste plaats, of woestijn. Desert, eenlijk, eensaam, grouwelijk. |
desertie, een verlaating. Desertie, verloop. Siet desert. |
desertie van appel, aflaating eens beroeps, verlaating van een angevange beroep. Siet desert. |
desperatie, wanhooping. |
despereren, wanhoopen. |
desheridatie, onterving. |
desherideren, onterven. |
deshortatie, afmaaning. |
deshorteren, afmaanen. |
desideratie, verlanging, begeering. |
desidereren, verlangen, vereyschen, begeeren, gemist worden, vermist worden. |
designatie, afteykening, beduyding, toewijsing. |
designeren, afteykenen, anwijsen, beduyden. |
desisteren, afstaan, afstant doen, aflaaten, ophouden. |
desmoveren, beweegen, versetten, vervoeren. |
desobligeren, ontslaan. |
desobservatie, nalaating, ongebruyk. |
desobserveren, nalaaten, kwaalijk waarneemen, versuymen, verwaarloosen. |
desolaat, verlaaten, verwoest. Desolaat, mistroostig, troosteloos. |
desolate boedel, een verlaate boedel, een af- |
| |
| |
gestaane boedel, dat is, een boedel die by iemant, die onvermogen is sijn schuld-eyschers te betaalen, verlaaten word, en word de selve als dan by de schuld-eyschers angetast, of sy vervalt onder de kamer vande verlaate boedels. |
desolate boedels-kamer, de kamer vande verlaate boedels, is de plaats daar de saaken, of verschillen, die over verlaate boedels vallen, of uyt de selven rijsen, dienen: en alwaar de boedels gered worden, en te gelde gemaakt: en ’t geld onder de schuld-eyschers, na ieders regt, uytgedeelt. |
desolatelijk, mistrootelijk. Desolatelijk, verwoestelijk. |
desordre, wanschik, wanstal. |
despage, een see-regts-gewijsde, dat is een gewijsde vande regters van see-saaken. Hoe dit woord despage een see-regts-gewijsde komt te betekenen, dat kan ik niet raaden. Het schijnt, datmen malkander maar wat moeyten soekt an te doen. |
despageren, see-regts-gewijsde geeven. Wat dit voor een Schots of Spaans woord is, dat weet ik niet, en of het van een Spaans woord despaschar, ’t welk betekent afvaerdigen, af-schikken, af komt, dat kan ik niet vast seggen. |
despect, veragting, afsigt, smaad. |
despenderen, bekostigen, verspillen. |
despensier, schaf-meester. |
desperaat, twijffelmoedig, wanhoopig. |
desperatelijk, wanhoopelijk, twijffelmoedelijk. |
desperatie, wanhoop, twijffelmoedigheyt. |
| |
| |
despereren, wanhoopen, twijffelen, vertwijffelen. |
despoticale regering, een overheerde heerschappy, of overheerde bestiering, is de heerschappy die de overwinner over de overwonnenen voert. |
despicieren, versmaaden, veragten, afsien. |
dessacratie, ontheyliging. |
dessacreren, ontheyligen. |
dessaiseren, ontblooten, ontneemen. |
desseyn, opset, voorneemen, toeleg. |
dessert, een nageregt, ’t welk, na dat de overgeschote spijs afgedischt is, op tafel geset word. |
dessertje, een nageregje. |
destinatie, schikking, bestemming, bestelling. |
destineren, schikken, bestellen. |
destituut, versteeken. |
destitueren, ontsetten, verlaaten, verstellen, versteeken. |
destitutie, verlaating. |
destructie, verdelging, vernieling, verwoesting. |
destructijf, verdelliglijk, vernielijk, verwoestelijk. |
destrueren, verdelgen, vernielen, verwoesten. |
detectie, ontdekking. |
detegeren, ontdekken. |
detenteren, onthouden, ophouden, houden. |
detentie, vasthouding, besetting, gevangenhouding, in bedwanghouding, ophouding, onthouding, bewaaring, gevangenis. |
deterioratie, een verargering, verslimming. |
deterioreren, verargeren, verslimmen. |
| |
| |
determinatie, afpaaling, bepaaling, afsteeksel besluyt. |
determineren, afpaalen, bepaalen, besluyten. |
detestatie, af-sweering, vloek, vervloeking, af-schrik, verfoeying, vlieding, schouwing. |
detesteren, vervloeken, af-sweeren, voor grouwel houden, afgrouwen, vlieden, verwerpen. |
detineren, ophouden, onthouden, vast houden, gevangen houden, in bedwang houden, besetten. |
detorqueren, ontwenden, omkeeren, verdraayen, krommen, ombuygen. |
detorsie, omwending, omkeering, verdraaying, ombuyging. |
detracteren, aftrekken, onttrekken, af korten. Detracteren, agterklappen. |
detractie, aftrekking, onttrekking, af korting. Detractie, agterklap, eer-rooving. |
detractie vande falcidische portie, maakingkorting van het vierde gedeelte der ervenis, aftrekking van het vierde gedeelte der ervenisse. Dese maakingkorting kort een erfgenaam de maakingbeurders af, als hun meer als dry derden deelen der ervenisse is gemaakt, op dat de erfgenaam, volgens sijn regt dat hy heeft, het eene vierde gedeelte vry en onbeswaart voor sik behoude. |
detractie vande trebellianische portie, overhandsche erffenis korting, erf korting van het vierde gedeelte eener overhandsche erffenis. Dese erffenis korting kort een erfgenaam uyt de hand, de erfgenaam over de hand af, als hem meer is gemaakt, als dry |
| |
| |
deelen der erffenisse, op dat de erfgenaam uyt de hand, volgens sijn regt dat hy heeft, het eene vierde gedeelte vry en onbeswaart voor sik behoude. |
detraheren, aftrekken, onttrekken, wegneemen, afkorten. Detraheren, agterklappen. |
deuternomium, tweede-wet, is een seker boek inde schrift, vande Grieken also genoemt, om datter de wet of tien geboden, welke in het boek des uyttogts verhaalt staan, weder in verhaalt worden. En dit woord deuternomium laat men so al onovergeset in ’t neder duyts staan even al eens of het onoversettelijk was. Dit boek tweede wet word ook genoemt het vijfde boek Moses: want men poogt ons wijs te maaken dat Mose de selve soude geschreven hebben, alhoewel uyt die boeken self anders getoont kan werden. Dog men soude het Moses boeken konnen noemen, om datter van Moses in gehandelt word: maar dan is het eerste boek Moses boek niet, om dat daar van Moses niet gesprooken word. De Hebreen noemen het הדברים אלה כפר, sepher ele hadebarim, het boek dit zijn de woorden, dat is na de eerste woorden van het begin des boeks. |
devaliseren, struykrooven, stroopen. |
devaliseert, beschadigt, ontreddert. |
devalleren, neerlaaten, afsinken, sakken. |
devastatie, verwoesting, vernieling. |
devasteren, verwoesten, vernielen. |
deviatie, afgaaning vande weg, afdwaaling. |
devijs, een sin-spreuk. |
| |
| |
deviseren, gesprek houden, kouten, praaten. |
devoir, pligt, pligt-schuld. Devoir, vlijt, naerstigheyt. |
devolatie, afvlieging. |
devoleren, afvliegen. |
devolveren, toekomen, afkomen, uyt de gewoonte komen. Devolveren, doen komen, komen, dienen voor eenig geregt. Devolveren, afrollen, afwentelen, van booven neder rollen, doen vallen, ontwinden, afwinden. |
devolutie, afgang, afkoming, ontwinding, vermindering, verloop. |
devoratie, opslokking, verslinding. |
devoreren, opslokken, verslinden. |
devoot, andagtig, eerbiedig. |
devotie, andagt, eerbieding, eerbiedigheyd. |
devotieus, andagtig, eerbiedig, Godsdienstig. |
devoueren, verlaaten, vervloeken. |
devoveren, toewenschen, toewyen. |
dexteriteyt, geswindheyd, behendigheyd. |
| |
D. I.
diabel, lasteraar, beschuldiger, aanklaager. |
diademe, een Konings kroon, een windsel, ’t welk de Koningen op ’t hoofd droegen, een hoofd tsiersel. |
diaken, een dienaar. Diaken, een opsiender der armen, arme besorger, of arme versorger, dat is, een die den opsigt heeft over de arme menschen, en de selven besorgt datse onderhoud van spijs en drank en andere noodsaakelijke dingen tot onderhoud bekomen. |
| |
| |
dialect, een wijs van spreeken, de uytspraak eenes taals, of eygenschap van ider taal in de uytspraak: dat is, ider taals eygenschap inde uytspraak. |
dialectica, de redenkonst, de konst van welspreekentheyd. |
dialoge, een tsaamenspraak, tweespraak. |
diameter, middelstreep, of midstreep, is de streep, dewelke in ’t midden van een rond getrokken word, en het selve rond dan an tween verdeelt. |
diaphragma, het middel-schot, middel rift, af-schutsel, ’t welk is een vlies in ’t lijf, dat de ingewanden des borsts en buyks van een scheyd. |
diastole, verlanger. Diastole, verlanging, uyttrekking, uytbreyding, opening. |
diatribe, ommegang, gewoonte, oeffening, tijdkorting, by-eenkomst, tsaamenspraak. |
dictamen, een voorspelling, voordigting. |
dictateur, opper-gesaghebber, opper-bevelhebber, oppervoogd, opper krijgs-overste in den Oorlog. |
dicteren, voorleesen, ofte voorseggen ’t geen iemant schrijft, bewoorden, voorspellen, voorstellen, voordigten, digten. |
dictionaris, een woord-boek, woorde-schat. |
dictum, een kort begrijp van een gewijsde, sonder byvoeginge van redenen of middelen. Dictum, een spreuk, segwoord, spreck-woord. |
dieete, eetensmaat, eedmaat, eet-gemak. |
Dien onvermindert ten tween finen te antwoorden, dien onvermindert sijn verdere beweering voorstellen, dat is, behalven het |
| |
| |
voorstellen van verset, ook eygentlijk op de twist-saak self antwoorde. |
diffamatie, eer-rooving, naam-schending. |
diffameren, eer-rooven, naam-rooven, naam-schenden, onteeren, agterklappen, schande naar seggen. |
diffameerde, eer-geroofde, naam-geroofde, naam-geschondene, onteerde: die met loogens en vuyle agterklap onteert is. |
diffameert, ge-eerrooft, genaam-rooft, onteert. |
different, verschillig, verschillend, onderscheydend. Different, een verschil. Siet differentie. |
different zijn, verschillig zijn, verschillend zijn. |
differentie, een verschil, onderscheyd, verscheydenheyd, een twist-saak. |
differeren, verscheelen, verschillen, niet over een komen, niet gelijken. Differeren, verlengen, uytstellen, uytsetten. Differeren, hier en daar draagen, verdraagen. |
difficil, swaar, moeyelijk, swaar om doen. |
difficulteit, swaarigheyd, swaardoenlijkheyd, moeyte, hindernis, letsel. |
difficulteren, swaarigheyd maaken. |
diffidentie, wantrouw, ongeloof. |
diffinieren. Siet definieren. |
diffinitie. Siet definitie. |
diffinitijf. Siet definitijf. |
diffinitijf vonnis. soek vonnis definitijf. |
diffinitive sententie. soek sententie definitijf. |
diffinitivelijk. Siet definitivelijk. |
diffringeren, verbreeken. |
diffugeren, afvlieden, ontvlugten. |
| |
| |
diffunderen, vergieten, verplengen, uytspreyden. |
digereren, verdouwen, verteeren. |
digestie, verdouwing, verteering. |
digniteyt, waardigheyd, waardy, ansien, staat. |
digressie, buytentred, uytstap, uyttreeding, uytstapping, uytloop, aftreeding. Digressie, uytspanning, uytweyding. Digressie, buytenslag, zijdgang. Digressie, buytenreden. |
dijudicatie, agting, onderscheyding, onderkenning, oordeeling. |
dijudiceren, onderscheyden, onderkennen, oordeelen, agten. |
dilaberen, vergaan, vervallen. |
dilay, uytstel, uytstel des gedings. ’T welk geschied op ’t versoek vanden anlegger of verweerder om eenige wigtige oorsaaken. Dilay, dag van beraad neeming. Dilay, sleeping, vertoeving. |
dilayen, sleepingen, vertoevingen, beletselen, of verhinderingen, waar door een geding veragtert word. |
dilayeren, uytstellen, verlengen, vertrekken, sleepende houden. |
dilapidatie, verslemping, verteering, doorbrenging, verkwisting. |
dilapideren, doorbrengen, verkwisten, verslempen, verteeren. |
dilatatie, uytspanning, wijdmaaking. |
dilateren, uytspannen, wijdmaaken. |
dilatie, uytstel, uytstel des gedings. Siet dilay. Dilatie, uytstelling, uytset, uytsetting, verlenging. |
| |
| |
dilatoir, uytstellig, uytsettig, verlengig. |
dilatoire exceptie. soekt Exceptie dilatoor. |
dilectie, liefde, lieving. Dilectie, keure, verkiesing. |
diligent, naerstig, gauw, vlijtig. |
diligenteren, benaerstigen, bevlijtigen. |
diligeren, lieven, lief hebben, beminnen, gunste draagen, gunstig zijn. |
diliratie, raaskalling. |
dilireren, raaskallen. |
dilueren, afspoelen, overspoelen, nat maaken, vogtig maaken, weyken. Dilueren, verklaaren, uytleggen. |
diluvie, overspoeling, overvloeying, overwatering, water-vloed. De schrift maakt gewag van een algemeene water-vloed, dewelke ook wel sond vloed genoemt word, om dat se om der menschen sonden wille geschied is over de gantse aarde, soo dat alle het geen leeven ontfangen had verdronk, behalven agt menschen, en van elk reyn gedierte 7 paar, en ’t onreyn een paar, de welke in een kist, of schip kan men ’t ook wel noemen, dat tot den eynde gemaakt was, gegaan zijnde, behouden zijn. sie arke. Dat somtijds eenige landen zijn ondergeloopen en met water overdekt geworden, kan wel zijn: maar dat de gantse aarde, dewelke rond en met seer hooge bergen versien is, met water rondom dies tijds soude overdekt zijn geweest, is niet mogelijk. So dat het maar voor een onderlooping van eenige landen moet verstaan worden. |
dimembreren, ontleden, afsnijden. |
dimensie, meeting, afmeeting. |
| |
| |
diminueren, aftrekken, verminderen, verkleynen, kleynder maaken. |
diminutie, een vermindering, verkleyning, aftrekking, afslag. |
diminutien, overleggen, al ’t geen tot aftrekking of afslag kan strekken overleggen, dit geschied in saaken van rekeningen. |
dimissie, ontslaaging, vrylaating, vrystelling. |
dimitteren, vrylaaten, vrystellen, ontslaan, laaten gaan, verlaaten, afleggen. |
dimotie, verdrijving, afwending. |
dimoveren, verdrijven, afwenden. |
diphtong, een twee-klank. Diphtong, een dubbel-klink letter. |
direct, regtsweegs, regt-uyt, regt-toe, regts, regtsstreeks. |
directelijk, regtsweeg, door regte wegen, regtsstreeks, regtelijk. |
directeur, bestierder, bewinthebber, beleyder. |
directie, bestiering, beleyd, regting, bewint. |
direptie, ontrukking, plondering, rooving. |
dirigeren, bestieren, beleyden, regten, bevoegen. |
dirimeren, scheyden, afscheyden, ontdoen. |
diripieren, ontrukken, plunderen, berooven, steelen. |
disaffectie, ongunst, wangenegentheyd. |
disavantage, nadeel. |
disavoueren, afstemmen, tegenstemmen. |
discant, boven-sang, dat is de hoogste stem in ’t singen, of Discant, een verscheyde tsaamenstemming, of verscheyde eenstemmigheyd in ’t singen. |
discanter, bovensang-singer, hoogstestem- |
| |
| |
singer, die de hoogste stem in ’t singen heeft. |
discanteren, bovensang-singen, of hoogste stem singen, of Discanteren, sang-konstelijk singen. |
discensie, nederdaaling. |
disceptatie, krakkeel, redenstrijd, kijving. |
discepteren, kijven, krakkelen, twistig zijn, redenstrijd voeren. |
discerneren, onderscheyden, onderkennen, scheyden en deylen. |
discerperen, verscheuren, in stukken breeken. |
discinderen, doorsnijden, ontleeden, klieven. |
discipline, leering, tugt, onderwijsing, oeffening. |
discipel, of discipul, een leerling. |
discommodatie, ontrieving. |
discommoderen, ontrieven. |
discontinuatie, afbreeking, uytscheyding. |
discontinueren, afbreeken, uytscheyden. |
discoord, twedragt, twespalt, verschil, oneenigheyd. |
discordantie, twist-stemming, wanstemming, verscheel. |
discorderen, verscheelen, twisten. |
discourageren, moed beneemen, ontmoedigen. |
discouragie, moedsinking, ontmoediging, ontmoedigheyd, bloodhertigheyd. |
discoureren, redeneren, redenvoeren, praaten, of t’saamenspreeken. |
discours, redenvoering, redenering, een rede, praatje. |
discourtois, onheus, onbeleeft, boersch. |
discourtosie, onheusheyd, onbeleeftheyd, boersheyd. |
| |
| |
discreet, bescheyde, verstandig. |
discretelijk, bescheydelijk, wijsselijk, voorsigtelijk |
discretie, bescheydenheyd, onderscheyding, verstandigheyd. |
discretif, scheydend. |
discrepantie, verschil, verscheeling, verscheydenheyd. |
discreperen, verscheelen, niet over een komen. |
discussie, uytdrijving, verdrijving, verstooting. |
discutieren, uytdrijven, verdrijven, verstooten, ontlossen, af-schudden. |
disert, bespraakt, welspreekend, openbaar. |
disgratie, ongunst, ongena. |
disjunct, verdeelt, gedeelt, los. |
disjunctie, scheyding, verdeeling. |
disjunctif, schiftig. |
disjungeren, van een doen, ontbinden, scheyden, ontkoppelen, schiften. |
disloqueren, verplaatsen, ontleeden. |
disordre, wanschik, wanstel, verschil, verwerring. |
dispareren, verdwijnen. |
dispariteit, ongelijkheyd, onpaarigheyd. |
dispensatie, uytdeeling, bedeeling. Dispensatie, vrygeeving, aflaat, ontslag. |
dispenseren, uytdeelen, schikken. Dispenseren, vrygeeven, ontslaan, aflaat-geeven. |
dispenseren van den eed, vry geeven vanden eed, aflaat-geeven van den eed, ontslaan van den eed. |
dispensier, een schafmeester, uytdeelder. |
dispergeren, verspreyden. |
dispersie, verspreyding. |
| |
| |
dispicieren, af-schouwen, afsien. |
displiceren, mishaagen. |
dispoliatie, berooving, plondering. |
dispolieren, berooven, plonderen. |
disponeren, beschikken, schikken, stellen, bestellen, voorbereyden, bevoegen. |
disponeren by testament, beschikken by uyterste wil, bestellen by uyterste wil. |
dispoost, welgestelt, gesont, wel te pas. |
dispositie, schik, schikking, beschik, beschikking, bestelling, bestel, gesteltenis, beleeding. Dispositie, gesteltheyd. In goede dispositie, in goede gesteltheyd, of, in wel gesteltheyd, te weten, des lijfs, dat is in goede gesontheyd. |
dispositijf, kort inhoud en besluyt. Dispositijf, een besluyt van een geding dat beschreven moet werden. Dispositijf, het beleyd van een saak, of het beschik van een saak, hoedanig de selve moet angelegt worden. Dispositijf, beschikkelijk, bestelliglijk. |
disputatie, reden-strijd, twist-rede, reden-weeging, kibbeling. |
disputeren, redenstrijd-weren, reden-weegen, reden-strijden, twist-redenen, sin-twisten. |
dissentieren, oneens zijn, verscheelen. |
dissensie, verscheel, strijd. |
dissentie, twedragt, oneenigheyd. |
dissereren, redeneren, praaten, tsaamenspreeken. |
dissertatie, redenering, praat. |
dissidie, twedragt, twist, twespalt, oneenigheyd, krakkeel. |
dissimel, ongelijk. |
dissimilitude, ongelijkheyd. |
| |
| |
dissimileren, ongelijk maaken. |
dissimulatie, ontveynsing, veynsing. |
dissimuleren, ontveynsen, verleugenen, dat is iets ’t geen is, houden of het niet en was. |
dissipatie, een verstroying, verspreying. |
dissiperen, verstroyen, verspreyen. Dissiperen, verscheuren, verteeren, verkwisten. |
dissonant, wanluydend. |
dissonantie, wan-geluyd, wan-klank, onklank. |
dissoneren, wan-luyden, wan-klinken. |
dissolveren, ontbinden, los maaken, lossen, oplossen, ontknoopen, ontdoen, betaalen. |
dissoluit, ongebonden, los. |
dissolutie, ontbinding, lossing, oplossing, los maaking, ontknooping. Dissolutie, ongebondenheyd, lossigheyd. |
dissuaderen, ontraaden, afmaanen. |
dissuasie, ontraading, afmaaning. |
distantie, tusschenheyd, wijdte, tusschen-wijdte, afstand. |
distenderen, uytspannen, aftrekken, vullen, volmaaken. |
distentie, uytspansel, uytspanning. |
distemperantie, ongemaatigheyd. |
disteren, afstaan, wijd afstaan, verscheyden of ongelijk zijn. |
distillateur, water-brander, gebrand-water-maaker, is een dewelke uyt kruyden of andere dingen eenige wateren, dewelken inde genees-konst gebruykt worden, brand. |
distillatie, afdruyping, af-syping. Distillatie, waters-branding, sieding, of kooking. |
distilleren, afdruypen, afsypen. Distilleren, water-branden, sieden, of kooken. |
| |
| |
distinct, onderscheyden. |
distinctie, onderscheyding, onderscheydmaaking. |
distingueren, onderscheyden, onderscheyd maaken. |
distorqueren, ombuygen, verdraayen. |
distorsie, ombuyging, verdraaying. |
distort, verdraayt, geboogen. |
distract, afgetrokken, van een getrokken. |
distractie, aftrekking, van een trekking, scheyding. Distractie, verkooping. |
distraheren, aftrekken, van een trekken, in veele deelen trekken. Distraheren, verkoopen, vervreemden, af-scheyden. |
distribuant, uytdeelder, omdeeler, verdeeler. |
distribueren, uytdeelen, omdeelen, verdeelen, verspreyden. |
distributeur, uytdeelder, omdeeler, verdeeler. |
distributie, uytdeeling, omdeeling, verdeeling, verspreyding. |
district, regts bepaaling, regts-magt, dat is, soo veer als iemants regts-gebied strekt. District, begrijp, ommering, kreits, kring. |
disturbatie, verstooring, ontroering. |
disturberen, verstooren, ontroeren, afwerpen en breeken, doen af vallen, afslaan, afstooten. |
ditto, of dito, die selve, dat selve, op de selvige dag, in de selvige maand. |
divers, verscheyden, ongelijk, onderscheyden. |
diverselijk, verscheydentlijk, veelvoudelijk, verscheyde maalen. |
diversie, een afwending, afkeering, verandering. |
diversiteyt, verscheydentheyd, ongelijkheyd, verschil. |
| |
| |
diversificeren, veranderen, verscheyde maaken. |
diverteren, afkeeren, afwenden, aftrekken, ontwenden, verleyden, afleyden, sik afkeeren, ter zijden afgaan, sijn weg op een ander oort neemen, ergens ter herberge gaan, sik ergens onthouden. |
divideren, deelen, verdeelen, scheyden, schiften. |
divin, Goddelijk. |
diviniteyt, Goddelijkheyd. |
divinatie, raading, gissing, waarsegging. |
divineren, raaden, gissen, waarseggen. |
diviseren, redeneren, kouten, snakken. |
divisie, deeling, schifting, scheyding, onderscheyding. Divisie, verdeel-teeken. |
diviseur, deeler, scheyder. |
divortie, houwlijk-scheyding, egt-scheyding, of hegt-scheyding. ’T welk geschied, of om overspel, of om kwaad huys houden. Dog om de eerste oorsaak geschied eygentlijk houwlijk-scheyding: om de ander alleenlijk af-sondering van bywooning, bed, en tafel: sonder verdere scheyding, dat de een, of de ander soude mogen trouwen. |
divulgatie, rugtbaarmaaking, voortsegging, verspreyding, gemeenmaaking. |
divulgeren, rugtbaar maaken, gemeen maaken, verspreyden, verbreyden onder het volk, voortseggen, den volke over al verkondigen. |
| |
D. O.
doceren, onderwijsen, leeraaren, doen blijken. |
| |
| |
docile, leersaam. |
docter, of doctor, een geleerde, leeraar, onderwijser. Docter, een genees-meester, of Doctor in de medecijnen, een genees-meester, die de genees-konst oeffent. Docter juris, een regts-geleerde, die inde wetten en regten ervaaren is. Docter theologie, een Gods-geleerde, leeraar der Gods-geleertheyd. |
doctoorschap, leeraarschap, meesterschap. |
doctrine, een leere, leering, tugt, onderwijsing. |
document, een leerstuk, bewijsing, betoog. |
dodane, een steene beer. |
dogma, een leere, leerstuk. |
dogmatiseren, voort leeren, leeren, leerlingen maaken. |
doleantie, beklag, weeklagt, treuring, bedroeftheyd. |
doleancier, beklaager. |
dolent, droevig, treurig. |
doleren, klaagen, beklaagen, klagt inbrengen, treuren. |
doleur, droefheyd, smerte, pijn. |
doleur, loos listig. |
domage, schade. |
domainen, of domeinen, erf-inkomsten, lands-inkomsten, des lands gemeene opkomsten. Domeine, gebied heerlijkheyd. Domeinen, heeren inkomsten, die sy van hun landen en goederen trekken. |
domestijk, een huys-genoot, behuyst, huysig, huyslijk, inheems. |
domicilie, een woonplaats, woonstede, maalstede: daarmen maaltijd, of wooning houd. |
| |
| |
domicilie kiesen, een woonstede kiesen, een maalstede kiesen; alsmen nergens huys en houd, of een plaats neemen en kiesen, in een plaats of woonstede. |
dominateur, een heerscher, die volkome heerschappy heeft. Dominateur, een doorbrenger, verteerder, slampamper, kwistgoed. |
dominatie, een heerschappy, heersching, beheering, meesterschap. |
domineren, heerschen, heerschappy voeren, beheeren, heerschappy hebben. |
domine, een heer, die heer iewers over is. Domine, een eygenaar, die eygenaar iewers van is. Eygenaar is tweederley, volkome eygenaar, die alles, dat by de wetten onderboden is, met sijn goed mag doen wat hy wil: of gebrekkelijke eygenaar, die niet al met het goed doen mag wat hy wil. Domine, een heer, soo word ook genoemt een geestelijke en leeraar der gemeente. De geestelijken en leeraars willen mede wel een groote naam hebben. Dog waarom sy soo wel niet als andere boere jongens: staat het wat te breet in ’t duyts, men neemt een latijns woord, dat en verstaat de gemeene man niet. Kijk men moet al veel doen om opspraak en ergernis te mijden. |
dominie, heersching, gebied, heerschappy, beheering. Dominie, een eygenheyd, eygenheyd van eenig goed, is de toebehoorte tot een saak, waar door iemant schoon het besit niet hebbende, ’t selve vermag regtelijk te bekomen. Eygenheyd is tweederley, volle eygenheyd, en gebrekkelijke eygenheid: volle eygenheyd is waar door iemant met de |
| |
| |
saake alles mag doen naar sijn geliefte, en t’ sijnen bate, dat by de wetten onverbooden is: gebrekkelijke eygenheyd is waar aan iet, om alles naar sijn believe met de saak te mogen doen, ontbreekt. |
donatie, een schenking, gifte, vereering, een vrye overgeeving. |
done, heerinne, vrouw: of gelijk men nu segt jungvrouw, of juffrouw, dat is jonge vrouw, en men segt het tegens oude en jonge vrouwen, die maar wat meer zijn als de gemeene vrouwen, ja al ist maar in kleeding. |
doneren, schenken. |
dormte, een slaapkamer. |
dorseren, agter opschrijven. |
dose, of dosis, gifte; de gifte hoe veel, of de maat hoe veel, datmen een sieke moet geeven van een genees-middel, om het selve wel te gebruyken. |
dosseren, agter opschrijven. |
dote, een breydschat, houwlijks goed vande breyds zijde. |
doteren, breydschat geeven, breyds-houwlijks goed geeven, dat is, houwlijks goed geeven met een dogter. |
douagiere, een weduwe, een vrugttrekkende weduwe, die de vrugten trekt van al haar overleden mans goederen: of een boedelhouster weduwe, die inden heele boedel en staat des overlede mans, als voogdesse soo lang sy leeft, blijft sitten. Een weduwe, wewe, of weene, is een vrouwe diens man gestorven is, ende die over sulks inden we, of ween, en druk blijft sitten. |
douagieren, weduwe-vrugt trekken, wedu- |
| |
| |
we leeft-gifte trekken, lijf-togtenaaren. |
douarie, een weduwe gifte, een weduwe besit, weduwe leef-gifte, dat is, een gifte van breyd-man aan sijn breyd, booven alle morgen gaaven, of een gifte of geschenk, de welke een breyd-man doet, van een gedeelte sijner goederen, aan sijn breyd, om na sijn dood als sy weduwe is, van de selve goederen te leeven. |
dousain, twalef, twaleftal. |
| |
D. R.
dragant, boks-doorn, is een laag doornagtig gewas, korte, sterke wijt verspreyde struykjens voortbrengende, en daar aan seer veel bladeren, an beyde zijden van een middel-ribbe oft senuwe gevoegt, van de welke elk bysonder blad dun en smal is: daar onder schuylen harde witagtige, regte scherpe stekende doornen. De wortel is houtagtig, niet diep, maar dwars ende slim wassende. |
dragee, soek tregie. |
dragon, slangkruyd, is een kruyd ’t welk lange, smalle donker groene bladeren heeft, van smaak seer heet ende scherp oft bijtende. De steelen zijn teer en dun, rond, anderhalven voet hoog of hooger, en worden verdeylt in veel andere steelkens, daar an wassen kleyne ronde knoopkens, die heur selven nimmer heel openende, kleyne goud-geele bloemkens met swart vermengt vertoonen. De wortel is lang, dun, met veel anwassende veselingen kruypende. |
dragma, een vierendeel loots, dat is het hon- |
| |
| |
dert en agt-en-twintigste gedeelte van een pond, zijnde de swaarte van tsestig kornen. |
drank-offer, een drank-gifte, dat is, een vrywillige gifte van drank, die tot de Gods-dienst geheyligt wierd. Heb. כפך, nesech, gieting, uytgieting, komt van כפך, nasach, heeft gegooten, heeft uytgegooten. |
drapereye, lakenhandel, lakenwerk, lakenwerkery, lakenmakery. |
drappier, of drapier, een laken-weever, wollen-weever. |
drapieren, of drapenieren, lakenmaaken, of wollenweeven. |
dresseeren, toeregten, toestellen, opstellen, opregten, afregten. |
dressoir, een anregtbank. |
| |
D. V.
dubitatie, een twijffeling, dubbing. |
dubitabel, twijffelbaar, twijffelagtig. |
dubiteren, twijffelen, dubben. |
duc, een Hertog, of Heyrtog, is een die met een leger, of heyr-leger, als overste te velde toog. Duc, leyder, anvoerder. ’t Woord duc, Hertog betekent nu niet alleen een krijgs-overste over een leger: maar het betekent nu mede een heer of gebieder over een land. |
ducaat, een Hertogschap, of Hertogs-gebied. Ducaat, een stuk goud van vijf gulden, een vijf guldens penning. |
ducesse, Hertoginne, of Heyrtogin, de vrouw van een Hertog. Ducesse, een leydster, aanvoerster. |
duel, twe-strijd, twe-gevegt, een gevegt tusschen twe. |
| |
| |
duo, twe. Duo, twe-gesang, is een gesang met twe stemmen. |
duplijk, na-weer, weder-antwoord, of tweede antwoord, is het tweede of laatste seggen des verweerders, waar mede hy des eyschers tegenweer beantwoord en wederlegt. Duplijk, twevoud, twevoudig. |
duplijk met middelen, na-weer met regts-middelen en bewijsen, dat is, het tweede of laatste geschrift des verweerders, waar mede hy des anleggers tegenweer met regts-middelen wederlegt. Duplijk, dubbel, tweevoud. |
duplicatie, na-weer. Siet duplijk. Duplicatie, een verdubbeling, dubbelmaaking, dubbeling. |
dupliceren, na-weeren, na-weer doen, dat is, des eyschers tegenweer beantwoorden. Siet duplijk. Dupliceren, verdubbelen, dubbel maaken, twevoud maaken. |
duwarie, Siet douarie. |
duwagiere, Siet duagiere. |
duratie, duuring. |
durabel, duursaam. |
duyvel, een lasteraar, beschuldiger, anklaager, die imant lastert, beschuldigt, of anklaagt. Dit woord duyvel, ’t welk een bastaart grieks woord is, komende van διαβολος, diabolos, staat op eenige plaatsen in de schrift inde duytse oversetting even al eens of het goed nederduyts was: dog daar staan wel meer onduytse woorden inde schrift dewelke men on-overgeset laat staan, om dat de gemeene luyden deselve niet souden verstaan, en daar door tot kennis van saaken komen. Want als al de woorden in ’t nederduyts be- |
| |
| |
hoorlijk waaren overgeset, so en souder dit woord duyvel niet in gevonden worden, nog ook niet inde nederlandsche taal. Nu tragt en poogtmen ons wijs te maaken, dat de duyvel een boose geest is (dog een lasteraar is boos genoeg) dewelke inden beginne goed gemaakt is, dog is voort vervallen van een goede en gelukkige stant in een kwade en ongelukkige; alhoewel men in de gantse schrift niet een enkel woord daar van leest, de Godsgeleerden willen evenwel dat het waar sal zijn, om dat sy het versiert hebben. |
duyvelin, lasteraarsche, of lasteraarres, beschuldigster, anklaagster. |
duyvelery, lasteringen, beschuldiging, anklaaging. Duyvelery, wilmen dat so eenige wonderlijke dingen en boose werken, sullen zijn van versierde boose geesten: maar lasteringen en valsche beschuldigingen sijn boose werken genoeg. |
| |
D. Y.
dysenterye, de roode loop, bloedgang, doorgang. Dit is een siekte die veroorsaakt word van versweering der darmen, welke versweering veroorsaakt word door scherpe, bijtende en in-eetende vogtigheden, dewelken van het geheele lighaam, of van eenige besondere leden na de darmen toevloeyen. |
| |
E. B.
ebatement, Sie batement. |
ebatement, speelder. Sie batement - speelder. |
eben, of eben-hout, swart hout, Indiaans |
| |
| |
swart hout, is een swart hart hout, ’t welk uyt Indien hier gebragt word, en men maakt ’er lijsten om schilderyen, en ook andere kostelijkheden van. |
ebrieteyt, dronkenschap. |
ebullitie, uytsieding, overkooking, opkooking, uytborteling. |
ebullieren, uytsieden, uytkooken, uytbortelen, overkooken, opkooken. |
| |
E. C.
ecclesie, een gemeente, een vergadering, tsaamenroeping. Ecclesie, gemeente noemt sik elke vergadering, dewelke een gevoelen in Gods-dienst hebben. |
ecclesiastijk, geestelijk. |
ecclesiastijken, de geestelijken, de leeraars der gemeenten. |
echo, weergalm, weerklank, weergeluyd. |
ecclypseren, verduystert worden, taanen. |
ecclypsis, gebrek, mangel. Ecclypsis, verduystering, ligt-gebrek, son-duyster of maan-duyster. Ecclypsis inde son, verduystering inde son, sons verduystering, of son-duyster, ’t welk geschied, wanneer de maan regt-streeps komt tusschen de son en de aarde. Ecclypsis inde maan, verduystering in de maan, maans verduystering, maan-duyster, ’t welk geschied, wanneer de aarde regt-streeps komt tusschen de son en de maan. |
| |
E. D.
ederen, uytgeeven, openbaaren, voortbrengen, gemeyn maaken, verkondi- |
| |
| |
gen, verklaaren, noemen. Ederen, eeten. |
edict, een af konding, een bevel, ’t welk geschied by openbaare af konding: een gebod, weet gebod, verbod. |
edict retorqueren, de voor-regt betrekking te niet doen, oorlof vanden hove verkrijgen. ’T welk geschied, als den eyscher selve in regte niet en verschijnt, en de gedaagde al. |
edicten, af kondingen, bevelen van ’s lands overheyd die afgekondigt zijn. |
edificant, bouwer, stigter, een die iets bouwt of timmert. |
edificatie, bouwing, stigting, timmering. |
edificeren, bouwen, huysbouwen, timmeren, stigten. |
edificie, een gebouw, huys, timmering, stigting. |
editie, uytgeeving, druk, gemeyn maaking, verkondiging. Editie, een afschrift-geeving. |
educatie, opvoeding. |
educeren, uytleyden. |
eductie, uytleyding. |
| |
E. E.
eerste instantie, ’t eerste regts vervolg, de eerste voor-regt betrekking eerste regtpleegings vervolg, de eerste regtskennisse van een saak. |
| |
E. F.
effaceren, uytveegen, uytdoen, uytwissen. |
effaroucheren, verwilderen, verbijsteren. |
effect, ’t volbragte, uytgevoerde, dat is, het geene volbragt, ofte uytgevoert is. Effect, volmaaking, voleynding van een werk, vol- |
| |
| |
brenging. Effect, een daad, werk, gewrogt, kragt, vermogentheyd. |
effect sorteren, stant grijpen, te stade komen. |
effect suspensijf, een opschortende kragt. |
effecten, werkelijkheden, uytvoeringen. |
effectif, werklijk, werkiglijk, uytwerkig, werkig. |
effectie, uytwerking. |
effectivement, uytwerklijk, uytwerklijkheyd. |
effectueel, uytwerklijk. |
effectueren, te weeg brengen, uytvoeren, uytwerken. |
effeminatie, verwijving. |
effemineren, verwijven: dat is, swak en vrouwagtig van aart worden. |
efficacie, kragt, werking, uytwerking, werklijkheyd, uytwerklijkheyd. |
efficientie, uytwerking, uytwerkendheyd, te weegbrenging. |
efficieren, te weeg brengen, uytwerken, maaken. |
effictie, verdigting, versiering. |
effigie, een af-beeldsel, uytbeeldsel, nabootsing. |
effingeren, verdigten, versieren. |
efforceren, onderwinden, poogen. |
effort, pooging, onderwinding. |
effractie, breeking, uytbreeking, doorbreeking. |
effringeren, uytbreeken, doorbreeken, breeken, in stukken breeken. |
effrayeren, of effroyeren, verschrikken, verbaasen. |
effugeren, ontvlieden, ontvlugten, ontloopen. |
effugie, uytvlugt. |
| |
| |
effunderen, uytgieten, uytstorten, plengen. |
effusie, uytgieting, uytstorting, vergieting, plenging. |
| |
E. G.
egayeren, vervrolijken, verblijden, verheugen. |
egayement, vervrolijking, verblijding, verheuging. |
egaal, even gelijk. |
egaliteyt, even gelijkheyd. |
egaleren, even gelijk maaken, evenen. |
egeren, gebreeken, behoeven, gebrek hebben. |
egredieren, uytgaan, buyten gaan. |
egressie, uytgang. |
| |
E. J.
ejaculatie, uytschieting, uytwerping, of uytgoying. |
ejaculeren, uytschieten, uytwerpen. |
ejectie, uytwerping, of verwerping. |
ejicieren, uytwerpen, verwerpen. |
| |
E. L.
elaboratie, uytwerking, bearbeyding. |
elaboreren, uytwerking, bearbeyding. |
elaberen, doorslippen, ontslippen. |
elatie, verheffing. |
electie, verkiesing, uytkiesing. |
electuarie, een slikking, of slik geneesmiddel, is een geneesmiddel ’t welk toegestelt word uyt eenige tsaamengemengde, afdryvende sappen, en stoffen, waar van als dan den kranke voorgeschreven word de groote van een boon, of groote noot door te slikken, om |
| |
| |
afgang te krijgen. Somtijds word het wel in eenig genees-water gemengt heel dun, en dan word het gedronken. |
elegans, aartig, uytneemend, uytsteekend. |
elegantie, aartigheyd, frayigheyd. |
elegie, een treur-sang, treur-lied, klagte. |
element, hoofd-stof. De vier elementen, de vier hoofd-stoffen, waar uyt alles bestaat, dewelke zijn de aarde, water, vuyr en lugt. Element, een beginsel. Elementen van alle dingen, de eerste beginselen van alle dingen. |
elevatie, verheffing, opligting. |
eleveren, verheffen, opligten. |
eliceren, uytlokken, uytvinden, uyttrekken, haalen. |
elideren, uytstooten, uytslaan, uytdrijven, uyt doen komen, uythouwen, breeken en scheuren. |
elisie, uytdrijding, uytstooting, breeking, scheuring. |
eligeren, uytleesen, uytkiesen, verkiesen. |
elocatie, verhuuring, uytbesteeding. |
eloceren, verhuuren, uytbesteeden. |
elocutie, uytspraak, bewoording. |
eloquent, welspreekend, taalvaerdig. |
eloquentie, welspreekendheyd. |
eloqueren, uytspreeken. |
elucidatie, verklaaring, verligting. |
elucideren, verklaaren, verligten, helderen. |
eluderen, bespotten, uytstrijken, te loor stellen. |
elueren, af-spoelen, uytwasschen, afwasschen. |
elusie, bespotting, uytstrijking. |
elutie, afwassching, uytwassching, af-spoeling. |
| |
| |
| |
E. M.
email, of emaileersel, doorvlamming, brand-schildering. |
emaileerder, een brand-schilder, is een die op goud, heet gemaakt zijnde, lof-werk schildert. |
emailleren, brand-schilderen, doorvlammen. |
emanatie, uytvloeying. |
emancipatie, handligting, vrymaaking, vrystelling, ontslaging vande magt der ouders, waar door iemand, dewelke nu tot sijn jaaren gekomen is, word op sijn vrye voeten gestelt, om sik self en het sijne te bestieren. |
emanciperen, handligten, uyt de magt laaten, vrymaaken, vrystellen, sijn eygen meester maaken (gelijk een vader sijn soon doet) sijn kinderen van de magt, de welk men over hun heeft, ontslaan. |
emaneren, uytvloeyen, uytkomen, uytgeeven. |
emballeren, inpakken. |
embarasseren, inmengen, indringen, inwikkelen, verwarren. |
embarquement, inscheeping. |
embarqueren, inscheepen. |
embarreren, doorrijgen, doorsteeken. |
embleme, beeldwerk, een sin-spreuk. |
embraseren, ontsteeken, ontfonken, in brand steeken. |
embrasseren, omhalsen, omarmen. |
embrauilleren, verwarren, belemmeren. |
embuscade, een belaaging, laaglegging, verspieding. |
emendatie, een verbeetring, betering, verdrijving. |
| |
| |
emende. soek amende. |
emenderen, verbeteren, beteren, verdrijven, geneesen. |
emergentie, opwelling, booven water koming, te voorschijn koming. |
emergeren, uyt ’t water opkomen, boven water komen, opwellen, te voorschijn komen. |
emigratie, verhuysing. |
emigreren, verhuysen. |
eminent, uytsteekende, verheeven, uytkijkende. |
eminentie, uytsteekentheyd, voortreffelijkheyd. |
emineren, uytsteeken, overtreffen. |
emissaris, uytgesonden, uytgesondene, een bespieder, luysteraar. |
emissie, afvaarding, uytlaating, af-sending. |
emitteren, af-senden, uytgeeven, uytlaaten, senden, laaten gaan, afvaardigen. |
emollieren, versagten, weeken, week maaken, sagt maaken. |
emollitie, versagting, weeking, week maaking, sagt maaking. |
emologatie, voor goed kenning, voor goed agting, bekentenisse, toestant. |
emologeren, voor goed kennen, voor goed agten. |
empareren, bemagtigen. |
empeschement, beletsel, vehindering. |
empescheren, beletten, verhinderen. |
empescheur, beletter, verhinderaar. |
empieteren, inklauwen, innemen. |
emphase, nadruk, kragt. |
emolument, genot, gewin, baat, nut, voordeel, vrugt. |
| |
| |
emolumenten, genot, gewin, baat, nut, voordeelen, vrugten, die men van den arbeyd of dienst krijgt. |
employ, besteding, anlegging, anwending, besigheyd, dienst gebruyk, gebruyk. |
employeren, besteden, anleggen, anwenden, besigen, gebruyken. |
employeren reprochen en salvatien van regten, gebruyken wederleggingen en beschermingen van regten. |
emportatie, ontvoering, wegbrenging. |
emporteren, ontvoeren, wegbrengen. |
emptie, koop, kooping. |
emulatie, afgunst, ondergaaning, volg-iver, volg-sugt, na-iver. |
emuleren, na-iveren, imant volgen in iets na te doen, op de voet volgen, ondergaan, wangunnen, afgunstig zijn. |
emundatie, reyniging, suyvering. |
emunderen, reynigen, suyveren. |
emunit, uytgenomen, vry. |
| |
E. N.
enarratie, een verhaaling, vertelling. |
enarreren, vertellen, verhaalen. |
encourageren, anmoedigen. |
endorsement, of endossement, after opschrijving. |
endosseren, of endorseren, after opschrijven, after opstellen, op de rug teykenen van een wisselbrief. |
energie, kragt. |
enervatie, ontsenuwing. |
enerveren, ontsenuwen, kragteloos maaken. |
enfantery, voet-volk, Oorlogs-volk te voet, |
| |
| |
of krijgs-volk te voet in den Oorlog dienende. |
enfin, eyndelijk, ten lesten. |
enfrainte, of enfreinte, verbreeking, gebrooke sekerheyd, ofte misbruykt regt. |
engageren, inwikkelen, verpanden. |
engel, een boode, of gesant. |
engelen, booden of gesanten, ’t zy goede of kwaade booden, sijn die imants boodschap an een ander, an welke sy gesonden zijn, doen, en draagen also de naam van een bediening diese doen, dat is boodschappen. Dit woord engelen af komende van αγγελοι, aggeloi, is een bastaart grieks woord, en staat op veel plaatsen in de schrift in de nederduytse oversetting; dog men laat het daar so, even al eens oft goed nederduyts was, onovergeset staan, om dat de gemeene luyden het selve niet verstaan souden, en oversulks de eyge betekenis niet komen te weeten. Want als dat woord overal overgeset was in de schrift, so soude men selfs in’t nederduyts daar van niet weten te spreken anders als van booden. Het is mede een groot misbruyk der Godsgeleerden, dat sy dit bastaart grieks woord engelen gebruyken als een eyge naam der geesten, daar het maar is een gemeene noem-naam van booden, en kan op ider menschelijk boode gepast worden: gelijk het grieks woord angeloi in anders geen betekenisse vande heydense Grieken gebruykt is. Vorders seggen sy, dat dese booden (engelen, daarse geesten van maaken) inden beginne voortgebragt zijn, en eenige der selver op dien eygen tijd gevallen zijn (een korte vreugd voor- |
| |
| |
waar) alhoewel men inde schrift niet een woord daar van leest. Maar het is genoeg denken de geestelijken als sy het seggen. |
engelin, een boodin. |
engien, verstand, vernuft. Engien, een werktuyg, gereedschap. Engien, een bolwerk, vest, of ander Oorlogs-sterkte. |
engienieer, een vest bouwer, sterkte bouwer, bolwerker, die in belegeringen allerhande bolwerken en sterkten bouwt. Engienieer, een vernufteling, verstandige. |
engien-meester. sie engienieer. |
enorm, leelijk, ongeschikt, onmaatig, wanstallig. |
enqueste, ondersoek, ondersoeking, ondervraaging, hooring van getuygen. |
enqueste doen, ondersoek doen, ondervraaging doen, getuygen hooren, dat is, wanneer een regter getuygen hoort ende de selven ondersoekt op de gelegentheyd van saaken. |
enqueste valetudinair, ondervraaging van getuygen siektes halven gedaan, hooring van getuygen die siektes halven geschied, dat is, als iemand versoekt, dat door den regter eenige swakke, ofte oude getuygen, diemen vreest haast te sullen sterven, datelijk mogen gehoord werden, om sik daar mede in tijd en wijle te mogen behelpen, als de saak komt te dienen. |
enquesteren, ondersoeken, ondervraagen. |
entameren, ontginnen, beginnen, anvangen. |
entelmes, of entelmoes. Sie entremets. |
entenaille, inwendige strijkhoek. |
enterinement, gestading, bevestiging, goedvinding, voor goedhouding. |
| |
| |
enterineren, gestaden, bevestigen, voor goed houden, goed vinden, een gunste by een Vorst gedaan aan het hof overleeveren, om overwoogen en gestadigt te werden. |
entrecours, tusschenloop. Entrecours, tusschenhandel, onderhandeling. |
entree, of entrye, ingang, intree, intreede. |
entremets, een tusschen-geregt, is het geregte van eenige spijse op een maaltijd ’t welk voor het na-geregt opgeset word op tafel. |
entrepreneren, onderneemen, onderwinden, by de hand neemen. |
entreprinse, of entreprijse, een anslag, voorneemen. |
enthusiast, een geest-drijver, kwaeker. De geest-drijvers sijn opregte en vroome dog onnoosele luyden, dewelke van gevoele zijn, dat elk ’t zy man of vrouw, die de gaaven des geests krijgt, inde vergadering mag spreeken, en dat geen mag spreeken ’t welk hem dan de Geest geeft uyt te spreeken. Maar die luyden letten niet, datse maar spreeken ’t geen ’er als dan in de geheugenis komt van ’t geene sy te vooren of geleesen en geleert of gehoort hebben. Want niemant sal meer voortbrengen als hy weet: en die niet veel weet, sal niet veel weeten te seggen, gelijk ’t in de vergadering van die luyden wel geschiet, dat imant een rede begint, maar begonnen hebbende daar in blijft steeken, om dat hy niet meer weet: En daarom noem ikse onnosel, om dat ik bespeurt heb, datse in ’t gemeen niet veel weeten, maar in leeven en wandel schijnen sy opregt en vroom. |
enudatie, ontblooting, ontdekking. |
| |
| |
enuderen, ontblooten, ontdekken. |
envellopperen, inwikkelen, inwinden. |
envie, nijd, wangunst. |
enule campane, alants-wortel, of galant-wortel, die komt uyt der aarden voort met seer groote bladeren, die een palm of halven voet breed somtijds anderhalven voet lang zijn, van vooren spits, sagt en met dunne wolagtige ruygigheyd bedekt. De steel is vier of vijf voeten lang, dikker dan een vinger, wat ruyg, an syn top in sommige takken of zijdsteelen verdeelt, en elk der selver draagt een groote breede, ronde, geele bloem. De wortel is oneffen gebult en geblust, dik en niet lang, sterk van reuk en bitteragtig van smaak. |
enumeratie, telling, optelling, uyttelling. |
enumereren, tellen, optellen, uyttellen. |
enunciatie, uytspraak, uytspreeking. |
enuntieren, uytspreeken, uytten, seggen, verkondigen, openbaaren, openbaar maaken. |
| |
E. P.
epigramma, opschrift, overschrift, puntdigt, byschrift. |
epigraphe. sie epigramma. |
epiphanie, een verschijning. Alhoewel dit woord Epiphanie maar eygentlijk verschijning betekent: so word ’er evenwel by de roomse geestelijken een heyligen dag, dewelke sy dry Koningen dag noemen, by verstaan. Dese heylige dag word geviert op de sesten dag van de eerste maand des jaars, zijnde na het seggen der voorsz. geestelijken de dertiende dag van de geboorte des Behouders |
| |
| |
(Jesu.) Alhoewel nu in de schrift staat; siet wijsen kwaamen van ’t oosten. Sonder uyt te drukken eenig getal, so seggen sy dry; de schrift segt wijsen (dog het selve woord word ook wel gebruykt voor tovenaars, sy seggen Koningen: de schrift segt maar wijsen kwaamen, sonder te seggen hoe lang of hoe kort na de geboorte, sy seggen den dertienden dag. So dat sy het schijnen so veel beter te weten als de schrift daar van schrijft. Dog wat sal ik seggen, de roomse geestelijken stellen en versieren alles na hun goed dunken. En de roomse geestelijken, en de heydense geestelijken hebben de waereld so vol versieringen en grollen gebragt, dat de menschen, daar door nu nog worden belet, om als redelijke menschen en redelijke Gods-dienst te oeffenen. We eyndelijk eens sodaanige geestelijken. |
epistel, een brief, send-brief. |
episteler, send-brief-singer, die de send-brief singt, wanneer de God mensch-maaking (gelijk de roomse geestelijken seggen) geschied. Wat dit voor een send-brief is, diese dan singen, weet ik niet: of het de woorden of boodschap des boode tot Maria, naamentlijk weest gegroet Maria vol van genade enz. is, kan ik niet vast seggen. |
epitaphe, een graf-schrift op een graf. |
epitome, een verkortsel, kort begrijp. |
epulatie, gastmaaling, eeting, gastmaal houding. |
epuleren, gasten, gastemaalen, gastmaal houden, brassen, eeten. |
| |
| |
| |
E. Q.
equaal, evengelijk, gelijk. |
equaliteyt, evengelijkheyd, gelijkheyd, evenheyd, billikheyd. |
equanim, gelijkmoedig. |
equanimiteyt, gelijkmoedigheyd. |
equatie, evegelijking, evening, verevening. |
equeren, evenen, gelijk maaken. |
equinoctiaal, nacht-evenig, of dag-nagt-evenig. |
equinoctie, nagt-evening, of dag-nagt-evening, dat is, die tijd wanneer de dag en nagt even lang zijn. |
equipage, uytrusting, uytreeding. |
equipage-meester, uytrust-meester, of uytreed-meester, is die iets gereed maakt: het word voornaamentlijk genomen voor een die scheepen gereed maakt, ’t zy ten Oorlog, of anders. |
equipareren, vergelijken, gelijk maaken. |
equiperen, uytrusten, uytreeden. |
equipollent, gelijkmagtig, gelijk vermogend. |
equipollentie, gelijkmagtigheyd, gelijkvermogendheyd. |
equipolleren, gelijkmagtig zijn, gelijk vermogend zijn. |
equitatie, te paerd-rijding. |
equiteren, te paerd rijden. |
equiteyt, billikheyd. |
equivalent, gelijkwaardig, evenwaardig. |
equivalentie, gelijkwaardigheyd, evenwaardigheyd. |
equivaleren, gelijk gelden, even waardig zijn. |
equivocq, dubbelsinnig. |
| |
| |
equivocatie, gelijke benaaming, woord-speeling, dat is, wanneermen met een woord verscheyde dingen kan noemen. |
equivoceren, gelijk benaamen, woord-spelen of veel beduyden. |
| |
E. R.
eradicatie, uytrooying. |
eradiceren, uytrooyen. |
erect, opgeregt, regt. |
erectie, opregting. |
ereptie, ontrukking. |
ergo, dan, derhalven, so dan. |
erigeren, opregten, opheffen, om hoog setten. |
eripieren, uytrukken, ontrukken, ontneemen. |
eroderen, uytknaagen. |
erosie, uytknaaging. |
erraten, misslagen, dwaalingen, missingen. |
erre, of errement, haastelijk, geswind, vaardig, al loopende. |
errement. sie erre. |
erreren, missen, dwaalen, doolen. |
erreur, dooling, dwaaling, missing, misslag. |
erts-bisschop, eerste opsiender, of opperste opsiender over eenige plaatsen daar opsienders zijn; eerste opsiender der gemeente. Een opsiender der gemeente is so magtig, dat hy eenige gemeentens onder sik heeft, een eerste opsiender is so magtig, dat hy eenige opsienders onder sik heeft. sie bisschop. |
erts-bisdom, eerst opsienders gebied, of eerste opsienderschap. |
erts-engel. soek archangel. |
erudieren, onderwijsen. |
eruditeyt, beschaaftheyd, geleertheyd. |
| |
| |
erueren, opdelven, uyttrekken, uytkratsen. |
erumperen, uytbreeken, uytbarsten, uytgaan, uytvallen. |
eruptie, uytbreek, uytval, uytogt. |
| |
E. S.
escalade, ladderanslag. |
escarpe, beschoeying, beschoeysel. Escarpe, een sluyer. |
escappade, ontsnapping, ontkoming. |
escapperen, ontkomen, ontsnappen. |
esclaircissement, verklaaring. |
esclandere, oneer, eerkwetsing. |
esgaal, gelijk, even. |
eslargeren, verwijden, uytbreyden. |
espargne, verspaaring, suynigheyd. Espargne, spaarkist, spaarpot. |
espaule, de schouder, schouderhoek. |
esplucheren, uytpluysen. |
essay. soek assay. |
essayeren. soek assayeren. |
essayeur. soek assayeur. |
esse, wesen, zijn. |
essentie, wesen, wesenheyd, daar is maar een wesen, te weten een selfstandig of on-af hangig wesen, dat is God, waar van alle onderstandige of afhangige wesens afhangig zijn. |
essentieel, wesendlijk. |
essue, of essuwe. soek exue. |
estime, agting, waardye. |
estimatie, agting, waardering, schatting. |
estimeren, agten, waardeeren, schatten. |
esquadre, of esquadron, een hoofd-gedeelte, wijk, slagorde. |
esquinantie. sie squinantie. |
| |
| |
| |
E. T.
eterniteyt, eeuwigheyd. |
etiopie, mooren-land, is daar de swarten woonen. |
| |
E. U.
euangelier, de dienaar, dewelke de blyde boodschap singt, blyde boodschapsinger. Die vande roomse Gods-dienst doen veel dingen inde Gods-dienst al singende. |
euangeliken, dit woord sou betekenen een goe boodschapjen, maar by die vande roomse Gods dienst word het genomen voor een halsband daar een kruysken of ander beeldeken anhangt. sie agnus dei. |
euangelist, een goe boodschap-schrijver, blijdetijding-schrijver, die een goe boodschap of blijde tijding beschrijft, of beschreven heeft: sodaanige zijnder vier, namentlijk Matheus, Marcus, Lucas, Johannes, de goe boodschap, welke sy beschreven hebben, is de geboorte, leeven en sterven des Behouders, Jesus. |
euangelium, goe boodschap, goede boodschap, of blijde boodschap, blijde tijding, blytijding. Waarin nu deze goede boodschap of blijde tijding bestaat, dat sal daar in moeten zijn in ’t geen Matheus verhaalt in sijn 1. hoofdstuk het 12. afdeelsel, alwaar dese woorden staan: Ende sy (namentlijk Maria) sal een soone baaren, ende gy sult des selfs naam heeten Behouder, want hy sal sijn volk behouden van hun dwaalingen. Dit wilmen sal een voorsegging zijn: maar is die voorsegging vervult in den Behouder; want daar staat, Hy sal sijn volk behouden van hun dwaalingen. Hy was een |
| |
| |
Jode, ende de Joden sijn dan sijn volk. Sijn nu de Joden behouden van hun dwaalingen? mijns oordeels geensins: want sy hebben nog al groote dwaalingen, en sijn nog de selfde luyden, dewelke sy voorheen geweest zijn. Wilmen seggen, het is in ons, wy die ons seggen sijn navolgers te zijn, vervult. Ik seg dat het in ons tot nog toe, also min vervult is, of word, om dat wy nog also groote, groove dwaalingen, als de Joden, hebben vande kennisse des eenigen Gods. So dat het op een drooms verhaal, gelijk ’t geweest is, sal uytkomen des volks behouding van dwaaling. Segt imant hoe een droom? de boode des Heeren verscheen Joseph inden droom. Wat sekerheyd daar van immers geen andere, als dat het den droomende Joseph des morgens wakker wordende also heeft believen te verhaalen, en dat verhaal is wel vijftig jaar daar na eerst van Matheus beschreven. |
euangelizeren, blijde boodschap brengen, goede boodschap verkondigen, blijde tijding boodschappen. |
eucharistie, een danksegging. Eucharistie, word ook genomen voor een dankmaal, of gelijk wy nu seggen Avendmaal des Heeren, bestaande in ’t eeten van een stuk brood en in ’t drinken van een beker wijn. Sodaanigen dankmaal was diestijds by de Joden, en is nog, so ik eens verstaan heb, by de selven een out gebruyk, dat sy op de hoogtijden en ook op eenige andere tijden, na het eeten des Avendmaals een stuk brood neemen en breeken en dat omdeelen elk heer des huys an sijn |
| |
| |
hysgenooten om te eeten, en daar na word mede de beker met wijn, om daar altemaal uyt te drinken, omgedeelt: en dan looven en danken sy God den Almagtigen geever alles goeds, die het brood en de wijn uyt der aarde doet voortkomen tot hunlieder spijse en drank. En dat gebruyk des dankmaals heeft de Behouder (Jesus) als een Jode ook na gevolgt op de Joodse hoogtijd des doortogts, onder sijne Leerlingen des avends voor sijn dood. Maar wy die dat Ioods gebruyk ook navolgen, hebben evenwel een heel ander insigt daar mede, als de Iooden gehad hebben. Want het word van ons gedaan ter gedagtenisse van des Heeren dood, waar mede hy volkomentlijk voor alle onse dwaalingen of sonden heeft voldaan en betaalt: al staat het so effen en volkomentlijk inde schrift niet, het word even wel gelooft voor vast en seker. Of dat nu waar is, dat hy volkomentlijk voor ons voldaan en betaalt heeft, en of het wel waar kan zijn, dat soude te lang vallen hier te verhaalen, over sulks moet dat hier gestaakt zijn; ’t is ons genoeg dat wy den oorsprong, gelijk ’t behoord, verhaalt hebben. Eucharistie. sie misse. |
| |
E. V.
evacuatie, leediging, ontleediging, ontruyming, uytruyming, uytvaaring. |
evacueren, leedigen, ontleedigen, uytruymen, ontruymen, uytvaaren. |
evaderen, ontgaan, ontsnappen, ontloopen, ontvlieden, worden. |
evagatie, uytwijking, uytweyding, swerving, |
| |
| |
uytswerving. |
evageren, uytwijken, uytweyden, swerven, uytswerven. |
evaluatie, waardeering, gelding. |
evalueren, waardeeren, gelden. |
evanesceren, verdwijnen, vergaan. |
evaporatie, opdamping, uytwaassening. |
evaporeren, uytwaassemen, uytdampen, opdampen. |
evasie, ontlooping, ontvlugting, ontkooming, ontsnapping. |
evelleren, uyttrekken, uytplukken, uytrukken. |
evenement, geschieding, voorval, gebeuring, uytkomst. |
evenieren, geschieden, gebeuren, overkomen, voorvallen. |
eventilatie, uytwanning. |
eventileren, uytwannen, uytsnuffelen. |
everteren, uytroeyen, omkeeren, verkeeren. |
evertueren, poogen, sijn best doen. |
eversie, uytroeying, verwoesting, omkeering. |
evictie, uytwinning, afwinning, overtuyging, bewijsing. Evictie, uytwinning, dat is, als iemant met alle regt uytgewonnen is, of, als iemand met regt uyt sijn goed gewonnen word, soo dat hy genootsaakt is ’t selve af te staan: ’t zy dat het is om een gewijsde te voldoen, of, ’t zy dat hy eenig gekoft goed moet afstaan, daar een ander, die om uytwinning te hebben dingtaal gevoert heeft meer regt toe had, als de verkooper, of Evictie, uytwinning, dat is, een wederbekoming van ons goed door gewijsde des regters, welk goed onse tegendinger door |
| |
| |
wettelijke ankomst verkregen had. Prestatie van evictie, uytwinnings bevrying, dat is, als iemand gehouden is, een ander voor uytwinning uyt sijn goed te bevryden. |
evictie presteren, voor uytwinning bevryden. |
evident, opentlijk, schijnbaarlijk, blijkelijk, klaar, oogschijnlijk, klaarlijk, openbaarlijk. |
evidentie, een klaarblijkende beweering, klaarblijkend bewijs. Evidentie, klaarblijlijkheyd, schijnbaarheyd. |
evinceren, uytwinnen, afwinnen, overtuygen, bewijsen. |
evitatie, schouwing, mijding. |
eviteren, schouwen, mijden, vermijden, vlieden. |
evocatie, aftrekking eens gedings van een laager regter tot een hooger. ’t Welk geschied, uyt klagte van geweygert regt, als de laage regter de saak te lang onder hem heeft gehouden, sonder regt daar op te willen doen. Evocatie, aftrek, uytroeping, beroeping, uytdaaging, ontbieding. |
evoceren, uytroepen, uytdaagen, beroepen, ontbieden, aftrekken, een geding van een laage regter tot een hooge. |
evolveren, ontrollen, ontvouwen, ontwinden, doorleesen. |
evolutie, ontvouwing, ontwinding, ontrolling. |
evomeren, uytspouwen, uytbraaken. |
evomitie, uytspouwing, uytbraaking. |
evulsie, uytrukking, uyttrekking, uytplukking. |
| |
| |
| |
E. X.
exact, doorwrogt. Exact, nauwkeuriglijk. |
exactie, afvordering, af-eysching, afpersing, schatting, onregtmatige schatting, geld-afpersing. Exactie, eysch, vereysch. |
exactioneren, schatten, af-eyschen, afpersen, overschatten, afdwingen. |
exaggerateur, vergrooter, ophooper. |
exaggeratie, vergrooting, ophooping, vermeerdering. |
exaggereren, vergrooten, ophoopen, grooter maaken, vermeerderen. |
exagitatie, oeffening. Exagitatie, kwelling. |
exagiteren, oeffenen, omleyden, kwellen. |
exaltatie, verhooging, overheffing, opheffing. |
exalteren, verhoogen, verheffen, opheffen. Exalteren, prijsen. |
examen, ondersoek, proef, toets ondervraaging, uytvorsching. |
examinatie, ondersoeking, ondervraaging, toetsing, uytvorsching, proeving. |
examinateur, ondersoeker, ondervraager, navorscher, toetser. |
examineren, ondersoeken, ondervraagen, uytvorschen, ondertasten, beproeven, toetsen. |
exaspereren, verbitteren, vergrammen, vergrimmen, ontsteeken, noopen, ophitsen. Exaspereren, scherp maaken, rouw maaken. |
exasperatie, verbittering, vergramming, vergrimming, ontsteeking, ophitsing. Exasperatie, scherpmaaking, rouwmaaking. |
exaudiren, verhooren, uythooren. |
exauditie, verhooring, uythooring. |
| |
| |
excandescentie, vergramming, ontsteeking. Excandescentie, gloeying, gloeyende hitte. |
excandesceren, sik vergrammen, ontsteeken, toornig worden. Excandesceren, gloeyende worden. |
excederen, te boven gaan. |
excelleren, uytsteeken, overtreffen, uytmunten. |
excellent, uytneemend, uytsteekend, voortreffelijk. |
excellentie, voortreffelijkheyd, uytsteekendheyd, uytneemendheyd. |
exceptie, een verset, uytneeming, uytsondering, uytvlugt. |
exceptie declinatoir, verset tot ontgaaning des gerigts-dwang, verset van afwijking, verset om te ontgaan het regts-gebied eenes ononderhoorige regters, is een tegenstelling des gedaagdes tegen den eyscher, strekkende tot afwijking van den regter of een verset, waar by een gedaagde versoekt, van een regter, waar voor hy geroepen is, afgewesen te werden tot sijn dagelijkschen regter, een behulp middel om van den regter af te gaan. |
exceptie dilatoir, verset van uytstel, uytstellend verset, een uytvlugt, waar by iemant soekt uytstel des gedings te krijgen. |
exceptie peremptoir, verset tot vernietinge van de saake, een verset van te nietdoeninge, of uyteyndig verset, waar by men wil dat de saak sal te niet en ten eynde zijn. |
exceptie proponeren, verset voorstellen, verset inbrengen, uytneeming of tegenstelling voorwenden. |
exceptie van incompetentie, verset van on-on- |
| |
| |
derhoorigheyd des regters, is een beweering vande gedaagde tegens den eyscher vande niet onderhoorigheyd des regters. sie renvoy. |
exceptie van litis contestatie, verset uyt begonne regtspleeging, verset uyt voldinging. Een saak en kan niet meer als voor een regter te gelijk dienen: als dan iemant een ander uyt een voldonge saak roept voor een ander regter, als daar de saak voor voldongen is, soo heeft den ander verset van voldinging tegens hem, waar mede de tweede voor regtbetrekking vernietigt word. |
exceptie van litis finitae, verset uyt ge-eyndigde regtspleeging, verset van gewijsder saake. Wanneer een saak by eynd-oordeel afgedaan is, of aan goede mannen, of gewillekeurde regters verbleve: so kan iemant niet wederom uyt de selve saak, den ander voor de selve regters betrekken, of den ander stellende dit verset van ge-eyndigde regts-pleeging voor, segt, dat de saak afgedaan is, en dat over sulks de voor regtbetrekking te niet is. |
exceptie van litis pendentie, verset van hangende saake, dat is, wanneer een saak of geding te vooren voor een anderen regter is gebragt, ende daar nog is hangende: soo en kan men de selve niet voor een andere regter doen dienen, of de gedaagde heeft verset van hangende saake, ’t welk de tweede voor regtbetrekking te niet doet. |
exceptie van renvoy, verset van overwijsing na den dagelijkse regter, verset van sending tot den onderhoorigen regter. soek renvoy. |
| |
| |
exceptie van transactie, verset uyt daading, of daanding, verset uyt willig verdrag, of verset uyt vriendelijke scheyding. Wanneer een saak by daading of willig verdrag is afgedaan: soo en kan men de selve niet wederom voor ’t geregte brengen, of de gedaagde brengt in verset van daading, en segt dat de saak by daading of willig verdrag is afgedaan, en word oversulks door dit verset de te onregt begonne regtspleeging afgesneden. |
excerneren, uytsiften, uytdoen, siften, buydelen, temsen, suyveren, uytscheyden, onderscheyden, uytwerpen. |
excerperen, uytneemen, uytplukken, uyttrekken, uytleesen, of uytkiesen. |
exces, overdaad, overmaat, uytwijk, verschil. |
excessijf, overdaadig, overmaatig, overstallig, onmaatig. |
excideren, uythouwen, uytsnyen, uytvallen, te buyten gaan. |
excijs. soek accijs. |
excijsenaar. sie accijsenaar. |
excijs-huys. soek accijs-huys. |
excijs-meester. sie accijs-meester. |
excipient, versetter, verset voorsteller, verset voorwender, uytvlugt soeker: die een ander eenig verset voorstelt, of die eenige uytstel of uytvlugt in een geding soekt. |
excipieerde, versettede, verset voorgestelde, verset voorgewendene: die van een ander eenig verset voor gestelt word. |
excipieren, uytneemen, uytsonderen, verset voorwenden, verset voorstellen, uytvlugt neemen, uytvlugt soeken. |
excitatie, opwekking, prikkeling, anporring. |
| |
| |
exciteren, opwekken, anporren, anritsen. |
exclamatie, uytroeping, uytschreeuwing, uytbarsting. |
exclameren, uytroepen, uytschreeuwen, schreeuwen. |
excluderen, uytsluyten. Excluderen, verwerpen, beletten, niet willen ontfangen. Excluderen, uitkippen, uytbroen, of, uytbroeijen. |
exclus, of excluys, uytgeweert, uytbesondert, uytgeslooten, onbegreepen. |
exclusie, een uytsluyting, verwerping. Exclusie, uytkipping, uytbroeying. |
excogitabel, uytdenkelijk. |
excogitatie, uytdenking, besinning. |
excogiteren, besinnen, versinnen, uytdenken. |
excoleren, oeffenen, opmaaken, hermaaken, opboetsen, vertsieren. |
excommunicatie, uyt de gemeenschaphouding, uytbanning uyt de gemeente, banning uyt de gemeente, verwaating, uytsluyting uyt de gemeente. ’t Welk geschied, wanneer iemant sik niet wel draagt in leeven en leer, en dat hy een ergerlijk leven leyd, daar sik ider anstoot. |
excommuniceren, uyt de gemeynschap houden, bannen uyt de gemeente, uytsluyten uyt de gemeente, verwaaten, uytbannen uyt de gemeente. |
excommuniceerde, uytgebannene uyt de gemeente, uytgeslootene uyt de gemeente, gebannene uyt de gemeente, verwaatene, uyt de gemeynschap gehoudene, is een die om een ergerlijke leere, of leeven uyt de gemeenschap der geloovigen verstooten is. By die vande |
| |
| |
roomsche Gods-dienst (in die plaatsen of landen daar de selve geagt word als een suyl des staats) word seer ligtelijk den ban, vloek, ja ter dood brenging, gelijk sulks veel duysend maalen gebleeken is, en nog blijkt, gebruykt tegens die, dewelk een weynig anders van gevoelen was, en is, als sy geestelijken hebben willen, dat hy sal zijn: al schoon sijn gevoelen of leer veel schriftmaatiger is of was, als de geestelijkheyd gestelt heeft, so word het evenwel een ergerlijk gevoelen of leer genoemt. Sy en letten niet, dat het onmoogelijk is, om de verscheydenheyd der opvoeding en onderwijsing: datmen alle in geloofssaaken van een gevoelen kan zijn, voornaamentlijk daarmen malkander onverstaanbaare geloofsstellingen opdringt, en oversulks tegen de reden, datmen malkander daarom ter dood brengt, vloekt en bant. Die vande herstelde Gods-dienst konnen mede al heel fijntjes, gelijk eenige maalen gebleeken is, iemand betigten van een ergerlijk gevoel of leer te zijn, die iets anders gevoelt, alhoewel veel schriftmaatiger en na de reden als eenige van haar gemeene stellingen, die sy gestelt hebben buyten de schrift, zijn mede brengende. Dog sy en hebben, gelijk de roomsche hebben, geen magt, anders als de uytsluyting uyt de gemeente, en dat heeft voor luyden van kennis, die sy daar mede willen dreygen, weynig te beduyden. Dan sy wilden wel, soo ik vertrouw, datmen hun hier te lande mede soodanige volstrekte magt toestond, ik geloof sy soudent mede bond genoeg maaken, en weynig de liefde en verdraag- |
| |
| |
saamheyd oeffenen, diemen maar alleen behoorde te oeffenen. Maar o! hoe gelukkig is het land, welkers Overheden tot die wijsheyd gekomen zijn, datse hun land-bestier niet gegrond hebben op den suyl van eenderley Gods-dienst, om welke staande te houden men geduurig van nooden heeft, te bannen, te vloeken, te hangen, te branden, en dood te slaan: maar alleen op goede land-wetten en billik land-bestier, waar by sy toelaaten, ’t welk strekt tot bloey en welvaaren des lands, dat ieder vogelken mag singen na dat het gebekt is. ’t Is wel waar dat sy Overheden an de meeste vogelkens van eender veer en bek de grootste kouwen om by malkander te vliegen, toestaan, en dat de minder en minder hoop van ander gebekte vogelkens kleynder en kleynder kouwekens hebben, soo zijnse dog alle even gelijk ten ansien vande bescherming, en gebruyk van ’s lands regt. En somtijds heeft een kleyn kouweken meer gemak en ligt, als de grooten. Soo dat een voogel uyt de groote kooyen uytgepikt en gebeeten zijnde ligtelijk, sonder dat het sik daar over behoeft te ontstellen, kan en mag na een vande kleyne kooykens toevliegen, en daar gemakkelijk onder de schaduwe des wijnstoks en vijgebooms rusten, sonder afgunst of nijdigheyd onderworpen te zijn. Om een ergerlijk leeven als ’t niet al te grof gaat en sullen die vande roomsche kerk niemand ligtelijk iets, ’t geen tot nadeel van eer strekt, an doen, als iemand maar eens biegt, is alles weer vergeeven. Maar die vande herstelde Gods-dienst sullen iemand ligtelijker, voor- |
| |
| |
namentlijk die sy soo wat haatig zijn, in sijn eer tasten en uytsluyten of bannen om een geringe oorsaak. Dog of sy daar wel en voorsigtig an doen, geef ik elk te bedenken: daar sy selfs wel weeten, datse soo fijn niet leeven, of altijd geleeft hebben, alsse nu wel schijnen. Dat de gemeene mensch wist, hoe’er veel geleeft hebben, en veel nog leeven, sy souden’er de walg af hebben, en sy soudense soo veel niet agten als sy nu doen. |
excommuniceert, gebanne uyt de gemeente, uytgesloote uyt de gemeente, uytgebanne uyt de gemeente, verwaate, uyt de gemeenschap gesonde. |
excoriatie, villing, de huyd-afstrooping. Excoriatie, schending. |
excorieren, villen, het vel aftrekken. |
excrement, uytwerpsel, vuyligheyd des lijfs, diemen uytwerpt. |
excrescentie, een uytwas, kwabbe, dat is so een dikke knobbel die iwers uyt komt wassen. |
excretie, uytwerping, af-scheyding, scheyding. |
exculperen, ontschuldigen, verschoonen. |
excurreren, uytloopen. |
excursie, uytlooping, uytval. |
excusatie, ontschuldiging, verschooning, verantwoording. |
excusant, ontschuldiger, verschooner. |
excuse. sie excusatie. |
excusering. sie excusatie. |
excuseerder. sie excusant. |
excuseerde, verontschuldigde, verschoonde. |
excuseren, verschoonen, ontschuldigen, verantwoorden. |
excussie, afdwinging, afparsing, goederens |
| |
| |
afdwinging. Als een borge, die van een schuld-eyscher wegens de borgtogte om betaalinge word angesprooken, den selven voorwerpt, dat hy eerst de betaalinge moet vorderen vande selfs schuldige, ende dien sijn goederen, de welken hy heeft, afdwingen, tot voldoeninge van de betaalinge. |
excuteren, afdwingen, afperssen. Excuteren, uytschudden, uytslaan, uytsmijten, uytstooten, uyt doen springen, schudden en doen vallen. |
execrabel, afgrijsselijk, vervloekelijk. |
execratie, afgrijsing, vervloeking. |
execreren, afgrijsen, vervloeken. |
executabel, uytwinnelijk, verrigtelijk, uytrigtelijk, uytvoerelijk. |
executeerde, uytgewonnene, gepande, die met alle regt uytgewonnen is, en diens goederen tot voldoening van ’t gewijsde verkogt zijn. |
executeert, uytgewonne, gepand, uytgevoert, verrigt, volvoert, uytgewerkt. |
executeren, uytwinnen, panden, uytregten, uytvoeren, tot voldoeninge dwingen, te werk leggen, uytwerken een gewijsde, volvoeren, verrigten. |
executeur, een uytvoerder, pander, deurwaarder, uytwinner, uytregter, volbrenger, die iets uytvoert en verregt, of een die dagvaarding doet of panding, of een die iemant uytwint met regt. |
executeur testamentair, of executeur van een testament, een erf-uytter, uytvoerder van een uyterste wil, uyterste wil uytvoerder, uytwerker van een uyterste wil, verrigter van een uyterste wil, die des boedels saaken red- |
| |
| |
det, en de uyterste wil des overledene volvoert en volbrengt, of die gestelt is tot de uytvoering van iemands uyterste wil. |
executie, uytwinning, als iemant met regt uytgewonnen word. Executie, uytvoering, uytvoering van een gewijsde, voortgang, voortgang van een gewijsde, panding, uytregting, volvoering, vordering. |
executie onder cautie, voorgang onder versekering, voortgang van ’t gewijsde onder versekering. Wanneer van een opgeschorst gewijsde geoordeelt word vanden regter, dat het selve sijn voortgang sal hebben onder borgtogt of versekering. |
executie paraat, datelijke uytwinning, dat is, datmen ’t gevelde gewijsde datelijk kan uytvoeren, met het neemen van pand, sonder vorder vermaanige of waarschouwing, of regtsmiddel te gebruyken. |
executoriaal, verrigtelijk, uytrigtelijk, uytvoerelijk. |
executoriale brieven, brieven van verrigting, brieven van uytvoering des gewijsde, inhoudende een versoek van ’t hof of andere regter, an andere hoven of regters om eenige gewijsdens uyt te voeren ofte te werk te leggen in hunlieder regts gebieden. |
executorien. siet executoriale brieven. |
exempel, een voorbeeld, staal, bybeeld, byspel, een voorschrift. By exempel, by voorbeeld. |
exemplaar, een af-schrift, naschrift. siet copie. |
exemplificeren, bevoorbeelden, by voorbeeld seggen, met voorbeeld bewijsen. |
| |
| |
exempt, bevrijd, vry, uytgenomen. |
exemptie, uytsondering, vrydom, vryding, uytneeming. |
exempteren, bevryen, uytsonderen, uytneemen. |
exequeren, vervoegen, volbrengen, uytvoeren, verrigten. |
exerceren, oeffenen, onderhouden, bedienen, handhaaven, besigen, gebruyken, doen maaken. |
exerceren, kwellen, pynigen, niet met vrede laaten. |
exercitatie. siet exercitie. |
exerciteren. siet exerceren. |
exercitie, een oeffening, gebruyking, besiging. |
exerciteur, een reeder, scheeps-reeder, medereeder, die of alleen, of nevens meer andere reeders, een schip uytrust of reed. |
exerciteurs, reeders, mede-reeders, scheeps-reeders. |
exhalatie, uytwaasseming, damp. |
exhaleren, uytwaassemen. |
exhaureren, uytscheppen, uytputten, uytmergelen, uytsuypen. |
exhausie, uytschepping, uytputting, uytmergeling. |
exheredatie, een onterving, ontgoeding. |
exherederen, onterven, ontgoeden, iemand by uyterste wil onterven, ende de goederen ontmaaken. |
exhiberen, vertoonen, te voorschijn brengen, voor den dag brengen, overleveren, bybrengen, voordraagen, uytleeveren, opwijsen, daar stellen. |
exhibitie, een vertooning van een ding, vertooning, te voorschijn brenging, daar stel- |
| |
| |
ling, anwijsing, opwijsing, voordraaging. |
exhortatie, anmaaning, anporring. |
exhorteren, anmaanen, anporren. |
exigentie, vereysching, eysch. |
exigeren, afeyschen, afvorderen. Exigeren, verjaagen, uytjaagen, verdrijven. Exigeren, volmaaken, volbrengen. Exigeren, bidden en begeeren. |
exigue, gering, kleyn. |
exileren, balling zijn. |
exilie, ban, uytbanning. |
exilieren, uytspringen. |
eximeren, uytkoopen, vrykoopen, bevryen, uytsonderen, uytneemen, uytbedingen. |
existeren, daar zijn, in wesen zijn, zijn, daadlijk zijn. |
existentie, daar wesing, wesendlijkheyd, zijnlijkheyd. |
exitie, eynding, ondergang, uytgang. |
exodus, uyttogt, is de naam van een seker boek inde schrift, vande Grieken also genoemt, om dat de uyttogt der kinderen Israels uyt Haegoppe (Aegypte) uyt de slaverny der Haegoppenaars daar in verhaalt word. Het boek uyttogt, of het boek des uyttogts word ook genoemt het tweede boek Mosis, als of het Mose soude geschreven hebben, alhoewel de wijste en geleerste luyden het daar voor houden, dat het eenen Esdra geschreven heeft: dog eygentlijk kan men het niet wel weeten wie de schrijver is, het zijn maar raadsels, uyt eenige omstandigheden, die’er in die vijf boeken verhaalt worden, is wel af te meeten, dat Mose de schrijver daar van niet geweest is. En word |
| |
| |
het Mosis boek, of het boek van Mosis, dat is het boek ’t welk van Mosis handelt, genoemt om datter van Mosis in gehandelt word, so soude het maar zijn het eerste boek van Mosis, om datter Mosis geboorte en begin in verhaalt word. By de Hebreen word het boek des uyttogts genoemt שׁמית ספר, sepher schemot, het boek der naamen, om dat de naamen der soonen Israels voort in ’t begin des boeks genoemt worden, als ook om dat het boek begint met die woorden: Ende dit zijn de naamen. Het woord exodus, of exodos, is een goed grieks woord, en betekent, gelijk ik gesegt heb, uyttogt, dog dat laatmen inde nederduytse oversetting al onovergeset staan: trouwens men laat’er so veel onovergeset staan, dat het op geen een ankomt. Ik vertrouw, dat de geestelijken het voor een groote ongeregtigheyd of sonde soude rekenen, datse die moeyten op sik soude neemen, om het alles in ’t nederduyts over te setten: want de gemeene man vreesen sy sou te wijs worden. |
exoneratie, ontlasting, lossing, ontlading. |
exonereren, ontlasten, lossen, ontladen. |
exorbitant, uytspoorig, buytenspoorig. |
exorbitantie, buytenspoorigheyd, uytspoorigheyd. |
exorbiteren, ’t spoor byster zijn, buyten ’t spoor gaan, buyten ’t spoor zijn. |
exorcisme, besweering. De roomse geestelijken hebben veel malligheden in ’t hoofd met die besweeringen; sy besweeren de jonge kinderen als syse doopen, op dat de boose geest van heur soude uytgaan, sy besweeren de ou- |
| |
| |
den dewelke met een boosen geest beseeten zijn, so sy seggen, en verdrijven de selve door hun besweeringen, dewelken sy seggen dat so kragtig zijn. Dog wat dat van die versierde, boose geest, dewelk men duyvel, dat is lasteraar, noemt, is, kan gesien worden in het woord duyvel. |
exorcist, een besweerder, die de besweeringen doet. |
exorderen, beginnen, anvangen, anheffen. |
exordie, begin, anvang, inleyding, voorreden. |
exoratie, verbidding. |
exoreren, verbidden. |
exornatie, vertsiering, oppronking. |
exorneren, vertsieren, oppronken. |
expanderen, uytspannen, uytspreyden, uytrekken, ontvouwen, ontpluyken. |
expansie, uytspanning, uytspreyding, uytrekking, ontvouwing. |
expectatie, verwagting, verleyding, ontbeyding. |
expecteren, verwagten, ontbeyden, verbeyden. |
expectoratie, uytboeseming. |
expectoreren, uytboesemen, uytbraaken. |
expedient, afgeregt, vaerdig, voordeelig, gevaerlijk, uytkomst, reddering. |
expedientie, vervaardiging, afvaardiging. |
expedieren, redden, afvaerdigen, verrigten, voldoen, af handelen, afdoen. Expedieren, ontwarren, ontlossen, los maaken verligten. |
expeditie, een ontlossing, losmaaking, redding, ontwarring. Expeditie, afvaerdiging, |
| |
| |
verrigting, afhandeling, voldoening, afdoening. Expeditie, een krijgstogt. |
expelleren, uytdrijven, uytbossen, uytstooten. |
expenderen, betaalen, bekostigen. Expenderen, overweegen, een ding naerstelijk anmerken, weegen. |
expense, onkosten des gedings. Expense, onkosten, uytgift, betaalinge, kosten die men besteed en uytlegt, of die men verteert heeft. |
experientie, ondervinding, uytvinding, ervaarentheyd. |
experieren, ondervinden, uytvinden, beproeven, versoeken. |
experimenteren, ondervinden, ondersoeken, versoeken, beproeven. |
experiment, ondervinding, versoeking, beproeving. |
expert, ervaren, ondersogt. |
expiatie, versoening, reyniging, boete. |
expieren, versoenen, boeten, reynigen, herwyen. |
expilatie, plondering, uytrooving. |
expileren, plonderen, uytrooven. |
expiratie, eyndiging, eynding, uytgang. Expiratie, uytaasseming, den geest geeving. Expiratie, verschijning. |
expireren, eyndigen, verschijnen. Expireren, uytaassemen, den geeft geeven, den adem of wind uytblaasen. Expireren, verstreeken zijn, verby zijn. De tijd is ge-expireert, de tijd is verstreeken, de tijd is verby. |
explicatie, ontvouwing, uytlegging, verklaaring. |
expliceren, ontvouwen, uytleggen, verklaaren. |
| |
| |
exploict, of exploot, uytwerking, te werklegging, uytvoering, verrigting. |
exploictering. sie exploict. |
exploicteren, of explooteren, uytwerken, te werk leggen, uytvoeren, verrigten. |
explooicteren een mandement, of explooteren een mandement, dagvaarding doen, dagvaarding uytvoeren, dagvaarden, sijn last en bevel volvoeren en verrigten, een dagbrief of ander bevel van ’t hof te werk leggen daar het behoort. |
exploicteur, een uytvoerder, uytwerker, die iets uytvoert en verrigt. |
exploratie, ondersoeking, beproeving. |
exploreren, ondersoeken, beproeven. |
exponeren, uytleggen, verklaaren, voordoen. |
exportatie, uytdraaging. |
exporteren, uytdraagen. |
expositie, uytlegging, verbreeding, verklaaren. |
expostulatie, beklaaging. |
expostuleren, sik beklaagen, beklag doen, doorneemen, doorstrijken. |
expres, uytdrukkelijk, merkelijk, opentlijk. |
expresseren, uytdrukken. |
expresselijk, uytdrukkelijk. |
expressibel, uytdrukkig. |
expressie, uytdrukking, uytdouwing. |
exprimeren, uytdrukken, uytdouwen, afteykenen of namaaken. |
exprobatie, veragting, verwijt. |
exproberen, verwijten, veragten. |
exprofesso, met voordagt, opentlijk, openbaarlijk. |
expugnatie, bevegting, inneeming vegtender hand, vegtenderhandsche overwinning, ont- |
| |
| |
weldiging, afwinning. |
expugneren, bevegten, inneemen vegtender hand, of overwinnen vegtender hand, afwinnen, afstormen, ontweldigen. |
expulseren, uytstooten, uytdrijven. |
expulsie uytstooting, uytdrijving. |
expurgatie, een ontschuldiging. Expurgatie, een suyvering, uytsuyvering, reyniging. |
expurgeren, ontschuldigen. Expurgeren, suyveren, uytsuyveren, reynigen. |
exquireren, doorsoeken. |
exquis, of exquisit, uytgelesen, nauwkeurig. |
exquisitie, doorsoeking. |
exsereren, voortdoen. |
extempore, voor de vuyst, op staande voet. |
extemporaal, intijdlijk, geswind. |
extenderen, uytbreyden, uytspannen, uyttrekken. |
extensibel, uytspannelijk. |
extensie, uytbreyding, uytgebreydenheyd, uytspanning, uyttrekking. |
extensif, uytgespannen, uytgebreyd. |
exteren, voorhanden zijn, uytstaan, te vinden zijn. |
extereren, uytwrijven, uytsluyten, in stukken wrijven. |
extergeren, uytwisschen. |
exterieur, uytwendig. |
exterminatie, verjaaging, banning uyt het land, uytrooying, uytdryving. |
extermineren, uyt de landpaalen bannen, verjaagen, uytdrijven, verdrijven, uytrooyen, vernielen, verderven. |
extern, uytwendig. |
extersie, uytwissching. |
| |
| |
extimatie. soek estimatie. |
extime. soek estime. |
extimeren. soek estimeren. |
extinctie, uytblussching, uytdooving. |
extingueren, uytblusschen, uytdooven, uytdoen, te niet doen, verderven. |
extirpatie, uytrooying, ontworteling, wortel uyttrekking. |
extirperen, de wortel uyttrekken, ontwortelen, uytrooyen. |
extolleren, verheffen, verhoogen. |
extorqueren, afpersen, ontwringen, uytwringen, afdwingen. |
extorsie, afpersing, ontwringing, afdwinging. |
extract, een uyttreksel, kort begrijp. |
extractie, een uyttrekking, uytstelling, verlanging. |
extraderen, uytgeeven, overleeveren. |
extraditie, overleevering, uytgeeving. |
extraheren, uyttrekken, uytstellen, verlangen. Extraheren, anraaden. |
extrajudicieel, of extrajudicielijk, buyten regte, buyten geregts-dwang, buyten dingtaalig, daar niet van te oordeelen is. |
extrajudicieel jurament. siet jurament extrajudicieel. |
extraordinare pene. soek pene extraordinair. |
extraordinarie, buyten gewoonte, buyten gewoon, buyten gemeen, ongewoonelijk, ongemeenlijk. Extraordinarie, naar bescheydenheyd. |
extraordinaris, buyten gewoontig, buyten gemeentig, ongewoon, ongemeen. |
extravagant, uytspoorig, hoogloopend, uyt- |
| |
| |
bondig, uytheems, hooggaande. |
extravagantie, uytspoorigheyd, buytenspoorigheyd. |
extravageren, uyt het spoor slaan, te buyten gaan, buyten ’t spoor loopen. |
extreem, uytneemend, uyterst, uyt der maaten, booven maaten. |
extremiteyt, uyterste, uyterstheyd, uyteyndigheyd, aalheyd, aaleynd. |
extruderen, uytstooten. |
extructie, opbouwing, timmering. |
extrueren, timmeren, opbouwen. |
extrusie, uytstooting. |
exue, of exuwe, verplaats-geld, uytgang-regt, ’t welk ge-eyscht word uyt een regt, eenige steden toekomende, tot een gedeelte van hunne burgers goederen, die op een andere plaats gaan woonen. Exue, uytgang, uytkomst. |
exul, een balling, of banling, gebannene, die uyt den lande gebannen is. |
exuleren, balling zijn, of banling zijn. |
exulceratie, versweering, uytsweering. |
exulcereren, uytsweeren, versweeren. |
exultatie, opspringing, huppeling. |
exulteren, opspringen, huppelen. |
exundatie, overvloeying. |
exunderen, overvloeyen, uytloopen, overloopen. |
| |
F. A.
fabel, een vertelling, verdigtsel, versiersel, klugt, sprookje, kwak. |
fabelagtig. sie fabuleus. |
fabel-werk, verdigtsel, verdigt-werk, versiert |
| |
| |
werk, klugt. |
fabels-wijse, verdigts-gewijse, versierts-gewijse, klugts-gewijse. |
faal, of faaliering. sie feyl. |
faalen. sie feylen. |
faalgeren. sie feylen. |
faaliering. sie feyl. |
fabuleerder, verdigter, versierder, klugt-verteller. |
fabuleeren, verdigten, versieren, klugten vertellen. |
fabuleus, verdigt, versiert, beuselagtig. |
fabrica, timmering, bouwing, gebouw. |
fabriceren, versieren, verdigten. Fabriceren, timmeren, bouwen. |
fabrijk, of fabrijker, een werk-meester, bouw-meester, gebouw-digter, bouw-heer, roy-meester. |
fabrijk-meester. sie fabrijk. |
face, gesigt, aangesigt. |
facetieus, boertig. |
facil, ligtvaerdig, ligtdoenelijk. |
facilitatie, ligtmaaking, verligting. |
faciliteren, ligtmaaken, verligten. |
faciliteyt, daadvaerdigheyd, ligtdoenlijkheyd. |
facit, maakt, uytkomst. |
facteur, of factoor, een koopmans handel drijver, saakvoerder, bewinthebber, die de saaken, of handelingen, van een ander drijft, een gemagtigde. |
factie, rotting, tsaamenrotting, oproer, zydigheyd. |
factieus, oproerig, rotagtig, tsaamenrottig. |
factum, een daad, uytkomst, geschiedenis. |
faculteren, magt geeven. |
| |
| |
faculteyt, een magt, vermogentheyd, vermogen, kragt, ligtigheyd. |
facunde, welspreekend. |
facundie, welspreekendheyd. |
faict, of faite, een daad, een gedaan ding. |
faicten, of faiten. siet feyten. |
faillieren, of faljeren, bankeroet speelen, bankbreeken, bankeroeten, agter uytvaaren. Faillieren, missen, ontbreeken. |
faillissiement, of fallissement, bankeroet-speeling, bank-breeking, bankeroet, dat is, deurgaan sonder de schuld-eyschers te konnen betaalen: ’t welk geschied, als iemant meer schuld heeft, als goed. Faillissement, missing, ontbreeking. |
falcidie, afkorting, af-snyding. |
falcidische portie, het vierde gedeelte eener erffenisse, ’t welk een ergenaam, die met al te veel maakinge beswaart is, vermag de maakingbeurders af te trekken, om het selve vierde gedeelte der erffenis vry en onbeswaart voor sik te behouden. |
falcidische wet, een wet van het vierde gedeelte der erffenis-korting: waar by toegestaan word, dat een erfgenaam, welkers erffenisse soo seer met maakingen was beswaart, datter nauwelijks iets voor sijn overschoot mogt voor sik behouden het vierde gedeelte der erffenisse vry en onbeswaart, ende de maaking-beurders het selve afkorten. |
fallacie, valsheyd, bedriegelijkheyd. |
fallencie, bedrieging. |
faciende, een handeling, saak, ding. |
fallissement, sie faillissement. |
falsaris, een vervalscher, vervalscher van ge- |
| |
| |
schrift, die om te bedriegen valsche geschriften maakt, of eenig geschrift vervalscht, of naboost: een bedrieger, vals aart, loogenaar, meyneediger. |
falcificatie, vervalsching. |
falcificeren, vervalschen. |
falcifieren, vervalschen. |
falsiteyt, valsheyd, bedrog, loge. |
faam, ’t gerugt. |
fameus, berugt, naamschendig, rugtbaar, bekent. |
fameus libel, een eer-roovent geschrift, naam-schendent geschrift, waar door iemant word beschuldigt van eenig kwaad, en waar in iemant buyten behooren word gelastert en gescholden, en also van sijn eer en goede naam berooft. |
faam-schender, naam-schender, eer-roover. |
familiaar, huysgemeen, gemeensaam. |
familie, huysgesin, gesin. |
familiariteyt, gemeensaamheyd. |
fantasie, verbeelding, inbeelding, eygensinnigheyd, swerfgedagten. |
fantaseren, verbeelden, denken. |
fantasme, of fantosme, verbeelding, inbeelding, dat is iets ’t geen sik iemant in sijn hersenen verbeeld so sterk, dat hy meent, dat het geen inbeelding, of verbeelding in sijn hersenen is, maar iets ’t geen van buyten voor sijn oogen verschijnt: het sy, hy sik inbeeld, dat het een schim of ander bullebak is. |
fantastijk, bysinnig, eygensinnig, vies. |
farce, een klugt. |
farcie-maaker, klugt-maaker, bootse-maaker. |
| |
| |
farous, woest, dulkoppig, baloorig, verwaaten. |
fascheren, kwellen, verdriet andoen. |
fascheus, verdrietig. |
fascinatie, betoovering. Dit wilmen sal een schadelijke konst zijn, dewelk men van een versierde boose geest leert, die men duyvel noemt. Dog wat van de duyvel is, sie in het woord duyvel. Wat vande konst is sullen wy eens kortelijk seggen, namentlijk dat het is een bedrog. Datmen met eenige kruyden andere dingen beschadigen kan imant, dat is wis waar, en dat men ook met eenige kruyden of andere dingen wonderlijke werkingen doen kan, is ook wis waar. Maar datmen imant met een hoop vreemde woorden te prevelen sonder hem eens an te raaken, soude konnen schadelijk zijn, of dat sy toveraars of toveressen, sik selven in katten of honden, of weervolven soude konnen veranderen, dat sijn maar belaggelijke praatjens. |
fascineren, toveren. sie fascinatie. |
fastidie, walging, satheyd. |
fastidieren, walgen, sat maaken, veragten, misprijsen, veronwaerdigen, verwerpen. |
fataal, noodschik, noodschikkelijk, doodelijk. |
fatalien, dingdagen, of regtdagen. Fatalien, paaltijden, of bepaalde tijden, dat is, de gesette tijden om sijn regt te vervolgen. |
fatalien van appel, de paaltijd van een beroep, of de bepaalde tijd van een beroep, dat is, de tijd die gesteld, en geset word binne de welke het beroep, of hooger betrek moet geschieden. |
fatigatie, vermoeying. |
| |
| |
fatige, of fatigue, vermoeytheyd. |
fatigeren, of fatigueren, vermoeyen. |
fatras, beuselingen, gekkernyen. |
fatsoen, gestalte, gedaante, leest. |
fatum, ’t noodlod, nooddwang, noodgeheym. Eenige Heydenen hebben een noodlod gesteld, waar na alles noodsaakelijk most geschieden. De Behoudenen stellen een besluyt (decretum) na welk besluyt alles noodsaakelijk geschied. So dat er Heydenen noodlod, en der Behoudenen besluyt by na op een uytkomt. Behalven dat de Heydenen het noodlod seyden te zijn een altijd duurende bindinge der oorsaaken, door de kragt der sterren, uyt al de ondermaanige dingen voortkomende, welke God selve soude onderworpen wesen. Maar het besluyt seggen de Behoudenen te zijn een stelling, of raad van Gods wil, ’t welk hy self van eeuwigheyd vrywillig en seker beslooten heeft, dat alles so soude geschieden, als wy sien, dat het geschied. |
faulte, of faute, gebrek, versuym, nalaating, misslag. By faute, by nalaating, by gebrek, by versuym. |
fausbourg, een voorstad. |
fausebraye, een walgang, walvoet, laage wal. |
fause porte, een heymelijke uytgang, sluypdeur. |
fausset, een gemaakte stem, veranderde stem. |
fausset-singen, met een gemaakte stem, of veranderde stem singen. Dat is wanneer iemant met een andere stem singt, als sijn stem gewoonelijk is. Of wanneer een man met een fijne gemaakte vrouwelijke stem singt. |
fauteur, gunner, gunstdraager. |
| |
| |
faveren, begunstigen. |
faveur, gunste, hulp. |
favorabel, gunstig. |
favorijt, gunsteling. |
favoriseren, begunstigen, behulpig zijn. |
| |
F. E.
febre, de koorts, de hits seggen de Hoogduitsers, de kolde seggen eenige anderen. De koorts is een swaare siekte, en is veelderley, als een dagelijkse, anderendagse, derdendagse enz. |
februarius, sporkelmaand, of sporkeldmaand, dat is een spor of spoor vande keld, of kold, ’t welk so veel betekent als koude by de Kelten, een volk also genoemt, zijnde seer oude Duytsen, om dat men in dese maand nog groote koude vande winter bespeurt. Dese maand, zijnde de tweede maand in ’t jaar, heet ook blijde maand ter oorsaake vande vastelavendse dertelheden. |
februa, allersielen dag. Desen dag is de volgende dag na alderheyligen dag, zijnde de tweden dag van slagtmaand. Op desen dag word by die vande roomsche Gods-dienst gebeden voor al de onnosele sielkens, dewelke in het vage-vuyr leggen en branden en gepijnigt worden, even al eens of de onlighamelijke sielen branden konde. Wat laat sik den onnosele mensch, of liever den luye en trage mensch al wijs maaken? Want in geval de gemeene mensch niet traag en luy was in ’t ondersoeken, hy soude meer komen te weeten, als hy nu weet. |
| |
| |
fecialen, oorlog-anseggers, krijgs-verkondigers, krijgs-booden. Desen waaren, die de volkeren, dewelke het Roomsche volk verongelijkten of verongelijkt hadden, den Oorlog, by weygering van voldoening, daar over anseyde. By dese luyden was ook het regt om vreede te maaken, so dat de fecialen zijn geweest regteren in vreedens en Oorlogs saaken. Vreede-maakers. |
feyl, missing, misslag, dwaaling. |
feylen, missen, dwaalen. |
feyling. sie feyl. |
feyliering. sie feyl. |
feylieren. sie feylen. |
feyt, een daad. |
feyten, daaden, diemen segt in of omtrent een saak geschied te zijn, en oversulks nootsaakelijk bewijsen moet, of feyten, daads bewijs-schriften, inhoudende alle het geene men bewijsen, en betoonen moet, of ’t geene men betoonen en bewijsen wil. |
feliciteyt, geluk, welvaart, voorspoed. |
felonie, ontrouw, smaatheyd, of, smaat, de welke een leen-heer van een leen-man geschied: om welke hem de leen-heer ook van het leen kan stooten. |
femenijn, vrouwelijk, wijffelijk. |
fenalia. sie februa. |
fenderen, splijten. |
fenijn, vergift. Vergift is veelderley, namentlijk vergiftige kruyden of andere stoffen. Vergif word het genoemt van vergeeven, ’t welk so veel beteekent als kwaalijk gegeeven. Want alsmen imant wat te veel vergif of vergeef, geeft, dat is kwaalijk geeft, so |
| |
| |
brengt het de mensch de dood an; anders word vergif op sen maat gebruykt en wel vermengt somtijds als een geneesmiddel voor ’t een of ’t ander kwaad wel gebruykt. |
feodaal goed. sie feudaal goed. |
feodaale materien. sie feudale materien. |
ferien, vierdagen, oorlof-dagen, of rust-dagen, wanneermen van sijn gewoonelijk werk rust. |
ferme, vast, bondig. |
ferment, deessem, suurdeeg, heef, gist. |
fermenteren, gisten, opgisten, hevelen. |
fermeren, sluyten. |
fermery, siekhuys, krankhuys, gasthuys. |
ferociteyt, wreedheyd, dulkoppigheyd, verwaatenheyd. |
feroos, wreed, duskoppig, verbolgen, verwaaten. |
fertiliteyt, vrugtbaarheyd. |
festinatie, haasting, spoeying. |
festineren, haasten, spoeyen. |
festoyeren, onthaalen, kost vryhouden. |
feudaal, of feodaal, leen-roerig, leen-goedig. |
feudaal, of feudaal goed, een leen, leen-goed: ’t welk een heer iemant geeft erffelijk te besitten met onderlinge verbintenisse van schult, of bescherming ande eene zijde, ende pligt van manschap en heergewade an de andere zijde. |
feudale materien, leen-saaken, sijn saaken de welke de leen-goederen angaan. |
| |
F. I.
fiat, laat het geschiede, het geschiede alsoo, ’t is goed. |
| |
| |
fiantie, betrouwelijkheyd. |
fiber. sie febre. |
fictie, versiering, verdigting. |
fidecommis, een erffenis over de hand, of erflaating over de hand, erf-beveling, erf-betrouwing. Een erffenis over de hand is een erffenis die bekomen word niet onmiddelijk van den overleefden self, maar van de erfgenaam uyt de hand. Erf-beveling is, wanneer de uyterste wil-maaker belast an de erfgenaam, dat hy de erffenis sal overlaaten an een ander. |
fidecommissaris, een erfgenaam over de hand, die van een ander, de welke uyt de hand erfgenaam is gestelt, de erffenis moet ontfangen. Fidecommissaris, erfgenaam met last van overgifte. |
fidecommissare erffenis. siet fidecommis. |
fidejusseur, een borge, een die sik selfs voor een anders schuld heeft verbonden. |
fidejussie, borgtogt, borglijving, borgschap. als men voor eens anders schuld borg blijft. |
fidel, getrouw. |
fideliteyt, getrouwigheyd. |
fiducie, betrouwing, vertrouwen, vertrouwing. |
fiente, mest, drek, of stront, daar het land mede gemest of vet gemaakt word. |
fieren, betrouwen, vertrouwen. |
fierilafance, of fierilonfonfa, stinkende klibber, of stinkende klubber, is een dik, tay sap, ’t welk druypt uyt de steelen en wortel van een kruyd, dat by ons niet seer bekent is: want dit stinkende sap word uyt Indien hier gebragt. Het sap word ook om sijn vuyle en |
| |
| |
stinkende reuks halven, duyvels drek genoemt, evenaleens gelijk veel sotte menschen sik inbeelden, of de duyvel, die men segt, een geest te zijn, sodaanigen vuyle stank by sik had. Wat van duyvel is sie in het woord duyvel. |
figment, een versiersel. |
figure, of figuur, gestalte, beeld, afbeeldsel, verbeelding. Figure, een spreekwijs, of wijse van spreeken, dat is een verbeeldende wijs van spreeken. |
figuraat, verbeelds-gewijs, beeld-wijs. |
figureren, afbeelden, verbeelden. |
fin, eynd. |
finaal, eyndig. Finaal, uytslag, het eynd of uytslag van elke daad. Het finaal, weeten, de uytslag van een saak weeten. |
finalijk, eyndelijk. |
financier, schatmeester, penningmeester: die het bewind over de schatting penningen heeft. |
financeren, of financie maaken, geld op geldswinst neemen. |
financie, inkomst, schat rijkheyd, goed. |
financie-kamer, schat-kamer. |
fineren, geld verkrijgen, goed vergaderen. |
finesse, loosheyd, list. |
fingeren, versieren, verdigten, bootsen. |
finieren, eyndigen. |
finitie, eyndiging, bepaaling. |
fiole, een ronde vles. |
firmament, uytspansel, hemelwelf, hemelsvastigheyd, sterren hemel. |
firmeren, vestigen, bevestigen, gestaaden. |
fiscaal, ’s lands voorspraak, ’s lands regtvor- |
| |
| |
deraar: die het lands regt in straf of halssaaken, beschermt. Fiscaal, Graafelijkheyds versorger, die de saaken de Graafelijkheyd raakende versorgt. Fiscaal, lands schat-bewaarder, die over de schatten des lands opsigt heeft. |
fiscaal civil, Graaflijkheyds versorger, dese versorgt eygentlijk die saaken, dewelke de Graaflijkheyds inkomsten, of de opkomsten des lands angaan, ende tot de kamer van rekeninge behooren. |
fiscaal crimineel, ’s lands voorspraak in strafsaaken: dese versorgt die saaken, de welke de boeten en straffen angaan. |
fisce, de gemeene saak, des lands schatkist, of geldkist, waar in de inkomsten des lands bewaard worden. |
fistel, ettergoot, loopend gad, daar etter uytvloeyt. Fistel, een buys, sijpgoot, verlaatpijp. |
fitemus, gedaante, aangesigt, de trek des aangesigts. |
fix, vast. |
fix domicilie houden, maalstede houden, een vaste woonplaats hebben, huysvast, of stedevast blijven woonen: die iewers vastelijk woonplaats houd. |
| |
F. L.
flagellatie, geesseling. |
flagelleren, geesselen, met roeden slaan. |
flambeel, of flambeau, een pikkaars, fakkel, toorts. |
flancq, of flank, strijk, strijkhoek. |
flankeren, of flanqueren, strijkhoeken maa- |
| |
| |
ken, van ter zijden stormen of vegten. |
flankering, of flanquering, een zijdelingse borstweering. |
flatteren, pluymstrijken, vleyen. |
flatteur, vleyer, pluymstrijker. |
flebotomie, aderlaating, aderopening, word in veel siekten daar overvloet van bloed is, gedaan. |
flectie, buyging. |
flecteren, buygen. |
flegma, slijm, snot, nattigheyd. |
flegmatijk, koudvogtig, slijmerig, snotterig. |
flerecijn, of fledercijn, ledeneuvel, jigt, ledenwee, ledensugt, of ledensiekte, word veroorsaakt door overvloedige, scherpe weyagtige vogtigheden, dewelke door al de leden vloeyen, waar door de selve uytgespannen worden; en van de scherpigheyd der vogtigheden worden de vliesen, peesen, en senuwen als geprikkelt en gesteeken. |
flerecijn inde handen, handeuvel, jigt inde handen. |
flerecijn inde voeten, voeteuvel, jigt in de voeten. |
flerecijnagtig, jigtig. |
fleur, of flore, bloey, bloem, bloeysel. |
floreren, bloeyen. |
florijn, een gulden. |
fluctuatie, drijving, vloeying. |
fluctueren, drijven, vloeyen, vervloeyen. Fluctueren, swerven, swalpen. |
fluctueus, vloeyig. |
| |
| |
| |
F. O.
foecunde, vrugtbaar. |
foecunderen, vrugtbaar maaken. |
foele. sie foule. |
foelen, of foeleren. sie fouleren. |
foeminijn, vrouwelijk, wijflijk. |
foy, geloof, betrouwe. Bonne foy, goed geloof, goed betrouwe. Op de bonne foy an, op ’t goed geloof an, op ’t goed betrouwen an. |
foire, markt, jaarmarkt. |
fol appel, kwaalijk beroep, onregt beroep, dat is, een beroep ’t welk te onregt of kwaalijk gedaan en angelegt is. |
foly, een blad; en is een blad van een boom, of een blad pampier. |
folye, malligheyd, sottigheyd. |
foment, een stoofsel, stooving. Een soort van een geneesmiddel, bestaande uyt eenige verwarmende kruyden of sappen, ’t welk warm gemaakt zijnde, word het op de buyk of op eenige andere deelen des lijfs, van een sieke gelegt om eenige winden en verkoudheyd te verdrijven. |
fomentatie, stooving. |
fomenteren, stooven, koesteren. |
fondament. sie fundament. |
fondamenteel. sie fundamenteel. |
fondateur. sie fundateur. |
fondatie. soek fundatie. |
fonderen. soek funderen. |
fonds, grond. |
fontanel, een sijpgat, sijptap, om eenige kwaadaartige en overvloedige vogtigheden |
| |
| |
wat te verleyden, van de eene plaats na een ander en de sieken daar voorts van te ontlasten, somtijds brandmen of snijdmen een gat inde arm of been of inde nek, of men laat met eenig bijtend goed een gat bijten in een van de voorseyde plaatsen, waar uyt dan geduurig die kwaade vogtigheden uytsijpen. |
fonteyn, een bron, wel, water wel, springader. |
force, geweld, magt. |
forceren, bemagtigen, overweldigen, kragtkneusen. |
forcluys, uytgeslooten. |
forclusie, verstek, is waar by iemant, die een volmagtigde of gedingbesorger in regten heeft, niet en voldoet het geen waar toe den regt dag is dienende, ende sulks daar van werd versteeken. Forclusie, uytsluyting, verstooting. |
foreest, een bosch, woud. |
forfeyt, een wreed schelmstuk, boose daad. |
forme, gedaante, gestalte, leest. |
formalijk, gedaantelijk, gestaltelijk. |
formaliteyt, gedaantigheyd, gestaltigheyd. Formaliteyt, tegenkanting, tegenankanting, anstelling. |
formaliseren, tegenkanten, tegenankanten, opmaaken, anstellen. |
formeel, gedaantig, gestaltig. Formeel, gantschelijk, voltoyt. |
formeren, gedaante geeven, gestalte geeven, maaken, toestellen. |
formidabel, vreeselijk, ontsiglijk. |
formoir, een groefyser. |
formule, ontwerp, bewerp, voorschrift, leest. |
| |
| |
formulier, een voorschrift, ontwerp, bewerp, leest. |
fornicatie, booging, omwelving. Fornicatie, hoerery, smuykmin. |
forniceren, welven, boogsgewijs maaken. Forniceren, hoerery bedrijven, hoere jaagen. |
fornieren, of forneren. sie fourneren. |
fornissement. sie fournissement. |
fort, sterk. Fort, een sterkte, slot, of schans. |
forte, sterk. |
fortificatie, versterking, sterkmaaking, sterktebouwing. |
fortificeren, versterken, sterk maaken, vesten. |
fortitude, sterkheyd. |
fortresse, een sterkte, slot, schans. |
fortuyn, of fortune, geluk, kans, geval, avenduur, lukstaat. Fortuyne, haave, goed. |
fortuit, gevallijk, by geval, avenduurlijk. |
fosse, een graft. |
fosset, soek fausset. |
fosset-singen. soek fausset-singen. |
fossette, een middelgraft. |
foveren, koesteren, bakeren, stooven. |
foule, gedrang. Foule, een hoopvolks, schaare volks. |
fouleren, verdrukken, dringen, vertreeden. |
fournais, een vuyroven, schouw. |
fourneren, of fournieren, opbrengen, verschaffen, leeveren, stofferen, te borde brengen. |
fournissement, verschaffing, opbrenging, leevering, stoffering. |
fourrage, voeder. |
fourragier, huysbestelder, bestelmeester, die voeder bestelt en verschaft. |
fourrier. sie fourragier. |
| |
| |
| |
F. R.
fractie, breeking, breuk. |
fractuur, een breuk. |
fragiliteyt, broosheyd, breekelijkheyd. |
fragment, breeksel, afbreeksel, stuk. |
frange, een soom, boortsel. |
frangeren, breeken. |
frayeur, schrik. |
fraudatie, bedrieging. Fraudering, bedrieging. |
fraude, bedrog, bedriegerye, arglist. |
frauderen, bedriegen. |
freden, de schettering in ’t singen, of de verkleyning des stems in ’t singen. |
fregat, een jagt, of jagtschip, een roofjagt, of een bespieschip, zijnde lang en smal en snel in ’t zeylen. |
frenesie, kranksinnigheyd, is een siekte ontstaande uyt een ontsteeking der breyn vliesen, anbrengende een vinnige koorts en ontroering des gemoeds. |
frenetijk, kranksinnig. |
frequent, veelvuldig, veelvoudig, vaak, dikwijls, dikwijlig. |
frequenteren, bewandelen, doorwandelen, handelen, bywoonen. |
frem, broeder. |
frermineur, een minderbroeder, een navolger, vande heylige Franciscus. Onder die vande roomsche Gods dienst zijn veelderley soort van geestelijken, die elk een besondere voorganger, dewelke sy navolgen, hebben. Diese altemaal wilde nasoeken en optellen, hy souder wel inde vijftigderley soort konnen vinden. |
frese, een aardbesye. |
| |
| |
fricasseren, in de pan bakken, in de pan braaden. |
fringoteren, de sangmaaten, of sangmerken enkelen, of de maatmerken des gesangs breeken: dat is wanneermen een heele maatmerk in twe halven, in vier vierendeelen, in agt agtendeelen, of in sestien sestienden deelen, breekt of enkelt. |
friseren, met nopkens of knopkens maaken, krullen. |
friseert laaken, genopt laaken. |
frivool, onnut, slegt, beuselagtig, leuragtig, kwabbig. |
frontieren, grensen, kusten. Frontieren, of Frontiersteden, paalsteden, of grenssteden, dewelke op de uyterste paalen of grensen des lands leggen. |
frontispis, de voorgevel. |
fructueux, vrugtbaar. |
frugaal, suynig, spaarsaam. |
frugaliteyt, suynigheyd, spaarsaamheyd. |
frustratie, misleyding, ontwending, te loorstelling. |
frustre, te vergeefs, vrugteloos, ydelijk, om niet. |
frustreren, misleyden, ontwenden, te loorstellen, iewers van versteeken worden. |
| |
F. U.
fuge, vlugt, vlieding. |
fugeren, vlieden, vlugten. |
fugitijf, vlugtig, voorvlugtig. Fugitijf, bankeroet. |
fulmineren, bliksemen, weerligten. |
fumineren, rooken. |
| |
| |
fumeus, rookig. |
functie, een ampt, bediening. |
fundament, grondvest, grond. |
fundamenteel, grondelijk. |
fundateur, grondlegger, stigter. |
fundatie, grondlegging, vastsetting, bouwing, stigting. |
funderen, grondvesten, grond leggen, vestigen, vaststellen, vastmaaken. Funderen, stigten, timmeren. Funderen, beginnen, stellen. |
fungeren, ampt bedienen. |
fureur, of furie, raserny, uytsinnigheyd, woede, verwoedheyd, doldriftigheyd. |
furieus, dol, raasend, uytsinnig, woedig, verwoed. |
furneren, of furnieren. sie fourneren. |
fuse, een agtendeel, het agste gedeelte van een heele sangmaat. Fuse, of fuge, vlugting, agter een singing, beurtsinging, is wanneerder eenige singers, het selve sang singen met besondere stemmen de een na de ander al vervolgens, so haast de een ophoud dat de ander weer begint. |
fuseye, een vuyrpijl. |
futuur, toekomstig. |
| |
G. A.
gabe, een boert, klugt. |
gabelle, tol, ongeld, ’t zy op ingevoerde of uytgevoerde waaren of koopmanschappen, of op eenige andere dingen. Gabelle, waaggeld, ’t geen men aan de waag betaalt. |
gabion, een schanskorf, korven met aarde gevult gebruyktmen in belegeringen, en die |
| |
| |
worden genoemt schanskorven, om datse in plaats van een beschansing gebruykt worden. |
gage, wedde, loon, huurloon, huurgeld, huurwinst, loongeld, belooning, besolding. |
gageren, besolden, besolding geeven, huurloon geeven, beloonen. |
gaillart, bly, vrolijk. |
gaillarde, een klugtige dans, of vrolijke dans. |
galand. sie galland. |
galatijn. sie gelatijn. |
galeard. sie gaillard. |
galearde. sie gaillarde. |
galeon. sie gallioen. |
galeote. sie galjoot. |
galey, een roeyschip. |
galland, lustig, geestig, hupsch. Galland, een vryer, minnaar. |
gallery, een wandelgang, wandeldreef. |
gallioen, een Oorlogs-schip, Konings-schip, hoofd-schip. Gallioen, de voorsteven. |
gallioot, een zee-jagt. |
galop, ren, of snelle loop, is wanneer een paerd op sen snelste loopt. |
galopperen, rennen, snel loopen. |
gambuyn, een ham, verkens ham. |
gangrene, koud vuyr, vuyl vleesch, of verrottend vleesch, koud vuyr is de sterving van een lid, uyt de grootheyd vande ontsteeking, de welke geschied, niet uyt ontsteeking de welke gedaan is: want als die gedaan, dan is het lid en ’t vleesch al dood en sonder gevoelen, en moet dan datelijk afgesneeden worden, om vorder voortlooping te verhinderen. |
gangreneren, ineeten, inkankeren, verrotten, inrotten. |
| |
| |
garance, meekruyd, of krapkruyd, is een kruyd ’t welk voort komt met vierkantige ranskens oft steelkens, dewelke rouw in ’t antasten zijn, geknoopt en in kniekens verdeelt: de bladeren zijn smal, langwerpig, ook rouw of hard in ’t antasten, uyt elk knieken meestendeel vijf t’seffens spruytende. De bloemen, die op ’t top vande takjens staan, sijn kleen en van verwe bleekgeel. Het saad is rond, kleyn, eerst groen, daar na roodagtig, ende ten laatsten, swart. De wortel is seer lang met een dunne senuwe oft pese in ’t midden doorregen, is seer rood, en word gebruykt om te verwen, wanneerse hard gedroogt en gemaalen is. |
garand, vrywaaring, waaring, waarborg, bevrying, waarschap, bevrying. Al dit heeft plaats in verkofte goederen. Waaring, vrywaaring, waarborg, of waarschap, is iemant belooven eenig verkoft goed te vryen, en vry te waaren voor alle antaal: ’t welk een kooper, die eenig vast goed koopt, gemeenelijk bedingt, dat de verkooper hem het goed sal vrywaaren, en het selve vry en onbelast leveren. Benaderings bevryding, is iemant versekeren, dat de koop niet sal genaast worden. Garand, verhaal, verhaal op de vry waarder. |
garandatie. siet garand. |
garanderen, vrywaaren, waaren, waarborgen, bevryen, ontheffen, vergoeden, voor benadering bevryen. |
garbeleren, uytsonderen, uytsiften. |
garbeleur, uytsonderer, uytsifter. |
garboille, gerugt, getier. |
| |
| |
garde, bewaaring, wagt. Garde, lijfwagt, lijf-schut-bende. De Koningen en groote Vorsten hebben gemeenelijk al een lijfwagt of lijf-schut-bende, bestaande uyt eenige vaandelen voetvolk. |
garde nappe, een tafel ring, daar men de schotel met spijs op set, om het tafelaaken niet te besmetten. |
garderen, bewaaren, gade slaan, behoeden. |
garderobbe, een kleerkas, of kleerkist, om kleederen in te bergen. |
gardiaan, bewaarder, wagter, opsiender. Gardiaan van ’t clooster, opsiender over de gesloote plaats, of afgesonderde plaats, of opsiender over de geestelijke afgesonderde plaats, alwaar eenige geestelijke eensaam-wooners in woonen, onder des opsienders opsigt. |
garlande. sie girlande. |
garment, een kleed, kleeding, vertsiering, vertsiersel, optoysel. |
garnieren, stofferen, toerusten, optoyen, vertsieren, wapenen, vestigen. |
garnisoen, besetting, besetting volk, is krijgsvolk, dewelke tot bewaaring van de steden en grensen des lands gehouden worden. |
garson, een jongen. |
gauderen, sik verblijden, blijde zijn, verblijd zijn. Gauderen, het geding winnen, sege praalen. |
gaugie, of gauge, vatmaat, eyking, vateyking, is de maat hoe veel kannen nat in een vat gaan. |
gaugieren, of vergieren, vatmeeten, vaten eyken. |
| |
| |
gaugierer, vatmeeter, vateyker, die de vaten meet, hoe veel nat daar in gaat. |
| |
G. E.
geaccuseerde, beschuldigde, angeklaagde betigte. siet accuseerde. |
geaccuseert, beschuldigt, angeklaagt, betigt. siet accuseert. |
geaffecteert, gemaakt, opgepronkt, niet in den aart. |
geapprehendeerde, een gevange, vastgehoudene, soekt apprehendeerde. |
geapprehendeert, gevange, vast gehoude. sie apprehendeert. |
gearresteerde. siet arresteerde. |
gearresteerde persoon. soekt arresteerde persoon. |
gearresteerde goed. soekt arresteerde goed. |
gearresteert. siet arresteert. |
geassisteert, geholpen, bygestaan. |
geassisteert met haar voogd, ten overstaan van haar voogd. Een weduwe of meerder jaarige vryster, en mogen geen handelingen van belang angaan, ten sy ten overstaan van een gekooren voogd, die sy dan moeten kiesen. |
geauthoriseerde. soekt authoriseerde. |
geauthoriseert. siet authoriseert. |
geciteerde, gedagde, gedagvaerde siet citeerde. |
geciteert, gedagt, gedagvaart. soekt citeert. |
gecommitteerde. siet committeerde. |
gecommitteert. siet committeert. |
geconsigneert, onderregt, gelegt, versekert, getekent, gemerkt. |
geconstitueerde, gemagtigde, volmagtigde, magtig gemaakte, last gegeevene, volmagt |
| |
| |
gegeevene, volmagt ontfangster, magtig gemaakte ’t zy man of vrouw, die van imant volmagt, om iets te mogen verregten en uytvoeren, ontfangt, of ontfangen heeft. |
gedelegeerde. siet delegeerde. |
gedelegeerde regters. soekt delegeerde regters. |
gedelegeert. siet delegeert. |
gedenk-offer, gedenkt-gifte, of gedagtenis-gifte, is een gifte, by de Joden gebruykelijk, het zy een beest ter slagting of iets anders, dewelke by de heyligers gebragt werd ten Gods-dienst, ten dien eynde dat God hun wilde gedagtig zijn, of dat sy eenige segen ontfangen hebbende, God daar by wilde gedenken en gedagtig zijn. In ’t Hebreeus word het genoemt אזכרח, azecara, dat is, gedenking, gedagtenisse, maar azecara betekent ook berooking, goeden reuk maaking, het komt van זכר, zacar, dat is, heeft gedagtig geweest, heeft gerooken. Een berooking geschied, als men eenige welriekende kruyden in ’t vuyr werpt, om een lieffelijken reuk inden Gods-dienst te hebben. |
gedeputeerde. soekt committeerde. |
gedeputeert. soekt deputeert. |
gedetineerde, een gevange, besettede, vastgehoudene, die uyt eenige schuld beset, en vast gehouden word, of om eenige misdaad gevangen. |
gedetineert, gevange, beset, vastgehoude, opgehoude, gevange gehouden. Gedetineert, onthouden. |
gedevaliseert, beschadigt, ontreddert. |
gediffameerde. soek diffameerde. |
gediffameert. siet diffameert. |
gedilayeert, uytgestelt, verlengt, sleepende gehouden. |
| |
| |
geexcipieert, uytgenomen, uytgesondert. |
geexcommuniceerde. sie excommuniceerde. |
geexcommuniceert. soek excommuniceert. |
geinsinueerde. siet insinueerde. |
geinterdiceerde. siet interdiceerde. |
geinterineert, gestadet, bevestigt. |
geintimeerde, ontbodene, angekondigde: die iewers ontboden is te komen, of die iets angekundigt en bekent gemaakt is. Geinthimeerde, de tegendinger die niet beroepen heeft, maar ’t gewijsde tot sijn voordeel heeft, of die de saak gewonnen heeft. |
geintimeerr, ontboden, angekondigt, bekent gemaakt. |
geld op deposito hebben, geld onder sik berustende hebben, of een anders ontfangen geld onder sik hebben. Gelijk ontfangers en anderen, die veel gelden ontfangen dat hun niet toekomt, welke gelden somtijds soo lang onder hun zijn leggende en berustende eer de tijd van rekening komt, dat syse an een ander konnen uytsetten op een maandelijke of jaarlijkse geldwinst, en strijken ondertusschen die winst van eens anders geld. Geld op deposito hebben, geld op geldswinst hebben, dat is, eens anders geld gebruyken op jaarlijkse geldswinst. Geld op deposito setten. sie deposito. |
geld op interest hebben, geld op geldswinst hebben, dat is, eens anders geld gebruyken (mits daar van geevende jaarlijkse geldswinst) om koopmanschap of iets anders daar mede te doen, daarmen groote winst af meynt te trekken. |
geld op interest neemen, of ligten, geld op gelds- |
| |
| |
winst neemen of ligten, dat is, geld van iemant op geldswinst ligten. |
geld op interest setten, geld op geldswinst geeven, dat is, sijn geld an imant geeven op jaarlijkse geldswinst. |
geld op renten hebben, geld op inkomst hebben, of geld op jaarlijkse inkomst hebben, dat is, sijn geld hebben uytstaan op vaste jaarlijkse inkomsten: gelijk op gronden, landen, en andere vaste jaarlijkse inkomsten. |
geld op renten neemen, of ligten, geld op jaarlijkse vaste inkomsten neemen, of ligten, dat is, geld op sijn vaste jaarlijkse inkomsten van imant ligten. |
geld op renten setten, geld op jaarlijkse inkomst geeven, geld op inkomst setten, of geeven, dat is, sijn geld uytsetten op vaste jaarlijkse inkomsten, gelijk op gronden, landen, en andere vaste jaarlijkse inkomsten. |
gelaatse. sie glaatse. |
gelatijne, of geleye, gedikt sop, verdikt sap, of gestijft sap, gelijk men by gebrade vlees siet wanneer ’t koud is. |
gelegitimeerde, wettig gemaakte, bewettigde, dat is, een die buyten houwlijk geteelt zijnde, by de land overheyd bewettigt is. |
gelegitimeert, gewettigt, wettig gemaakt. |
geleren, vriesen. |
geminatie, verdubbeling, dubbelmaaking. |
gemineren, verdubbelen, dubbel maaken. |
gendarme, een krijgsman, krijger, krijgs-knegt, oorlogsman, soldaat, die om sold ten oorlog dient. |
gendarmerye, een krijgshoop, krijgsbende, dat is een hoop of bende Oorlogs-volk. |
| |
| |
genealogie, geslagt-rekening, geslagt-boom, geslagt-tafel, afkomst. |
generaal, algemeen, gemeen, onbepaalt, landgemeen. |
generaal hypoteecq, sie hypoteecq generaal. |
generaal ontfanger, algemeen ontfanger, of gemeene lands ontfanger. |
generabel, teelbaar. |
generale procuratie. siet procuratie generaal. |
generalijk, onbepaalijk, algemeenlijk. |
generaliteyt, algemeenheyd. Generaliteyt, de algemeene Staaten der seven vereenigde landschappen. Dese hebben hun vergadering in ’s Graavenhage, en is by de selve magt om Oorlog en Vreede te maaken, en andere saaken meer, die de algemeenheyd raaken, sijn in hun magt. |
generatie, teeling, voortbrenging, baaring. |
genereren, teelen, voortbrengen, baaren, voort teelen. |
genereus, grootmoedig, edelmoedig. |
generositeyt, grootmoedigheyt, edelmoedigheyt. |
genesis, teeling, baaring, geboorte, wording. Het eerste boek der schrift word vande Grieken Genesis, dat is, geboorte, of wording, genoemt, om datter de geboorte of wording van alle gedaantelijke stoffen in verhaalt worden. De Hebreen noemen dit boek der geboorte of wording, ספר בראשית, sepher bereschit, dat is, het boek inden beginne, ’t welk is na de eerste woorden des boeks. Het word ook genoemt het eerste boek Mosis, even of het Mose geschreven had; dog uyt de boeken self de welken Mosis boeken genaamt worden, kan men wel bespeuren, dat Mose |
| |
| |
geen van die boeken geschreven heeft, Maar het meeste gevoelen is, datse eenen Esdra altemaal geschreven heeft na de Babelonische gevangenis. Mosis boek en kan ’t niet genoemt worden om datter van Mose in gehandelt word, gelijk inde vier volgende boeken, daar van Mosis gehandelt word: want daar word niet een woord van Mosis in verhaalt. Het woord Genesis is, een goed grieks woord, alhoewel het inde nederduytse oversetting staat, dog het staater onovergeset, en om dat de geestelijken het niet willen oversetten, so heb ik de moeyten op my genomen om dit en diergelijke woorden, die onovergeset zijn, over te setten, op dat de gemeene man, die nauwkeurig is, de selve soude konnen nasoeken, om de betekenisse daar van te weeten. |
genitoires, teel-leden. De teel-leden zijn twederley, mannelijke en vrouwelijke. |
geniture, teelsel, saad. |
genuin, angebooren, ingebooren, aartlijk, dat is, inden aart. |
geographie, aardbeschrijving, aardklood-kunde. Dat is een nauwkeurige beschrijvinge en kundschap van landen, seen, rievieren, bergen, steden en plaatsen, enz. |
geomantie, waarseggery, uyt de aarde, stip-waarseggery. De meesterschap van dese kunst bestaat in eenige stippen niet getelt, maar by geval in de aarde in gedrukt, en door sestien streepen na de slinker hand toe getrokken, welke stip-streepen, dese stip-waarseggers door evenheyds en onevenheyds overmaat, wederom tot sekere (uytstippen bestaande) afbeeldsels brengen: de seven |
| |
| |
dwaalsterren, de twalef tekenen des tekenkrings of der sonneweg, het hoofd en de staert vande vliegende slang, self ook de vier hoofd stoffen. In dese onder waereld (gelijk sy willen) afbeeldende, en al der selver eeuwige kragt ende magt, door sekere wonderlijke invloeying der boven lighamen, en door hemelsche instraaling tussen komende voor sik brengende: ende die afbeeldsels hebben doen dese stip-waarseggers namen gegeeven bekwaam haare uytwerkingen, dusdaanige konst noemende het begrijp vande oordeelende sterrekonst, ende een spitsvindige verkorting des selfs: door welke sy alle vraagen hun voorgestelt ontlossen; ende op alle ’t gevraagde op staande voet antwoorden, nogtans op de aarde geworpen (na de ondervraagingen) en eerst gemaakt uyt de meyning des vraagers het afbeeldsel. Een andere waarseggery uyt de aarde isser, wanneer sy iets voorseggen te sullen geschieden uyt voorgaande aardbeevingen. Maar ’t zijn altemaal inder daad onvaste raadsels. |
geometrie, aardmeeting, aardmeet-kunde, meetkonst, meetkunde. |
gepassioneert, driftig, sugtig, sijdig. |
gereformeerde religie, de herstelde Godsdienst, gesuyverde Godsdienst. Alhoewel dese Godsdienst (die ook dog te onregt Calvinische genoemt word) de naam heeft van herstelde of gesuyverde Godsdienst; ten dien ansien, datse een weynig verandert is van de Roomsche: soo magse nogtans die naam met regt niet voeren, om datse nog veel (trouwens al de andere Godsdiensten, die opentlijk bele- |
| |
| |
den worden, al mede) verscheelt van een relijken Godsdienst, die op wijsheyd, waarheyd, en rede steunt. Want een Godsdienst soude niet van noode hebben, datse door magt, ban en swaard staande gehouden wierd: gelijk al de andere Godsdiensten der waereld, die my bekent zijn, van nooden hebben, datse door magt, ban, swaerd, vyer en vlam, galg en rad, staande gehouden worden. Elk wil sijn onbegrijpelijke geloofsstellingen met onverstand en geweld staande houden. Baart dat geen elende inde waereld. |
gerequireerde. siet requireerde. |
gespolieerde. siet spolieerde. |
geste, gebaarde, gelaat, bootse. |
gesten, gebaarden, enz. Gesten, geschiede dingen, geschiedenissen, gedaane dingen, of bedreve dingen. |
gestie, gebaar. Gestie, bediening, uytregting. |
gesticulatie, bootsing, gelaatbootsing, gebaarding. |
gesticuleren, bootsemaaken, klugten bedrijven, guyggelspel speelen. |
gesupposeerde, een valsch toegestelde, een valsch opgemaakte, of uytgemaakte; die bedriegelijk in de schijn van een ander komt. |
getaxeert, geschat, gewaardeert, op geld geset. |
geule, de roode verw inde wapen teykens. |
geus, of geux, fielten, guyten, of bedelaers. Met dese smaat-naam geus, bedelaars, wierden de Heeren Edelen van dese landen gelastert van eenen schelmse Barlaymond, raad vande Hertogin van Parma, wanneer sy het versoek schrift, ’t welk sy gemaakt hadden, |
| |
| |
behelsende de welstand des lands, an de selve Hertogin overleverde. En met dese smaat-naam worden die vande herstelde Godsdienst nu nog wel gelastert van die vande roomse Godsdienst. Dog het is veel beter en heylsaamer bedelaars te zijn, als grouwelijke ja vervloekte bloeddorstige moorders van onnosele menschen, gelijk die vande roomsche Godsdienst zijn, en waar in voornaamentlijk eenige hondert jaaren lang de roomse geestelijken uytgemunt hebben. Is dat God aangenaam, het mag wel, maar ik geloof ’t niet, alwaar ’t dat het my al de roomse geestelijken ten heyligen swoeren. Vraagt imant waarom? om dat ik beeter weet, en ook sekerlijk weet, dat God sulk moorden niet angenaam kan zijn. |
| |
G. I.
giostre. soek ioste. |
giostreren. soek iosteren. |
girlande, een bloemkrans, roosenhoed, bovenkrans. |
girole, of girgole, suyker wortel kruyd, of suyker wortel, heeft veel bladeren an een steel oft middelribbe wassende, van welke elk besonder blad rondom de kanten wat gekartelt is: daar tusschen komen korte steelen voort, dikwijls geen anderhalven voet hoog wordende: daar op wassen ronde kroonkens of bloem-kranskens, draagende witagtige bloemkens: ende daar na volgt het saad dat breedagtig is. De wortelkens sijn wit, ende hangen veel by een, en sijn een palm lang dikwijls dunner als een vinger, van smaak sijn |
| |
| |
sy seer soet, en lieflijk en angenaam om te eeten, so dat vande soetigheyd der wortel het geheele kruyd de naam voert van suyker wortel kruyd. |
gisarme. soek guisarme. |
| |
G. L.
glaatse, een beysde vlakte, beysselde weg, of straat. |
gladie, een swaard. |
globe, een kloot, bol. |
gloriatie, roeming, beroeming, brallen, loving. |
glorie, lof, eer, roem, heerlijkheyd, luyster. |
glorieren, roemen, beroemen, loven, brallen, verblijden. |
glorieus, loflijk, lofrijk, roemend, beroemend, heerlijk, laatdunkend, fier. |
glorieusheyd. sie gloriatie. |
glorieuslijk, loflijk, met roem, of met eer, heerlijk, fierelijk, laatdunkendlijk. |
glorificatie, verheerlijking, heerlijkmaaking. |
glorificeren, verheerlijken, heerlijk maaken, roemen, brallen. |
glos, of glosse, een uytlegging, verklaaring. |
glosseren, uytleggen, verklaaren. |
glotoen, een vraat, slokaert, gulsigaart. |
| |
G. O.
goblet, een beker, drinkbeker. |
goederen van contrabande, sie contrabande goederen. |
gom of gomme, klibber, of klubber, traan, boom-traan, klibber is allerley dik tay sap, ’t zy dat het uyt boomen vloeyt, of iewers an- |
| |
| |
ders van bereyd word. Klibber word het genoemt, om dat het wat vogtig zijnde klibberig, of kleevrig is. |
gomme dragant, boksdoorns-traan, of klibber van boksdoorn, is een dik, tay sap, ’t welk uyt de wortel van boksdoorn, als deselve een weynig gekwets en gesneeden is, vloeyt, en is witagtig, hebbende een papagtige, kleevende kragt. Wat boksdoorn voor een kruid is, sie dragant |
gonfleren, swellen. |
gordijn, een behangsel, scherm beddehangsel, bedscherm. |
gorgias, een halsdoek, of borstlap. |
gotiere, of goture, drop of druyp, droppel, een goot, daar water door loopt. |
gourmanderen, vreeten, gulsig zijn, opslokken, schokken, slokken. |
gourmandise, vraatigheyd, gulsigheyd, opslokking. |
gouvernante, bestierster, heerscherse, land-voogdesse, stad-voogdesse, rijks-voogdesse. |
gouvernement, bestiering, land-voogdy, stad-voogdy, plaats-voogdy. |
gouverneurschap. sie gouvernement. |
gouverneren, bestieren, beheerschen. |
gouverneur, bestierder, bestierer, bewints-man, ruwaard, heerscher, voogd, land-voogd, stad-voogd, rijks-voogd. |
| |
G. R.
graad, een trap. Graad, een bien, of been, vischbien. Graad, maagtal, dat is de optelling van vrienden, of maagen, om te rekenen hoe na imant ons bestaat. |
| |
| |
graaden, trappen, bienen, vischbienen, maagtallen. |
gradatie, klimming, opklimming, trapopklimming, gang van trap tot trap, overstapping. |
grametse, betrekking, mal gelaat, bootsing. |
grammatica, letterkonst, spraakkonst. |
grammatist, een lettermeester, schrijfmeester, een meester, die kinderen de woorden wel leert spellen of boekstaaven, leesen, en schrijven. |
grammatistica, schrijfkonst. |
grandiloquentie, grootspreeking, pragtredening, pronkreden. |
grand mercy, grooten dank. |
grassatie, straatschendery, afsetting, goed afsetting, of berooving. |
grasseren, straatschenden, woeden, rooven, in swang gaan, gaan weyden. |
gratie, genade, gunste, goedgunstigheyd, vergunning, gunstgeeving, kwijtschelding, Gratie, danksegging. |
gratieus, gunsting, goedgunstig, lieftaalig, angenaam. |
gratieusheyd, gunstigheyd, goedgunstigheyd, lieftaaligheyd, angenaamheyd. |
gratieuslijk, gunstelijk, goedgunstelijk, lieftaaliglijk. |
gratitude, dankbaarheyd. |
gratulatie, bedanking, danksegging, gelukwensching. |
gratuleren, bedanken, dankseggen, gelukwenschen, sik wel belooven. |
gravame, een beswaarenis, swaarigheyd. |
gravatie, beswaaring, belaading. |
graveren, beswaaren, kwetsen, belaaden. |
| |
| |
Graveren, insnijden, snijden in goud, silver, koper, of yser. |
gravering, insnijding. Gravering, beswaaring, belaading. |
gravis, swaar. Gravis, deftig, staatig. |
graviteyt, deftigheyd, staatigheyd. Graviteyt, swaarte, swaarigheyd, te weten, in gewigte. |
graviteyt houden, staatigheyd houden, deftigheyd houden, waardigheyd houden. |
gremetse. sie gramatse. |
grenalt, een koolsteen, of vuyrige koolsteen, om datse als een vuyrige kool glinstert. |
grief, hinder, hindernis, kwetsing, schade, beswaarenis, swaarigheyd. |
grieven, beswaarnissen. siet grief. |
grieven à minima, beswaarenissen in het minder gedeelte des gedings. Grieven à minima proponeren, beswaarenissen in het minder gedeelte des gedings voorstellen, dat is, als iemant een gewijsde ten deele tot sijn voordeel heeft, ende daarna beroepen werd, versoekt vernietinge van het selfde gewijsde, voor soo veel hem daar by niet genoeg is toegewesen. |
grieven, hinderen, hinderlijk zijn, schaden, schadelijk zijn, nadeelig zijn, kwetsen. |
griffie, een schrijf-kamer. Griffie, de regt-hofs schrijf-kamer, gedingstuk-kamer, waar in de gedingstukken bewaart worden tot datter gewijsde op komt. Griffie, een ley-pen, daarmen op een ley mede schrijft. |
griffier, of griffier des hofs, des hofs schrijver, hofs geregt-schrijver, eerste schrijver des hofs, of eerste geregt-schrijver des hofs. Daar zijn an ’t hof om de veelheyd der regts-saaken, wel ses of agt geregt-schrij- |
| |
| |
vers, waar van dese de eerste is, die altijd mede in den raad is, en de stemmen der raads-heeren an teykent, en al’t geen in den raad gehandelt en beslooten word, en nog andere dingen meer. Griffier, een schrijver. |
griffier subsituyt, twede schrijver des hofs, twede geregt-schrijver des hofs. Dese leest den opgeef vande saaken op de rol op. |
gros, uytschrift, een uytschrift ’t welk uyt het kladde in’t net gestelt is. |
grosseren, uytschrijven, in ’t net schrijven, in ’t net uyt schrijven. |
grossier, een groot handelaar, die koophandel, of winkel handel drijft in sijn waaren by groote menigte, of die sijn waaren maar by groote menigte teffens verkoopt, en ook wederom waaren by groote menigte inkoopt. |
gruier, of gruwier, een houtvester. |
| |
G. U.
guarand. siet garand. |
guarandatie. siet garand. |
guaranderen. soekt garanderen. |
gubernatie, bestiering. |
gubernateur, bestierder. |
guberneren, bestieren. |
guerdon, belooning, vergelding. |
guichet, een poortken, deurken. |
guide, een wegwijser, leydsman. |
guidon, een vaandelken, of vaanken, een Oorlogs-teken. |
guirlande, sie girlande. |
guisarme, een pijl, werpspiets, of steekspiets, die men te paerde voert. |
gum, of gumme. soek gom. |
gurgiteren, slokken, slikken. |
| |
| |
gurgitatie, slokking. |
gustatie, proeving, smaaking. |
gusteren, proeven, smaaken. |
| |
H. A.
habijl, afgeregt, bekwaam, geschikt, behendig, heblijk. |
habiliteyt, bekwaamheyd, behendigheyd, gaauwdaadigheyd. |
habiliteren, bekwaam maaken. |
habijt, een kleed, kleeding. |
habitatie, bewooning, wooning, bewooning van een huys, woonstede. |
habiteren, woonen, bewoonen, verblijven, op een plaats blijven. |
habituatie, kleeding, bekleeding. |
habitude, bekwaamheyd, hebbelijkheyd. |
habitueren, bekleeden. |
hacquenye, een telle, een paerd ’t welk een tel gaat, dat is een sneedige gemakkelijke gang gaat sonder te draaven. |
hallelujah, looft den Heere. Dit is een Hebreeus woord, en staat op eenige plaatsen in de nederduytse oversetting der schrift onovergeset, en daarom heb ik het al mede moeten oversetten. |
hallucinatie, dwaaling, missing, misslag, dooling. |
hallucineren, dwaalen, missen, misslaan, doolen. |
hamay, voor poorte. |
harangue, een rede, beweegrede, vertoog. |
harangueren, een rede doen, rede voeren. |
harasseren, uytslooven, afslaan, afmennen. |
harcederen, krakkelen. |
harmonie, wel luyding, eenstemmigheyd, over |
| |
| |
eenstemming, tsaamenstemming, soet luydigheyd. |
harniceurs, wagen-smeerders. |
harquebuse. sie arquebuse. |
harquebuseerde. sie arquebuseerde. |
harquebuseren. sie arquebuseren. |
harquebusier. soek arquebusier. |
haverye, schaade draaging, scheeps-schaade draaging, schaade draaging van scheeps verlies, uytwerping van goederen in zee, dat is, een gemeene bylegging over schip en goederen, om gesaamentlijk te draagen eenig verlies van in zee geworpe goederen gevallen om lijf en goed te behouden. |
haubert, een harnas, borstharnas. |
haurieren, putten, water-putten, of scheppen, Haurieren, inslokken, inswelgen. |
hazard, lot, kans, gevaar, avenduur. |
hazarderen, waagen. |
| |
H. E.
hef-offer, hef-gifte of hef-gaave, Hebr. תר ומה, therouma, dat is, opheffing, verheffing: en komt van רום, roum, hoog zijn, verheeven zijn, opgeheven zijn. De geheyligde gifte wierd also genoemt, om datse van den heyliger om hoog geheeven wierd. |
hemisphere, een half rond, half kloot. |
hepaticq, leversugtig, leversugtige, een die met leversiekte gekwelt is. |
heraut, of herout, een Oorlogs-ansegger, krijgs-boode, krijgs-verkondiger, door welke den Oorlog verkondigt, of uytgeroepen word: Heraut, een waapen voogd, waapen- |
| |
| |
heer, waapen-drager, schild-voerder. |
herbarist, een kruydkenner, een kruydleeser, kruydplukker, kruydenier. |
herbarius, een kruydboek, daar de gedaanten en kragten der kruyden in beschreven staan, kruydschat. |
herbarizeren, kruydplukken. |
herederen, erven, goed erven. |
herediteren, erven, goed erven. |
herediteur, een erfgenaam, is een die erfgoed beurt. |
herediteyt, een erffenis, alle roerende, of onroerende goederen, die men van iemant erft by uyterste wil, of by versterf. |
heremijt, een woud-broeder, of woud-wooner, kluysenaar, die in eensaamheyd in een woud of wildernis woont afgesondert en afgescheyden vande menschen heyligheyds halven om van deselven niet besmet te worden. Die sik vande menschen af-scheyd, en in ’t woud by de beesten gaat woonen, die toont mijns oordeels, dat hy meer beestagtig als menschagtig is, en vervalt oversulks so veer vande redelijkheyd. Maar wanneer eenige luyden, gelijk ’t wel gebeurt is, vlugten in bosschen en wildernissen, en woonen in hoolen en kuylen, om de hand eens dwingelands, die hun sogt te dooden, te ontgaan, dan heeft het een geheel ander insigt. |
heremitage, woud-broederschap, kluysenaarschap. |
heresie, een gesintheyd, keur, verkiesing, wil, gesin, huysgesin, bevlijtiging, tragting, volging, navolging, ketsery, of kettery, het woord ketsery schijnt een oud duyts woord te |
| |
| |
zijn, en betekent volging of navolging. Wat kwaad isser nu in volging, of navolging? gelijk by voorbeeld wanneer een leerling sijn meester navolgt? voorwaar mijns oordeels geen kwaad. Maar sal imant seggen, die een leermeester volgt, dewelke een kwaad of ergerlijk gevoelen heeft, doet die geen kwaad? Ik seg, dat niemant magtig genoeg is, om daar van te oordeelen, dewijl elk even seer met vooroordeel ingenomen is tot sijn gesintheyd, dat die de best is, en daerom schelt elk gesintheyd de andere altemaal voor ketters, by gevolg altemaal ketters onder malkander, en ’t is waar ook want het woord ketsers of ketter betekent navolgers, en wy sijn immers altemaal navolgers elk van sijn gesintheyd. Maar ’t is jammer dat wy geen navolgers zijn vande rede, waar uyt de waarheyd spruyt, dan soudender so veel verdeeltheden niet konnen zijn; dewijl de waarheyd enkel en eenvoudig is. Heresie wilmen dat ook ongeloof of wangeloof sal betekenen, maar die betekenis isser niet in. En vorders, wie sal van des anders ongeloof oordeelen? niemant, dewijl elk malkander veroordeelt voor ongeloovig: ’t welk evenwel valsch is, want elk is so groot van geloof en so ligt van geloof, datter de ondersoeking, waar door men tot weetenschap komt, geheel by de gemeene mensch door versuymt word. Want men laat het slegts op ’t geloof ankomen, sonder te ondersoeken of ’t geen men gelooft waar is, of waar zijn kan. |
hereticq, een ketser, of ketter, dat is volger of navolger, die iemants gevoelen navolgt: |
| |
| |
of houder of vasthouder, die sijn gevoelen, ’t welk hy heeft, vast staande houd: of verkieser, die eenig gevoelen verkiest, ’t welk weynig met wijsheyd geschied: want elk word maar van jongs af in sijn gesintheyd onderwesen, niet om eenige dingen te verstaan, maar om eenige onmogelijke geloofstellingen te gelooven. Waar by elk in sijn gesintheyd sik self dan ten vollen vergenoegt houd. Vorders wat kwaads is dog in het woord ketter, ’t welk een navolger betekent, geleegen, dat men daarom malkander haat, vangt en spant, hangt en brand? immers ter waereld niets; want elk is immers een navolger van sijn gesintheyd. En dat regt dat de een heeft om een navolger te zijn van sijn gesintheyd, dat selve regt heeft ook de ander om sijn gesintheyd te volgen. Want niemant kan des anders gesintheyd veroordeelen ten zy met groot onregt, om dat sodaanigen een niet kan oordeelen als regter, want hy is self tegenstrijder, en sijn veroordeeling geschied uyt drift en sydigheyd. Dan so men de rede eens tot regter stelde over al die twistende gesintheden sonder op geloof, schrift, of onmogelijke geloofsstellingen agt te slaan, de selve soudse altemaal de eene min, de ander meer, wel oordeelen buyten spoor van reden te zijn. |
heritage, erfdeel, erfgoed. |
hermaphroditen, man-wijven, dat zijn menschen die beyde de teel-leden, soo wel het mannelijk, als het vrouwelijk teel-lid hebben. Maar mijns oordeels, meyn ik, datter soodanige menschen seer selden gevonden worden. |
herniodactylen, tijdeloos-kruyds witte worte- |
| |
| |
len, of witte wortelen van tijdeloos-kruyd. Dese wortelkens zijn rond als een kleyn bolleken, maar na boven wat spitser, en onder breeder of dikker, zijn van buyten en van binnen heel wit, soet en angenaam van smaak, hebben kragt om den buyk week en suyver te maaken, en zijn bekwaam om in te geeven die welke met de jigt gekwelt zijn. Daar zijn ook tijdeloos kruyds bruyne wortelen, of roodagtige wortelen van tijdeloos kruyd, maar die zijn bitteragtig van smaak en seer schadelijk gegeeten zijnde. |
heroic, heldig, heldagtig, heerlijk, braaf, dapper. |
heureux, gelukkig. |
| |
H. I.
hideux, grouwsaam. |
hieroglyphice, heylig-verbeeldtelijk, of beeldspraakelijk. Hieroglyphice manier van spreeken of schrijven, een heylig verbeeldtelijke wijs van spreeken of schrijven, of een beeldspraakelijke wijs van spreeken of schrijven. Dat is, een duystere, oneygentlijke, en ongerijmde wijs van spreeken of schrijven, by de heydense geestelijken of heyligers seer gebruykelijk, en by de Joodsche ook wel nagevolgt. Want die geestelijken gaven alles, ’t geen de Godsdienst anging, verbeeldtelijk of oneygentlijk, dat is, met afbeeldsels van beesten en andere dingen, en niet eygentlijk, of met eygentlijke woorden an den volke te kennen, om de selve niet al te wijs te maaken, maar in onweetenheyd te houden, ’T welk de roomsche geestelijken nu nog wel kennen. |
| |
| |
En die beeldsprakelijke of oneygentlijke wijs van schrijven of te kennen geeven, en ook spreeken by de heydense geestelijken gepleegt, en by de Joden nagevolgt, houd ons nu nog de oogen des verstands verblind. |
hierarch, een geestelijke overste, of opperste, of opsiender over de heylige dingen, de welke den Godsdienst raaken. |
hierarchy, geestelijke heerschappy of geestelijke voogdy, of geestelijke opsigt over de heylige dingen. De roomsche geestelijken hebben al veel heerschappy en gesag, niet alleen in geestelijke saaken de Godsdienst raakende, maar ook in andere staatssaaken maatigen sy hun groot gesag en heerschappy an. |
hilariteyt, vrolijkheyd. |
hipocras, kruydwijn, welriekende kruydwijn, is wijn die toebereyd word met eenige welriekende kruyden. |
hipocrijt, een geveynsde, schijnheylig. |
hipocrisie, geveynstheyd, schijnheyligheyd. |
hipoteek. sie hypoteek. |
hipotekeren. soek hypotekeren. |
historie, een geschiedenis, verhaal, verhaaling. Historie, een geschiedenis boek, gedenkschrift, waar in eenige geschiedenissen beschreven zijn. |
history-schrijver, geschiedenis-schrijver. |
| |
H. O.
holette, of hoellette, een schaaphoeders staf. |
homagie, of hommagie, manschap, onderdanigheyd, hulding, hulde, getrouwigheyd: de welke een leenman an den leenheer belooft, en doet, nevens betaalinge van heer gewaaden: waar voor den leenheer wederom schul- |
| |
| |
dig an den leenman is schut en scherm. |
homicidie, doodslag. |
homicide, doodslager, die een mensch dood slaet. |
homilie, gesprek, redenering. |
homologatie, een bekentenisse, belijdenis, toestant, goedkenning, goedkeurig. |
homologeren, bekennen, belijden, toestaan, goedkennen, goedkeuren. |
honneur, eer. |
honorabel, eerlijk, eerbaar. |
honorarie, een vereering. |
honoreren, eeren. |
horologe, een stondwijser, of uurwijser, uurwerk, sonnewijser. |
horreren, schrikken, verschrikken, afgrijsen. |
horreur, schrik, afschrik. |
horribel, schrikkelijk, grouwelijk. |
hortatie, een vermaaninge, anporring, anmoediging, anmaaning. |
horteren, vermaanen, iewers toe vermaanen, verwekken en stooken, anporren, anmaanen, anmoedigen. |
horizon, gesigt-eynder, kim, gesigtring. |
hospes, een waard, gasthouder, herbergier. Hospes, een gast. |
hospitaal, een herberg, waardhuys, gasthuys, gasthouding, gastvry. |
hospitaliteyt, herbergsaamheyd, gastvryheyd, waardschap, huysvesting. |
hostage, pand, gyseling. |
hostagier, pandsman, gyselaar. |
hostel, een herberg, waardshuys. |
hostie, het Godmensch gemaakte brood, of Godmensch gewordene brood, dat is, het kleyne ronde stukje brood of meel gebak, |
| |
| |
’t welk de roomse geestelijken seggen, dat sy tot een Godmensch gemaakt hebben, als sy er dese woorden, dit is mijn lijf, over gesprooken hebben: alhoewel er in der daad niet de minste verandering an geschied is, so dringt men evenwel de menschen op, datse moeten gelooven, dat het in een Godmensch verandert is. sie mis. |
hostiliteyt, vyandlijkheyd, vyandschap. |
| |
H. U.
humain, menschelijk, beleefd, heusch. |
humaniteyt, menscheyd menschelijkheyd, beleeftheyd, heuschheyd. |
humbley, nedrig, demoedig. |
humectatie, bevogtiging. |
humecteren, bevogtigen. |
humefactie, bevogtiging, vogtmaaking. |
humeren, insuygen, slurpen. |
humeur, vogt, vogtigheyd, nat. Humeur, eygenaart, sinlijkheyd. |
humide, vogtig. |
humiditeyt, vogtigheyd. |
humiliatie, vernedering. |
humilieren, vernederen. |
humiliteyt, nedrigheyd, ootmoedigheyd. |
| |
H. Y.
hydre, een waterslang. |
hydropesie, watersugt, watersiekte: wanneer iemants buyk, beenen, en by na’t gantse lijf opgeswollen en dik is van een wateragtige vogtigheyd, die so allengskens in ’t lijf vergadert is, so word die gesegt te hebben watersugt. |
| |
| |
hymne, een lofsang |
hypocrisie, geveynstheyd, schijnheyligheyd. |
hypocrijt, geveynsde, schijnheylig. |
hypoteecq, vast onderpand, onderpand, grondpand, grondbrief, vesting, ondersetting, tegenpand. Alsmen vaste goederen in onderpand geeft, ’t welk geschied by geschrift. |
hypoteecq conditioneel, een bevoorwaard vast onderpand, bevoorwaarde ondersetting. Eenig vast goed ’t welk op eenige voorwaarden of beding in onderpand an iemant gegeeven word. |
hypoteecq conventioneel, besprooke vast-onderpand, besprooke ondersetting, of bedonge ondersetting, bedonge vast-onderpand. Eenig vast goed, ’t welk iemant bespreekt of bedingt te hebben in versekering van schuld of verschoote geld, tot vast onderpand. |
hypoteeck generaal, algemeen vast onderpand, of algemeen onderpand, dat is, van alle vaste goederen in ’t gemeen, of van alle het goed in ’t gemeen, roerend of onroerend. |
hypoteeck legaal, stilswijgend vast-onderpand, wettelijk vast-onderpand, stilswijgende ondersetting, dat is, ’t geen men stilswijgende door de wet verkrijgt tot onderpand. |
hypoteecq speciaal, besonder onderpand, besonder vast onderpand, dat is, van dit of dat vast goed in ’t besonder, word mede wel voor eenig roerend pand genomen. |
hypothekeren, veronderpanden, vestigen, ondersetten, onderpand stellen, voor pand verbinden, dat is, eenig vast goed tot versekering van een schuld, of verschoote geld, verbinden. |
| |
| |
| |
I. D.
ideen, denkbeelden, beeldsels, voorbeeldsels, bewerpsels, ontwerpsels, schetsen. |
idioot, ongeleerde, ongeletterde, weet niet, gemeen mensch. |
idole, een beeld, afgod. |
idololatrie-beeldendienst, afgodery, by Godsdienst. Beeldendienst is wanneer iemant eenige beelden, dewelke ter gedagtenisse van de een of de ander opgeregt zijn, eer an doet, gelijk de heydenen de beelden van Jupiter, Mercurius, Venus, enz. eer beweesen, en gelijk die vande roomse Godsdienst de beelden van Petrus, Paulus, Maria, enz. nu nog eer bewijsen, ’t welk afgodery of by Godsdienst is: afgodery is eygentlijk wanneer iemant in plaatse van den eenigen waaren God, of het noyt begonne Wesen, iets anders versiert of heeft, en daar op sijn betrouwen stelt; of wanneer hy benevens God iets anders versiert, of heeft, daar hy sijn betrouwen op set, so doet hy of ook afgodery, of by Godsdient, dat is dat hy benevens de dienst Gods nog iets heeft, ’t welk hy Goddelijke dienst bewijst. Dog of dat ook geen afgoden dienst of by Godsdienst is, wanneer men benevens den eenigen waaren God, nog een mensch tot een God stelt, en die segt te zijn de eenige troost beyde in leeven en sterven; daar dog onsen eenigen troost niet anders zijn kan, of nergens anders in kan bestaan als in de kennisse van het hoogste goed, en inde gemeenschap met het selve (want gemeenschap uyt kennisse spruyt) wat is of kan nu anders zijn het hoog- |
| |
| |
ste goed, als den eenigen waaren God of eenvoudig noyt begonne Wesen? Hoe kanmen nu benevens een eenvoudig Wesen, zijnde het opperste goed, nog een mensch stellen als sijn eenigen troost, of hoogste goed, sonder by Godsdienst te begaan? |
idoon, hups, bekwaam, fraay, bevoegd. |
| |
I. G.
ignobel, onedel, een onedel mensch, die van onedele ouders gebooren is. Men maakt onderscheyd tusschen mensch en mensch, de een word edel genoemt, de ander onedel. Maar wie edel of onedel is, na mijn oordeel, moet ik eens met korte woorden seggen. Onedel is hy, die ongeleerd en onverstandig is, al waard dat hy van de grootse Koning voortgekomen was: edel is hy, die wijs en geleerd is, alwaart dat hy vande armste bedelaar voortgekomen was. |
ignominie, versmaatheyd, schande, oneere, schandvlek, eerschending, naamschending. |
ignominieus, schandelijk, smadelijk, eerloos, naamschendig. |
ignorant, weet niet, weetloos, onkundig, onweetend. |
ignorantie, onweetenheyd, onkunde, onbedagtheyd. |
ignoreren, niet weeten, niet kennen, onkundig zijn. |
| |
I. L.
illaberen, invallen, insluypen. |
illachrimeren, beweenen. |
illatie, inbrenging, invoering, besluyt. |
| |
| |
illatijf, inbrengelijk, inbrengbaar. |
illegaliteyt, onwettelijkheyd. |
illegitime, onwettig, onwettelijk. Illegitime, onwettig geboorene, onwettig geboore kind, bastaard, speelkind, of keviskind, dat is, die niet uyt een wettig houwlijk geteelt is. |
illiberaliteyt, onmildaadigheyd, wrekheyd. |
illideren, instooten, tegenstooten, breeken. |
illiquide, onklaar, oneffen, onafgerekend. |
illiquide schulden, oneffe schulden, onafgerekende schulden, onklaare schulden, die nog niet klaar angewesen zijn, of die nog niet afgerekent zijn. |
illisie, tegenhorting, tegen anstooting, breeking. |
illuderen, bespotten, beguyggelen. |
illuminatie, verligting. |
illumineren, verligten. |
illusie, bespotting, beguyggeling, scherts. |
illusoir, bespottelijk, belaggelijk, vrugteloos. |
illustratie, verligting, doorschijning. |
illustre, doorlugtig, edel, vermaard. |
illustreren, doorligten, doorhelderen, doorlugtigen, verklaaren. |
illuvie, invloeying. |
| |
I. M.
image, beeld, gelijkenis. |
imaginabel, of imaginair, inbeeldelijk. |
imaginatie, inbeelding. |
imagineren, inbeelden, in sijn gedagten verbeelden. |
imbecil, swak, onsterk. |
imbecilliteyt, swakheyd, onsterkheyd. |
imbueren, bevogtigen, instorten, onderwijsen. |
| |
| |
imbutie, bevogtiging, instorting. |
imitatie, een navolging, nabootsing, volging, nadoening. |
imiteren, volgen, navolgen, na doen, namaaken. |
immanent, inblijvend. |
immateriaal, stoffeloos, onstoffelijk. |
immatriculatie, inschrijving, opschrijving, opteekening. |
immatriculeren, inschrijven, opschrijven, opteykenen. |
immatuur, onrijp. |
immaturiteyt, onrijpheyd. |
immediaat, onmiddelig. |
immediatelijk, onmiddelijk, sonder middel, eens klaps. |
immedicabel, ongeneeslijk, ongeneesbaar. |
immemoriaal, ongedenkbaar, onheugbaar, boven geheugen. |
immense, onmeetelijk. |
immensiteyt, onmeetelijkheyd. |
immeubel, onbeweeglijk, ontilbaar. |
immeubele goederen, onroerende goederen, ontilbaare goederen, vaste goederen, gelijk een huys, hof, erf, enz. |
immineren, boven ’t hoofd hangen, genaaken. |
imminentie, boven ’t hoofd hanging, genaaking. |
imminueren, verminderen, verkleynen, kneusen. |
imminutie, vermindering, verkleyning, kneusing. |
immisceren, inmengen, ondermengen. |
immiscibel. onmengelijk. |
immissie, inlaating, insending, indoening. |
| |
| |
immissie inde possessie, inlaating in het besit, of, inlaating inde besitting, insending inde besitting. Als iemant wederom ingelaaten word in sijn besit, daar hy uytgeraakt is. |
immitteren, insenden, inlaaten, toesenden, indoen. |
immobil, onbeweeglijk, ontilbaar. |
immobile goederen. siet immeubele goederen. |
immoderatie, onmaatigheyd. |
immodest, onsedig, ongeschikt, ontugtig. |
immodestie, onsedigheyd, ontugt, ontugtigheyd. |
immolatie, slagting, beest-slagting, de slagting eens beests dat tot de Godsdienst geheyligt wierd. sie offer. |
immoleren, slagten, beest-slagten, een beest slagten, ’t welk geheyligt wierd tot de Godsdienst. |
immodiliteyt, onsuyverheyd, onreynigheyd. |
immortaliseren, onsterflijk maaken. |
immortaliteyt, onsterflijkheyd. |
immortel, onsterflijk. |
immuabel, of immutabel, onveranderlijk, onwisselbaar. |
immutabiliteyt, onveranderlijkheyd. |
immuniteyt, onbelastheyd. |
impalpabel, ontastbaar, ontastelijk. |
impar, oneven, ongelijk, onpaar. |
impariteyt, onevenheyd. |
impartibel, ondeelig, ondeelijk, ondeelbaar. |
impartieren, mede deelen. |
impassibel, onlijdelijk, ongedoogsaam, onverdraaglijk. |
impatient, onlijdsaam, onverduldig, ongeduldig. |
| |
| |
impatientie, onlijdsaamheyd, onverduldigheyd, ongedult. |
impedieren, verhinderen, beletten. |
impediment, belet, hindering, verhindering. |
impelleren, anstouwen, met geweld stooten, voortdrijven, stooken, verwekken, bedwingen, beweegen. |
impenetrabel, ondoordringelijk. |
impenitent, onboetvaerdig. |
impenitentie, onboetvaerdigheyd. |
imperateur, gebieder, opper-gebieder, veld-heer opper-veldheer. |
imperceptibel, onbegrijpelijk, onbevattelijk. |
impereren, gebieden, beveelen, heerschen, heerschappen. |
imperfect, onvolmaakt, onvolkomen. |
imperfectie, onvolmaaktheyd, onvolkomentheyd. |
imperiaal, gebiedelijk, heerschelijk, heerschappelijk. Imperiaal. sie keyserlijk. |
imperieus, heerschend, heerssugtig, gebiedend. |
impersoneel, onselfstandig, onmenschelijk, niet op sik self bestaande. |
impersonelijk, onselfstandelijk, onmenschelijk, niet op sik self standelijk. |
impersuabiliteyt, ongeseggelijkheyd, onwijsmaakelijkheyd. |
impertinent, niet ter saak doende, niet behoorende, tot de saak niet behoorende, onbehoorlijk. Impertinent, ongerijmt, onhebbelijk, slordig. |
impetrant, verkrijger, verwerver, die iets verkregen heeft: versoeker, die iest versoekt. Impetrant, verkrijger van een dag brief, te weten, om iemant te mogen laaten dagvaar- |
| |
| |
den: anlegger des gedings in hooger voorregt-betrekking. |
impetrante, verkrijgster, verwerfster, versoekster, verkrijgster van een dag-brief om iemant te mogen dagvaarden. |
impetratie, verwerving, verkrijging. |
impetreren, verkrijgen, verwerven, verbidden, versoeken. |
impetueux, ongestuymig, heftig. |
impetueusiteyt, ongestuymigheyd, hevigheyd. |
impieteyt, godloosheyd, on-godvrugtigheyd. |
impieteren, sondigen, godloos maaken. |
impingeren, anwrijven, anstooten, opleggen, anhorten. |
impitoyabel, onbarmhertig. |
implacabel, onversoenlijk. |
impleren, vervullen. |
impletie, vervulling. |
implicatie, invouwing, inwinding, inwikkeling, beletting. |
impliceren, of impliqueren, inwinden, invouwen, inrollen, beletten, bevangen, inwikkelen. |
imployabel, onbuygelijk, onbuygsaam. |
imploratie, anroeping, hulp begeering. |
imploreren, anroepen, hulp begeeren, klaaglijk bidden. |
imponeren, opleggen, te last leggen, opsetten, belasten, insetten, instellen, inleggen. Imponeren, bedriegen. |
importabel, ondraagelijk, onverdraagelijk, onlijdelijk. |
importantie, gewigtigheyd, belang. Een saak van importantie, een saak van belang, saak van gewigtigheyd. |
| |
| |
importeren, belangen, bedraagen. |
importuin, overlastig, onbeschoft, moeyelijk. |
importuneren, overlasten, lastig zijn, dringen, moeyelijk vallen. |
importuniteyt, overlast, moeyelijkheyd, overdringing. |
imposeren, opleggen, te last leggen, opsetten, belasten, insetten, inleggen. |
impositie, of impost, belasting, last, of schatting, die op eenige waaren geset word. Impositie, oplegging, oplage, insetting, opsetting, inlegging, instelling. |
impossibel, onmogelijk, ongeschiedelijk, dat niet geschieden kan. |
impost. siet impositie. |
imposture, bedrog, bedriegery. |
impotent, onmagtig, onvermogen. |
impotentie, onmagtigheyd, onmagt, onvermogen. |
imprecatie, toewensching, vloek, kwaad wensching. |
impreceren, toewenschen, vloeken. |
impregnatie, bevrugting, beswangering. |
impregueren, bevrugten, beswangeren. |
imprenabel, onverkrijgelijk, onwinbaar. |
impressie, indrukking, drukking, indruksel, druksel, inbeelding. |
imprimeren, indrukken, merktekenen. |
improbabel, onbewijslijk, onbewijsbaar. |
improberen, kwaad keuren, kwaad agten, wraaken. |
improbiteyt, onvroomheyd, ondeugd. |
improprie, oneygen, oneygentlijk, onvoeglijk. |
imprudent, onvoorsigtig, onwijs. |
imprudentie, onvoorsigtigheyd, onwijsheyd. |
| |
| |
impudicq, onkuysch, onschamel, oneerbaar, onbeschaamt. |
impugnatie, bestrijding, bevegting, tegenstrijding, wederstaaning, bestorming. |
impugneren, tegenstrijden, wederstaan, tegen iemand opstaan, bestrijden, bevegten, bestormen. |
impugnateur, tegenstrijder, bestrijder, bevegter. |
impunibel, onstrafbaar. |
impuniteyt, ongestraftheyd, straf-vryheyd. |
impuisant, onmagtig, kragteloos. |
impulsie, andrijving, opstooking. |
imputatie, toerekening, wijting, antijging, toemeting. Imputatie, rekening, telling |
imputeren, toerekenen, wijten, aantijgen, verwijten, optijgen, toe meeten, te last leggen, iemand opleggen, dat hy oorsaak is van eenig ding. Imputeren, rekenen, tellen. |
| |
I. N.
inaccessibel, ontoegankelijk, onbegankelijk, onbykomelijk, ongenaakelijk. |
inadequaat, on-even-maatig. |
inadvertentie, onverwittigtheyd, dat is, als men iewers niet van verwittigt is. Inadvertentie, onbedagtsaamheyd, reukeloosheyd, agteloosheyd. |
inalienabel, onvervreembaar, dat niet vervreemd mag worden. |
inanitie, ydelheyd, leedigheyd, ontleediging, leedigmaaking. |
inartificiaal, onkonstig. |
inauguratie, inheyliging, inwying, inhulding. |
| |
| |
inaugureren, inheyligen, inwyen, inhulden. |
incapabel, onvatbaar, onvermogen, begrijpeloos, onbekwaam, onvattelijk. Incapabel zijn, niet mans genoeg zijn, of onvermogen zijn. |
incapaciteyt, onvatbaarheyd, begrijpeloosheyd, onbevattelijkheyd, onvermogentheyd, onbekwaamheyd. |
incarnaat, rood, hoogrood, vleysverwig rood. |
incarnatie, bevleysching, invleysching, vleeschwording, menschwording. Incarnatie, een tijd-schrift, of tal-schrift. Hoe dit woord incarnatie, tijd-schrift of tal-schrift, kan betekenen, dat weet ik niet. Dan ’t sal mogelijk daar van zijn, om dat wy de jaar-tellingen der geschiedenissen eenige eeuwen lang hebben beginnen te rekenen vande geboorte van een seker Joods mensch, Jesus, (dat is, Behouder) genaamt, ’t welk nu geleden is by na 1667 jaar. |
incarnative medicamenten, vleeschmaakende genees-middelen, dat zijn genees-middelen, dewelke gebruykt worden in groote opene wonden, ten eynde de selve haast met vleesch soude gevult worden. |
incarneren, vleesch worden, bevleeschen. |
incarcereren, gevangen setten, vangen, in gevangenis sluyten. |
incarceratie, gevange-setting, vanging, in gevangenis sluyting. |
in cas, in geval. |
in cas van oppositie, in geval van tegenstellinge: dat is, wanneer een gedagde sik tegen den anlegger in regten instelt. |
incenderen, ansteeken, ’t vuyr insteeken, doen |
| |
| |
branden, eenig ding ontsteeken, anstooken. |
incensie, ansteeking, ontsteeking, anstooking. |
incentif, anstooksel. |
inceptie, beginning, begin, anvang. |
incerteyn, onseker. |
incertitude, onsekerheyd. |
incessament, onophoudelijk. |
inceste, bloedschande. Een overtreding die begaan word door byslaaping by verbode maagschap, of door byslaaping by geestelijke luyden. |
incesteren, bloedschande begaan, bloedschande bedrijven. |
incident, een voorval, inval, tusschen val, toeval, invalling, geval. Incident, een voorval inde geding saak, een toeval inde geding saak, de welke in een hangende saake ontstaat, en die by een vande dingers by gebragt word, om de geding saak self te bewimpelen, of wat sleepende te houden, een verschil opkomende of voortkomende uyt de voornaamste saak self. |
incidentie, invalling, toevalling, tusschenvalling. |
incideren, voorvallen, tusschenvallen, invallen, geschieden. Incideren, snijden, insnijden, opsnijden. |
incipieren, beginnen, anvangen. |
incisie, een insnijding, opsnijding, doorsnijding, snijding, Incisie, een houw. |
incitateur, anporrer, ophitser, anhitser. |
incitatie, anporring, anhitsing, ophitsing. |
inciteren, anporren, opstooken, anhitsen, anlokken, ophitsen. |
| |
| |
incivil, onbeleeft, onheus. Incivil, onburgerlijk. |
inciviliteyt, onbeleeftheyd, onheusheyd, Inciviliteyt, onburgerlijkheyd. |
inclement, onsagtmoedig, ongenadig, straf. |
inclementie, onsagtmoedigheyd, ongenade, ongenadigheyd, straffigheyd. |
inclinatie, toeneyging, neyging, genegentheyd, buyging, hellinge, verandering. |
inclineren, neygen, toeneygen, genegen zijn, buygen. |
includeren, insluyten. |
incluys, ingeslooten, binnen, inbegreepen. |
inclusie, insluyting. |
inclusive, insluytelijk, binnen gerekent. |
incoginabel, onbedenkelijk. |
incolumiteit, ongeschondentheyd, welstand, gesontheyd, welvaarentheyd. |
incomiteren, vergeselschappen. |
incommensurabel, onmeetelijk, onmede-meetelijk, ongemeeten. |
incommodatie, ontrieving, verongemakking, ongelegentheyd-maaking. |
incommoderen, ontrieven, ongelegentheyd maaken, verongemakken. |
incommoditeit, ongelegentheyd, ongemak, ongerijf. |
incommunicabel, onmede-deelbaar. |
incomparabel, onvergelijkkelijk. |
incompatibel, onverdraaglijk, onlijdelijk. |
incompetent, ononderhoorig, onwettig, onbehoorlijk, ontoebehoortig. |
incompetente regter, ononderhoorige regter, onwettige regter, is die onder welkers regtgebied men niet woont. |
| |
| |
incompetentie, ononderhoorigheyd, onwettigheyd, ontoebehoortigheyd. |
incompeteren, niet behooren. |
incompleet, onvervult, onvolkomen, gebrekkig. |
in compositie ontfangen, tot afmaaking ontfangen, tot misdaads afmaaking ontfangen, tot soening ontfangen, dat is, een beschuldigde van een misdaad van ’s hofs wege, tot een overkomst of verdrag voor een seker stuk gelds ontfangen. sie compositie. |
incomprehensibel, onbegrijpelijk. |
incongruiteyt, wanschikkelijkheyd, ongevoeglijkheyd, on-over-eenkoming. |
inconsideratie, onbesintheyd, reukeloosheyd. |
inconsiderantie, onopmerking, onbedagtsaamheyd, reukeloosheyd. |
inconstant, onstantvastig, wispeltuurig, ongestadig. |
inconstantie, onstantvastigheyd, wispeltuurigheyd, ongestaadigheyd. |
in contenti, aanstonds, datelijk, straks, staande voet. |
incontinentie, oninhoudentheyd, oningetoogentheyd, ongemaatigheyd, lustvolging, ongetoomtheyd, wulpsheyd. |
inconvenient, ongeval, misval, ongeluk. Inconvenient, onovereenkomstig. |
inconvenientie, onovereenkoming, onovereenkomst, ongelegenheyd. |
incorporatie, inlijving. |
incorporeel, onlighamelijk, onlijffelijk. |
incorporeren, inlijven, inneemen. |
incorect, onverbetert, gebreekig. |
incorrectie, onverbetering, onverbetertheyd, |
| |
| |
gebreeklijkheyd. |
incorruptibel, onverderffelijk. Incorruptibel, on-omkoopelijk, of on omsettelijk, is wanneermen iemant door geld, gaaven of geschenken niet kan omkoopen of omsetten, om iets te doen, ’t geen sijn ampt niet betaamt. |
incredibel, ongelooflijk. |
incredul, ongeloovig. |
increduliteyt, ongeloovigheyd. |
increment, anwassing, rijsing, angroeying. |
increpatie, bekijving, bestraffing. |
increperen, bekijven, bestraffen. |
inculcatie, inscherping, instamping, intreeding. |
inculpabel, onbeschuldiglijk, onstraffelijk, onschuldig, onstrafbaar, onschuldigbaar. |
inculpatie, beschuldiging. |
inculperen, beschuldigen. |
inculqueren, instampen, intreeden, indouwen, inscherpen. |
incumberen, opleggen, opsteunen, anvorderen, op toeleggen, op anleggen, voor hebben. |
incurabel, ongeneeslijk. |
in curatele, soek curatele. |
incurreren, anloopen, inloopen, tegen loopen. |
incurreren, invallen, gelijk als men in schade valt. |
incursie, anloop, optogt, anval, inval. |
indagatie, ondersoeking, navorsching, naspooring. |
indageren, ondersoeken, navorschen, naspooren. |
in decadentie, in vervalling van staat, in verloop, in ’t onderspit. |
indecent, onbetaamelijk. |
indeclinabel, onbuygelijk, on-ontwijkelijk, of niet ontwijkelijk. |
| |
| |
indemneren, schadeloos houden, ontheffen, vryhouden, schade vergoeden. |
indemniteyt, schadeloosheyd, vryhouding, schadelooshouding, schade-vergoeding. Als iemant belooft een ander schadeloos te houden: maar die borgen stelt, moet die borgen wederom ontheffen, en schadeloos houden, dat se by die borg-regt niet en worden beswaart, of beschadigt. |
indemonstrabel, onbetooglijk, onbetoonelijk. |
indemniteyt presteren, siet indemneren. |
indepedent, on-afhangig, van niemant afhangend, onverbonden. |
independentie, on-afhangelijkheyd, onverbondentheyd. |
indice, ken-teyken. |
indiceren, anseggen, gebieden. |
indicibel, onuytspreekelijk, onseggelijk, onbediedelijk. |
indictie, ansegging, tijd-gebod. |
indifferent, eenderley, eveneens, onverscheydelijk, onverscheelig, ononderscheydelijk. |
indifferentie, onverscheel, onverscheeligheyd. |
indigene, ingeboorene, inbooreling. |
indigentie, behoeftigheyd, schorting, gebreeking. |
indigestie, onverdouwing, onverteerentheyd, rauwheyd, teermagteloosheyd. Indigestie, onschikking, verwarring, wanschikking. |
indigeren, behoeven, gebreeken, of gebrek hebben. |
indigiteren, te kennen geeven, anwijsen, met duym en vingeren indouwen. |
indignatie, verontwaarding, onwaardigheyd, euvelneeming, weder waardigheyd. |
| |
| |
indigneren, veronwaardigen, kwaalijk neemen. |
indirect, door omwegen, kromswegs, averregts, afstreeks. |
indiscreet, onbescheyden. |
indiscretie, onbescheydentheyd. |
indisert, onbespraakt, wanspraakelijk, wantaalig. |
indispoost, ongestelt, kwaalijk gestelt, ongesontheyd. |
indispositie, ongesteltheyd, kwaalijk gesteltheyd, ongesontheyd. |
indissolubel, onlosselijk, onoplosselijk. |
indivisibel, ondeelbaar, ondeelijk. |
indocte, ongeleert, niet onderweesen. |
indocile, onleersaam. |
indociliteyt, onleerlijkheyd, onleersaamheyd. |
indole, inborst, aart. |
indomitabel, ontembaar, onbetemmelijk. |
indubitabel, ontwijffellijk, ontwijffelbaar. |
induceren, inleyden, doen ingaan, invoeren. Induceren, anraaden, wijs maaken, onderwijsen, iemant iets wijs maaken. Induceren, aanlokken, verlokken. Induceren, uytschrabben, deurhaalen. |
inductie, anraading, wijs maaking, anlokking, verlokking. Inductie, inleyding, invoering, invoeging, indrang, tsaamenleyding. Inductie, uytschrabbing, deurhaaling, opteiling. Inductie, vergunning van tijd, of bewilliging van tijd, is wanneer de schuldeyschers voor een regter werden geroepen om hen te hooren anraaden, em met henlieder schuldenaar op sekeren voet te handelen. |
indulgentie, gedooging, toelaating, vrygeeving, verwilliging, aflaat. |
| |
| |
indulgeren, gedoogen, toelaaten, vrygeeven, verwilligen, aflaat geeven. |
induratie, verharding, hartmaaking. |
indureren, verharden, hardmaaken. |
industrie, gaauwigheyd, wakkerheyd, kloekheyd, naarstigheyd, vernuftigheyd. |
ineffabel, onuytspreekelijk. |
ineffabiliteyt, onuytspreekelijkheyd. |
inefficax, kragteloos, onkragtig. |
inegaal, oneffen, ongelijk. |
inegaliteyt, oneffenheyd, ongelijkheyd. |
inept, onbekwaam, onnut, niet dienende, ongerijmt, onhebbelijk. |
ineptie, onbekwaamheyd, onnutheyd, ongerijmtheyd. |
inertie, luyheyd, vadsigheyd. |
inestimabel, onschattelijk, onwaardeerlijk. |
inevitabel, onvermijdelijk. |
inexcusabel, onverschoonlijk, schuldbaar. |
inexecutie, onuytregting, onuytgeregtheyd. |
inexisteren, in zijn. |
inexpert, ongeoeffent, onversogt. |
inexplicabel, onuytleggelijk. |
inexpugnabel, onwinnelijk, onverwinnelijk, onwinbaar. |
inextricabel, onuytwikkelijk, onuytreddelijk. |
infaam, eerloos, kwaalijk berugt, die geen goed gerugt na gaat. |
infallibel, onbedrieglijk. |
infallibiliteyt, onbedrieglijkheyd. |
infameren, eer-rooven, schandvlekken, kwaalijk berugt maaken. |
infamie, eer-rooving, eerloosheyd, kwaalijk berugtheyd, schandvlek. |
infantie, kindsheyd, onmondigheyd. |
| |
| |
infanterye, voetvolk, krijgsvolk te voet in den Oorlog dienende. |
infect, besmet, stinkend, vergiftigt. |
infecteren, besmetten, vergiftigen. |
infel, een opsienders muts, de welke de roomse geestelijke opsienders (Bisschoppen) der gemeenten droegen op ’t hoofd, zijnde een muts seer hoog en na boven spits toeloopende. Sodaanige mutsen pleegen de heydense geestelijken mede te draagen. |
infereren, inbrengen, invoeren, indraagen. |
inferieur, laager, minder, onderbeurtig, onderdaan. |
infernaal, van beneden, van onder, onderaardsch. |
infertil, onvrugtbaar. |
infesteren, beleedigen, bekommeren. |
infidel, ontrouw, trouwloos, ongeloovig. |
infideliteyt, ontrouwheyd, of ontrouwigheyd, trouloosheyd, ongeloovigheyd, ongeloof. |
infim, laagst, nederigst. |
infirm, onsterk, swak. |
infirmeren, verswakken, swak maaken, onsterken, onsterk maaken. |
infirmery, siekhuys, gasthuys, daar de arme sieke menschen, tot datse weder geneesen zijn, onderhouden worden. |
infirmiteyt, swakheyd, onsterkheyd, losheyd. |
inflammatie, ontsteeking, vlamming. |
inflammeren, ontsteeken, doen vlammen, vlammig maaken. |
inflatie, opblaasing, swelling. |
inflectie, ombuyging, inbuyging, invouwing, inkromming, keering. |
inflecteren, ombuygen, inbuygen, invouwen, |
| |
| |
inkrommen, keeren. |
inflexibel, onbuygsaam, onbuygelijk. |
infligatie, inslaaning, tegenslaaning, anslaaning, slaaning, smyting. |
infligeren, tegenslaan, inslaan, anslaan, slaan, smyten. |
influentie, invloeying. |
influeren, invloeyen. |
influx, invloed, invloeying. |
inform, ongedaantig, ongestaltig. |
informatie, kundschap, berigting, bescheyd, kennis, onderregting, ondersoeking, onderwijsing. Informatie, een verneemschrift. Informatie, gedaantgeeving, gestaltgeeving, of gedaante, gestalte, wijse, of wijse van bestaan. |
informatie doen, onderregting doen, ondersoeken. |
informeren, kennis neemen, kundschap doen, berigten, ondersoeken, onderregten, onderwijsen. Informeren, gedaante geeven, gestalte geeven, of wijse van bestaan geeven. |
infortuyn, tegenspoed, rampspoed, ongeluk. |
infracteur, overtreeder, inbreeker. |
infractie, inbreuk, overtreeding. |
infrangibel, onbreekelijk. |
infrequent, selden. |
infringeren, breeken, inbreeken, overtreeden, te niet doen, om stooten. |
infructueux, onvrugtbaar, dat geen vrugt voort brengt, of daar geen voordeel of nut van komt. |
infunderen, instorten, ingieten. |
infusie, instorting, ingieting, doorgieting. |
ingenerabel, onteelbaar. |
| |
| |
ingenieur, een vestbouwer, sterkte bouwer, bolwerker, die in belegeringen allerhande bolwerken en sterkten bouwt. Ingenieur, vernufteling, verstandige. |
ingenieux, sinrijk, verstandig, verstandelijk. |
ingereren, indraagen, indringen, instellen. |
ingien. soek engien. |
in goede dispositie. soek dispositie. |
ingratitude, ondankbaarheyd. |
ingredient, inmengsel. |
ingredienten, inmengsels. |
ingredieren, intreeden, ingaan. |
ingressie, intreeding, ingang. |
inhabil, onbekwaam, onhebbelijk, onnut. |
inhabiliteyt, ombekwaamheyd, onnutheyd, onhebbelijkheyd. |
inhabitabel, onbewoonelijk, onwoonbaar. |
inherentie, inhanging, anhanging, ankleeving. |
inhesie. sie inherentie. |
inhereren, inhangen, anhangen, inblijven, inkleeven, gevestigt zijn. |
inhiberen, beletten, verhinderen, agterwaarts houden, te rug houden, ophouden, opschorten. Inhibere, verbieden. |
inhibitie, opschorting, verhindering, belet, ophouding. Inhibitie, verbod. siet clausule van inhibitie. |
inhonest, eerloos, oneerbaar. |
inhospitaliteyt, onherberging, onherbergsaamheyd, ongastvryheyd. |
inhumain, onbeleeft, onmenschelijk, onheusch. |
inhumaniteyt, onbeleeftheyd, onmenschelijkheyd, onheuschheyd. |
inimicitie, vyandschap. |
| |
| |
inimitabel, onnavolgelijk. |
iniquiteyt, ongeregtigheyd, onbillikheyd. |
initiatie, inheyliging, inwying, intreeding, of eerste intreeding in eenig ampt of bediening. Initiatie, onderwijsing, of onderregting inde eerste beginselen, eerste beginsel onderwijsing. |
injunctie, invoeging, toevoeging, beveeling, oplegging. |
injungeren, invoegen, toevoegen, beveelen, opleggen. |
injurie, hoon, lastering, ongelijk, onregt. |
injurieren, hoonen, lasteren, verongelijken, verwijten, iemand hoon of ongelijk andoen. |
injuste, onregtvaardig. |
injustitie, onregtvaardigheyd, ongeregtigheyd. |
innavigabel, onvaarbaar, onbevaarlijk, onbeseylbaar. |
innocent, onnoosel, onschuldig, schuldeloos. |
innocentie, onnoselheyd. |
innovatie, vernieuwing, verandering, weer beginning. |
innoveren, vernieuwen, nieuwigheyd bybrengen, weder beginnen, veranderen, verandering inde anlegging inbrengen hangende het geding. |
innumerabel, ontelbaar, ontallijk. |
inobedient, ongehoorsaam. |
inopinabel, onmeynlijk, onmeynbaar. |
inornaat, ongetsiert. |
in persoon, selfs, in eygenhoofde. |
in eygen persoon compareren, selfs komen, selfs verschijnen, of in eygen hoofde komen, in eygen hoofde verschijnen, dat is, die selfs voor den regter, of iewers anders, moet ko- |
| |
| |
men, sonder te mogen een volmagt senden. |
inprovisie, onvoorsiens. |
inquieteren, ontrusten. |
inquietatie, on rusting. |
inquietude, onrust. |
inquinatie, besmetting, bevlekking. |
inquineren, besmetten, bevlekken. |
inquireren, ondersoeken, doorsnuffelen, verneemen, navorschen. |
inquisitie, ondersoek, ondersoeking, verneeming, naspeuring. Inquisitie, of geloofsinquisitie, geloofs ondersoek, of geloofs ondersoeking, ondersoek des geloofs, of ondersoeking des geloofs. Door de groote misbruykte magt der roomsche geestelijken is het geloofs ondersoek opgekomen, strekkende nergens anders toe, als om hunlieder misbruykte magt nog grooter en ontsaggelijker te maaken en te heerschen selfs (’t welk niemant betaamt) over het gemoed der menschen, en dat is waarlijk waar. Want dat was niet genoeg, wanneer iemant beleed, dat hy in God geloofde, en in sijn Soon, en in sijn Geest, en de Soon stelde tot hoofd der gemeente, en vorders de schrift hield voor Gods woord: og dat was al niet, dat wast niet daar de schoen wrong, ’t was al wat anders, namentlijk de behouding en vaststelling der geestelijke magt-misbruyking, dewijl veel mensen de selve begon te verdrieten. En daarom was in ’t gemeen de eerste vraag, wat iemants gevoelen was van sijn Heyligheyd en sijn Geestelijken? en van de geestelijke insettingen? en of sijn Heyligheyd niet was ’t hoofd der gemeente (kerk) en of de kerk (dat |
| |
| |
zijn voornamentlijk sijn Heyligheyd en sijn Geestelijken) wel konde dwaalen? daar dog de geestelijken seer veel verscheelen en verscheelt hebben altijd van malkander, en waar twee twisten kan maar een de waarheyd hebben, somtijds heeftse wel geen van beyden. Wie hier iets tegen seyde en eenige rede bybragt, dat in de schrift van die dingen geen gewag gemaakt wierd, dat was datelijk een ketter (wat ketter is, sie in het woord heretijcq) en voorts band hem, vangt hem, spant hem, hangt hem, brand hem; ’t wasser niet te doen sodaanigen een wedersprak de magt der geestelijken, die was oversulks onwaardig te leeven, en die most van kant en uyt de weg, voornaamentlijk most hy van kant wanneer hy rijk was: want dan wierden sijn goederen verklaart verbeurt te zijn, de rijken leden wel de meeste anstoot, met der selver goederen konmen sik verrijken, en sijn magt staande houden. De groote magt-misbruyking hebben de geestelijken allengskens verkreegen door de ongeleertheyd en onweetentheyd der Heerschers, Koningen, Vorsten, en andere Overheden, in die dingen de welke sy voornaamentlijk mede behoorde te weeten, naamentlijk de waare en regte Godsgeleertheyd, zijnde mede vervat in de waereldswijsheyd (philosophia) of dat sy sik versorgt hadden van staatse Raadsluyden, dewelke daar in ervaaren waaren boven de geestelijken self, so souden sy geen nood geleden hebben, met de voet op de nek getreden te worden vande geestelijken met dese bygevoegde smaatwoorden: op slangen en adderen sult |
| |
| |
gy treden. Of dan souden sy niet behoeven verselt te zijn met geestelijke biegtvaders, dewelken hun altijd de onweetende ooren, vol blaasen van allerley moord en land verderf, en dat onder schijn van Godsdienst en Godvrugtigheyd. Maer sy souden sijn geweest (gelijk hier te landen onse Overheden zijn) bestierders over de geestelijken en waereldlijken, sonder onderscheyd. Het verwondert my, dat de geestelijken vande herstelde Godsdienst, welkers ouders en voorouders om dat geloofs ondersoek veel hebben uytgestaan en geleeden, endelijk tegen gestaan, en te boven gekomen, nu nog het selven wel souden, als ’t hun toe gelaaten wierd, willen oeffenen an een ider een, gelijk sy eenige maalen daar al staaltjes van getoont hebben, daar door souden sy magtig zijn het land in ses dagen tot een bloedbad te stellen, ingevalle de land-overheyd, dewelk sulks belet, niet wijser was als sy luyden. |
inquisiteur, ondersoeker, soeker, navraager. Inquisiteur, geloofs-ondersoeker, ondersoek-meester, of ketter-meester. Geloofs-ondersoekers zijn geestelijken of afhangigen vande geestelijken, de welke de luyden, die berugt waaren eenig ander geloofs gevoelen te hebben als de gemeene stelling der kerk, vervolgden, en die bekomen hebbende ondersogten wat gevoelen sy vande geestelijken hadden, als dat een weynig anders was, als sy ’t hebben willen, so verdoemden sy die luyden datelijk. |
in reauditie komen, in herhooring van gewijsde komen. |
in reauditie komen aan het volle Collegie, of |
| |
| |
aan den vollen raad, in herhooring van gewijsde komen aan de volle vergaderinge van den raad, dat is, versoeken aan den vollen raad herhooring, of herhandeling van een gewijsde by de raads-heeren ter rolle sittende gewesen. |
insanabel, ongeneeslijk. |
insanie, dolligheyd. |
in salvo, in behoudenis, in behouden haven. |
insatiabel, onversadelijk. |
inscriberen, inschrijven, opschrijven, toeschrijven, te koop setten, noemen, vergeeten, scheuren. |
inscriptie, inschrijving, opschrijving, opschrift. |
inscript, ingeschreven. |
inscrutabel, ondoorsoekelijk, ondoorgrondelijk. |
insel, een eyland, dat is land ’t geen rondom in see legt, of met de see omslooten legt, en van ’t vaste land is afgescheyden. |
insensibel, ongevoelijk. |
inseparabel, onscheydelijk, onafscheydelijk. |
insereren, invoegen, byvoegen, inlijven, insetten, insteeken, indoen, tusschen stellen, tusschen voegen, tusschen setten, ondermengen. |
insertie, invoeging, byvoeging, tusschenvoeging, tusschenstelling, tusschensteeking, insteeking, inlijving, indoening, insetting, ondermenging. |
inserviren, dienen, bedienen. |
insidie, belaaging, laaglegging, list, schuylhoek. |
insigne, merkteyken, of kenteyken. |
insimulatie, betigting, anklaaging, beschulding, lastering. |
| |
| |
insimuleren, beschuldigen, betigten, anklaagen, lasteren. |
insinuant, waarschouwer, verkondiger, bekentmaaker, anmelder, verwittiger, te kennen geever. Insinuant, invleyer, indringer, inschuyver, inschikker. |
insinuatie, waarschouwing, verkondiging, bekentmaaking, te kennen geeving, verwittiging, anmelding. Insinuatie, indringing, invleying, inschuyving, inschikking. |
insinueerde, gewaarschoude, verwittigde, bekent gemaakte, verkondigde. |
insinueren, bekent maaken, verwittigen, waarschouwen, te kennen geeven, anmelden, verkondigen. Insinueren, inden boesem leggen, inwikkelen, invleyen, inschikken, inschuyven, inwerpen, indringen. |
insipientie, sotheyd, dwaasheyd. |
insisteren, anhouwen, anstaan, volherden, op eenig ding vast blijven staan, by blijven. |
insociabel, ongeselschappig, ongesellig. |
insolent, ongewoon. Insolent, moedwillig, overdaadig. |
insolentie, ongewoonlijkheyd, ongewoonheyd. Insolentie, moedwilligheyd, overdaadigheyd, dartelheyd, moedwil, baldaadigheyd. |
insolide, ondigt. |
insolvent, onvermogen om te betaalen, kan niet betaalen. Insolvent zijn, onvermogen zijn om te betaalen, niet konnen betaalen. Hy is insolvent, hy kan niet betaalen, hy is onvermogen om te betaalen. Insolvent, onbetaalijk, onbetaalbaar. |
insolventie, onbetaaling, betaaling onvermogenheyd, niet betaaling, onbetaalbaarheyd. |
| |
| |
in specie, in ’t bysonder, afsonderlijk, na sijn onderscheydinge. |
inspectie, besigting, beschouwing, anschouwing, roojing. |
inspectie oculair, oogbeschouwing, besigtiging.’T welk gebeurt, als men een werk, of een plaats daar verschil om is, moet besigtigen, om te beter te konnen oordeel vellen. |
inspicieren, insien, ansien, anschouwen. |
inspiratie, inblaasing, anblaasing, ingeeving. |
inspireren, ingeeven, inblaasen, anblaasen. |
instabel, onbestandig, wankelbaar. |
instantelijk, anhoudentlijk, geduuriglijk, volstandiglijk. |
instantie, vervolg van regtspleeging, regtsvervolg, voorregtbetrekking, regtspleegers vervolg. Instantie, anhouding, volstandigheyd, geduurigheyd, vervolg, begin. |
in state, opgehouden, uytgestelt. |
instauratie, herstelling, opregting, vernieuwing, weer opregting. |
instaureren, opregten, vernieuwen, herstellen. |
insteren, anhouden, ansoeken, vervolgen, volherden, geduurig benaerstigen. Insteren, naaken, na by zijn. |
instigatie, opstooking, anhitsing, anstouwing. |
instigeren, opstooken, anstouwen, drijven, ophitsen. |
instinct, drift, ingeeving, inblaasing. |
institueren, insetten, instellen, stellen, anstellen, iets voorneemen, beginnen. Institueren, vaerdig en bereyd maaken, onderwijsen, onderrigten. |
institueren tot erfgenaam, erfgenaam stellen, |
| |
| |
erfgenaam maaken. |
institutie, insetting, instelling, stelling. Institutie, onderwijsing, onderregting. |
institutie van erfgenaam, erfgenaam stelling, erfgenaam maaking. |
instruct, toegerust, bereyd, toegestelt. |
instructie, toebereyding, berigt, onderregting, toeregting, toestelling, onderwijs, schriftelijk bewijs. |
instrueren, toebereyden, berigten, onderregten, toerusten, toestellen, toeregten, onderwijsen, schriftelijk bewijsen. |
instrument, een handeltuyg-schrift, verbond-schrift, een geschrift van iemants handel. Instrument, een tuyg, werktuyg, handeltuyg, gereetschap, rusting. |
instrument van guarant, brieven van vrywaaring, brieven van waarschap, vrywaaring-schrift. siet garand. |
instrumenten, verband-brieven, verband-schriften, waar by iemant sik verbind in eenige saaken. |
insufficient, ongenoegsaam. |
insufficientie, ongenoegsaamheyd. |
insultatie, opspringing, met ongestuymigheyd, ongestuymige opspringing. Insultatie, beschimping, bespotting, schamperheyd. |
insulteren, met ongestuymigheyd opspringen, beschimpen, bespotten. |
insupportabel, onverdraaglijk. |
integreren, heelen, heel maaken. |
integriteyt, geheelheyd, degelijkheyd, opregtigheyd, louterheyd, ongekreuktheyd. |
intellect, vernuft, verstand, kennis. |
intellectie, verstaaning, kenning. |
| |
| |
intelligentie, kundschap, verstand, kennis. |
intelligibel, verstaanlijk, verstaanbaar. |
intemperantie, ongemaatigheyd. |
intenderen, spannen, uyttrekken, uytstrekken, vermeerderen. Intenderen, beoogen, voorhebben, natragten. |
intensie, verstijving, inspanning. |
intendit, eysch-schrift, eysch bewijs-schrift, begeerte bewijs-schrift, dat is, een geschrift van den eysch of begeerte des eyschers, welk geschrift den eyscher over geeft, wanneer de gedagde in regte niet en verschijnt ende van alles is versteeken, om sijn meyning en eysch den regter voor te draagen ende te bewijsen, datse billik en regtmaatig is. |
intendit overleggen, eysch bewijs-schrift overleggen, dat is, overleveren an de regters, om geoordeelt te worden of het regtmaatig en billik is, dattet den eyscher toegewesen werd. |
intendit te verifieren, het eysch bewijs-schrift waar maaken, of het eysch bewijs-schrift met bewijsingen sterken, dat is, betoonen en bewijsen datse regtmaatig en billik is. |
intendit te sien overleggen met de verificatien van dien, het eysch-schrift te sien overleggen met de waarmaaking van dien, dat is, als de gedaagde voor het alderlaast gedagvaard word, om het eysch-schrift met des selfs bewijs te sien overleveren aan de regters, en daar over gewijsde hooren. |
in tentatie, of in temptatie, in versoeking, in bekooring, in anvegting, in kwelling. |
intenteren, versoeken, anleggen, anwenden, onderstaan, onderneemen, beginnen. Intenteren, dreygen, rekken. |
| |
| |
intenteren een proces, een geding anleggen, een geding onderneemen, een geding beginnen. |
intentie, meyning, voorneeming, voorstel, oogwit, oogmerk, opset, opsetting, wille. |
intercalatie, tusschentelling, tijdvoeging, jaarsleutel. |
intercapedo, tusschen begrijping, tusschen beydenheyd, tusschen begrijp. |
intercederen, tusschen spreeken, bemiddelen, tusschen beyde komen, belooven. Intercederen, tegenstellen, tegenstaan, beletten. |
intercesseur, middelaar, tusschenspreeker. Intercesseur, tegensteller, beletter |
intercessie, bemiddeling, tusschenspreeking. Intercessie, verhindering, beletsel, tusschen koming, tusschen komst. |
intercipieren, onderscheppen, tusschen neemen, beneemen, met listigheyd vangen of beletten. |
interdiceerde, verbodene, die iets verboden is te doen. |
interdicent, verbieder, die iemant verbied iet te doen. |
interdiceren, verbieden, verbod doen, iemant iet verbieden. |
interdict, een verbod, waar by in ’t algemeen iets verboden word. Interdict, een verbod ter tijd en wijle duurende: of interdict, een voorschrift of bevel, waar by de regter iets gebied, of verbied te sullen geschieden in regtssaaken van besit. |
interdict redoubleren, tegen verbod doen, tegen eysch doen, of wedereysch doen. Als iemant, die in saaken van besit gedagvaart is, tegen |
| |
| |
den anlegger selver van sijne zijde wedereysch doet, of tegen verbod, in gevalle hem iets verboden is. |
interdictie, verbieding, verbod. sie interdict. |
interesseren, beschadigen, vernadeelen, verkorten. |
interest, schade, nadeel, missing, belang, dat is, het gelegen zijn aan een saak. Interest, geldswinste, geldsgewin, jaarlijkse geldswinst, dat is, de winpenningen, die men jaarlijks van sijn uytgesette geld krijgt. Interest, woeker. Interest, geldderving. |
interesten, geldswinsten. siet interest. |
interficieren, dooden, ombrengen. |
interjecteren. siet interjicieren. |
interjecteren het appel, ’t beroep inbrengen om te laaten anschrijven. ’T welk binnen een sekere bepaalde tijd moet gedaan zijn. |
interjectie, inwerping, inwerpsel, inwerp, tusschenwerping, tusschenstelling. Interjectie, inbrenging. |
interjectie van appel, inbrenging des beroeps, anschrijving des beroeps. Als een beroep angeteykent word op de rol van den hoogen regter. |
interjicieren, inwerpen, tusschenwerpen. Interjicieren, inbrengen. |
interjicieren het appel. siet interjecteren het appel. |
interieur, inwendig, innerlijk. |
interinement, gestading, bevestiging, gestant doening. |
interineren, gestaden, is een gunste by een Vorst gedaan an het hof overleeveren, om overwogen en gestadigt te werden. Interineren, voor |
| |
| |
goed kennen, bevestigen. |
interlocutie, tusschen spreeking, tusschen spraak. |
interlocutoir, tusschen spreekig, tusschen spreekelijk. |
interlocutoir, of interlocutoire sententie, een tusschen gewijsde. siet sententie interlocutoir. |
interlocutoir vonnis. soek vonnis interlocutoir. |
interloqueren, tusschen spreeken. |
interminabel, oneyndelijk, onbepaalbaar. |
in terminis, ter saake dienende. |
intermissie, aflaating, ophouding voor een tijd, tusschen beyde laating, tusschen komst. |
intermitteren, ophouden, aflaaten, tusschen beyde laaten, voor een tijd agterlaaten. |
interpellatie, inspraak, anspraak, tusschenspraak, te hulp roeping. |
interpelleren, inspreeken, anspreeken, tusschen spreeken, versoeken, verhinderen, vergen. |
interponeren, of interposeren, tusschen stellen, ondersetten, tusschen setten. |
interpositie, tusschen stelling, tusschen setting, ondersetting. |
interpretatie, uytlegging, verklaaring, bedied, vertaaling. |
interpreteren, uytleggen, verklaaren, vertaalen, bedieden. |
interpunctatie, tusschen stipping, onderscheyding met tussche stippen. |
interrogatie, een ondervraaging, ondersoeking, vraage. |
interrogatorien, vraagstukken, die iemand in regte voorgestelt worden, om te beantwoorden. |
| |
| |
interrogeren, ondervraagen, vraagen, ondersoeken. |
interrumperen, afbreeken, breeken, in ’t midden breeken, tusschen invallen, scheuren. |
interrumperen, niet laaten vervolgens komen, iets by brengen daar men een saak mede veragtert of doet stille staan. |
interrupt, verloopen, afgebrooken, verbrooken, verjaart. |
interruptie, afbreuk van een geding, verloop van een geding, wanneer het vervolg van een saake, door verloop van den tijd daar toe gestelt, werd afgebrooken. Interruptie, afbreeking, tusschenvalling, breeking, scheuring, in midsbreeking. |
interturberen, tusschen beroeren, verwarren, of stooren iemant terwijl hy wat doet. |
interval, tusschenheyd, wijdte, tusschenwijdte, tusschenruymte, tusschenval, tusschenplaats. |
interval, tusschentijd. |
intervenient, een tusschen komer, tusschen inkomer, overkomer. Intervenient, geding overneemer, die een van der dingers saake overneemt. |
intervenieren, tusschen komen, tusschen inkomen, overkomen, onverhoeds tusschen komen. Intervenieren, iemands geschil saak anvaerden als sijn eygen, of, voor een ander in ’t geding komen, ’t geding overneemen. |
interventie, een tusschen komst, tusschen inkomst. Interventie, geding overneeming, geding anvaerding, in ’t geding koming voor een ander, ’t welk geschied, als een derde, de welke voor geeft, dat hem daar an gelegen is, komt en stelt een van de regtspleegers |
| |
| |
buyten het geding, en diens saak anneemt. |
intestin, een darm, ingewand. Intestin, inwendig. |
intimatie, ankundiging, bekentmaaking, te kenne geeving, ontbieding. Intimatie, een bekentmaaking door last van een regter van iet te sullen beveelen, ’t zy dat de geene aan wie die geschied in regten verschijnt ofte niet, een laatste ontbieding, of ankundiging. Intimatie, daglegging, roeping. |
intime, binnenst. |
intimeren, te kennen geeven, de weete doen, bekent maaken, ankundigen, ontbieden. Intimeren, voor regt roepen, een dag van regte leggen. Intimeren, inwendigen, inwendig maaken. |
intimideren, vertsaagen, vrees anjaagen, doen vreesen. |
intituleren, naamnoemen, benaamen, naamgeeven. |
intolerabel, onverdraaglijk. |
intoneren, donderen, geluyd maaken, groot geluyd of getier maaken. |
intractabel, onhandelbaar, bars, onrekkelijk. |
intrepiditeyt, onvertsaagtheyd, onbevreestheyd. |
intricaat, verward, verstrikt. |
intricatie, verwarring, verstrikking. |
intriceren, of intriqueren, verwerren, verstrikken, inwikkelen. |
introduceren, inleyden, binnen leyden, inbrengen, invoeren, binnen setten, voorstellen. |
introductie, inleyding, inbrenging, invoering, voorstelling. |
introductie van appel, de inbrenging van een beroep, de anteykening van een beroep, dat |
| |
| |
is, wanneer een beroep werd angetekent, en ingebragt, ’t welk binnen tien daagen geschieden moet. |
intuit, opsigt, insigt, ansigt, anblik. |
invaderen, angaan, anvallen, ingaan, invaaren met grammen of evelen moed, anrantsen, bespringen, bestormen. |
invalide, onkragtig, onmagtig, onsterk, onbestandig, dat niet bestaan en mag. |
invalideren, onkragtig maaken, kragteloos maaken. |
invaliditeyt, onkragtigheyd, onsterkheyd, magteloosheyd. |
invariabel, onveranderlijk. |
invasie, een anval, inval. |
invectijf, lastering, beschelding, doorstrijking. |
inveheren, invoeren, inbrengen, uytvaaren tegen iemant met harde woorden. |
inventarient, boedelschrift-geever. Een die beschrijving van sijn boedel of goederen geeft, of moet geeven. |
inventariente, boedelschrift-geefster. Een vrouw die beschrijving van haar boedel, of goederen geeft, of moet geeven. |
inventarieerder, boedel-opschrijver, goed opschrijver, die een ander boedel of goederen opschrijft. |
inventarieren, opschrijven, beschrijven, boedel beschrijven, goederen opschrijven, geding-schriften beschrijven. |
inventaris, een inhoud, lijste, staat, boedelschrift. Inventaris, opschrijving van goederen, goederens beschrijving, boedel beschrijving, boedel bevinding, staatbeschrijving, staatantekening. Inventaris, bewindschrift. |
| |
| |
Inventaris, gedingschrift, beschrijving, stukbeschrijving. |
inventaris van goederen, goederens beschrijving, boedel-beschrijving, opschrijving van goederen: dat is, een beschrijving, of lijste maaken van al de goederen, die in een boedel gevonden worden. |
inventaris van stukken, gedingschrift-beschrijving, bewijsstuk-beschrijving, lijste vande bewijsschriften des gedings, dat is, een beschrijving of lijste van alle de bewijs-stukken, of schriften van een geding, waar by de selven met letters werden angewesen wat voor schriften dat het zijn. |
inventeren, vinden, uytvinden. |
inventeur, vinder, uytvinder. |
inventie, vinding, uytvinding, vond, ervinding. |
inversie, omkeering, omkeer, omdray, omwending. |
inverteren, omkeeren, omwenden, omdrayen. |
investieren, besit neemen van eenig leengoed, overlijden eenig leengoed, leenhulding doen. |
investigatie, opsoeking, opspeuring, navorsching. |
investigeren, opsoeken, opspeuren, navorschen. |
investiture, leengift-brief, uytgift-brief van een leen, anvaerding, inneeming, instelling, of verly van een leengoed. Investiture, de plegtelijkheyd, of de gewoonelijke wijse van doen, de welke men gebruykt in ’t toestaan en anvaerden van een leengoed. |
inveteratie, verouding, oudmaaking. |
invetereren, verouden, oud maaken, oud worden, bereyden om oud te laaten worden. |
| |
| |
invincibel, onwinnelijk, onwinbaar. |
inviolabel, onschendbaar. |
invisibel, onsienelijk, onsigtbaar. |
invitatie, noodiging, anporring. |
inviteren, noodigen, anporren. |
invocatie, een anroeping, hulp begeering. |
invoceren, anroepen, hulp begeeren, beroepen. |
involveren, inwinding, inwikkelen, oprollen, dekken, verbergen, inwentelen. |
involutie, inwinding, inwikkeling, inwenteling, bestrikking, omwinding. |
inundatie, overvloeying, watervloed, water overvloeying, water oploop, overloop van water. |
inunderen, overvloeyen, overloopen, overvloeden. |
inutil, onnut. |
inutiliteyt, onnuttigheyd. |
| |
I.P.
ipstantie, selfstandigheyd, iets ’t geen op sik self bestaat sonder van iets anders afhangig te zijn: sodaanige selfstandigheyd isser maar een, namentlijk God, of het noyt begonne Weesen. Maar daar zijn ontallijke onderstandigheden, (substantien) dewelken van dese eene selfstandigheyd afhangig zijn. |
| |
I.R.
iracundie, gramschap, toornigheyd, grammoedigheyd, toorn. |
ironie, een schimprede, spotspreuk, schars, scharssing. |
ironisch, schimpig, of schimpend, spottig, |
| |
| |
spottend, scharssend, of scharssig. |
ironische manier van spreeken, een schimpige of schimpende wijs van spreeken, een spottende of spottige wijs van spreeken, een scharssige of scharssende wijs van spreeken. |
irradiatie, instraaling, inschijning der straalen. |
irradieren, instraalen, inschijnen. |
irraisonnabel, onredelijk, onbillijk. |
irrationaal, onredelijk. |
irreceptibel, on-ontfangelijk, niet ontfangelijk. |
irreceptibiliteyt, on-ontfangelijkheyd, niet ontfankelijkheyd. |
irreconciliabel, onversoenlijk. |
irrecuperabel, onwederkrijgelijk. |
irregulier, ongemeen, ongeschikt. |
irrelevabel, onherstellijk, on-opheffelijk. |
irrelevant, onherstellend, onopheffend. |
irreparabel, onvergoedelijk, onverbeterlijk. |
irresolutie, wankelmoedigheyd. |
irreverentie, oneerbieding, oneerbiedigheyd. |
irrevocabel, onwederroepelijk. |
irrideren, begekken, bespotten, beschimpen, belaggen. |
irrisie, begekking, bespotting, beschimping, belagging. |
irritatie, terging. |
irriteren, tergen, verwekken tot gramschap. |
| |
I.S.
isagoge, een inleydinge. |
issue, of issuwe, uytgang regt, uytgang, uytkomst, verplaats geld. siet exue. |
| |
| |
| |
I.T.
item, desgelijks, insgelijks, soo ook. |
iteratie, een hervatting, herhaaling. |
iteratif, meermaals, wederom op een nieuw. |
itereren, herhaalen, hervatten, wederom beginnen, wederom seggen dat eens verhaalt of gesegt is. |
| |
J.A.
jaceren, leggen. |
jacobijn, een navolger van den Heyligen Dominicus, een geestelijke van de insetting van Dominicus, een eensaam leever uyt de reye van Dominicus navolgers. De roomse geestelijken schrijven en versieren so wat van eenen Dominicus, dewelke so sekere wijs van leeven leyden, en na sijn dood heeft hy navolgers gekreegen. Dog daar zijn so veelderley soorten van roomse geestelijken, datter ’t eynd by na van weg is, en elk is, of wil heyliger zijn, als de ander. Dog als met ’t wel ter deeg in siet en ondersoekt, so en heeft het niet veel te beduyden. |
jactantie, beroeming. |
jactatie, beroeming. Jactatie, schudding, beroering. |
jacteren, beroemen. Jacteren, dikwils werpen, schudden, drijven, beroeren. |
jactiteren, beroemen. |
jacture, verlies, wegwerping, hinder. |
jalours, ergwaanig, belgsiek, belgsugtig, miniverig, naiverig. |
jalousie, ergwaan, belgsiekte, belgsugt, minnenijd, naiver, minneiver. Ergwaan of |
| |
| |
minnenijd is een geduurig kwaad vermoeden, ’t welk iemand heeft uyt ingebeelde ontrouw, of uyt wantrouw op iemand. |
jandarme, sie gendarme. |
januarius, louwmaand, lauwmaand, dat is wetmaand: want louw of lauw, beteykent by de Saxers of Engelsche Saxers, als ook by de Engelschen een wet. Dog willen sommigen, dat de naam deses maands niet en zy genomen van een wet in ’t algemeen, maar in ’t besonder vande houwlijkse wet, om dat in dese maand de voorouders veeltijds trouwden en hen door houwlijkse wetten te samen verbonden, soo datmen dese maand soude konnen noemen houwlijkse wet maand. Sy word ook genoemt klugmaand vande kummeren, zijnde een volk ’t welk men nu noemt Holsteynders, of Deenen. |
jasmijn, byekruyd, dit gewas heeft ronde, lange, getakte, gekniede groene rijskens van binnen met wit voos merg gevult: uyt elk knieken spruyten twe bladers, groot en wijt, vleugels gewijs uytgespreyd, te weeten van vijf of seven besondere bladeren gemaakt en vergadert, die om een middelsteelken wassende, effen en kaal, langagtig en donker groen van verwe zijn, voor spits afgaande, op de toppen vande rijskens wassen ettelijke niet byeen staande bloemen, soet van reuk, van verwe witagtig. Het woord jasmijn of jasminum en betekent geen byekruyd, maar dit kruyd word ook van sommige apiaria waar onder verstaan word herba, dat is, byekruyd genoemt, om dat de byen seer gaern omtrent sijn welriekende bloemen zijn. |
| |
| |
javelijn, een spiesken, werpspiesken, werpschigt, gelijk men by ouds in den Oorlog gebruykte, om malkander van verre daar mede ter neder te vellen. |
| |
| |
J.O.
jolijt, geestig, fraay. |
joncture, een voeging, gelid, gewrigt. De voeging van ’t eene lid an het ander. |
jornaal. sie journaal. |
jornay, een pandrok, wapenrok, krijgsmantel, een rok sonder mouwen. |
joste, spiegel gevegt, steekspel. |
josteren, spiegel vegten, steekspel houden, dat is om oeffening en ook vermaak te paerde en ook wel te voet strijden met de spiets ook wel met ander geweer. |
journaal, of journaalboek, een dagboek, dagelijksboek, waar in men schrijft ’t geen dagelijks voorvalt. Gelijk een koopman, ’t geen hy dagelijks verhandelt, een winkelhouder, ’t geen hy verkoopt, een geschiedenis schrijver, de dagelijkse geschiedenissen, en anderen wat anders. |
| |
J.U.
jubele, of joubel, vryheyds jaar, of jaar van vryheyd. Joubel is een Hebreus woord, en beteykent een ram. De Godsgeleerden voegen by dit woord joubel, ’t welk sy inde nederduytsche oversettinge onovergeset hebben gelaaten, nog een woord by, te weten, jaar; en |
| |
| |
setten inde oversetting inde plaats van ram, jubel-jaar, dat is, ramjaar. Dit is nu nog geen volkomen sin, maar nu moet hier nog een woord onder verstaan worden, te weten, keren, een hoorn, om dat ram, of dit ramjaar, met het geblaas op ramshoornen uytgekondigt wierd. Maar wat is dit nu nog al veel, sal iemant vraagen? Seker niet veel: en niet veel anders als een seer duystere en oneygentlijke wijse van schrijven, inde schrift veel gebruykelijk. Dieshalven sal ik ram wat klaarder en eygentlijker uytleggen. Ram of ramjaar, is een vryheyds jaar, of jaar van vryheyd, in welke de Hebreen, die uyt armoede dienden, wierden in vryheyd gestelt, en die uyt nood eenige van hun landen of besittingen verkoft hadden, wierden de selve wederom ingeruymt. Dit vryheyds jaar kwam van vijftig jaar tot vijftig jaar eens. Vryheyds jaar van dienstbaarheyd der knegts en dienstmaagden, kwam van seven jaar, tot seven jaar. |
jubel-jaar, vryheyds jaar. siet jubele. |
jubeleren, op een ramshoorn blaasen. Oneygentlijk is jubeleren, vryheyd uytblaasen, vryheyd verkondigen. siet jubele. Jubeleren, verheugen, juychen. ’t Word somtijds soo uytgelegt, om dat die hun vryheyd en goederen weer kregen, hen als dan verheugden en verblijden. |
judicature, ’t gewijsde, ’t gewesene, dat is, ’t geen den regter gewesen heeft. Judicature, regtspleeging. |
judiceren, wijsen, oordeelen, gewijsde geeven, regt spreeken, regten. |
| |
| |
judiciaal, geregtelijk, regtspreekelijk, regterlijk. |
judicieel jurament. siet jurament judicieel. |
juge, een regter, oordeeler, die tusschen twee over hun verschilsaak gewijsde geeft, of die tusschen twee die verschil hebben, oordeelt wie regt of onregt heeft. Regters zijn by ons: de Raadsheeren vanden hoogen Raad. De Raadsheeren des Hofs van Holland. Schouten en Schepenen inde steden en dorpen. Op de dorpen, in heerlijkheeden, en ten platte landen zijn ook nog de landrosten en wel geboore mannen, of leenmannen. Houtvester en meester knaapen, over de wildernissen en jagt. Over de dijken en ’t geen daar an hoort, dijkgraaf en heenraaden. |
jugement, oordeel, gerigte, regt. |
jugeren, oordeelen, regten. |
juglier, een kamerspeelder, guyggelaar, bedrieger. |
juys, sap, room. |
juyst, effen, gelijk. |
julep, een mengeldrankje; is een drankje van water uyt geneeskruyden door kooking getrokken, en uytgetrokken sap (syroop, dat is, sap van Syrien) of suyker, waar by somtijds wat genees stof gedaan word, te saamen gemengt. |
jujube, borstbessen (Hoogduytse brustbeerlin) hanpooten, zijn vrugten te weeten ronde, langworpige bessen, van groote een kleyn pruymken niet seer ongelijk: ende in elk een van dese vrugten legt een hard langagtig steenken, als in de pruymen, ende daar in schuylt een kerne of pit. Daar zijn tweederley borst- |
| |
| |
bessen, roode en witte. De boomen daar dese vrugten an wassen zijn redelijk hoog en groot. |
jujube boom, borstbesse boom, of hanpoote boom. De roode borstbesse boom is een boom ontrent als een pruym boom, en heeft een kromme of slimme struyk, met een rouwe en oneffe schorsse bekleed, bewassen met harde takken, uyt welke ettelijke rijskens spruyten een spanne lang of langer, tay en buygsaam als biesen, an dewelke nu hier nu daar eenige langwerpige bladeren wassen, over ander geschikt, hardagtig, nevens de bladeren komen bleekagtige moschagtige bloemkens voort. De vrugten zijn, gelijk wy geseyt hebben. De witte borstbesse boom is kleynder, de schorsse vanden struyk is effen en glad, en als de takskens oud zijn, dan blinkt die, en daar uyt komen ook, dunne, teere, lange, witte rijskens voort, an de welke ook lange smalle, sagte bladers wassen, witagtig van verwe. De bloemkens komen langs nevens de bladers voort, en zijn geelagtig of bleek van verwe. |
julius, hoymaand. Dese maand word aldus genoemt van het afgemayt en in de sonne gedroogt gras, ’t welk als dan hoy word genoemt, welk hoy genoeg gedroogt zijnde an rooken of oppers word gestelt, en daar na ingehaalt. Dit alles geschied in en omtrent dese maand. |
junius, somermaand, braakmaand, of, weydemaand. In dese maand neemt de somer sijn anvank, waar van dese maand sijn naam draagt. Men segt somer gelijk of men seyde samer, dat is, versamer die iets versamelt, |
| |
| |
of vergadert, om dat de somer te saamen hoopt al ’t geen men noodig heeft tot lijftogt, of om datmen inde somer versaamt by een al wat noodig is tot ’s leevens onderhoud. Braakmaand wordse genoemt van het breeken der aarde met de ploeg, en met de schop, ’t welk in dese maand geschied. Sy word ook weyde maand geheeten, om dat men om dese tijd, of wat voor dese tijd, en in dese tijd, de beesten in de weyden, die als dan al goed tot weyding zijn, laat loopen, of om datter dan goede weyding voor het vee is. |
juncture, een voeging, gelid, gewrigt. De voeging van ’t eene lid an ’t ander. |
jungeren, voegen, byvoegen, ankoppelen, anbinden, vergaderen. |
Jupiter, tin. Het woord Jupiter en betekent geen tin, maar het is de naam van God by de Heydenen, ja de opperste God, die sy almagtig Vader, Pater omnipotens, noemden: also sy ook minder Goden benevens dien gehad hebben. Het is ook de naam van een der seven dwaal-sterren. Dan onder de stof-scheyders of stof-branders word het genomen voor tin. |
jurament, een eed, eedsweering. Eed is, waar by men vastelijk verklaart en bevestigt met anroeping van God tot getuyge, dat iets waar is, of onwaar. |
jurament extrajudicieel, een eedsweering buyten regten, dat is, die niet voor den regter geschied, of door oplegging des regters: maar vrywillig buyten regten. |
jurament judicieel, eedsweering in regte, dat is, die voor den regter en door bevel des selfs geschied. |
| |
| |
jurament necessair, een noodsaakelijke eed, die men in sommige gelegentheden noodsaakelijk moet doen. |
jurament voluntair, een vrywillige eed, die iemant vrywillig doet, of anbied te doen sonder bevel des regters. |
juratie, sweering, eeddoening, dat is, de doening des eeds. |
juratoir, of juratorie, by eede, onder eede. |
juratoire cautie. soekt cautie juratoir. |
jureren, sweeren, eed doen. |
jurisconsulte, een regtsgeleerde, een wetgeleerde. Een die sik op de wetten en regten verstaat, en daar in geleert en ervaaren is. |
jurisdictie, regtsgebied, regtsmagt, gerigtsdwang, regtsdwang, dat is, soo verre als iemants regtsgebied strekt over eenig land. Jurisdictie, regtspreeking. |
jurisdictie funderen, bank vast maaken, dat is, iemand te regt doen staan voor een regtbank, of geregte, daar hy anders niet hoefde te regt staan, of een saak doen dienen voor een geregt, daarse niet hoefde te dienen. |
jurisprudentie, regtsgeleertheyd, regtskunde. |
jurist. siet juris consulte. |
just, effen, gelijk. |
justeren, effenen, effen maaken, gelijk maaken, vergelijken. |
justicier, een schout, of schoutaet, een schuldregter, een geregts dienaar, een dienaar des geregts, die het strafs regt helpt uytvoeren. Justicier, een regter. siet juge. |
justicieren, geregts dienaars, schouten. Justicieren, regteren. |
justificateur, regtvaerdiger, regtvaerdig maa- |
| |
| |
ker. Die iemand regtvaerdigt en vry spreekt. |
justificatie, regtvaerdiging, regtvaerdigmaaking, vryspreeking. |
justificeren, regtvaerdigen, regtvaerdig maaken, vry spreeken, ontschuldigen. |
justifieren, geregtvaerdigt worden, vry gesprooken worden. Justifieren, regtvaerdigen. |
justitie, regtvaerdigheyd, geregtigheyd. Justitie, regtskennisse, geregt, regt. |
justitie doen, regt doen, dat is, iemand doen straffen om begaane misdaad. Justitie doen, regtvaerdigheyd oeffenen, geregtigheyd handhaaven. |
justitieren, geregt worden, gestraft worden. |
juvatie, helping. |
juveren, helpen. |
juwelen, kleynood. Alsoo worden de kostelijke gesteenten en paerlen genoemt van ons Duytschen, om datse zijn van kleyne nood, dat is, dat mense niet van noode of van doen heeft. Dan een gek wil gaern bellen an hebben, en de vrouwen, die dog van aart hovaerdig en trots zijn, meynen datse wel dapper pronken en brallen, alse met die vodden en leurdereyen behangen zijn. Over sulks is der selver waardye in sik selfs niet meer alser een rijke gek voor geeven wil: want ’t is misselijk waar een gek sijn geld an legt. |
| |
K.A.
kalk. sie calk. |
karspel, of kaspel. sie parochie. |
katheylen, roerende goederen, tilbaare goederen, huysraad. |
| |
| |
| |
K.E.
keyser, dit woord komt van een roomsche mans bynaam Caesar, ’t welk komt van caesus, gesneeden, om dat, so men segt, de eerste die dese naam voerde, was een gesneedene uyt ’s moeders lighaam: of van caesius, blaauw, hemels blaauw, om dat de eerste, die dese naam voerde, seer blaauwe oogen had: of van caesaries, lang hair, om dat de eerste die dese naam droeg, met langagtig hair op ’t hoofd gebooren wierd: of om dat, so men verhaalt, de eerste, die dese naam gegeeven wierd, van een olyfants snuyt, de welke de swarten caesar noemen, verslaagen wierd. Soo betekent dan het woord keyser, kaiser, of caesar, so veel als een gesneedene, of gesneedene uyt ’s moeders lighaam: of een blaauwoogige: of langhairige: of olyfants snuyt. Een seker geslagt te Romen heeft dese naam gevoert, onder welk geslagt een als voornaamste, geweest is met naame Julius en de bynaam was Caesar, dese heeft Vrankrijk overwonnen, en veel andere Oorlooge gevoert, eyndelijk heeft hy sik meester en opperheerscher van sijn Vaderland gemaakr door hulp van sijn krijgsvolk, verdrijvende veel treffelijke luyden, onder anderen ook sijn eygen schoonvader. Maar eyndelijk is hy selve nog vermoord, om sijn dwingelandy. De opper Vorsten of heerschers van ’t Duytsche Rijk voeren mede de naam van keysers of caesars. Wie hun so een geringe naam gegeeven heeft, weet ik niet, en of sy het hun tot eer rekenen so een geringe naam, dewelke een geweldenaar en dwinge- |
| |
| |
land sijns Vaderlands gevoert heeft, te voeren, dat schijnt schier. Dan de rede sal mogelijk zijn, om datse geduurig navolgelijk Julius, gebynaamt Caesar, in ’t rijk gevolgt zijn: want het Duytse rijk tegenwoordig nog mede het roomse rijk genoemt word, alhoewel het veel tegenwoordig verscheelt van het oude roomse rijk. |
keyserlijk, gesnedelijk, blaauwelijk, of blaauwoogelijk, langhairiglijk, oyfants-snuytelijk. Het woord keyserlijk heeft die betekenisen, als men siet op het woord keyser, of caesar. Wanneermen dan segt keyserlijke majesteyt, dat is gesnedelijke grootheyd of hoogheyd, of blaauoogiglijke grootheyd of hoogheyd, enz. dan schijnt het of men malkander al een seer groote naam geeft. Dog het schijnt of men daar maar mede wil te kennen geeven de grootheyd van Julius Caesar, dat die groot en magtig was, en by gevolg, gy zijt mede groot en magtig gelijk Julius geweest is. |
kerk, ’t huys des Heeren, des Heeren huys, ’t huys Gods, Gods huys: waar in de Godsdienst geoeffent word, en de gemeente geleert en onderwesen. Kerk, soo gesegt word, komt van een grieks woord kyriakos, heers, waar onder verstaan word oikos, huis: ’t welk te saamen gevoegt beteykent huys des Heeren. |
kerk-meester, opsiender over ’t huys Gods, of ’t huys des Heeren, bestierder over ’t huys Gods, is een die den opsigt, bewind of bestel, heeft over ’t huys Gods, en ’t geen daar an of toebehoort, of de goederen die daar an behooren, en die ook het selve houd in goeden raake. |
kerspel. soek parochie. Kerspel, of kerspoel, |
| |
| |
het doopvat, of doopbekken. |
kersten. soek christen. |
kerstenen. soek christenen. |
kerstenen, doopen, een behoudene of besmeerde maaken, iemant door den doop maaken een navolger vanden Behouder, of Besmeerde. |
kerstendom, behoudene-waereld. sie christendom. |
kerstenrijk. sie christendom. |
kerstiaan. sie christen. |
kerstijd. soek christijd. |
kerstmisse, Besmeerders geboortviering, of de geboortviering des Behouders, dat is de plegtelijkheyd dewelk men gebruykt ter eeren en gedagtenisse des Behouders op dien dag als men segt, dat hy gebooren is. |
| |
| |
| |
K.O.
korsmis. sie kerstmisse. |
korstijd. soek christijd. |
korte relatie, een afschrift van een gedaane dagvaarding. Wanneer een deurwaarder van ’t hof, of geregtsbode iemant dagvaard so is de selve gehouden daar van een afschrift te geeven an de gedaagde, ten eynde de gedaagde mag weeten de oorsaak waarom hy gedagvaart word, en wat den eyscher, van hem is eyschende. |
| |
| |
koster, een hoeder, wagter, bewaarder, opsiender, toesiender. Koster, of koster vande kerk, kerk-wagter of kerk-hoeder, wagter van ’t huys Gods, toesiender van ’t huys des Heeren, of opsiender over ’t huys Gods. Dog de opsienders zijn eygentlijk die men kerk-meesters noemt, en in ’t latijn aeditimi, of aediles, en ook custodes templi, van welk woord custodes, het woord custer, coster, of koster, afkomt. Maar diemen nu koster noemt, is die by ouds de kaersen droeg als er dienst gedaan wierd, en die nu nog wel de kaersen ontsteekt als ’er ’s avonds geleert word, so dat hy is de kaersdraager, of kaers ansteeker. Maar dewijl met het herstellen der Godsdienst, en datter nu minder dienaars zijn: nu sijn voornaamste doen is, de naamen der geener, dewelke of trouwen, of gedoopt worden, op te schrijven, enz. waar van men hem soude konnen noemen, naamschrijver, of kerke naamschrijver: want koster ’t welk bastaart latijn is, word wel overgeset met een ander (alhoewel niet heel goed) latijns woord matricularius, ’t welk betekent schrijver, opschrijver, of naamschrijver. Dog de koster is ook wagter, om dat hy an de kerk woont, en die waar neemt als een poortier sijn poort. |
| |
| |
L.A.
labefacteren, verswakken, swak maaken, wiggelen, breeken en verderven, schenden. |
| |
| |
labeur, arbeyd, werk, moeyte, pijne. |
labeuren. sie laboureren. |
labil, swak, onsterk. |
laboureren, of laboreren, arbeyden, werken. Laboureren, siek zijn. |
laborieus, of labourieus, arbeydsaam, arbeydig, werksaam. |
labyrint, doolhof. |
lac, of gomme-lak, rood hars. Dit hars word uyt Indien alhier gebragt, en word gebruykt om merken of wapens daar in te drukken, op de brieven, om die toe te sluyten, gedroopen zijnde. In ’t land Pegu wast een boom met bladeren by na als pruymblaaderen, an wiens takskens groote mieren dit hars werken en versamelen, mits de stoffe daar van uyt den boom selve trekkende oft suygende. Daar na worden die takken inde schaduwe gedroogt, tot datse uytvallen, en het hars alleen laaten, ’t welk als dan kleyne pijpkens gelijkt: dan veeltijds blijven de steelkens daar by. |
laceratie, verscheuring, van een scheuring. |
lacereren, verscheuren, van een scheuren. |
lachrymatie, weening, schreying. |
lachrymeren, weenen, schreyen. |
lakey, navolger, volgknegt, of volgjongen, loopjongen. Een knegt of jongen die agter sijn heer gaat, overstraat gaande. |
lambris, of lambrisseersel, welfsel, beschutsel, bekleetsel. |
lambrisseren, bewelven, beschieten, bekleeden, de wanden of mueren met schot bekleden, of beschieten. |
lamentatie, gekerm, jammerklagt, weeklaaging. |
| |
| |
lamenteren, kermen, jammeren, weeklaagen. |
lampet, waschvat, handvat, handwaschvat, waterkan, daar men water in heeft, om de handen te wasschen. |
lampet schotel, handwasch schotel. |
lancet, of lancette, een vlijm, laat-vlijm, daar men de slagaders mede opent om een bloed laating te doen. |
laps, val, missing. Laps, verloop, lange tijd. |
laps vande fatalien, verloop van de paaltijden eens beroeps; dat is, het verloop vande gesette tijd, binnen dewelke men moet beroep doen van een laager regter an een hooger regter. |
laps van tijd, verloop van tijd. |
larderen, doorspekken, met spek besteeken. Hoenders of andere vogels worden dikwijls alsse gebraaden worden met spek besteeken. |
lardering, doorspekking, met spek besteeking. |
lardeer-priem, spek-priem, daarmen de gaaten mede in ’t vleys boort, om het spek in te steeken. |
large, rijkelijk, breed. |
lasche, laf, moede. |
lascif, geyl, wulpsch, brooddronken, dartel. |
lasciviteyt, geylheyd, wulpschheyd, brooddronkenheyd, dartelheyd. |
lastagie, ballast. |
lasur, blaauw, hemels blaauw. |
lasur-steen, hemels blaauw-steen. Dese steen is redelijk kostelijk, en is schaduwagtig of duyster, met goude stipkens of vlammetjes vertsiert, in grootheyd groeyt hy wel soo groot, datmer heften van messen kan van maaken, |
| |
| |
heeft ook eenige kragt tegen sommige kwaalen, dat hy daarom vande geneesmeesters wel gebruykt word, hy word gevonden in Duytsland, Asia en Africa. |
latitatie, schuyling, verberging. |
latiteren, schuylen, verschuylen, verbergen sik, ergens bedektelijk zijn. |
latitude, wijdte, breedte. |
latoen, of lattoen, koper, of kuper, geel koper. Het koper is een berg ingewand, ’t welk uyt de bergen gegraaven word, en is twederley, naamentlijk geel koper, (’t welk ook wel messing word genoemt) en rood koper. Het beste koper word overvloedig gegraaven in ’t eyland van Kyprus, of Cyprus, waar van de naam kuper of koper afkomt: gelijk of men wilde seggen, een berg ingewand van ’t eyland van Kypros of Cypers. |
laudatie, looving, prijsing. |
laudemie, heergewaaden, dewelke bestaat in verscheyde giften, die de leenmannen an de leenheeren jaarlijks moeten geeven. |
lauderen, looven, prijsen. Lauderen, verblijven iets an een ander. sie compromitteren. |
lavoir, waschvat, bekken. |
laxatie, loosing, lossing, slaaking, opening, slapmaaking. |
laxeren, loosen, lossen, openen, slaaken, uytbreyden, slap maaken. |
| |
L.E.
leaal. sie loyaal. |
leaalijk. sie loyaalijk. |
lecteur, leeser, voorleeser. |
lectie, leesing, les. |
| |
| |
lecture, leesing. |
ledecant, of lit de camp, een veld-bedde, leger-bedde, of span-bedde, of veld-bedstede, leger-bedstede, of span-bedstede, dat is, een bedstede, dewelke men heel uyt malkander kan neemen of schroeven, en dan digt te saamen pakken en met sik voeren, en daarmen vernagten wil, weder in malkander schroeven, en uytspannen. |
lederen, kwetsen, ’t zy het geschied met woorden of daaden, schaden, beschadigen, ongelijk doen, tegen stooten. |
legaal hypoteek, wettige ondersetting. sie hypoteek legaal. |
leek, een waereldlijke, waerelds mensch, een ongeleerde of ongeletterde, die niet geoeffent is in een weetenschap, en dat in een uytheemse, gelijk als is de latijnse taal. Leek, of leekebroer, een ongeletterde geestelijk, die alleen maar tot dien eynde in die besloote of afgesonderde geestelijke wooninge is, om het dienstwerk te doen en de geleerde geestelijken ten dienst te staan. |
legaliteyt, wettigheyd, wettelijkheyd. |
legaal, wettig, wettelijk. |
legale ondersetting. sie hypoteek legaal. |
legaat, een gesant, afgesant, heeren bode. sie ambassadeur. Legaat, een maaking gift, erfmaaking, gifte by uyterste wil gemaakt, of besprooke, dat is, het gemaakte of besprookene, ’t welk iemant by uyterste wil gemaakt is. |
legataris, maakingbeurder, erfgemaakte, is een dewelke by uyterste wil iets gemaakt of besprooke word, dat hy dat hebben sal als tot |
| |
| |
een gifte. |
legateerde. sie legataris. |
legateren, bespreeken, maaken, iets by uyterste wil an iemant maaken, an iemant iets by uyterste wil bespreeken, an iemant iets by uyterste wil besetten of agterlaaten. |
legateur, een maaking-bespreeker, maaking-nalaater, maaker, maaker der maaking-gifte, is een die een weynig van sijn erffenisse an imant by uyterste wil maakt, of bespreekt, erf uytdeeler. |
legatie, besending, afsending, gesantschap. sie ambassade. Legatie, maaking-gift bespreeking, erfmaaking, dat is de maaking van eenig goed an iemant by uyterste wil. |
legendae, verhaal, vertelling, versiering. |
legenden van Sinte Franciscus, vertellingen van den heyligen Frank. Wat wordender al versieringen of sotte en belaggelijke dingen en loogenen ja tegenstrijdige dingen verhaalt van desen Frank of Franciscus, en evenwel worden die nog al voor waare geschiedenissen de gemeene mensch wijs gemaakt door de geestelijken. |
legioen, een krijgshoop. Een roomse krijgshoop bestond uyt thien krijgsbenden, of schaaren, inde eerste krijgsbende waaren elf hondert en vijf voetknegten en hondert twee-en-dartig rijders: de andere nege benden bestonden elk uyt vijf hondert vijf-en vijftig voetknegten en ses-en-tsestig rijders. So dat een krijgshoop bestond uyt ses duysent en hondert krijgsluyden te voet en seven hondert ses-en-twintig krijgsluyden te paerd. Yder bende of krijgsschaare, bestond uyt vijf vaandelen, en in ieder vaandel was hondert en tien man, de |
| |
| |
hoofdman over hondert mede gerekent was de elfde; maar de vaandels van de eerste krijgsbende bestonden uyt twe hondert twintig man, of uyt twee vaandels, en in ieder vaandel hondert tien man, sonder de hoofdman. Een leger wierd gedeelt in dry, vier of meer krijgshoopen. |
legislateur, een wetgeever, wetsteller, die magt heeft het volk wetten te geeven of te stellen, om na te leeven. |
legitimatie, bewettiging, wettig maaking, wettig geboortmaaking, bewettiging is, waar door iemant, die buyten houwlijk is geteelt, word door de land-overheyd wettig gemaakt, dat is, in so een staat gestelt als een dewelke in den houwelijken staat gebooren is. |
legitime, wettig, wettelijk. |
legitime portie, wettig gedeelte of wettelijk gedeelte, regtelijke gedeelte, waar in volgens de gebiedende wet, de ouderen noodsaakelijk hun kinderen mosten erfgenaam stellen, en de kinderen wederom de ouders. En was het selve onder vijf of meer kinderen, de helft der goederen, en onder vier of minder kinderen het derdendeel der goederen, ’t welk de kinderen mosten erven: en ’t geen de ouders mosten erven van de goederen der kinderen was het derden deel der goederen. |
legitimeren, bewettigen, wettig maaken, dat is, iemant tot een wettig geboorne maaken. |
legumes, plukvrugten. De vrugten, die men plukvrugten noemt, zijn dewelke in hauwkens of basten wassen, gelijk als boonen, erten, enz. |
| |
| |
leniteyt, saftheyd, gedweegsaamheyd, slapheyd, rekkelijkheyd. |
lenitijf, versaftend, of versagtend. |
lenitijf medicament, een versaftend geneesmiddel, dat is, ’t welk pijn stild, of iets ’t welk hard is, sagt en week maakt. |
lentitude, langsaamheyd, slapheyd. |
lepra, seerigheyd, besmetheyd, sweering, schurfte, schurftheyd, besmettelijke schurftheyd, schurft siekte. Dit is een siekte waar door ’t gantse lijf word met besmettelijke seeren of sweeren, of schurftheyd, beset, so dat het opperste vel ongelijk dik, dun, hard, en sagt, gelijk als met eenige schubben rouw en scherp word. Dese seerigheyd is besmettelijk, gelijk de meeste seerigheden of schurftheden zijn, en daarom worden die, dewelke daar mede gekwelt zijn, van de menschen afgesondert, op dat sy andere daar mede niet soude besmetten. Sy is ook al swaar om te genesen, of ten minsten wordse selden van iemant ondernomen om te geneesen. Dog hier te lande zijn seer weynig luyden die met sodaanige seerigheyd besmet zijn. |
lepreus of leproos, seerig, sweerig, schurft. |
leproos-huys, schurft siekhuys, alwaar die geene dewelke met die seerige siekte, of schurftheyd geplaagt zijn, afgesondert in woonen. |
leproos-huys regenten of regenten van ’t leproos-huys, opsienders van ’t schurft sieken-huys, of bestierders van ’t schurft sieken-huys. Desen hebben bewind over de inkomsten van dit huys van welken de sieken, of seerigen, in dat huys zijnde onderhouden worden. |
| |
| |
lesie, kwetsing, schaading, beschaadiging. |
letaal, doodelijk. |
letarge, koortsige slaapsiekte, koortsige slaapsugt, of slaapkoorts. Dit is al een seer swaare siekte of koorts, en word veroorsaakt door overvloedige, koude en bedorve of verrotte vogtigheden, dewelken in de gangen en wegen der hersenen verdikt zijnde, de selven verstoppen: waar door de levendige geesten, dat zijn de alderdundeeligste deelen des bloeds, de omloop door de herssenen belet word. |
letteren executoriaal, brieven van verrigting, inhoudende bevel van ’t hof of van den regter, om eenige gewijsdens uyt te voeren en te werk te leggen. |
letteren requisitoir, of letteren requisitoriaal, regtelijke versoek brieven, of brieven van onderling behulp, waar by een regter werd versogt, om uyt te werken of uyt te voeren, een gewijsde by een ander regter geweesen. |
letteren van attache. soek attache. |
letteren van seurte, een vry geley-brief, waar by een schuldenaar van de Staaten des lands word verleend vrygeleyde, om van de schuld-eyschers niet aangetast te mogen worden. soekt seurte. |
letitie, blijdschap, vreugd. |
levant, oosten. |
levee, een afdankig. |
leviathan, sijne tsaamenvoeging, of sijne by een voeging, of syn geselschap. Dit wil men sal de naam van een groot zee-gedierte zijn, waar van de joden veel grollen versieren. Dog als men op de oneygentlijke wijs van spreeken in de schrift gebruykelijk, let: men sal bevinden, |
| |
| |
dat het veel beter kan verstaan worden van een gemeenschap van menschen, of gemeene best, onder een bestiering, dewelke magtig ter zee zijn, en een groote scheepsvloot met veel donderend geschut voorsien, konnen in zee brengen. Voorwaar sodaanigen zeevisch is al van seer groote kragt. Maar indien die, dewelke de schrijver van ’t boek jobs in ’t 40 hoofdstuk spreekende invoert, het verstaat van een een walvisch of andere zeevisch: so zijn die kragts verhaalingen so groot en breed niet, als daar verhaalt word. Want onse walvischvangers kunnen de walvisch met een werpangel (harpoen op ’t onduyts) an een koorde gebonden, wel vangen, en sijn traan, en gebeente onder de koopluyden uytdeelen. En als de vangst wat groot is, word ’er ook wel mede een maaltijd over gemaakt onder mede gesellen, namentlijk onder de koopluyden en reders. De vangers en schrikken ook niet eens voor sijn kragten. Sijn schilden, dat sijn schubben, sijn ook so hard niet of die werpangels konnen der wel deur heen geworpen worden. Het is onredelijk van de schrijvers der schrift, dat se God of Wesen, op seer veel plaatsen in de schrift, spreekende als een mensch invoeren, en dan soude hy nog dingen voortbrengen die onvast zijn. Niemant beelde sik dan ook in, dat dat eygentlijk is, ’t geen in’t boek jobs het eerste afdeelsel van ’t 40 hoofdstuk staat, te weeten: Ende Desen antwoorde job uyt een onweder, enz. |
leviteyt, ligtigheyd, of ligtheyd, namentlijk in ’t gewigt. Leviteyt, ligtvaardigheid, te weeten in of daaden. |
| |
| |
leviten, tsaamengevoegdens, of bygevoegdens, afkomelingen van Levi, (dat is, die tsaamgevoegde) Jacobs soon, dewelke geestelijken geweest zijn onder de Joden, en die de insettingen der slagtingen bedienden. |
Leviticus, tsaamenvoegig, of byvoegig. Also word genoemt het derde boek des ouden verbonds, waar in verhandelt worden de plegtelijkheden, Godsdienst-gewoontens; dewelken de Joden van Mose belast wierden te onderhouden, in ’t slagten der beesten tot de Godsdienst geheyligt, en in de andere God toegeheyligde gaaven, dewelke in den Godsdienst gebruykt wierden. So dat men dit boek souden konnen noemen het boek van de plegtelijkheden der slagtingen. In ’t Hebreus word het genoemt, ספריקרא, sepher vaikra, dat is, het boek ende hy riep; ’t welk is na de eerste woorden van ’t begin des boeks. Het wordt ook genoemt het derde boek Mosis, even aleens of Moses de schrijver van dat boek was, ’t welk nogtans uyt die boeken selfs anders blijkt. So men het daarom Mosis boek wilde noemen, om datter van Mose in gehandelt word, so en is het niet het derde, maar het tweede boek Mosis om dat in het eerste boek der schrift van Mose niet gehandelt word. Dit woord leviticus ’t welk men ook al onovergeset laat staan, is een bastaart Hebreus woord, afkomende van het woord לוי, Levi, ’t welk betekent tsaamen gevoegd, of ’t saamen gevoegde, bygevoegd, of bygevoegde: en het is ook de naam van een vande soonen Jacobs welkers afkomelingen geweest zijn de geestelijken, die den Godsdienst bedienden, onder de Joden. |
| |
| |
| |
L. I.
lias, een snoer, rijgsnoer. |
liasseren, snoeren, an een snoer rijgen. |
libel, een boek. Libel, een schrift, geschrift, anschrift, gedingschrift. Libel eysch. Libel ende litiscontestatie, eysch en antwoord, of eysch en gedings bevestiging. |
libella, een rigtsnoer. |
libelleren, anschrijven, schrijven, te boek schrijven. |
liber, vry, los, frank, of vrank. |
liberael, mild, gulhartig, vrymoedig, openhartig. |
liberalijk, mildelijk, gulhartelijk, vrymoedelijk, openhartelijk. |
liberaliteyt, of liberaalheyd, mildheyd, gulhartigheyd, openhartigheyd, vrymoedigheyd. |
liberateur, een verlosser, bevryder, die iemand verloft of bevrijd. |
liberatie, vrying, bevryding, verlossing, vrymaaking. |
libereren, vryen, bevryen, vry maaken, verlossen, van slaavernye ontslaan. |
liberteyt, vryheyd. |
libertijn, een vrygeest, dat is, een mensch die op sik selven leeft, sonder sik by dese of geene Godsdienst in ’t besonder toe te voegen, maar die dan in dese Godsdienst gaat, of dan in die, of wel in geen. Libertijn, een vrygemaakte, vrygelaatene, vrygemaakte knegt, die van sijn slaaverny en dienstbaarheyd vrygemaakt en ontslaagen is. |
libery, boekwinkel, boekkas, boekkamer, boeksaal. |
| |
| |
libidineren, wellust pleegen. |
libidineus, wellustig, wulpsch, dertel. |
libido, wellust. |
libre, vry, los, frank, of vrank. |
licent, geoorloft, toegelaaten. Licent, verlof geld. |
licenten, verlofgelden, tollen, of ongelden, dewelke men betaalt van koopmanschappen en waaren, om de selven vryelijk uyt te voeren, en ook om in ’t land te voeren. |
licentiaat, een toegelaatene, gehengde. Licentiaat inde theologie, toegelaatene in de Godsgeleertheyd, is een die toegelaaten word de Godsgeleertheyd te oeffenen, dat is om anderen te mogen onderwijsen. |
licentiaat in de regten, toegelaatene in de regtsgeleertheyd, is een die toegelaaten is de regtsgeleerdheid te oeffenen, en iemants regtssaak te mogen beschermen. Licentiaat inde medecine, toegelaatene in de geneestkonst, is een dewelk toegelaaten word de geneeskonst te oeffenen. |
licentieren, toelaaten, vrygeeven, gehengen, gedoogen. |
lieutenant, stedehouder, die iemants plaats in sijn afweesen bekleet. Lieutenant, onderhopman, of onderhoopman, of onderhoofdman, een onderhoofdman van een vaandel krijgsluyden. |
ligament, bindsel, band. |
ligature. sie ligament. |
ligue, of lige, verbinding, eedgespan, verbintenisse, een onderling verbond, ’t welk eenige met malkander maaken, om elkander te helpen tegens anderen. |
| |
| |
limitatie, bepaaling, afpaaling. |
limite, paal, afpaaling, belending. |
limiten, landpaalen, landscheydingen, belendingen: waar door men het eene land van het ander onderscheyd, om twist wegens de landscheyding voor te koomen, of om te weeten welk ieders land is. |
limiteren, bepaalen, afpaalen. |
linage, afkomst, stam, geslagt, maagschap. |
linagier, eenstammige, afkomeling, gemaagschapte, een die nevens eenige andere van een geslagt afkomstig is. Linagier, een ervgenaam. |
linie, een streep. |
linieren, streepen, afstreepen, met streepen haalen. |
liquidatie, afrekening, effening. |
liquide, effen, klaar, afgerekent, blood, platuyt, sonder moeyte, blijkelijk, klaarlijk, openbaarlijk het geene sonder moeyte te rekenen is. Liquide, week. |
liquide schulden, effe schulden, klaare schulden, die niet wedersproken konnen worden. |
liquideren, afrekenen, effenen, een rekening effen maaken. Liquideren, week maaken, smelten, doen smelten. |
literateur, taal-geleerde, letter-meester. |
litiere, een draagbedde. |
litigatie, twist, twisting, krakkeel, gekijf, kijving, krakkeling. |
litigeren, twisten, kijven, haderen, krakkeelen. Litigeren, dingtaal voeren, dingen, met iemand in verschil zijn in regten. |
litigieus, krakelig, twistig. Litigieus, dingtalig, in geding staande. |
| |
| |
litigiose. siet litigieus. |
litiscontestatie, gedingbevesting, voldinging, begonne regtspleeging, dingtaal, regtspleeging. Voldinging is wanneer de dingers ten wederzijde hun saake door eysch en antwoord regtelijk hebben voorgedraagen, ende de regter daar door eenige kennisse van dien begint te krijgen. |
litiscontesteren, voldingen, gedingbevestigen, regtspleeging beginnen. |
litisfinite, gedingseynde, een geeyndigde saak. Wanneer een saak by een anderen regter door gewijsde is afgedaan, voortbrengende een verset van gewijsder saake. siet exceptie litisfinite. |
litispendentie, hangende saake, gedinghanging, twisthanging, een voor een ander regter hangende saake: wanneer een saak, of geding te vooren voor een anderen regter is gebragt, ende daar nog is hangende, voortbrengende een verset van hangende saake. siet exceptie litispendentie. |
liturgie, een ampt, gemeene dienst, bewint. |
| |
L. O.
locaal, plaatselijk. |
locate, ondermeester, stedehouder, inde plaats gestelde van een ander. |
locatie, verhuuring, pagt van verhuurd land. |
loceren, verhuuren. |
locupletatie verrijking, rijkmaaking, magtig maaking, verhooging, vermeerdering. |
locupleteren, verrijken, rijk maaken, magtig maaken, verhoogen, vermeerderen. |
locus, plaats, stede. Locus, staat, pas, tijd, ge- |
| |
| |
legentheyd, oorsaak. |
locutie, spreeking, woord. |
lof-offer, lof-slagting, slagting van lof: is de slagting eens beests, ’t welk geslagt en geheyligt wierdt tot lof-segging. Hebreus זבחתרדה, zebath thoda, slagting van lof, lof-slagting, slagting van belijdenis, slagting van danksegging. Zebath beteekent slagting, en komt van זבח, zabah, hij heeft geslagtet. Thoda betekent lof, belijdenis, danksegging, komt van ידה jada, hy heeft geworpen, hy heeft weg geworpen. Hoe nu het woord jada, ’t welk in de vijfde vervoeging (biphil by de Hebreen genoemt, en word uytgedrukt door iets hebben doen doen) heeft הורח, hoda, aldaar komt te betekenen belijden, looven, danken, gedenkpleegen, groot maaken: dat beken ik niet te weeten. Want hoda, na de betekenis van ’t woord, soude betekenen, hy heeft doen werpen, hy heeft doen weg werpen. Maar het schijnt, dat de Jooden speelen met de betekenis en uytlegging der woorden: en daarom is de hebreuse taal al een bedriegelijke taal. |
loge, een huys. |
logement, huysvesting, herberging. Logement, herberg. |
logeren huysvesten, herbergen, te huys leggen. |
logijs. sie logement. |
logica, redenkonst, bewijskonst, konst van redenspreekentheyd. |
logomachie, woorden strijd, woorden kibbeling. |
loy, een wet, of weet, dat is, ’t geen men weet, of immers weeten moet, om sik daar |
| |
| |
na an te stellen en te schikken, en daar men na leeven moet. Ik spreeke van een goede en billijke wet, die niet en strijd tegen het angeboore regt. Alhoewel men somtijds wel een reys moet leeven na een onbillijke wet, ’t welk dan genoemt werd dwang. Wat hebben de regtsgeleerden al wetten, en wat een verwart wetboek. Dog sy weeten ’t alsoo wel als Plato, die eertijds gesegt heeft, by die volkeren, die veel wetten hebben, zijn ook veel twisten of krakkelen, kwade gebruyken, of wijsen van leeven. Uyt de meenigte van twisten en krakkelen hebben de regtsgeleerde voordeel. Justinus, een roomsch geschiedenis gchrijver, schrijft van de Schutters, Scytae, een oud beroemt volk, datse met weynig wetten beter leefden, als de Grieken met al hun wetten en geleertheyd. De Roomers hebben mede seer veel wetten gehad, nog meer als de Grieken, evenwel hebben sy geleeft in moord, roof, moetwil en allerley overdaad. Soo dat het schijnt, dat daar veel wetten zijn, daar zijn ook veel overtreedingen, daar weynig wetten zijn, zijn weynig overtreedingen. Soo dat het beter is weynig wetten te hebben, die vast zijn en goed, als veel onnutte wetten onder eenige goede wetten vermengt. Want men soekt malkander te verstrikken door de meenigte der wetten. |
loyen, wetten of weeten, siet loy. |
loyaal, wettig. Loyaalijk, wettiglijk. |
lombard, een bank van leening, in welke iemand, die verlegen is om geld, eenig pand brengt, om daar geld op te beleenen. |
lombardier, een leen-tafelhouder, tafelhouder, pand-beleener, die op eenig pand geld leent, |
| |
| |
mits daar voor genietende eenige winst. |
longe, lange, een lange sangmerk, of langsangteyken, ’t welk bestaat uyt vier maaten. |
longitude, langte. |
loquaciteyt, klapagtigheyd. |
loosen alarm, loose wapenroep, loose wapenkreet. Het gebeurt dikwijls dat men een loose wapenroep maakt, om de vyanden daar door te verbijsteren. |
| |
L. U.
lubricq, slibberig, glad. |
lubriciteyt, slibberigheyd, gladdigheyd. |
luctueus, rouwig, droevig. |
luytenant. sie lieutenant. |
luyteren, worstelen. |
lumineren, verligten, ligten. |
lumineren de schildery, de schildery verligten, of de schildery uythaalen, dat is als men een oude schildery, daar hier en daar de verwe wat af is, of, wat duyster is, wederom met nieuwe verw wat vernieuwt. |
luminieus, ligtend, verligtend. |
luna, de maan, is een van de seven dwaalstarren: dewelke daarom dwaalsterren genoemt worden, om datse niet altijd, gelijk de vaste sterren, op een plaats gesien worden. Luna, silver. Het silver is een bergingewand, ’t welk uyt het gebergte gegraaven wordt. Het woord luna en betekent geen silver: maar het belieft de stofscheyders het silver de naam van maan te geeven. |
lunatijf, maansiekte, of vallende siekte. De |
| |
| |
vallende siekte word maansiekte genoemt om datse omtrent het wassen vande maan heftiger wierd. Het is een swaare en langduurige siekte. Lunatijc maansiek. Lunatijf, maansieke, is een die vallende siekte heeft. |
lupijnen, vijgboonen. Deze vijgboonen groejen in hauwen of basten, die lang, dik, en breed zijn, maar kleynder dan de gemeyne boonen, hard, geelagtig en lang, van buyten wat hairagtig, maar van binnen heel effen en kaal: in dese hauwen leggen de saden oft vrugten, dewelk men vijgboonen noemt, te weeten in elke hauwe vijf ofte ses in ’t getal, plat-rond en als in een gedouwt, van buyten wit, van binnen geel, van smaak seer bitter. Daar zijn twederley vijgboonen, namentlijk tamme vijgboonen, dewelke wy hier beschreven hebben, en wilde vijgboonen, dewelke de tammen seer gelijk zijn, dog de saden of boonen zijn niet wit van buyten, maar bruyn en besmeurt, of verscheyde verwig of gespikkelt, en zijn ook kleynder. |
lustratie reyniging, suyvering, wying. Lustratie, omgang. |
lustreren, omgaan, rondom gaan, rondom ter deeg besien, ondersoeken, ondersoeking doen, besoeken, naspooren. Lustreren, ligten, verligten, of ligt maaken, of klaar maaken. Lustreren, reynigen, suyveren, wyen. |
lutementeren, met kley toe-stoppen, of met kley digt maaken, toe-strijken, toe-smeeren. |
luteren, toestrijken, toesmeeren. |
luxurie, geylheyd, onkuysheyd, onmaatigheyd, overdaad. |
| |
| |
luxurieus, onmaatig, overdaadig, gulsig, geyl, ritsig, weeldrig, wellustig. |
| |
M. A.
machinatie, kwaadstooking, rokkening, kwaadversiering, kwaadbroejing, kwaadbrouwing. |
machineren, kwaadstooken, kwaadbroejen, berokkenen, kwaad versieren, kwaad brouwen, eenige listigheyd voorstellen ende verdenken, het middel van eenig ding in sijn geest binden en versinnen. |
maculatie, vlakking, bekladding. |
maculature, of maculatuur, klad-pampier, vlak-pampier, kladde-blad, omslag, vuyl pampier, scheur-pampier. |
maculeren, bevlekken, bekladden. |
madame, mevrouw. |
madrigaal, een radde Italiaanse sang, een ligte sang. |
magasijn, wapen-huys, voorraad-schuur, pakhuys. |
magie, wijsheyd. Het woord magie, is een bastaart Persiaans woord en betekent gelijk ik ’t overgeset heb, wijsheyd. Dog magie word ook, alhoewel te onregt, overgeset toverkunst, ’t welk men segt te zijn een konst, die men van de versierde boose geesten leert. Maar waar deselve school houden, of hoe dat leeren in sijn werk gaat, dat weet ik niet, trouwens die geen die ’t seggen, weetent immers so min. Dog het is hier al so ver gekomen, dat de toverye of toverkunst by na verdweenen is en de tovenaars ook. Maar hoe ’t bykomt, dat magie, wijsheyd, so veragt is geworden, is mijns oordeels, |
| |
| |
om dat de wijsen (magi) de wijsheyd of weetenschap vervult hebben met een deel onvaste raadsels of voorseggingen, waar door het gemeen volk al te mets bedroogen wierd: en ten anderen word ook voor toverye uyt gekreeten van ’t gemeene volk, wanneer iemant iets ongemeens doet daar sy geen redenen van weeten te geeven. |
magister, een meester, die iemand iets leert of onderwijst, ’t zy een weetenschap, konst of handwerk. |
magisterialiter, of magisterialijk, meesterlijk. |
magisterie, meesterschap. |
magistraat, overheyd, overrigheyd, overheer, stads-overheyd. |
magistraten, overheeden, stads-overheeden, stadsregeerders, stads-bestierders. Overheden der steden zijn den Raad, of Vroedschap, by de welke is de hoogste magt, om te beraaden in saaken van Oorlog en Vreede, schattingen en tollen, en andere hooge saaken. Den schout, de welke wegens de hooge Overheyd of Graaflijkheyd, het geregte bedient. Burgemeesters, die het bewind hebben van des stads en burger saaken. Schepenen, die in allerley regt-saaken regtspreeken en gewijsde geeven. |
magnanime, grootmoedig, groothartig, edelmoedig. |
magnanimiteyt, grootmoedigheyt, groothertigheyd, edelmoedigheyd. |
magneet, seilsteen, noordsteen. Dese steen word seyl-steen genoemt, om dat de naald van de streek-wijser, dewelke men te scheep gebruykt, daar mede gestreeken zijnde, altijd het noorden anwijst, waar uyt een schipper dan altijd in ’t |
| |
| |
seylen weeten kan waar hy heen seylt. Noord-steen om datse ’t noorden anwijst. |
magnificentie, heerlijkheyd, pragt, grootdaadigheyd. |
magnifijcq, heerlijk, groots, grootdaadig, hoogstaatig. |
magnitude, grootheyd. |
majesteyt, grootheyd, grootmagtigheyd, hoogheyd, hoogmagtigheyd, mogentheyd, grootmogentheyd, oppermogentheyd, opperheerlijkheyd, opperontsaggelijkheyd, grootagtbaarheyd, hoogagtbaarheyd, glants, heerlijkheyd. |
majestueus, heerlijk, hoog agtbaar, hoogdravend. |
majores, voorouders, die zijn onse ouders ouders, als grootvader, grootmoeder, overgrootvaader, overgrootmoeder, betover grootvader, betover grootmoeder, en also voorders opwaarts. |
maintineren, handhaaven, beschermen. |
maintenu, bescherming, handhaaving. Maintenu, geregtige besitting, of handhaaving eenes geregtige besittings. |
mayus, bloeymaand. Men noemt dese maand also, omdat, om dese tijd alle het geboomte en kruyden meest beginnen te bloeyen. Sy word ook genoemt wonne-maand, dat is blijdemaand, of vermaakelijke-maand, om dat de vermaakelijkheden des somers als dan begint. Wonne beteykent by de Duytsers of Saxers, blijdschap of vermaakelijkheyd. |
malaadsch, of melaadsch, siek, dat is in ’t algemeen siek of krank. Maar het woord melaadsch, of malaadsch word voor besonder siek, |
| |
| |
dat is, met een besondere siekte gekweld zijn, genomen. sie lepreus. |
malaadschs-huys, of melaadsch-huys, siekenhuys. In ’t algemeen een sieken huys, ’t zy wat voor sieken datter in zijn. Maar het word voor een besonder sieken-huys genomen. sie leproos-huys. |
malaadsheyd, of melaadsheyd, siekte, krankte, of krankheyd, dat is in ’t algemeen wat siekte of krankheden het is. Maar het woord melaadsheyd, of malaadsheyd word voor een besondere siekte genomen. sie lepra. |
malcontent, ongenoegt, te onvreeden. Malcontent zijn, ongenoegt zijn, te onvreeden zijn, kwaalijk neemen. |
malcontentement, ongenoegtheyd, te onvreedenheyd, ongenoeging. |
malediceren, vloeken, vervloeken, kwaad spreken, lasteren. |
maledictie, vloek, vloeking, vervloeking, lastering, kwaadspreeking. |
malevolent, kwaadwillig. |
malevolentie, kwaadwilligheyd. |
malheur, ongeluk, ongeval, ramp. |
malheureux, ongelukkig, ramspoedig. |
malitie, boosheyd, kwaadheyd, kwaadwilligheyd. |
malitieux, boosaartig, kwaadwillig. |
maligniteyt, kwaadwilligheyd, bosaartigheyd. |
mancipatie, overleevering, eygenheyds-overlevering, eygenheyds-overgeeving, vereygening, dat is de levering of overgeeving van eenig gekoft goed in handen van die geen die koopt, of Mancipatie, verkooping, of een ingebeelde verkooping, ’t welk was een slag van |
| |
| |
verkooping, die alleen onder de roomse burgers plag te geschieden, en aldus toeging: daar waaren tegenwoordig niet minder als vijf getuygen, meerderjaarige roomse burgers, en nog een ander van dien selfden staat, dewelke een kopere waagschaal hield, en genoemt wierd weger; die dewelke den staaf ontfangt (te weten den koper) het koper (dat is het geld) houdende seyd aldus: dese mensch uyt het regt der Romers seg ik de mijne, en die is my gekoft voor dat geld en de kopere schaal, en dat geld geeft hy die, van welke hy den slaaf ontfangt (te weten, den verkooper of weeger) gelijk als in plaats van de koop schat. |
manciperen, eygen geeven, overleeveren, overgeeven in eygenheyd, toe-eygenen, vereygenen, dat is, sijn eygenheyd an eenig goed afgaan en an den ander overgeeven. Manciperen, vervreemden, versetten. |
mandaat, een bevel, last, gebod, beheet, onthiet, belasting. Mandaat, lastgeeving, lastanvaerding. |
mandaat generaal, een algemeene last, onbepaalde lastgeeving: een algemeen bevel, een onbepaalt bevel. |
mandaat speciaal, een besondere lastgeeving, een sonderlinge last, een bepaalde last, een sonderling bevel, besonder bevel, bepaald bevel. |
mandataris, bevelhebber, last-anneemer, last-anvaerder, is die eenig bevel heeft ontfangen, of eenige last heeft angenomen, om te volvoeren. |
mandateur, bevel-geever, last-geever, is die iemand eenig bevel of last geeft, om iets te volvoeren. |
| |
| |
mandement, een dag-brief, dagvaarding-brief, waar by iemand dag-gestelt of gedagvaard word, om ten hove te komen sijn regtsaak verantwoorden. Mandement, bevel, beveeling, waar by iets geboden of verboden word. Mandement, verlof, toestaaning. |
mandement commissoriaal. siet appointement commissoriaal. |
mandement compulsoir, of mandement compulsoriaal, dwang-levering, of een dagbrief met dwang-levering, is een dagbrief, waar by een geregtsschrijver word gedwongen, of bevolen om iemand een afschrift van een gewijsde of dingtaalen te geeven: of gedagvaard, om te geeven redenen waarom hy sulks nalaat. |
mandement de appel, een dagbrief van beroep, of een dagbrief van hooger voorregt betrekking, waar by iemand beroepen of gedagvaard word voor een hooger regter of voor ’t hof. soekt appel. |
mandement de appel informa, of mandement de appel met de clausule van inhibitie, een dagbrief van beroep met opschortinge van ’t gewijsde, een dagbrief van hooger betrek met opschorting van ’t gewijsde, dat is, dat het gewijsde des laage regters geen voortgank sal hebben terwijl men beroep doet voor een hooger regter. |
mandement de appel, en relief tegens de laps der fatalien, een dagbrief van beroep en herstelling in sijn geheel tegen het verloop der paaltijden, dat is, herstelling tegen het verloop van de bepaalde tijd, binnen de welke men beroep moet doen. |
mandement exploicteren. soekt exploicteren een |
| |
| |
mandement. |
mandement impetreren, een dagbrief versoeken om iemand te dagvaarden, een dagbrief verkrijgen, een dagbrief van den hove bekomen, een dagbrief verkrijgt men by versoek-schrift aan ’t hof. |
mandement in cas de appel. sie mandement de appel. |
mandement in cas van assurantie, een dagbrief in geval van gedaane versekering, een dagbrief om een versekeraar uyt regt van versekering te dagvaarden. siet asseuratie. |
mandement in cas van guarant, een dagbrief in geval van vrywaaring, waar by iemand een ander dagvaard ten eynde dat hy hem sal vry waaren voor de uytwinninge. |
mandement in cas van indemniteyt, een dagbrief om schadeloos gehouden te werden, of een dagbrief in geval van schadelooshouding, waar by iemand een ander dagvaard ten dien eynde, dat hy hem sal sijn schade vergoeden volgens beloften of dat hy hem alle schade op eenig goed vallende sal hebben af te keeren. |
mandement in cas petitoir, een dagbrief van rauwe eysch, of een dagbrief van eerste eysch, waar by een eyscher van een gedagde iet rauwelijk, of ten eersten, ende sonder te vooren daar over regt gesprooken te hebben, is eyschende als sijn eygen goed. |
mandement in cas van salaris, een dagbrief om te hebben betaaling van verdiende wedde, of loon. |
mandement om actie te institueren, een dagbrief om sijn vermeynt regt in te stellen, dagvaerding van vermeent regt instelling, of een dag- |
| |
| |
brief om sijn opspraak in te stellen, is een dagbrief waar by iemand een ander, die sik laat verluyden iet tot sijnen laste te hebben, dagvaard, dat hy het selve regtelijk sal hebben in te brengen. |
mandement om betaalinge van rente, een dagbrief om te hebben betaalinge van jaarlijkse geldswinst. |
mandement om condemnatie op een uytspraak, een dagbrief om verwijsing op een uytspraak. |
mandement om de arrementen van een proces an te neemen, een dagbrief om een geding te hervatten, of een dagbrief om de overblijfselen van een saake aan te neemen, of een dagvaarding-brief om een begonne regtssaak van een overledene an te neemen en voorts te vervolgen. siet arrementen van een proces anneemen. |
mandement om declaratie van schade ende interesten over te neemen, een dagbrief om rekening of anwijsing van schade en nadeel over te neemen, is een dagbrief; waar by iemand een ander, om welkers wille hy schade heeft gehad, dagvaard, om die rekening vande gelede schade over te neemen en de schade vergoeden: ’t Welk plaats heeft, alser toesegging voorgegaan is. |
mandement om declaratie van kosten over te neemen, een dagbrief om rekening van kosten over te neemen, is een dagbrief, waar by iemand gedagvaard word om de verklaaring van de gedaane gedings-kosten an te neemen en te betaalen. |
mandement om executie gedecerneert te hebben op een verjaart vonnis, of sententie, een dagbrief om uytvoering verleent te hebben op een |
| |
| |
verjaart gewijsde, of een dagbrief om een verjaart gewijsde te mogen in ’t werk te stellen, of volvoeren. |
mandement om executie gedecerneert te hebben op een vijf verjaarde sententie, een dagbrief om uytvoering verleent te hebben op een vijf verjaart gewijsde, of een dagbrief om een vijfjaarig verjaart gewijsde te mogen uytvoeren, of in ’t werk stellen. |
mandement om kosten, schade ende interesten, een dagbrief om kosten, schade, ende besprooke geldswinst, is een dagbrief waar by iemand gedagvaard word, om de gedings-kosten, of andere gedaane onkosten, te betaalen, de gelede schade te vergoeden, en de geldwinst voor ’t missen van ’t geld te geeven. |
mandement om intendit te sien overleggen met de verificatie van dien, een dagbrief om het eyschbewijsschrift te sien overleggen met het bewijs van dien, dat is, als de gedagde voor het alderlaatste gedagvaard word. soekt intendit, en intendit te sien overleggen met de verificatie van dien. |
mandement om ontfangen te werden als appellant, een dagbrief om ontfangen te worden als beroeper. Een anlegger versoekt by versoek-schrift aan ’t hof om ontfangen te worden als beroeper: als hy op sijn versoek-schrift tot antwoord krijgt, ’t hof staat toe, soo word hem een dagbrief als beroeper verleent, by welke hy als dan de gedaagde doet dagvaarden. |
mandement om rekening, bewijs en reliqua, een dagbrief om te hebben rekening, bewijs en oplegging van ’t kort, is een dagbrief waar by iemand gedagvaard word om rekening te gee- |
| |
| |
ven van eenig bewind, of iewers anders van, en bewijs van de rekening, en bylegging van ’t geen der te kort komt. |
mandement om een obligatie te kennen of te ontkennen, een dagbrief om een handschrift te kennen of te ontkennen. Als iemand gedagvaard word om sijn handschrift te kennen of te ontkennen. |
mandement op ’t eerste, twede en derde default, en ’t vierde ex superabundantie, een dagbrief op het eerste, twede en derde versuym, en op het vierde uyt overvloet. Wanneer iemand tot drymaal toe versuymt heeft in regte te verschijnen gedagvaard zijnde, soo is de vierde dagvaarding ten overvloet, en de gedaagde vervallen en versteeken van alle regt en verweering. |
mandement penaal, een dagbrief met boetdwang, waar by iemand van wegen het hof op een groote boete werd verbooden iet te doen. |
mandement sonder clausule, een dagbrief sonder byvoegsel. |
mandement tot betaalinge van kustinge, een dagbrief om de koopschat vande koop op de gesette tijden betaalt te hebben. Als iemand op de gesette tijd niet betaalt. |
mandement tot betaalinge van ’t meesterloon, pijn ende smerte en verlies van tijd, een dagbrief tot betaalinge van ’t meesterloon, pijn en smert en verlet van tijd, dit is een dagbrief van een gekwetsten tegens den kwetser. |
mandement tot cassatie van een obligatie, een dag- |
| |
| |
brief om een handschrift door gehaalt en vernietigt overgelevert te hebben, is een dagbrief, waar by iemand versoekt, dat een handschrift by den regter sal vernietigt werden, en doorgehaalt overgelevert werden. |
mandement van anticipatie, een dagbrief van vervroeging, of een dagbrief van tijd-verkorting. Als iemand een dag van regten geset is, dewelke hy meend, dat te lang is, versoekt hy, dat de selve korter mag gelegt worden, op dat alsoo sijn saak eerder mag dienen. siet anticipatie. |
mandement van appel. siet mandement de appel. |
mandement van attentaten, een dagbrief van daadelijkheden, waar by iemand versoekt, dat eenige daadelijkheden die gepleegt zijn, voor alle ding sullen herstelt werden. siet attentaten. |
mandement van arrest op een persoon, een dagbrief met verlof van besetting op een mensch, welke dagbrief verleent word, als de anlegger in sijn versoek-schrift te kennen geeft, dat de gedagde vreemd is, of verdagt van vlugten. siet arrest op een persoon. |
mandement van arrest op eenig goed, een dagbrief met verlof van hand-oplegging op eenig goed. soek arrest op eenig goed. |
mandement van authorisatie, een dagbrief van magtig maaking: waar by den deurwaarder volkome magt word gegeeven, om te besorgen dat de beveelen des hofs datelijk hun stand mogen grijpen. |
mandemnt van beneficie van inventaris, een dagbrief van boedel-beschrijving te hebben. Een dagbrief waar by iemand word gedagvaard om |
| |
| |
beschrijving van een boedel of eenige goederen te geeven. |
mandement van cassatie, een dagbrief van vernieting, of te niet doening, waar by iemand versoekt, dat iet by den regter sal vernietigt, te niet gedaan, deurgehaalt, of afgeschaft werden, als een handschrift, belofte, of iet anders. |
mandement van cessie, een dagbrief om afstant van goederen te doen, een dagbrief om sijn inschulders te mogen dagvaarden, om afstant van goederen te doen. |
mandement van complainte, een dagbrief van datelijke herstelling in ’t besit, een dagbrief om terstont in sijn besitting wederom ingelaaten te werden, een dagbrief om daatelijk sijn besittinge wederom te bekomen, of een dagbrief om terstont in sijn besitting herstelt te werden, is een dagbrief in saake van nieuwigheyd, waar by iemand versoekt, terstont herstelt te werden in sijn voorgaande besit, daar hy uytgeraakt is. In dit geval word een Raadsheer van ’t hof afgevaerdigt, om de uytgestootene terstont wederom in sijn besit te herstellen, sonder de gewoonelijke wijs van regtpleeging te gebruyken, gebiedende ook met een, dat men hem sijn geledene schade wederom sal vergoeden. |
mandement van debitis, een dagbrief om sijn schuldenaars te dagvaarden, dat is, als een schuld-eyscher doet dagvaarden verscheyde sijne schuldenaars, die uyt saake van handschriften, of andere schulden in hem gehouden zijn, en onder verscheyde regesgebieden woonen. |
mandement van desertie, een dagbrief van verstek, een dagbrief waar by een beroep werd ver- |
| |
| |
klaart te zijn verstreken, om dat de paaltijden binnen dewelke het selve moste geschieden, sijn verloopen. siet desert. |
mandement van evictie, een dagbrief van vrywaaring, waar by iemand een ander dagvaard ten eynde, dat hy hem sal vrywaaren voor uytwinninge. siet evictie. |
mandement van evocatie, een dagbrief van aftrek, waar by men versoekt dat een geding hangende voor een laage regter, van de selve sal afgetrokken worden en voor de hooge regter gebragt, en waar by den tegendinger mede voor den hooge regter werd gedagvaard. |
mandement van guarant. siet mandement in cas van guarant. |
mandement van immissie in de possessie, een dagbrief van inlaating inde besitting, waar by iemand versoekt ingelaaten te werden tot het besit van eenige goederen. In dit geval soekt iemand tot het besit, daar een ander in is, ingelaaten te werden, als geregtiger daar toe zijnde, dan den besitter. |
mandement van inductie, een dagbrief van tijdvergunning, een dagbrief van bewilliging van tijd, dit is een dagbrief, waar by een schuldenaar sijn schuldeysers dagvaard, en versoekt te hebben vergunning van tijd, om de selven te betaalen. siet inductie. |
mandement van interruptie, een dagbrief van afbreuk des gedings, ’t welk geschied door verloop des tijds daar toe gestelt binnen welke men een geding vervolgen moet. siet interruptie. |
mandement van maintenu, een dagbrief van handhaving en bescherming in sijn besit, een dagbrief om gestijft en gesterkt te zijn inde besit- |
| |
| |
ting, dat is, als iemand versoekt, gehandhaaft, gestijft ende gesterkt te werden in een besit, dat hy heeft. |
mandement van onwillig decreet, een dagbrief van verkooping van goederen tot voldoening van een gewijsde. Een dagbrief van openbaare verkoopinge van een schuldenaars goederen, dewelke uyt bevel des hofs, of van den regter geschied, om het gewijsde te voldoen. |
mandement van propositie van erreur, een dagbrief om voor te stellen een begaane misslag in ’t gewijsde. siet mandement van revisie. |
mandement van purge, een dagvaarding van ontschuldiging van een betigte misdaad, een dagbrief om onschuldig verklaart te werden van een betigte misdaad, waar by iemand die van eenige misdaad berugt is, den schoutaet en een iegelijk dagvaard, om daar van suyver verklaart te werden. |
mandement van rauw actie, een dagbrief van opspraak van de eerste voorregtbetrekking, waar by men doet de eerste regtelijke opspraak tegens iemand, een dagbrief in saaken van de eerste opspraak. siet rauw actie. |
mandement van recommandatie, een dagbrief van beswaaringe, een dagbrief van verswaaring van gevangenis tegens iemand te hebben. siet recommandatie. |
mandement van reductie, een dagbrief van beroep van een uytspraak, of een dagbrief van beroep van een uytspraak van gewillekeurde regters: of een dagbrief van beroep van een seggenschap, of een dagbrief van beroep van een seggenschap van goede mannen (anders gewillekeurde scheydsluyden) aan het hof, of aan |
| |
| |
andere regters, dat is, als iemand niet te vreeden zijnde met de uytspraak van gewillekeurde regters of seggenschap, van goede mannen, sijn tegendinger voor den regter betrekt. |
mandement van reformatie, een dagbrief van klaaringe, dat is, een beroep sonder opschorsinge van het gewijsde des laagen regters, en waar by maar alleen de kennisse van de kragtigheyd of onkragtigheyd van het eerste gewijsde aan den hoogen regter komt. siet reformatie. |
mandement van relief, een dagbrief van herstelling in sijn geheel, waar by iemand versoekt tegen eenige misgreepen ofte versuym herstelt te worden in sijn voorige staat. |
mandement van relief de appel, een dagbrief van herstelling in sijn geheel en hooger beroep. Een dagbrief waar by men versoekt herstelling in sijn geheel en beroep tot een hooger regter. |
mandement van relief en reformatie, een dagbrief van herstelling in sijn geheel en klaaring, een dagbrief van klaaringe en herstelling in sijn geheel tegens ’t verloop van de paaltijden. |
mandement van relief de appel, of reformatie, een dagbrief van herstelling in sijn geheel, en hooger beroep, of klaaring, of een dagbrief van hooger beroep, of klaaringe en herstellinge in sijn geheel. |
mandement van relief en rauactie, een dagbrief van herstelling in sijn geheel ende opspraak van de eerste voorregt-betrekking. Een dagbrief waar by men versoekt verheffing, of herstelling in sijn geheel, en om wederom als opnieuws te mogen dagvaarden en dingtaal voeren. |
mandement van rescissie, dagbrief van han- |
| |
| |
del braak, waar by iemand versoekt dat een handel, die angegaan is, verbrooken sal werden. |
mandement van revisie, een dagbrief om een gewijsde weder te oversien, een dagbrief van hersieninge van ’t gewijsde, of een dagbrief om voor te stellen een begaane misslag in ’t gewijsde. Een dagbrief waar by men versoekt, dat een misslag, die in een gewijsde vanden hoogsten regter gesegt werd begaan te zijn, eens weder hersien soude werden. |
mandement van spolie, een dagbrief van herstelling in ’t besit, of een dagbrief van weder ter handstelling van ’t geen waar van men berooft is. Een dagbrief waar by iemand die van iet berooft is, versoekt al ’t selve weder ter hand gestelt mag worden. In dit geval en word de beroofde of uytgestootene niet datelijk herstelt, maar moet de gewoonelijke wijs van regtspleeging gebruyken om daar toe te geraaken. |
mandement van willig decreet, een dagbrief van regtelijke overdragt van verkoft goed, welke overdragte (naar voorgaande dagvaarding van de geene die het angaan mogen) het hof doet van den verkooper op den kooper, met uytsluytinge van alle anderen die daar op antaal soude mogen hebben. |
manderen, beveelen, bevel doen, belasten, lastgeeven. |
mandragora, dol-wortelkruyd. Daar is tweederley dol-wortelkruyd, naamentlijk dol-wortelkruyd-manneken, en dol-wortelkruyd-wijfken. Het dol-wortelkruyd-manneken heeft groote, lange, gladde, bleek-groene bladeren, ter aarden omgeboogen leggende: daar |
| |
| |
tusschen spruyten de bloemkens, elk op een bysonder steelken staande witagtig uyt den grasverwigen: daar na volgen de ronde vrugten als appelkens, geel van verwe en glad blinkende, eenen slaapmaakende soeten geur oft reuk van sik geevende. De wortel is lang, dik, witagtig, somtijds in dryen, somtijds in tween gedeylt, gelijkende het onderste lijf met de twe beenen van een mensche. Het dol-wortelkruyd-wijfken heeft smaller, kleynder ende ook swarter of bruyner groene bladeren, bleeker vrugten of bessen, onder breedst, boven wat spitser wordende, als een peerken, van reuk also sterk ende ’t hoofd beswaarende oft slaapmaakende als de vrugten van het manneken. De wortel is ook lang, van buyten swartagtiger, van binnen witagtig. In de wortelen van dese kruyden is de meeste kragt. |
manducatie, eeting, kauwing. |
manduceren, eeten, knauwen, kauwen. |
manie, dolheyd, raserny, dolligheyd, of dulligheyd. De dolheyd is een ontsteltenisse der gedagten, gemeenelijk voortkomende uyt toorn of gramschap over eenig geleden ongelijk. Door gramschap word het bloed heftig en geweldig bewogen in ’t hart en in de aderen en slagaderen, waar door de dunste deelen (gemeenelijk gesegt de geesten) des bloeds wanschikkelijk en met gewelt van groote beweeging in de herssenen komende de gedagten beroeren, dat is snel en oneenpaarig beweegen. |
manier, wijse, wijse van doen, sede. Wel gemaniert zijn, wel gesedigt zijn, wel onderwesen zijn in goede seden. |
maniëren, handelen. |
manifacture, handwerksel. |
| |
| |
manna, of manhu, מוהוא, of, man, ימו wat dat, of, wat. Dit is de naam van een kleyn, rond ding, als de rijm, of als coriander saad van gedaante, van verwe wit, de smaak daar van was als honig koeken. Wanneer de Israeliten, het selve op ’t veld saagen leggen als den dauw op getrokken was, en niet weetende wat het was, vraagde den een den ander wat dat, of was is dat. Dog als sy het geen andere bekwaame naam wisten te geeven, so heeft het de naam van wat, of wat dat behouden. So dat de Israeliten veertig jaar, gelijker in de schrift staat, wat gegeeten hebben inde woestijne. Het wat, man, of manna, scheynt een sap geweest te zijn ’t welk op de aarde valt met den dauw en ’t word daar na met het opgaan vande son verdikt. In Calabrien en in nog andere plaatsen valt mede soo een sap, ’t welk verdikt of verstijft zijnde versamelt word, of vande boomen of van de aarde. Het Calabrische, wat of man, is heel goed, gegeeten zijnde om den buyk sagtelijk week te maaken en afgang te verwekken: waar toe het dagelijks gebruykt word. |
manifest, openbaar, klaar. Manifest, een verklaaringe, openbaaring, openbaarmaaking. |
manifestatie, een verklaaringe, openbaaring, openbaarmaaking. |
manifesteren, openbaaren, openbaar maaken, verklaaren. |
manquement, ontbreeking. |
manqueren, ontbreeken, schorten. |
mansueet, sagtmoedig, tam. |
mansuetude, sagtmoedigheyd, tamheyd. |
manuaal, handboek, een kleyn handboekje. Manuaal, een handdoek, of droogdoek, daar men |
| |
| |
sijn gewaschte handen an droogt. |
manufactuur, handwerksel. |
manumissie, vrylaating, ontslaaning, of ontslaaging, vrymaaking, of verlossing van slaaverny: als een slaaf van sijn heer vry gemaakt en ontslaagen word. |
manumitteren, vry laaten, vry maaken, vryheyd geeven, verlossen van slaaverny, ontslaan van slaverny. |
manuscript, handschrift, verbintenisschrift, met de hand geschreven. |
maquerelle, koppelaarster, koppelares. |
maraud, bedelaar. |
marcheren, antrekken, trekken, voorttrekken, antreeden, streeven. |
marche, togt, optogt, antogt, trekking, voortrekking. |
marckis, of marquis, markgraaf, dat is een dewelke bewind en bestier heeft over eenig land of plaatsen dewelke op de mark dat is op de uyterste grensen of landpaaling van een rijk leggen. Het woord graav, wil men dat afkomstig is van grauw, dat is grijs van ouderdom, so dat men met het woord graav so veel wil te kennen geeven als ouderman, om dat het gemeenelijk oude ervaaren luyden waren, dewelke op de marken, dat is op de grensen, gesonden wierden. |
marckisaat, of marckisaatschap, of marquisaat, of marquisaatschap, markgraafschap, dat is het land waar over een markgraav het bewind of gebied heeft. |
marescagie, moerasch, dat is modder-aard, of modderland, of slijklank, broekland. |
marge, kant, rand, boord, bladrand. |
margineel, an de kant staande. |
| |
| |
marglier. sie kerkmeester. |
mariage, houwlijk, houwlijke staat, egten staat, of hegten staat, dat is vasten staat of een staat daar in de twe vereenden alles watter overvalt gelijk moet houden en draagen. Mariage, trouwring. |
mariolijne, krans-kruyd, is een laag, heesteragtig gewas, grijs oft witagtig, of aschverwig in ’t aanschouwen, seer soet en lieflijk van reuk, omtrent een voet hoog, voortbrengende eenige steelkens of uytspruytselen in verscheyde sijdtakskens verdeelt: an de welke wassen kleyne by na ronde bladerkens, sagt en grijs of witagtig van verwe: op de top van dese steelkens komen bijster kleyne witte bloemkens voort. De wortelkens zijn dun. Krans-kruyd word het genoemt, om dat het mede in bloemkransjens of kroontjens gevlogten word om sijn lieflijke reuks halven. Maar daar is nog een kranskruyd ’t welk edel krans-kruyd genoemt word, om dat het nog beter van reuk is als dit, ’t welk wy beschreven hebben, van gedaante is het edel krans-kruyd alleens als het ander, dog het is wat kleynder en teerder. |
marmelaete, gesuykerde kweeappels, of gesuykerde kweepeeren. Om gesuykerde kweeappels of kweepeeren te maaken neemtmen de selven en schiltse, en men snijdse in vieren, de klokhuysen worden daar uyt gedaan, daarna neemt men so veel pond suyker als men ponden kweeappelen heeft, en soo veel waters als genoeg is, en dat laat men te saamen soetelijk sieden tot dat de suyker en ’t water een redelijke dikte heeft; dan doet men de kweeappels in een doorgaatig bekken en men wrijftse tot datse |
| |
| |
kleyn en als tot pap zijn, dan mengt men die met de gesmolten suyker en men laat het tsaamen kooken, geduuriglijk het selve met een breede houte lepel omroerende om dat het niet brande, tot dat men siet dat het genoeg is. |
marmoset, een kabouter manneken of geschildert manneken, mom-ansigt. Marmoset, een mamme, of tepel, een buyske van een bron daar ’t water uyt springt. |
maroenen, Spaanse eekels, of Franse eekels, kastania wordense op ’t grieks genoemt, in ’t latijn sardianae glandes. Sardiaansche eekels. Sardis is een stad in ’t landschap Lydia gelegen, en Lydia is een landschap van Asia: of nu dese eekels van daar eerst overgevoert zijn in Hispangien en van daar in Vrankrijk, dat kan wel zijn, altoos sy wassen nu overvloedig in Hispangien en Vrankrijk, en worden van daar overvloedig met heele schepen tot ons overgevoert. Dese vrugte, of eekels zijn niet heel volkomen rond, maar an de eene zijde wat plat in gedouwen en boven spits of scherp opgaande, van buyten bedekt met een seer kaale, effene, harde ende taye bruyn-paerse schille: het binnenste merg is hard, en wit, in een dun rood velleken gewonden, ende daar mede van de voorseyde bruyne schil afgescheyden: men kanse wel rauw eeten, maar sy sijn dan seer hard om te verteeren, gebraden smaaken sy seer wel, dog gekookt zijnse wel so ligt om te verteeren. Sy wassen an seer groote hooge boomen, in veele groote takken verbreyd, welkers struyken dik zijn, en somtijds so groot, dat dry menschen de selven niet omvatten konnen. |
maronier, schipper, zeevaarend man. |
| |
| |
marquis. sie markis. |
marquisaat, of marquisaatschap. sie, markisaat. |
mars, yser. Het woord mars en betekent geen yser, maar het belieft de stofbranders daar yser mede te willen betekenen. Mars word genoemt een van de seven dwaalsterren, (planeeten) de dwaalster mars. De seven dwaalsterren worden daarom dwaalsterren genoemt, om datse niet altijd, als de vaste sterren, op een plaats gesien worden. Mars is by de Heydenen de God des oorlogs. Het schijnt dat een seker mensch genaamt Mars, by seer oude tijden een seer dapper krijgs-overste moet geweest zijn, datse hem daar na nog na sijn dood tot een krijgs-God gestelt hebben. |
martagon, roode leli-bloem, of vuyrverwige leli-bloem. Dese leli-bloem heeft een lange, groote steel, an welke veel lange smalle bladeren wassen: de bloemen staan an ’t opperste van den steel, tien, twalef, twintig, ja somtijds meer by een. |
martius, lentemaand, of lentsmaand, word also genaamt van het eerste getijd des jaars, ’t welk men de lente noemt, welk woord van lente afkomt van lenssen, of lentsen, ’t welk is te seggen ontdoen, om dat als dan de felle winter ontdaan word. Hy word ook genoemt dorre maand, ter oorsaake, dat alsdan nog alle het geboomten en kruyden seer dorre zijn. |
maseur¸ mijn suster. |
masque, mom-aansigt, of vermomd aangesigt, dat is een verandert en vreemd toegestelt aangesigt, ’t welk ook wel genoemt word grijns, om dat die momaansigten so grijnsende, en afschouwelijk om te sien, gemaakt wierden. |
| |
| |
masqueren, vermommen, of vermonden, dat is, sijn aanschijn bedekken met een vreemd toegestelt verandert aangesigt: vermonden is so veel te seggen als veranderen van mond, en mond word daar genomen voor ’t gantse aangesigt. |
masquerade, of masqueraden-dans, een momdans, of vermonde dans, in welke al de dansers heel vermond toegestelt zijn. |
massacre, moord, moordery. |
massacreren, moorden, vermoorden. |
masse, een klomp. Het woord klomp heeft verscheyde betekenissen in ’t duyts, als by voorbeeld, een klomp gouds of silvers, enz. en sodaanigen klomp betekent ook masse. Klomp betekent ook een houte schoen, de welke de boeren in sommige plaatsen op ’t land draagen. Klomp betekent ook een vrouwe muyl waar van het onderste hout is en het bovenste ’t welk op de voet komt is leer. De vrouwluyden gebruyken sodaanige klompen alsse het huys schrobben. |
massif, digt, hegt, vast, louter. |
massivite, digtheyd, vastheyd, hegtheyd, louterheyd. |
mastin, een boeren hond, groote hond. |
materiaal, stoffelijk, of stoffig. |
materialijk, stoffelijk. |
materialiteyt, stoffelijkheyd. |
materie, stof. De hoofdstoffen zijn vier: namentlijk aarde, water, vuyr en lugt. Materie, een saak, iets daar van gehandelt word. Materie, etter ’t welk uyt een sweering vloeyt. |
maternel, moederlijk. |
mathematica, wiskonst, wiskunde. |
mathematicus, wiskonstenaar. |
| |
| |
mathesis, wiskonst, wiskunde. |
matrice, de baarmoeder, is het lid of deel des lijfs, waar in het saad des mans door ’t bykomen van ’t vrouwe bloedt groeyt en wast, tot een mensch, en waar uyt na negen maanden groeyens, die nieu gegroeyde mensch als dan voortkomt in ’t ligt. |
matriculatie, schrijving, opschrijving, naamschrijving. |
matriculeerder, schrijver, opschrijver, naamschrijver. |
matriculeren, schrijven, opschrijven, naamschrijven. |
matrimoniaal, moederlijk, moeders. |
matrimoniale goederen, moederlijke goederen, moeders goederen, zijn de goederen dewelken de vader na ’t overlijden vande moeder an de kinderen moet uyt keeren. Matrimoniale goederen, houwlijks goederen, die ten houwlijk angebragt worden. |
matrimonie, houwlijk. sie mariage. Matrimonie, of matrimonie goed, moeders goed, moederlijk goed. sie matrimoniale goederen. |
matrone, huysmoeder, huyshouwster, eerlijke vrouw. |
matteren, moede maaken. |
matureren, rijp worden, rijp maaken. |
maturiteyt, rijpheyd. |
matutin, morgenstondig, nogtendstondig, of nagtendstondig, dat is die tijd, dewelke na het end van de eerst verdweene nagt komt of volgt, de welke is het beginsel vande ankomende dag. |
matuur, rijp. |
maxime, een grondregel, grond, aart. Maximen |
| |
| |
van staat, grondregels van staat, de gronden van staat, waar na de gantsche regeering bestiert word. Maxime, de voornaamste stelling van een handeling, of ’t voornaamste hoofddeel van de handeling. Maxime, een sangmerk of sangteyken bestaande uyt agt maaten, of een heel maat teyken bestaande uyt agt agtsten deelen. |
| |
M. E.
mechanicq, ambagts man, handwerks man, handwerker. Mechanicq, karig, vrek, hoetelagtig. |
mechaniseren, handwerken, handwerk doen. Mechaniseren, hoetelen, vrek zijn. |
medailje, pronkpenning, potstuk-geld, dat is, een oud of moy stuk geld ’t welk lang in een pot is verborgen geweest. By ouds pleegen de gierige luyden wel het geld in potten te vergaderen, ende het selve so gepot zijnde inde aarde te begraaven, op dat het hun niet soude ontstoolen worden. |
mediaan, of mediaan-ader, de middel-ader is een ader in denarm gelegen tusschen de leever-ader en de schouder-ader. |
mediateur, middelaar, is een dewelke tusschen twe of meer twistende het verschil bemiddelt. |
mediatie, bemiddeling. |
medicament, geneesmiddel, geneeskruyd, geneesdrank. |
medicament abortif. soek abortif medicament. |
medicijn, geneesmeester, die in de geneeskonst ervaaren is, en de selve oeffent. Medicijn. sie medicament. |
| |
| |
medicijn-meester. sie medicijn. |
medicijne, geneesmiddel. sie medicament. Medicijne, geneeskonst, geneeskunde. |
medicijne doctor, genees-meester, of genees-geleerde, geleerde in de geneeskonst. sie medicijn. |
medicinaal, heelsaam. |
medicineren, geneesmiddelen gebruyken, geneesen, heelen. |
mediëren, middelen, bemiddelen. |
mediocre, middelmaatig, middelbaar. |
mediocriteyt, middelmaatigheyd, middelbaarheyd. |
meditaat, overdagt, bedagt, besint. |
meditatie, bedenking, overdenking, overleg, besinning, betragting. |
mediteren, bedenken, overdenken, besinnen, overleggen, betragten, overwegen. |
melaatsch, of malaatsch. sie malaatsch en lepreus. |
melaatsch-huys. sie malaatsch-huys en leprooshuys. |
melaatsch-huys regenten. sie malaatsch-huys regenten en leproos-huys regenten. |
melaatschheid, of malaatschheyd. sie malaadschheyd, en lepra. |
melancolie, swart bloed, of swart sap, of swarte gal: wanneer het bloed dikagtig en swart verbrand is, daar uyt komt dikwijls (melancholie) swaarmoedigheyd, droefsinnigheyd. |
melancolijcq, swart-bloedig, swart-sappig, of swart-gallig. Melancolijcq, swaarmoedig, droefgeestig. |
melanze, dol-appel-kruyd. sie verangere. |
melioramenten, verbeteringen, gedaane kosten, |
| |
| |
die iewers an gedaan zijn om het selve te verbeteren. |
melioratie, verbetering. |
melioreren, verbeteren. |
melisse, of melyssophyllon, byen-blad, is een kruyd of kleyn heesterken met vierkantige steelen, de bladeren zijn redelijk breed, swartagtig groen van verwe, wat gerimpelt en rouwagtig, lieflijk van reuk. Rond om de steelen wassen ook sommige huyskens of knoopkens, kransgewijse of wervels gewijse staande, uyt de welke witagtige bloemkens spruyten. Het saad is kleyn swartagtig: de wortel is van veel veselingen gemaakt. |
melodie, soetluydigheyd, soet geluyd, sang-gekweel. |
melodieus, soetluydig, dat is, ’t geen angenaam is om te hooren. |
membrane, een vlies. |
membrum, een lid. |
memorabel, gedenkwaardig. |
memoriaal, kladboek, gedenkboek, onthoud-boek, daar men ten eersten iets inschrijft om het selve niet te vergeeten. Memoriaal, gedenkteken. |
memori-briefken, gedenk-briefken, daar men iets op geschreven heeft om te onthouden. |
memorie, geheugenis, gedagtenis, gedenkenis, onthouding. |
memorien, saaks gelegentheyds verhaalschrift, dat is een geschrift, inhoudende een kort verhaal vande gelegentheyd van een saak. By memorien en advertissementen van regten, by saaks gelegentheyds verhaalschrift en aanwijsinge van regten, of, by saaks gelegentheyds |
| |
| |
verhaal en bevestingen van regten. Een geschrift waar in in ’t kort de gelegentheyd vande saak verhaalt word, en de selve met wetten bevestigt en vast gemaakt. |
menace, dreyging. |
menaceren, dreygen. |
menage, huyshouding, huyssorg, suynigheyd, huyslijkheyd, raalijkheyd, huysgesin, huysraad. |
menageren, huyshouden, suynig zijn, verspaaren, te raade houden, met omsigt en maat gebruyken. |
menager, huyshouder, huysbesorger. |
meneen, treeken, snoode vonden. |
mendicant, bedelaar. |
menstrue, maanstonden, of maandstonden der vrouwen. Het vrouw volk heeft van 14 jaar af, somtijds krijgt het den een wat eerder somtijds wat laater, tot 45, of somtijds tot vijftig jaar toe, een maandelijke bloedvloeying uyt de baarmoeder wanneer sy niet bevrugt zijn. Maanstonden word het genoemt, om dat het veeltijds alle afgaande maane komt. Of maandstonden, om dat het alle maanden komt: alhoewel het somtijds so vasten streek niet en houd, maar dat het wel komt om de dry weeken. |
mensuur, maat, maatslag. |
mensuratie, meeting. |
mensureren, meeten. |
mentie, melding, vermelding, gewag. |
mentie maaken, melden, gewag maaken, vermelden, gewagen. |
mentioneren, vermelden, melden, gewag maaken, gewagen. |
| |
| |
mercature, koophandel. |
mercantie, koopmanschap. |
mercantist, of mercateur, koopman. |
mercenair, dienstbaar, dienstknegtelijk. |
mercurius, kwiksilver, watersilver, is een bergstof, dewelke uyt het gebergte gehaalt word, en is seer vloeyende als water dog maakt niet vogtig, van verwe so wit als silver, waar van het ook de naam heeft in ’t grieks van hydrargirus, ’t welk so veel betekent als watersilver. Het woord mercurius betekent geen kwiksilver, maar het belieft de stofbranders het selve so maar te noemen. Mercurius, een dwaalster. So noemen de sterrekijkers een van de seven dwaalsterren: welke seven dwaalsterren ten dien opsigt dwaalsterren genoemt worden, om datse niet altijd gelijk de vaste sterren op een plaats an den hemel gesien worden. Mercurius, de handel God, voorstander der koopluyden, voorstander der dieven en bedriegers, der Goden boode. De Heydenen hebben wel een opper God gestelt over alles: maar nevens de selve veel minder Goden, welke sy alle eenig bewind of, voorstanding over allerley saaken by na toe schreven, de eene over dit de ander over dat: even als die vande roomse Godsdienst in alles by na eenige heyligen stellen, die sy iets toeschrijven. So was desen Mercurius, ge-eert van de koopluyden, om dat sy sik inbeelden, dat hy hunlieder handel bevorderde. |
meridiaan, middags. Meridiaan, middagstreep, middagrond, middagkring. Het middagrond is een uyt de ses groote ronden waar in de waereld-kloot gedeelt word, welk rond middagrond genoemt word, om dat als de son in ons |
| |
| |
half rond tot de top van dese kring komt, het alsdan by ons middag is, en wederom middernagt wanneer de son in het onderste half rond op het midden gekomen is. Dit rond verandert te gelijk met ons na de gelegentheyd van de plaatsen of rijken daar wy in zijn. |
meridie, middag. Meridie, het suite, of soete dat is het aangenaame, en is die streek daar de son des middags is. |
meridionaal, suyter, of soeter. Meridionaale wind, de suyte wind, of soete wind, dat is angenaame wind, dewelke van den middag wayt. De wind, dewelke van tegen over de middag wayt, word genoemt de nortse wind, dat is de straffe wind. Die vander sonnen opgank wayt is genoemt de oogste, dat is hoogste wind. Die van den ondergank der sonnen wayt word genoemt de wegste wind, dat is de veerste wind. |
merite, verdienst, waardigheyd. |
meriteren, verdienen, niet waardig zijn. |
mersone, een tand. |
mesane. sie mezane. |
meschant, snood, schelms, schelm. |
mescontent. sie miscontent. |
mescontentement. soek miscontentement. |
mescontenteren. soek miscontenteren. |
meschief, of meskief, ongeluk, ongeval, gebrek. |
mesnye, of messenye, huysgesin. |
messagie, boodschap. |
messagier, of messelgier, boode, boodschapper, reysende boode. |
messias, besmeerde. Dit is een hebreus woord en betekent het selve ’t geen Christus betekent. soek Christus. |
| |
| |
mesueen, misslagen, misbruykingen. |
mesueren, misbruyken. |
metaal, bergstof, berg-ingewand, bergwerk, dat is ’t geen men uyt de bergen graaft, als goud, silver, koper, yser, enz. |
met compensatie van kosten, met verlijking van de kosten des gedings. siet compensatie van kosten. |
met protest remitteren, met afwijsing wederom senden, met verwerping weder te rug senden. |
metaphysica, na aart-kunde, of na natuur-kunde, of agter natuurkunde. Het word ook overgeset boven aartkunde of boven natuurkunde, even al eens of daar nog eenige kennisse konde zijn boven de kennisse vanden aart of natuur, dat is het geheel al. Daar en boven en betekent het woord meta niet boven, maar na, of agter, en huper beteekent boven; soo dat alsmen boven natuurkunde wilde seggen, so soude men moeten seggen huperphysica, en niet metaphysica. Dog also daar maar een natuur is, en buyten die niets, so kan daar ook niet meer als natuurelijke weetenschap zijn, en buyten die niets. So dat beyde die woorden huperphysica, booven aartkunde, en metaphysica, na-aartkunde, of agter aartkunde, van geen gebruyk zijn. Aristoteles heeft eenige boeken geschreven, dewelke metaphysici boeken genoemt worden: dog ik kan daar niet uyt bespeure, dat hy heeft willen te kennen geeven datter een bove naturelijke weetenschap was: maar hy heeft maar met dat opschrift willen te kennen geeven, dat die boeken, als doe mede behoorde tot de natuurelijke weetenschap, inde rey mosten |
| |
| |
volgen agter de boeken van de natuurelijke weetenschap. De natuurelijke wijsheyd is algemeen en begrijpt onder sik alle konsten en weetenschappen en daarom kanse in veel deelen gedeelt worden. sie physica. |
metempsychose, siel-verhuysing. Pythagoras segt men, dat de siel-verhuysing gelooft heeft en geleert, dat de sielen der menschen na de dood verhuysde in de beesten, de goede sielen in goede beesten, de kwaade in kwaade beesten: maar het selve is een seer malle, en ook onwaare leer. |
methode, leerwijs, een wijse van leeren, leerweg, beleeding, beleed, schik, schiklijk. |
metropool, een hoofdstad, dat is de voornaamste stad van een land. |
metropolitaan, of metropolitaan bisschop, hoofdstads opsiender der gemeente, is de opsiender der gemeente dewelke inde hoofdstad is, en vorders de andere dewelke onder de hoofdstad behooren. |
meubel. siet mobil. |
meubelen, of meubele goederen, roerende goederen, tilbaare goederen, inboel, gelijk huysraad, goud, silver, geld, enz. |
mezane, de agter mast, de agterste mast van ’t schip, of de agter masts-zeyl, het seyl vande agter mast. Op een groot schip zijn dry masten, de groote mast, dewelke by na in ’t midden van ’t schip staat, en de voor mast, en agter mast. |
| |
M. I.
mignardise, liefkoosing, anminnigheyd. |
mignon, een mingenoot, geliefde, troetelkind. |
| |
| |
migratie, verhuysing. |
migreren, verhuysen. |
mijne, gelaat, of uyterlijk gelaat, of uyterlijk wesen. Mijne, een loopgraft, graving, ondergraving. In belegeringe van steden worden dikwijls sulke onderaartse loopgraven gemaakt. Mijne, een berggraving, of bergkuyl, is daarmen eenig bergstof, als goud, silver, yser, steen, koolen, enz. uytgraaft. |
mijnen, of mijneren, graaven, ondergraaven. |
mijter, een opsienders muts. soek insel. |
militair, oorlogsch, krijgs. |
militeren, oorlogen, strijden, bestrijden, bevegten. |
militie, oorlog, krijg. Militie, oorlogsvolk, krijgsvolk. |
milion, of millioen, tien hondert duysent, tien hondert duysentig. |
mineraal, bergstof, bergingewand, bergwerk, is ’t geen men uyt de bergen graaft, als goud, silver, koper, yser, enz. |
mineur, graafmeester, die opsigt over de gravers heeft, of mineur, graver, het sy een die loopgraaven graaft of die in ’t geberge bergstof graaft. |
mineren, graaven, ondergraaven. Mineren, dreygen. |
minime, de minste. Minime, een sangmerk, betekenende een half deel van een sang-maat. |
minoriteyt, minderjaarigheyd, onmondigheyd, dat is de tijd van de eerste jaaren af tot het ses-en-twintigste jaar toe. |
minister, dienaar, bedienaar, dienstknegt. |
ministerie, bediening, dienst. |
ministeriaal, dienaarig, dienstknegtig. |
| |
| |
ministerialiter, dienaarlijk, dienstknegtelijk. |
minueren, minderen, verminderen. |
minute, of minuyte, bewerp, ontwerp van een geschrift in ’t kort, kord inhoud, voorschrift, kladde, kladschrift. Minute, een minderling, oogenblik, een tsestigste deel van een stondof uur. |
minuteren, ontwerpen, een ontwerp doen, in ’t kort schrijven, om het selve daar na breeder uyt te breyden, in ’t klad schrijven, om het selve in ’t net uyt te schrijven. |
minutie, mindering, vermindering. |
mirakel, wonderwerk, wonderdaad. De Godsgeleerden willen dat een wonderwerk sal zijn iets ’t geen tegen of boven de natuur geschied: ’t welk valsch is, want daar en kan niet tegen of boven de natuur geschieden. |
mis. soek misse. |
miscontent, onvernoegt, t’onvreeden. |
miscontentement, ongenoeging, misnoeging. |
miscontenteren, misnoegen, onvernoegen. |
mise, onkoste, uytgift. |
mise de faict, handstelling van regten. |
miserabel, ellendig, deerlijk, jammerlijk. |
miserabele persoonen, ellendige menschen, ellendige luyden, gelijk als sijn sieke en kranke menschen, weduwen en weesen, en andere meer. |
miserabelijk, ellendiglijk, jammerlijk, deerlijk. |
miseratie, ontfarming, erberming, deernis. |
miserere mei, ontfarmt mijn. Miserere mei, dunne darm-pijn, darm-kink, vuyligheyd-spuwing, lank-evel, is een siekte of geweldige pijne inde dunste darmen, dewelke word veroorsaakt door dien de onderste darmen verstopt zijn door dikke en verharde vuyligheyd en over- |
| |
| |
vloed van by een versaamelde winden, waar door de vuyligheyd dewelke behoorde van onder gelost te worden, na boven toe bewogen en ten monde uytgelost word, waar van de naam vuyligheyd spuwing. Darm-kink word de siekte genoemt om datter een kink of dray inde darmen komt. Lank-evel, om datmen groote pijn of evel inde lanken, dat is, ter weersijden des buyks, welke deelen de lanken genoemt worden, gevoelt en gewaar word. |
misereren, ontfarmen, erbermen, deerenis, of medelijden met iemand hebben. |
misericorde, barmhertigheyd. |
miserie, ellendigheyd, ellende, jammer, jammerlijkheyd, deerlijkheyd. |
miskief. soek meschief. |
misse, of mis, wegsending, verlof geeving, aflaating. Het woord misse, of mis, is een bastaart latijns woord, komende van missa, of dimissa, waar onder mogelijk verstaan wierd, est concio, dat is de vermaaning (te weeten tot het volk) is afgelaaten, of is opgehouden, of houd op: welke woorden gesegt wierden tegen de leerlingen van de beginselen des geloof, die nog niet en mogten ten avendmaal gaan. Welk dankmaal of avendmaal dies tijds by de oude gehouden wierd, en nu nog by veele gehouden word ter gedagtenisse van de doot des Behouders. sie eucharistie, dog het woord misse, of mis, en betekent nu niet by de roomse geestelijken een danksegging of gedagtenis maal, of afgelaaten; maar een over selfstandiging, of Godmenschmaaking, dat is in plaats van brood te breeken en om te deelen de drinkbeker van gelijken, dat sy nu neemen so dikwijls en t’elkens als sy wil- |
| |
| |
len een rond stukje brood of meel-gebak, en maaken van het selven (naamentlijk so sy seggen) een mensch, niet alleenlijk een bloot mensch maar een Godmensch, alhoewel het rond stukje meel-gebak het selve is en blijft sonder datter an geschied is eenige de minste verandering, so willen sy geestelijken evenwel dat het verandert is (trouwens sy geestelijken weeten wel beeter) in een Godmensch, om datter in de schrift staat: Dit is mijn lijf: so haast als er den heyliger die woorden over gesprooken heeft. Daarmen klaarlijk bespeuren kan, dat de Behouder maar heeft willen te kennen geeven, en seggen: dit is mijn lijf verbeeldende. Wil men ’t eygentlijk neemen, waar wil men dan met die woorden heen, dewelke Paulus segt: om dat het een brood is, een lijf, zijn wy veele; want wy alle uyt een brood deelagtig zijn. Sijn wy brood deelagtig en maar eenerley brood, so zijn wy geen vleesch deelagtig: maar wy zijn eenes broods deelagtig, soo zijn wy dan geen vleesch deelagtig. En uyt de woorden dewelke Paulus op die selve plaats effen te vooren segt, blijkt het nog klaarder. Sijn de blijde boodschap-schrijvers schriften Gods woord, Paulus schriften van gelijken, zijn Gods woord. De waarheyd is Gods woord so en kan geen tegenstrijdigheden Gods woord zijn. En om dese versierde overselfstandiging goed te maaken seggen de geestelijken maar, het geloove komt uyt het gehoor. Dat is al een sterk bewijs voorwaar om soo groot een ongerijmtheyd en tegenspreeking staande te houden. Wat sal ik seggen: De slegte gelooft alle woord, segt de wijse Koning Salomon; en die spreuk heeft te regt |
| |
| |
plaats in de gemeene luyden van de roomsche Godsdienst: dewijl sy gelooven sonder ondersoeken. Dog segt die selve Koning vorders: Maar de kloeksinnige merkt op. Og of sy alle ook so deeden, sy souden wel haast de waarheyd van die saak ondervinden. |
missive, een sendbrief. |
misterie, een verborgenheyd, geheymenis. |
misticq, verborgen, geheym. |
mitigatie, een versagting, vermorwing, versoeting, rijpmaaking. |
mitigeren, versaften, versagten, vermorwen, versoeten, rijp maaken. |
mithridaat, vergifts tegengift, of tegengift, dit is een geneesmengsel van verscheyde enkele geneeskruyden t’saamen gemengt, en is seer goed tegens vergift, en tegen veel anderen kwaalen. Het woord mithridaat, of liever mithridatus is de eygen naam van een Koning geweest, dewelke men segt, dat door ’t veelvoudig gebruyk van dit tegengift, met geen vergif sik self daar na konde om hals brengen. Dit vergifs tegengift draagt de naam van dien Koning of om dat hy ’t eerst gemaakt heeft, of om dat hy ’t so veel gebruykt heeft. |
mixte, gemengt, vermengt. Mixte, gemengde saak. |
mixtie, een menging, vermenging, een tsaamenmenging van eenige stoffen. |
mixture, een mengsel, een tsaamenmengel van eenige stoffen, ’t zy vloeyende, ’t zy onvloeyende. |
| |
| |
| |
M. O.
mobil, roerig, beweegig. |
mobilair, roerlijk, beweeglijk. |
mobile goederen. sie meubelen. |
mobileteyt, roerlijkheyd, beweeglijkheyd. |
mode, wijs, wijse van doen, sede. |
model, voorbeeld, toonbeeld, bewerp, ontwerp, schets. |
moderateur, middelaar, tusschenspraak. |
moderatie, bemiddeling, maatiging, versafting. |
modereren, bemiddelen, maatigen, tusschen spreeken. |
moderne, hedendags. |
modest, sedig. |
modestie, sedigheyd. |
modificatie, maatiging, bemiddeling. |
modificeren, maatigen, bemiddelen. |
mol, sagt, murw. |
molest, overlastig, verveelend. Molest, overlast. |
molestatie, overlasting, overlast, verveeling, lastigheyd, kwelling. |
molesteren, overlasten, overlastig zijn, moeyelijk vallen, kwellen, bekommeren, lastig vallen. |
molestie, moejelijkheyd, kwellinge, overlast, lastigheyd. |
moliëren, besteeken, tragten, betragten, wroeten, doen. |
moment, oogenblik, dat is het vier-en-tsestigste deel van een stond, of uur Moment, iet gerings. |
mommie. sie mumie. |
| |
| |
momus, een spotter, nijdiger. |
monarch, een heerscher, eenig-vorst, alleen-heerscher, is een by welke de gantsche heerschappy alleen is. |
monarchie, eenes heerschappy, eenes Vorsts gebied, daar maar een Vorst of Heer de heerschappy alleen heeft. |
mondatie. soek mundatie. |
monderen. sie munderen. |
mondificatie. soek mundificatie. |
mondificeren. sie mundificeren. |
moneren, vermaanen. |
monfreer, mijn broeder. |
monitie, vermaaning. |
monodie, een lijkgesang. |
monogram, bewerp, ontwerp. |
monomachie, eengevegt, eenstrijd. |
monopolie, alleenkoop, opkoop, voorkoop, inkoop van eenige waaren om dierte te maaken: ’t welk de kooplieden dikwils doen, om met hun waaren te woekeren. |
monopolieren, alleen koopen, voorkoopen, inkoopen, opkoopen eenige waaren, naamentlijk om duurte te maaken. |
monseur, mijn heer. |
monster, misgeboorte, wanmaaksel, ondier, schrikdier, gedrogt. Monster, een toonsel, staal, proef. |
monster commissaris, wapenschouwer, of volmagt over de wapenschouwing, volmagte wapenschouwer, of volmagte krijgsvolk besigter, is een volmagt van den staat, om wegens de staat te gaan in alle plaatsen, daar die selve krijgsvolk heeft leggen, besigtigen het krijgsvolk, of de oversten al by het selven zijn, en |
| |
| |
of elk overste al sijn volkomen getal van volk heeft, en of het krijgsvolk al elk met sijn behoorelijke wapenen versien is, en of het de wapenen al behoorelijk onderhoud, en ten laatsten mede met een beschouwen of de grenssteden en plaatsen daar het krijgsvolk in besetting legt, met wallen, geschut, kruyd en loot en andere krijgs behoeftigheden wel voorsien zijn. |
monsteren, toonen, wijsen. Monsteren, wapenschouwen, krijgsvolk besigtigen. |
monstering, tooning, vertooning, besigtiging, wapenschouwing. |
monstrantie, soek ciborie. |
monstreus, wangeboortig, misgeboortig, wanstaltig. |
monteren, opklimmen, stijgen, opstijgen, bedraagen, toerusten. |
monture, opklimming. |
monument, gedenkteken, graf, dood-graf. |
moor, een swart, een swart mensch uyt swarten land, of Mauritania. |
moraal, sedig. |
moralijk, sedelijk. |
morion, of morrion, een helm, ysere hoofd-helm, die de krijgsluyden gebruyken. |
mordmaal, of mormaal, een kwaadaartige sweer. |
morisque, swartin, een swart vrouwmensch uyt swartenland, of Mauritania. |
morositeyt, korselheyd, korselhoofdigheyd, geemelijkheyd. |
mort, de dood, dat is de ophouding van leeven, of beweegen. |
mortaliteyt, sterflijkheyd. |
mortel, of mortaal, doodelijk, sterflijk. |
mortier, een steenvijsel. |
| |
| |
mortificatie, dooding, afsterving. |
mortifieren, dooden. |
mosaick. sie musaick. |
mosquet, een roer, schietroer, bus. |
mosquetier, een schutter, roerschutter, of busschutter, of busschieter, busdraager, of roerdraager. |
mostaetse, sie mustaetse. |
motet, een heylig lied, of heylige sang, of heylig gedigt. |
moteur, beweeger. |
motie, roering, beweeging. |
motijf, beweegsel, beweegreden, grondoorsaak. |
motijf van regten, beweeginge van regten is een seker schrift, ’t welk de regtspleegers na ’t sluyten van den gedinge den regter heymelijk overgeeven tot onderregtinge van den selven. |
motsetse, trosdraager, die der krijgsluyden sakken en pakken nadraagt. |
movement, roering, beweeging. |
moveren, roeren, beweegen. |
| |
M. U.
mulcte, een boete, geldboete, verbeurte, breuke, die men om eenige begaane overtreedingen betaalen moet aan den schout. |
mulcteren, boeten, breuken, boete doen geeven, geld-boeten, straffen, met een geld-boete straffen. |
multiplicatie, veelvoudiging, vermeenigvuldiging, vermeerdering. |
multipliceren, vermeenigvuldigen, vermeerderen. |
multitude, meenigte, veelheyd. |
mumie, of mummie, gesmeert mensche vleesch |
| |
| |
of gesalft mensche vleesch. In sommige landen is ’t gebruykelijk dat de doode lighaamen der geenen, dewelke hooge en ansienelijke luyden geweest zijn in ’t leeven, met eenig welriekend boomsap, of eenige andere, welriekende tsaamgemengde smeering besmeert wierden, na datter alvoorens eerst het ingewand uytgehaalt word, en wederom met eenige welriekende kruyden gevult, om niet so haast bederving en verrotting onderworpen te zijn. |
mundatie, reyniging, suyvering. |
munderen, reynigen, suyveren. |
mundificatie, reynmaaking, suyvermaaking. |
mundificeren, reyn maaken, suyver maaken. |
municipaal, stads, plaatselijk. |
municipalen, stads regten, insettingen, willekeuren, wetten die maar alleen dese, of die stad in ’t besonder angaan en raaken. |
municiperen, stads regt geeven, tot burger anneemen, burger-regt geeven. |
munieren, sterken, versterken, sterk maaken, bevestigen, vestigen, bevesten, bewaaren, beschermen. |
muniment, bevestiging, bewijsstuk, beweeringschrift, bescherming. Muniment, een veste, bolwerk. |
munimenten, bewijsstukken, beweeringschriften, bescheyden dienende tot beweering van iemands regt, of geschriften inhoudende bewijsstukken en beweeringen tot regtvaerdiging ende versterking van ieders regt, die elk der dingers in sijn saake overlegt. |
munitie, versterking, vesting, bescherming. |
munnik, eenwooner, eensaam wooner, geestelijk eensaam leever, een sitter, die in een geeste- |
| |
| |
lijke afgesonderde plaats of wooning nevens nog eenige andere geestelijke eensaam wooners woont en sik onthout. |
munus, ampt. |
murmerering, of murmeratie, morring, knorring. |
murmereren, morren, knorren. |
musaick, sangwerk. |
musette, een ruyspijp. |
muscul, een spier, muys, seenuw knuyst. |
musicant, of musicijn, sanger, of singer, maatsanger, die op de konst en na de maat singt. |
musiceren, singen, maatsang singen. |
musicijn. sie musicant. |
musijcq, sangkunst, sangkunde, maatsang. |
musquet. soek mosquet. |
musquetier, soek mosquetier. |
mustatse, knevel, knevelbaart. |
mutatie, verandering, wisseling. |
muteren, veranderen, wisselen. |
mutilatie, verminking. |
mutileren, verminken. |
mutin, oproer maaker, moeyte maaker. |
mutinatie, oproer, moeyte maaking. |
mutineren, oproer maaken, moeyte maaken. |
mutuatie, leening, ontleening, te leen geeving. |
mutuel, onderling. |
mutueren, leenen, te leen geeven, ontleenen. |
| |
M. Y.
myrre, gestolt boomsap, of boomtraan, is het sap of traan, ’t welk uyt een boom in Arabien veel wassende, druypt, wanneer de boom eerst een weynig gekwetst word: welk sap dan |
| |
| |
stolt en hart word, dat men het an klonten kan breeken. |
myrobalanen, welriekende eekels. Dese vrugten wassen in Oostindien op veel plaatsen: het zijn eygentlijk geen eekels maar eer een soort van pruymen, so datmense Indische pruymen soude konnen noemen. Sy worden in die landen daarse wassen geheel rijp zijnde gegeeten, en zijn soet en angenaam van smaak: maar die hier gebragt worden, worden onrijp geplukt en daarom zijnse wrang en sarp. De boomen daarse op wassen zijn so groot als pruymboomen. |
mysticq, geheym, verborgen, verhoolen, Godgeheym. |
mysterie, geheymenis, verborgentheyd, verholentheyd. |
| |
N. A.
na advenant, na gevolg, by gevolg, na andeel, na evenmaat. |
nampten, te borde gebragt geld, angetelt geld onder borgtogte. sie namptiseren. |
namptiseren, handvullen, handvulling doen, te borde brengen, opschieten, dat is, geld aan iemand tellen of geeven onder borgtogte van het selve wederom uyt te keeren, in gevalle na bewesen word, datter den ontfanger niet toegeregtigt was, of datter een ander geregtiger toe was, of eenige penningen, daar dingtaal om gevoert word, den eyscher onder borgtogt ter hand stellen, tot dat de saak by eynd -oordeel afgedaan werd. |
namptissement, handvulling, te bord brenging, opbrenging. sie namptiseren. |
| |
| |
narratie, vertelling, verhaaling. |
narreren, vertellen, verhaalen. |
natie, een volk, landsvolk, inboorling. |
nationaal, volks, landvolks, inboorlings, of nationaal, gemeen alle volkeren. |
nationaal synode. soek synode nationaal. |
nativiteyt, geboorte. |
naturalist, aartkundige, aartkenner, of natuur kender, die veel dingen in den aart of natuur ondersogt en kennisse van heeft bekomen. |
naturel, of naturalijk, aartig, angeboore, of ingeboore, ingemaakt, in den aart, eygentlijke, regte. |
natureren, na aarten. |
natuur, den aart, den ingeplante aart van alle ding. |
natuurlijk, aartelijk, na den aart, of in den aart, eygentlijke, regte, angeboore, of ingeboore, ingeplant. |
natuurlijk kind, speelkind, onegtkind, ’t welk van twee vrye luyden buyten egte staat geteelt is. |
natuurlijk saad, teelsaad. |
naufragie, schipbreuk. |
navigabel, vaarbaar, beseylbaar. |
navigatie, schipvaart, seevaart. |
navigeren, scheepvaaren, varen, ter see vaaren. |
| |
N. E.
nebuleux, nevelagtig, wolkagtig, mistig, duysteragtig. |
necessair, noodsaakelijk, noodig, noodwendig. |
necessair jurament, soek jurament necessair. |
necessiteyt, noodsaakelijkheyd, noodwendigheyd. |
| |
| |
necessiteren, noodsaaken. |
necromantie, tovery, of swarte konst, dood-waarseggery, dat is waarseggery of voorsegsegging van de dooden of gestorve menschen, so men malkander wijs maakt, even al eens of men de dooden uyt het graf konde doen komen om ons antwoord op onse vraag te geeven en ons toekomende dingen te voorseggen. ’t Is so veel die dingen zijn nu al verdweenen, en die meenigerley bedriegeryen ontdekt. |
necteren, knoopen, hegten. |
negatie, ontkenning, logening, beneening. |
negatif, ontkennig, logenig, beneenig. |
negatoire actie, een ontkennende antaal, antaals ontkenning: waar by iets ontkent en gelogent word. |
neger, swart. sie moor. |
negeren, ontkennen, logenen, beneenen. |
negligent, versuymig, onagtsaam, nalaatig, agteloos. |
negligentie, nalaatigheyd, versuym, onagtsaamheyd, verwaarloosing, agteloosheyd. |
negligeren, versuymen, verwaarloosen, veronagtsaamen, veragteloosen, nalaaten, nalaatig zijn. |
negotiant, handelaar, koopman. |
negotiatie, of negotie, koophandel, handeling, beslag, omslag, onderwind. |
negotie, sie negotiatie. |
negotieren, handelen, handel drijven, verhandelen, koophandelen. |
negromantie, sie necromantie. |
nequitie, fieltery, guytery. |
nerveux, seenuwagtig. Nerveux, kragtig. |
netto, effen, effen so veel. |
| |
| |
neuter, of neutraal, onsijdig, geenerley. |
neutraal. sie neuter. |
neutraliseren, onsijdig stellen. |
neutraliteyt, onsijdigheyd. |
| |
N. I.
nieuwe stijl, na de nieuwe tijd-rekening. sie stylo novo. |
nihil, niet, niets, niet met al, niets ter waereld. |
nihil op ’t request, weygering op ’t versoekschrift, niet met al op ’t versoekschrift. Wanneer iemand by versoekschrift iets versoekende word afgewesen, so word er op des selfs kant geschreven nihil, dat is, niets, of niet met al. |
nihilipenderen, versmaaden, niet agten. |
nil. sie nihil. |
| |
N. O.
nobel, edel, adel, een edel mensch, die van edele ouders gebooren is. Die eygentlijk en te regt edel is sie in het woord ignobel. |
nobiliteren, edel maaken. |
noblesse, edelheyd, of den adel. |
nomber, getal, tal. |
nombreren, merken met tal letters, met tal letters teykenen, talmerken. |
nombreux, getallig, veel in ’t getal. |
nomenclator, benaamer, naamnoemer, naamstemmer. |
nominatie, noeming, benaaming. |
nomineren, noemen, benaamen, naamgeeven. |
nominatijf, noemend, noemer. |
| |
| |
nompareilje, onvergelijkelijk, sonder weergade. |
nonchalant, onagtsaam. |
noodsaakelijke affairen, noodsaakelijke dingen, dringende saaken. |
norme, maat, voorbeeld. |
nota bene, merk wel, let wel. |
notabel, merklijk, ansienlijk, anmerkens waardig. |
notaris, een openbaar schrijver, beamtschrijver, bondschrijver, of verbondschrijver, een openbaar schrijver is die by de land-overheyd werd toegelaaten sijn schrijfampt te oeffenen, in ’t schrijven van handelingen en verbonden. |
notatie, betekening, naamduyding. |
note, teken, merk, kenteken. |
noteren, anteykenen, letten. |
notificatie, bekentmaaking, verwittiging. |
notificeren, bekent maaken, doen weeten, verwittigen. |
notifiëren, kundig maaken. |
notionaal, kenlijk. |
notitie, anteykening, kundschap. |
notitie van stukken, anteykening van stukken, of een anteykening van de gedingschriften, dewelke men in een regtsaak wil overleggen tot bewijs om sijn regt vast te maaken. |
notoir, kenlijk, blijkelijk, kenbaar, merkelijk. |
notule, teykenschrift, merkschrift, antekening, merk. |
novalien, nieuwe angewonne landen, drieslanden, zijn landen die met bedijkkinge en droogmaakinge, of met anspoelinge van kley en slik angewonne worden. |
| |
| |
novateur, vernieuwer, nieuw maaker, nieuwgesinde. |
novatie, vernieuwing. Novatie, schuldvernieuwing, verandering van een voorgaande schuld in een andere schuld verband. |
november, slagtmaand. Dese maande is de elfde maand des jaars, en heeft sijn naam van het slagten der beesten te weeten ossen en verkens, de welken in dese tijd geslaagen worden in voorraad tegens de winter. |
noviteyt, nieuwigheyd. |
nourriture, voedsel. |
nouvelles, nieuwe tijdingen, nieuwigheden. |
| |
N. U.
nubileux, sie nebuleux. |
nuditeyt, naaktheyd, blootheyd. |
nugatie, boert, beuseling. |
nugeren, boerten, beuselen. |
nul, niets, nietig. Nul en van onwaarde, nietig en van onwaarde. |
nulliteyt, nietigheyd. Nulliteyt, een wesentlijk versuym in een regtssaak. |
numeratie, telling. |
numeri, telling, of getal. Het vierde boek der schrift word soo genoemt, om datter het getal der kinderen Israels in verhaalt word Int hebreus wordt het genoemd ספרבמדבר, sepher bemidber, het boek inde woeste plaatse, welk woord bemidber het vijfde woord van het begin des boeks is. Het word ligtelijk in ’t hebreus so genoemt, om dat de telling in de woeste steen of plaatsen geschiede. Het word ook genoemt het vierde boek Mosis, even al eens of Moses, de schrijver van dit boek soude geweest zijn, daar uyt de boeken self het tegendeel genoeg- |
| |
| |
saam kan beweesen worden. Dog so men het soude willen noemen om datter van Mose in gehandelt word so en is het niet het vierde boek Mosis, maar het derde: om dat in het eerste boek der schrift van Mose niet gesprooken word. Het woord numeri is een latijns woord en dat laatmen in ’t neerduyts onovergeset staan even al eens oft onoversettelijk was, en of men niet soude konnen seggen, het boek der tellinge, of het boek des getals, ’t welk de gemeene luyden beter verstaan konnen. |
nunciatie, verkondiging, ansegging, boodschap. |
nuncupatie, noeming, anspreeking, segging. |
nuncuperen, noemen, anspreeken, seggen. |
nundine, markt, jaarmarkt. |
nundineren, markten, jaarmarkten, jaarmarkt houden. |
nutatie, knikking, wenking, knikking met het hoofd. Nutatie, wankeling, schudding, davering, overhelling. |
nuteren, knikken, knikken met het hoofd, wenken. Nuteren, wankelen, schudden, daveren, twijffelen, overhellen. |
nutritie, voeding. |
| |
N. Y.
nymph, of nymphe, een breyd, of bereyd, verloofde maagd, die bereyd is (waar van sy ook de naam heeft van breyd) om een houwlijk met die, an welk sy sik verlooft heeft, an te gaan. Nymphe word ook genomen voor een uytmuntende maagd, of Godin, gelijk de Heydenen veele sodaanige versiert hebben. Nymphe, behoud dogter, of schoon dogter, een soons vrouw. Nymphe, de beytel, of ’t voorste |
| |
| |
scherp des ploegysers. Nymphe, een gesternte genoemt de maagd. Nymphe, een soort van kreeften. Nymphen, eerst gedaant krijgende byen, of jonge byen, of jonge andere bloedeloose beestjens, die eerst gedaante krijgen. Nymphen, de vleugels van ’t vrouwelijke teellid, dewelke komen effen onder de lippen des teellids by de spleet. |
nymphea, waterroos, seebloem, of meer bladeren, is een kruyd ’t welk in ’t water wast met groote breede en by na ronde bladeren, en groote witte bloemen. Dog daar is vierderley soort van water roosen. De eerste soort is met witte bloemen, en groote breede en by na ronde bladers. De tweede soort is met geele bloemen, en wat langwerpiger groote bladers. De derde soort is met geele bloemen maar kleynder, en ook van bladeren veel kleynder als de tweede soorte. De vierde soorte is ook met witte bloemen maar ook kleynder als de eerste soorte, en ook kleynder van bladers. |
| |
O. B.
obambulatie, omwandeling. |
obambuleren, omwandelen. |
obedient, gehoorsaam, onderdaanig. |
obedientie, nakoming, gehoorsaamheyd, onderdaanigheyd. |
obedientie verklaaren, nakoming verklaaren, of nakoming belooven. |
obedieren, nakomen, als iemand iets belast word, dat hy belooft dat na te komen. Obedieren, gehoorsaamen, gehoorsaam zijn, onderdaanig zijn. |
| |
| |
obfirmatie, vasthouding, verstokking, vaste bevestiging. |
obfirmeren, vasthouden, hardneklijk op een ding staan blijven, verstokken, vast bevestigen. |
object, voorwerp, grond, voorwerpsel. |
objecteren, voorwerpen, opwerpen, tegenwerpen, verwijten. |
objectie, tegenwerping, voorwerping, opwerping, verwijt, voorstelling. |
objicieren, tegenwerpen, voorstellen, voorhouden, verwijten, voorwerpen. |
obiter, ter loop, in ’t voorby gaan. |
oblatie, anbieding, opdragt, overgeeving, toebrenging. Oblatie, een vrywillige gifte, dewelke ten Godsdienst overgegeeven en geheyligt wierd. sie offer. |
oblectatie, verlustiging, verheuging, vermaak. |
oblecteren, verlustigen, verheugen. |
obligatie, een verbintenis, schuld-verband, verbinding, schuldkennis, schuldbrief, handschrift, bondschrift, verpligt-schrift. |
obligeren, verbinden, verpligten. |
oblique, scheef, schuyn. |
oblivie, vergeeting, vergeetenheyd. |
oblivieux, vergeetelijk. |
obmissie. sie omissie. |
oborieren, ontstaan. |
obreptie, insluyping. |
obreptie en subreptie. soek subreptie en obreptie. |
obreptijf, ter sluyp. |
obreptijf en subreptijf. sie subreptijf en obreptijf. |
obsceen, ongeschikt, slordig. |
obscuur, duyster, donker. |
| |
| |
obscureren, verdonkeren, verduysteren. |
obscuriteyt, duysterheyd, donkerheyd. |
obsecratie, smeeking, bidding. |
obsecreren, smeeken, bidden. |
obsequeren, onderdaanig zijn, gehoorsamen, gehoorsaam zijn, gedienstig zijn. |
obsequentie, onderdaanigheyd, gehoorsaamheyd, dienstbieding, gedienstigheyd, dienstvaardigheyd. |
observantie, of observatie, gebruyk, gewoonte, waarneeming, onderhouding, opmerking, gadeslaging, eerbiedigheyd. |
observeren, onderhouden, waarneemen, gade slaan, anmerken, gebruyken. |
obside, belegering, beleg. |
obsignatie, versegeling, bemerking. |
obsigneren, versegelen, merken. |
obstacul, hinderpaal, hinder. |
obsteren, tegen staan, in de weg staan, verhinderen, beletten. |
obstinaat, hartnekkig, stijfsinnig, wrevelmoedig, krijgelig. |
obstinatelijk, hartnekkelijk, stijfsinniglijk, wrevelmoedelijk. |
obstinaatheyd, hartnekkigheyd, stijfsinnigheyd, wrevelmoedigheyd, krijgelheyd. |
obstinatie. sie obstinaatheyd. |
obstructie, verstopping, stopping, toesluyting. |
obstrueren, verstoppen, stoppen, toesluyten. |
obtestatie, betuyging. |
obtesteren, betuygen. |
obtentie, verwerving, verkrijging. |
obtineren, verkrijgen, bekomen, verwerven, behouden. |
| |
| |
obtingeren, gebeuren, geschieden, te beurt vallen, verkregen werden. |
obtrectatie, lastering, schelding. |
obtrecteren, lasteren, schelden. |
obtruderen, opdringen, opwerpen, tegenstooten, met gewelt doen neemen. |
obtrusie, opdringing, opwerping, tegenstooting. |
obventie, tegenkoming, ontmoeting. |
obvenieren, tegenkomen, te gemoet komen, ontmoeten, overkomen, toekomen, gebeuren, geschieden. |
| |
O. C.
occasie, gelegentheyd, voorval. |
occasioneren, gelegentheyd geeven. |
occident, west of wegst, dat het wegste, of veerste is, ondergang, daar de son onder gaat, of daar de son op sen wegste, dat is, veerste van ons gaat. |
occidentaal, westwaarts, of wegstwaarts, dat is na het veerst. |
occidentale wind, de weste wind, dat is de wegste wind of veerste wind, dewelke van den ondergang der sonnen wayt. De wind die van der sonnen opgang wayt, word genoemt de ooste wind, of hoogste wind: die van den middag wayt word genoemt de suyte wind, of soete, dat is angenaame wind: die van tegen over de middag wayt, word genoemt de nortse wind, dat is straffe wind. |
occluderen, toesluyten. |
occlussie, toesluyting. |
occulte, verborgen. |
occulteren, verbergen. |
| |
| |
occupatie, inneeming, voorkoming, ontlediging. Occupatie, besigheyd, bekommering. |
occuperen, inneemen, ontleedigen, onledig maaken, te vooren beslaan en inneemen, voor een ander neemen, voorkomen. Occuperen, letten, beletten, verhinderen, belet zijn. Occuperen, besig zijn, bekommeren, agterhouden. |
occuperen door een procureur, sijn regtsaak door een gedingbesorger laaten voorstellen en beschermen, of sijn regtsaak door een gedingbesorger laaten waarneemen. |
occurrentie, ontmoeting, tegenkoming. |
occurreren, ontmoeten, gemoeten, vookomen, tegen komen, bejegenen. |
october, wijnmaand. Dese maand is de tiende maand des jaars. In dese maand word den druyf getreden, waar uyt dat edele nat de wijn voort komt, waar van dese maand sijn naam heeft bekomen. Saadmaand, of Saaymaand wordse mede genoemt, ter oorsaake, dat men in dese maand het land wederom met saad besaayt. Aarselmaand, alsoo genoemt, om dat het jaar alsdan voornaamentlijk aarselt, of agterwaarts gaat. |
octroy, gunning, vergunning, verleening, verlof, gunst, gunstbrief van ’s lands ovrigheyd, waar by iemand iets toegestaan en vergunt word. |
octroyeren, vergunnen, verleenen. |
oculair, oogschijnelijk, schijnbaarlijk, sigtbaar, oogsienlijk. |
| |
O. D.
ode, een eerdigt, lofsang. |
odieux, haatig. |
| |
| |
odieuselijk, haatelijk. |
odieusiteyt, haatelijkheyd, hatigheyd. |
| |
O. E.
oeconomie, huyshouding, huyshouwkunde. |
| |
O. F.
offenceren, beledigen, leed doen, verongelijken, beschadigen, kwetsen. |
offenderen, stooten, tegen stooten, of anstooten, offenderen, tegen komen, op de weg vinden. Offenderen, missen, mishandelen, iet misdoen. |
offendicule, een anstoot, argernis. |
offensie, belediging, leed, verongelijking, kwetsing. Offensie, versteuring, belging. Offensie, sonde, misdaad. Offensie, anstooting. |
offensijf, beschadigend, vyandlijk, beschadigender wijs. |
offensijf en diffensijf, beschadigende en verdaadigende, beschadigender wijse en verweerender wijse, of anleggende en verweerende. |
offer, anbieding, bieding, voordraaging, toebrenging. Offer, offerhande, of oblatie, een gifte, gaave, of geschenk, ’t welk toegebragt en geheyligt wierd tot den Godsdienst. Hebr. מנחה, mincha, een brenging, toebrenging, gifte, of gaave: komt van כחהּ, nacha, heeft gebragt, heeft toegebragt: word alsoo gesegt om dat de gaave gebrage wierd tot het huys Gods en aldaar geheyligt wierd. Of קרבן, korban, nadering, toegaaning, en word mogelijk de gifte of gaave, alsoo genoemt (want de Joden hebben al een wonderlijke wijs van spreeken) om dat men met de gifte naderde en |
| |
| |
toeging ten huyse Gods: komt van קרב, karab, heeft genadert, is toegegaan. Of תּרדמה, therouma, verheffing, verhooging, opheffing, anbieding, dog een gifte, vrywillige gifte of gaave willen sy Joden dat het ook sal betekenen, komt van רןם, roum, hoog zijn, verheven zijn, opgeheven zijn, ’t schijnt ook te betekenen aanbieden, om dat de aanbieding, of angeboode gifte in ’t overgeeven opgeheven wierd. Of בשׁאת, niset, draaging, toedraaging, indraaging, een gifte of gaave, komt van נשׁא, nasa, heeft gedraagen, heeft ingedraagen, heeft toegedraagen: en word de gifte of gaave (loof ik) so geheeten, om datse ten huyse Gods gedraagen wierd. Offer, offerhande, of oblatie dan was allerley gifte of gaave, diemen ten Godsdienst heyligde. En voorders is offer, offerhande, of slagt-offer, een slagting, beest-slagting, dat is als een beest geslagt wierd en geheyligt tot den Godsdienst. Hebr. רבח, zebach, een slagting, komt van רבח, zabach, heeft geslagtet. Men pleeg by outs beesten te slagten, en geslagt zijnde God toe te heyligen, dat is, sy wierden vande geestelijken of heyligers, ten deele gegeeten, en ten deele verbrand. |
offeren, voorhouden, voordraagen, bieden, anbieden, toebrengen. Offeren, vrywillig geeven, of een vrywillige gift ten Godsdienst heyligen. Offeren, slagten, beestslagten, naamentlijk tot den Godsdienst. Het woord offeren en heeft de twee laatste betekenisse niet, want inde grondtaal staan besondere woorden, van welken de geestelijken niet een in ’t nederduyts oversetten, maar men neemt slegts een bastaart la- |
| |
| |
tijns woord of twe, gelijk offeren, offer of offerhande, en daar en vult men de heele nederduytse oversetting der schrift mede. Ik weet niet hoe sik de Godsgeleerden niet schaamen, dat sy sulks doen. |
offereren, anbieden, toedienen, opdraagen. |
offerering, anbieding, opdraaging. |
offerhande. sie offer. |
officie, een ampt, pligt, bediening. |
officier, een amptman, amptenaar, die eenig ampt bedient, of eenige bediening heeft. Officier, de schout, of schuldregter. |
officieus, pligtig, pligtelijk, dienstig, gedienstig, gedienstelijk, dienstelijk. |
| |
O. L.
olypodrigo, mengelspijs, mengelmoes, een schotel met veelderley spijse by een. |
| |
O. M.
ombrage, schaduwe. Ombrage, agterdenken, ergwaan, omslag. |
ombre, schaduwe. |
ombrageux, schaduwig, agterdogtig. |
omineux, rampsalig, ongelukkig. |
omissie, nalaating, overslaaning, agterlaating. |
omitteren, laaten, nalaaten, agterlaaten, overslaan. |
omnipotent, almogend, almagtig, ’t welk God alleen is. |
omnipotentie, almogentheyd, almagtigheyd. |
omnipresentie, over al tegenwoordigheyd. |
omniscientie, alweetenheyd. |
| |
| |
| |
O. N.
onderen, golven, of watergolven maken. |
oneratie, belasting, belading. |
onereren, belasten, beladen. |
onereux, lastig, beswaarlijk. |
ongeciviliseert, onbesedigt, onsedig, onbeleeft. |
ongecorrigeert, onverbetert, niet verbetert. |
ongerestringeert, onbepaalt, onbegreepe, onverbonden. |
onguent. soek unguent. |
onpersoneel. soek impersoneel. |
onpersonelijk, sie impersonelijk. |
onwillig decreet, verkooping van goederen tot voldoening van een gewijsde, dat is, een openbaare verkoopinge van een schuldenaars goederen na voorgaande gewijsde, die door de deurwaarders begonnen, ende te hove voltrokken word. |
| |
O. P.
opaac, duyster, schaduwrijk. |
op de bonnefoy an, op het goed geloof an, op het goed betrouwen an. |
operateur, werkmeester. |
operatie, werking, arbeyd. |
opereren, werken, arbeyden. |
opereus, werkig, arbeydsaam. |
opificie, handbagt, ambagt, handwerk. |
operment. soek arsenik. |
opinatie, meyning, waaning. |
opinabel, waanlijk. |
opineren, meynen, waanen. |
opiniatre, stijfsinnig, krijgel. |
opinie, waan, meyning, drift. |
| |
| |
opiniëren, waanen, meynen. |
opinieux, verwaand. |
op-offeren, opdraagen, anbieden, heyligen, toeheyligen. Op-offeren, overgeeven, ten slagting overgeeven, dat is sik self overgeeven om als een beest ten Godsdienst geslagt te worden. sie offer. |
op-offering, opdraaging, anbieding, heyliging, toeheyliging. Op-offering, overgeeving, overgeeving ter slagting. |
oppignoratie, verpanding, te pand setting. |
oppignoreren, verpanden, te pand setten. |
oppilatie, verstopping, stopping, toesluyting. |
oppileren, verstoppen, stoppen, toesluyten. |
opponent. sie opposant. |
opponeren, tegen setten, voorsetten, tegenstellen, wederstaan. |
opportuun, gelegen, bekwaam. |
opportuniteyt, gelegenheyd, bekwaamheyd. |
opposant, verweerder, tegensteller, tegenstrever, tegendinger, tegenweerder, wederstander. |
opposeren, tegenstellen, tegensetten, wederstaan. |
oppositie, tegenstelling, tegenstel, wederstant, tegenweer. Wanneer een gedaagde sik tegen den anlegger in regten tegenstelt. |
oppositie van executie, tegenstelling van uytvoering, tegenstelling tegen de uytvoering van een gewijsde, tegenstelling tegen de panding, pantkeering. |
oppresseren, onderdrukken, verdrukken. |
oppressie, verdrukking, onderdrukking. |
oppugnatie, bevegting, bestrijding. |
oppugneren, bevegten, bestrijden. |
optatie, wensching, begeerte. |
| |
| |
opteren, begeeren, wenschen, kiesen, verkiesen. |
optica, gesigtkonst, sigtkunde, schouwkonst. Een konst om het gesigt met werktuygen te helpen, datmen op allerley wijse beter, scherper, en veerder sien kan. |
optie, keur, kiesing, wensch, begeerte. |
opulent, rijk. |
opulentie, rijkheyd, overvloed. |
opuscule, een werkje, of werkske. |
| |
O. R.
oracul, Godspraak, hemelspraak, vraagbaak. By alle heydense volkeren niet alleen, maar ook by de Joden, is in gebruyk geweest Godspraak: dat is een antwoord van God (gelijk men van de Joodse segt) of van de boose geest (gelijk men van de Heydense segt) op een voorgestelde vraage. De antwoorden sijn altijd geweest duyster en dubbelsinnig, so datmense altijd tweesins na dat de saak kwam uyt te vallen, konde uytleggen. De heydense Godspraaken houwen op, en zijn verdweenen doe de gemeene luyden vernamen, dat het bedriegeryen der geestelijken waaren, die sy winstshalven pleegden. Waarom dat de Joodse ophoud, dat wilde ik wel, dat my eens een Joode seyde: mogelijk soude het op de selfde reden uytkomen: of ik meen altoos dat ik hem sou konnen bewijsen, dat het op de selve rede soude uytkomen. |
orage, of oragie, storm, onweer. |
orateur, redenaar, redenvoerder. |
oratie, rede, redenering, redening. Oratie, een gebed. |
orbiculair, rond. |
| |
| |
ordinaire pene. sie pene ordinair. |
ordinaris, gewoonelijk, gemeenelijk. |
ordinantie, of ordinatie, een schikking, bestelling, geschiktheyd. |
ordineren, beschikken, bestellen, toerusten, bereyden, gereed maaken. |
ordoyeren, besmetten, beslijken, vuyl maaken. |
ordonnantie, een insetting, instelling, keure, willekeur, een insetting is een wet of regt, ’t welk de land-overheyd beveelt, dat onderhouden en agtervolgt sal worden. Een keure of willekeur is, dewelk by een stads-overheyd gewillekeurt werd, agtervolgt te werden. Ordonnantie, een schikking, bevel. |
ordonnantien, insettingen, willekeuren, beveelen. |
ordonnoren, insetten, instellen, willekeuren, schikken. Ordonneren, beveelen. |
ordre, een schikking, schik, stel, bestel. |
ordure, vuyligheyd, slijk, modder. |
oreeste, sie orage. |
oreillon, schutsel. |
oreren, redenvoeren, redeneren. Oreren, bidden. |
orguilleus, hovaerdig, trots. |
orient, oost, of hoogst, opgank, het gewest daar de son in sijn opgaan gesien word. |
orientaal, oostwaarts, of hoogstwaarts, ooster, hoogster. Orientaal, iet besonders, bysonderling. |
orientale wind, de oogste wind, of hoogste wind, dat is de wind, die vander sonne opgank, wanneer de selve na sijn hoogste sal klimmen, wayt. De wind, die van tegen over den opgang wayt, word genoemt de wegste wind, dat is, die van |
| |
| |
de weggang of ondergang der sonnen wayt, of die van dat geweste wayt, daar de son het wegste, dat is het veerste, wederom van ons gaat. De wind, dewelke van den middag wayt, word genoemd de suyte wind, of soete wind, dat is de angenaame wind. Die van tegen over de middag wayt, wort genoemt de nortse wind, dat is de straffe wind. |
orifice, mondgat. Orifice van de maag, het mondgat vande maag. |
origineel, oorspronkelijk. |
orinaal. sie urinaal. |
orine. sie urine, |
orison. sie oratie. |
oriren, spruyten, rysen. |
ornament, verciering, gesmijde, optoying. |
orneren, vercieren, smukken, optoyen. |
orthodox, regtgeloovig, regtsinnig. Welke gesintheyd regtgeloovig of regtsinnig is, kan niemant seggen, want elk wil regtsinniger als de andere zijn: en elk veroordeelt den ander. Hoe kan dan iemant, daarse alle zijn met eygen liefde beseeten, een ander veroordeelen met rede. |
orthographie, spelling, of boekstaaving, regtschrijving, standtekening, platte lijfbeelding. |
| |
O. S.
ostage, of ostagie, pand, gijseling. |
ostagier, pandsman, gijselaar. |
ostenderen, toonen, wijsen, vertoonen. |
ostentatie, beroeming, pogging, snorking. |
ostenteren, beroemen, stoffen, poggen, brallen. |
| |
| |
| |
O. T.
otie, ledigheyd. |
otieux, ledig, ydel. |
| |
O. U.
oubliantie, vergeetenis, vergeetenheyd. |
oubliëren, vergeeten. |
oude stijl, na de oude tijdrekening. sie stylo veteri. |
outer, of outaar. soek altaar. |
outrage, leet, spijt. |
outrageren, leet doen, spijt doen. |
| |
O. V.
ovaal, eyrond, eytrek, lankrond, of lankwerpig rond gelijk een ey is. |
ovaals gewijs, eyrondig, eyronds-gewijs, of lankronds-gewijs. |
| |
P. A.
pacificatie, bevreediging. verdraaging. |
pacificeren, bevreedigen, verdraagen, overeen draagen. |
pacificq, vreedig, vreedsaam. |
pagadoor, betaals-heer, penning-meester, |
pagie, een edel-dienaar, edel-knaap, of edel-knegt, of eens vorsten dienaar. De groote vorsten en heeren hebben der edelliedens kinderen tot hun dienaars en volgknegts. De edelluyden hebben maar onedele en geringe luydens kinderen tot hun dienaars en volgknegts. Pagie, een zijde. Pagie van een blad pampier, de zijde van een blad pampier. |
payement, betaaling. Payement, vervul betaa- |
| |
| |
ling, is eenig kleyn geld strekkende tot voorder vervulling van een volle betaaling. |
payeren, betaalen. |
pais, of paix, vreede. |
paisibel, vreedig, vreedsaam. |
palais, een hof, woonhof, een vorstenhof, of huys, of konings hof, of huys. |
palfrenier, een stalknegt. |
palinodie, een weerkeerige weg. Palinodie, een aftogt. Palinodie, een wederroepinge: als men van iemant iets kwaats gesegt hebbende, het selve wederroept, en sijn woorden wederom in den hals haalt. |
pallisade, borstweering, paalwerk, stormpaal, gelijk dikwijls inde wallen van sterke steden gemaakt worden. |
palleren, of pallieren, oppronken, opsmukken, opschikken. |
palloen, soek balloen. |
palpabel, tastbaar, tastelijk. |
palmenteren, sie parlementeren. |
palustre, broekland, modderagtig land. |
panurge, loos, doortrapt, albeschik, moeyal. |
parabel, een gelijkenis, sinnebeeld, gelijkspreuk, versiering. |
parade, optopsel, oppronking, glimp. Parade, vertooning, optrek. |
paradijs, een hof, of tuyn, lusthof, boomgaard, een plaats vol vrugt boomen, en groene kruydeu. Het woord paradijs, ’t welk sommige houden voor een hebreus woord, sommige voor een tsaam geset grieks woord, word op drie plaatsen inde schrift gevonden: dog word niet overgeset. Voor eerst staat het Luc. 23. 43. alwaar een vande moordenaars tot den Behouder segt, |
| |
| |
Heere gedenkt mijnder als gy in u koningrijke sult gekomen zijn: daar op de Behouder hem antwoord, heden sult gy met my inden lusthof of vermaakelijke tuyn wesen. Komt die versoek vraag en antwoord niet al vry wel over een? de een spreekt van een koningrijk, de ander antwoord van een lusthof of boomgaard. Ten tweede staat het 2 Cor. 12. 4. alwaar Paulus segt, dat hy een soodaanige mensche kent, die genomen is geweest in den lusthof. Dog of het inden lijve, of buyten den lijve, dat weet hy niet, en ik wel, is dat geen wonder: die mensch sijn sinnen liepen (gelijk men segt) wat te veer van honk, of hy liet sijn gedagten wat te wijd en breed afweyden, so datse verdwaalden in soodaanige hof-vermaakelijke dingen, die hy na niet wist te herdenken. Ten derde staat het Openbaaringe Joh. 2. 7. alwaar staat. Die overwint ik sal hem geeven te eeten van het hout des levens, ’t welk in ’t midden vanden lusthof of boomgaard Gods is. De mensch uyt onkunde van het hoogste goed, en uyt onkunde van sijn hoogste geluk, ’t welk bestaat in de kennisse en gemeenschap met dat hoogste goed, versiert so een vermaakelijke plaats of lusthof, of hemel, of koningrijk, waar in hy sijn hoogste geluk stelt: ’t welk uytdrukkelijk tegen de schrift is, dewelke segt dat het koningrijk in ons is, en dat het niet en komt met uyterlijk gelaat: evenwel willen het de menschen al in een uyterlijk gelaat soeken. |
paradijs-vogel, lusthofs-vogel, boomgaarts-vogel of tuyn-vogel. |
paradox, een wonder-spreuk, wonder-reden, wonder-stuk, ongemeen, buyten gemeen. |
| |
| |
paragon, een voorbeeld, staal, uytsteekend, overtreffend, gelijkheyd, gelijk. |
paragonneren, vergelijken, gelijk maaken, effenen. |
paragraphe, byschrijving, beneden schrijving, afdeeling, afdeelsel, deeltje, een omvaanging, of bevanging van een sinspreuk. |
paralel, even wijd, gelijke wijd. |
paralypomena, agtergelaatene dingen, of nagelaatene dingen, dit is de naam van twee boeken der schrift, waar in eenige dingen, self van den beginne af tot de Joodse koningen mede gerekent, verhaalt worden. Dese boeken worden ook genoemt jaar-boeken of tijd-boeken (chronijken.) De Jooden noemense דבריחימים, dibere hamaim, de woorden der daagen. Wie de schrijver van dese boeken is weet men niet, veele meynen datse eenen Esdras geschreven heeft: dog seker en kan men het niet seggen. Het vermoeden van veel geleerde luyden is wel dat hy de gantse schrift soude geschreven en by een versamelt hebben. Het woord paralypomena, ’t welk soo een swaar woord om uyt te spreeken is, laatmen in ’t nederduyts staan: daarmen die twee boeken veel ligter kan noemen jaar-boeken, of tijd-boeken. |
paralysis, lammigheyd, beroertheyd. Dese siekte word veroorsaakt door belet van invloeying der geesten (dat is de dunste deelen des bloeds) in de senuwen of spanaders en spieren: ’t welk dikwijls geschied door koude, dikslijmmige vogtigheyd, waar door de doorgangen ligtelijk verstopt worden. |
paraper, een borstweer. |
paraphe, een merk, teken. |
| |
| |
paraphernale goederen, buyten houwlijks goederen, of behalven breydschats goederen, sijn goederen die een getroude vrouw heeft booven haar breydschat of houwlijks goed, en dewelken sy voor haar eygen self vry houd, en niet en behoeft in de huyshouding in te brengen. |
paraphrase, uytbreyding, omschrijving. |
parate executie, sie executie paraat. |
pardon, vergiffenis, misdaads vergiffenis, strafs vergiffenis, is een gunste of genade van een Vorst, waar door hy de straffe (op eenige misdaad vallende) vergeeft. |
pardon debatteren, brieven van vergiffenis weder spreeken, of brieven van strafs vergiffenis tegen spreeken. |
pardonneren, vergeeven, vergiffenis verleenen. |
pareil, gelijk, even gelijk, diergelijk. |
parenthese, tusschenstelling, tusschenrede, inreding, insetting, inworp, invlying. |
parenteren, bemaagschappen, diensten, uytvaarden, en maaltijden houden over vader, moeder, of andere vrienden. |
pareren, gehoorsaam zijn, gehoorsaamen, onderdaanig zijn. Pareren, schijnen, te voorschijn komen. Pareren, cieren, tooyen, oppronken. |
pareersel, ciersel, optooysel. |
paresse, luyheyd, traagheyd. |
perfum, reukwerk, ruykend goed. |
parfumering, rooking, berooking, doorrooking, doorlugting, ’t welk geschied met eenige welriekend kruyd. |
parfumeren, berooken, doorrooken, doorlugten, iets met eenig welriekend kruyd berooken. |
parfumeur, reukmenger, berooker, reukmaaker. |
pariteyt, evenheyd, gelijkheyd. |
| |
| |
parlement, een hof, raadhof, landraad, raadsvergadering, een geregts hof. |
parlements-heer, raadsheer. |
parlementen, hoven, raadshoven, geregtshoven. Parlementen, bulderen, tieren, raasen. |
parlementeren, raad houden. Parlementeren, van overgeeving spreeken. |
parochiaan, sie parochie paap, of parochie predicant. |
parochie, een wijk, een buurt. De steden voornaamentlijk de groote, worden altijd afgedeelt in wijkken, of buurtten. Dog eenige huysen by malkander op ’t land worden ook een buurt genoemt. Parochie, een buurt, een buurt van huysen die onder een huys Gods, of kerk, behooren, soo wel op ’t land, als in een stad. |
parochie kerk, een buurt-kerk, of buurt-Godshuys, soo wel van een buurt in een stad, als van een buurt op ’t land. In groote steden, die in buurten verdeelt worden, heeft men dikwils in ieder buurt een huys Gods of kerk. |
parochie paap, een buurt-leeraar, die leeraar of verkondiger des Goddelijken woords is van een seker buurt, of wijk. Een buurt-leeraar des roomschen Godsdienst. |
parochie predicant, of parochie prediker, een buurt-leraar, te weten, van de herstelde Godsdienst, of andere gesintheyd. |
parochie preeker, sie parochie predicant. |
parquet, perk. |
parsimonie, spaarsaamheyd. |
partage, deeling. |
partageren, deelen. |
partenier, of partisaen, deelhebber, medestander, genoot, deelgenoot, makker. |
partiaal, sijdig, eensijdig, twistig. |
| |
| |
partialiteyt, sijdigheyd, eensijdigheyd. |
participatie, mededeeling, deelhebbing, deelgenootschap, deelagtigheyd, medegenieting. |
participant, deelgenoot, deelhebber, deelagtige. |
participeren, mededeelen, deelhebben, deelagtigen. |
particulariseren, bysonder maaken. |
particulariteyt, bysonderheyd, naarder berigt. |
particulier, deelig, deels, bysonder, afgedeelt, stukswijs. |
particulier, of particulier man, een gemeen man, slegt man, besonder man. |
particullerlijk, in ’t besonder, besonderlijk, ten deele. |
partie, deel, gedeelte, tegendeel. |
partye, een deel, gedeelte, tegendeel, wederdeel. Partye, dinger, tegendinger. Partye, twister, vyand, vyandig. |
partye advers, tegendinger, die tegen een ander in ’t geding is. Partye advers, een tegenstrijder, tegenstrever, vyand, die iemand tegen staat. |
partye werd geintimeert, de tegendinger werd bekent gemaakt, of de tegendinger werd ontboden. siet intimeren. |
partyschap, sijdigheyd. |
partisaan, sie partenier. |
partitie, deeling, verdeeling. |
partuur, gade, weergade. |
paruyk, gemaakt hoofdhair, hairtoysel, hairekap. Het gebeurt dikwijls wanneer iemants hair, door siekte of anders uytgevallen is, dat hy als dan gemaakt hoofdhair gebruykt. |
parure, bekleeding. |
pas, een stap, schrede. |
| |
| |
pascha, doorgang, doortogt. Het word pascha is een bastaart hebreus woord ’t welk men mede al onovergeset in ’t neerduyts laat staan, even al eens oft een dood sonde was dat men oversettede, Het is Wesens doorgang. En Slagtet de doorgang, of doortogt. En voorders, Dit is Wesen een slagting doortogt: gelijker eygentlijk inde grondtaal, in het boek des uyttogts in ’t 12. hoofdstuk, het 11. 21. en 27. afdeeling staat. Waarom dog of sy geestelijken setten, Het is des Heeren pasche: en Slagtet het pasche; en, Dit is den Heere een paasch-offer. Dat is immers geen oversetten, want de helft by na is bastaart hebreus en latijn Die iets wil oversetten uyt een vreemde taal in een gemeene bekende taal, die moet het alles oversetten gelijk ’t behoort, sonder een woord over te slaan. Wilmen mijn te gemoet voeren, datter niet veel sin in is in die woorden in ’t duyts? Ik bekent gaerne, in de grondtaal is ook niet veel sin: in die bastaart oversetting nog immer so min. Het soude verstaanbaarder zijn, wanneerder inde grondtaal stond: Het is (namentlijk de schaap-slagting) ter gedagtenisse van Wesens doorgang (te weeten) door Haeguppe, of AEgypte, en Slagtet (te weeten het lam of schaap) ter gedagtenisse des doortogts (naamentlijk) door Haeguppe, of AEgypte: en Dit is Wesen een slagting ter gedagtenisse des doorgangs (te weeten) door Haeguppe, of AEgypte. Want dan souder over al een volkomen sin zijn. Dog wat kan ik gebeteren, dat de schrijvers der schrift soo duyster en kreupel hebben geschreven in veel plaatsen, men kan daarom evenwel wel oversetten in ’t duyts, dat geen, dat sy geschreven hebben, hadden sy beter geschreven, men had |
| |
| |
beter konnen oversetten. |
pasch-feest, doorgangs hoogtijd, of de hoogtijd des doortogts, dat is ter gedagtenisse des doortogts. Het woord feest is een bastaart latijns woord en betekent hoogtijd of vyertijd, dat is een dag of eenige daagen die den Heere geheyligt worden. |
paschlam, het lam des doorgangs, of doortogts-lam: dat is het lam of de lammeren, de welke voor ieder huysgesin een, onder de Vorst-godisten (Israeliten) geslagt wierden ter gedagtenis van Wesens doorgang door Haeguppe, of Kommerland (מערים, Mitzraim) wanneer hy de eerste geboorenen der Kommerlanders van de menschen af, tot de beesten toe, sloeg met de dood: en met welker lammer bloed de Israeliten belast wierden, dat sy de beyde posten en boven dorpel des deurs soude besmeeren tot een kenteken, op dat Wesen of de Heere, wanneer hy door AEgypten gaande, en niet wel so veel kennis hebbende, of onderscheid maaken konnende, door de duysterheyd mogelijk vande nagt, om de huysen der Haeguppenaars, van de huysen der Vorst-godisten te konnen onderscheyden, de bederver, dewelke hy by sik had, niet onverhoets in der Israeliten huysen soude senden om te bederven tegen sijn meening als hy gesegt had. Is dat schrijven, gelijk die schrijver van het boek des uyttogts daar schrijft, ook schrijven gelijk van het noyt begonne Wesen, of de eenige, oneyndige, eeuwige God? Voorwaar uyt sijn schrijven kan ik niet sien, dat hy der opregte kennis van gehad heeft. Of hyse gehad heeft, en dat hy slegts om ’t gemeene volks halven so geschreven heeft, daar kan ik niet van |
| |
| |
seggen, ik kan maar oordeelen uyt het geen ik nagelaaten sie. Voorders word dit lam des doorgangs, of dese lamslagting ter gedagtenisse des doorgangs, gesegt te zijn geweest een voorbeeld des Behouders. Dog dat kan ik uyt de Joodsche schriften, of de boeken des ouden verbonds, gelijkse genoemt worden, niet sien of gewaar worden, niet een gevolg ook. Maar dat kan ik er wel uyt gewaar worden, dat die beestslagtingen, en andere vrywillige gaaven van meel, oly, wijn, silver en goud, ook de tienden en andere dingen meer, dewelke ten Godsdienst geheyligt wierden, dat is an de heyligers, of geestelijken, gegeeven wierden, daar toe strekten, dat de heyligers of geestelijken, dewelke ook leeven moeten, wat souden hebben om te eeten en te breeken, en geld om sik kleederen en kostelijkheden tot den Godsdienst te laaten maaken. |
pasch-offer, doortogt slagting, of slagting doorgang als in de grondtaal staat, slagting des doorgangs kanmen ook wel seggen, dat is de lamslagting ter gedagtenisse des doorgangs. Het woord offer is een bastaart latijns word en betekent, bieding, anbieding, voordraaging, toebrenging: de betekenisse van een gifte of vrywillige gifte, en slagting, geeven sy ’t ook, maar dit heeft het eygentlijk niet. In ’t hebreus staat zebach, זבת, dat is in ’t latijn mactatio, en niet offer, en mactatie, is in ’t duyts slagting, naamentlijk een beestslagting. Het woord Pascha komt van pesach, ףסח, dat is doorgang, of doortrekking, of doortogt. |
paspoort, sie passepoort. |
pasquil, of pasquin, een schimp-schrift, steek- |
| |
| |
schrift, schot-schrift, schimp-digt, een geschrift of gedigt waar in iemant beschimpt of bespot, ja ook wel gelastert word. |
pasquille maaker, schimp-schrift maaker, schimpdigt maaker. |
passabel, lijdelijk, verdraagelijk. Passabel, doorgaanlijk, dat is redelijk of tamelijk. |
passade, reysgeld. |
passage, een weg, doorgang, door weg. |
passagier, een reyser, reysiger, voortreyser, doorreyser. |
passato, voorleden, verloopen, vergangen, voorgaand. Passato, vanden voorleden maand, van den verloopen maand. |
passement, een lint, boortsel, ’t welk op een kleed geboort word, dat is op de kant geset of genayt word. |
passemese, anderhalf stap, een dans rey voortgaande een stap en een half. |
passepasse, bedrieging, of guyggelery, bedriegery, of potsemaakery. |
passepoort, een vrybrief, vry reysbrief, vry geleybrief, die men vande land-overheyd versoekt, om op de reys soo te water als te land bevrijd te zijn van den vyand genomen te werden. |
passeren, gaan, doorgaan, verby gaan. Passeren, te boven gaan, overtreffen. Passeren, geschieden, verleenen, verlijden. Passeren, volbrengen, ten eynde brengen. |
passijf, lijdend. |
passie, lijding, hartstogt, sugt, drift, verrukking, ingenomentheyd, sijdigheyd. |
passioneren, verrukken, inneemen, verslingeren. |
pastoor, een hoeder, of harder, schaaphoeder, of schaapharder, die de schaapen hoed, op dat- |
| |
| |
se vande wolf niet soude verslonden worden. Pastoor, hoeder, word ook wel gesegt tegen een leeraar der gemeenten, om dat hy gehouden word als een hoeder der gemeente, die de selve mede tegen alle overlast behoed. |
pastoorschap, hoederschap, schaaphoederschap. |
pastoorschap, hoederschap der gemeente, leeraars ampt, leeraars staat, een gemeent hoeding. |
pastorel, hoederlijk, schaaphoederlijk, of harderlijk, schaapharderlijk, hoederwerk, schaaphoederwerk, of harderwerk, schaapharderwerk. |
pastorye, een dorp-gemeente onder een leeraar, of buurt of wijk-gemeente onder een leeraar of hoeder, een gemeenthoeding. Pastorye, of pastory-landen, gemeent-landen of kerk-landen, zijn landen dewelke an de gemeente of kerk behooren, uyt welkers opkomst de leeraar leeft. Pastorye, sie pastoorschap. |
patas, een jagt, jagtschip. |
patent, open, open gaande, open staande. Patent, of patent-brief, een open brief, de welke inhoud eenig bevel, of patent, een bevel, of bevel brief. |
patenten, opene brieven van de hooge Overheyd, bevel-brieven. |
paternel, vaderlijk. |
pater noster, vader onse. Die twee woorden pater noster zijn de twe eerste woorden in latijn van het gebed des Behouders. Pater noster, een gebede-ketting. Die vande roomsche Godsdienst gebruyken sodaanige gebede-kettingen veel om daar by te gedenken hoe veel gebedekens en getyen dat sy al gedaan hebben, want sy doense by hoopen teffens, en met ieder willense wat verdienen. Pater noster, een handboeye, duym- |
| |
| |
yser. Pater noster, een hijsblok, rakkloot, is een blok of bol daar een radtjen in is, alwaar dan touw door gesteeken word, ’t welk over dat radtjen loopt om te ligter iets te konnen om hoog hijssen of trekken. Het is evenwel seer kwaalijk gedaan, datmen die twee woorden van ’t gebed des Behouders so misbruykt. |
pater van ’t klooster, vader van het geestelijke eensaam woonhuys. sie abt. |
patient, lijder, sieke. |
patienteren, dulden, gedoogen, gedult hebben, lijden. |
patientie, geduld, geduldigheyd, lijdsaamheyd, gedoogsaamheyd. Patientie, hof-suuring, of hof-suuring-kruyd, of saay-suuring, is een kruyd met lange, breede sagte bladeren. De steelen zijn dik en lang, of hoog, somtijds vier, vijf voet, of hooger. De bloeme is geelagtig, en ook de wortel. Daar is al veelderhande soort van suuring, of suuring-kruyd: als naamentlijk. 1. Scherpe suuring, of scherp suuring-kruyd, of lekbladeren, of wilde suuring. 2. Hof-suuring, of hof-suuring-kruyd, is het kruyd dat wy hier beschreven hebben. 3. Water-suuring, of water-suuring-kruyd. 4. Suuring, of suuring-kruyd. 5. Knobbel-suuring. 6. Wilde-suuring, of roomse suuring, of ronde suuring. 7. Alderkleynste suuring, of schaaps-suuring-kruyd. 8. Roode suuring, of rood-suuring-kruyd. Behalven dese agt zijnder nog eenige soorten van suuring, als 1. Spaanse suuring. 2. Aldergrootste berg-suuring. 3. Afrikaanse suuring. 4. Boom-suuring, en word boom-suuring genoemt, om dat het een kleyn boomken is. 5. Italiaanse suuring. 6. Candische suu- |
| |
| |
ring. 7. Zantise suuring. 8. Dry bladerige suuring. 9. Suuring met hauwkens. Al dese soorten van suuring worden in ’t grieks lapathum, λαπαθον, genoemt, ’t welk so veel betekent als ledigende, of ledig maakende, of buyk weekkruyd, kan men wel seggen, om dat sy den buyk week maakten, en leedigen. Sy hebben ook nog de naamen van patich, en surkel. |
patientig, geduldig, lijdsaam, gedoogsaam. |
patientigheyd, lijdsaamheyd, geduld, geduldigheyd, gedoogsaamheyd. |
patientiglijk, geduldiglijk, lijdsaamelijk. |
patres, vaders, oudvaders. |
patria, vaderland. |
patriarch, eerste vader, oppervader, of vorstvader. Onder de Jooden worden eerste vaders genoemt Abraham, Isaak, en Jacob. Onder die vande roomse Godsdienst, zijnder veel geweest, en daar ’t zijn geweest opper-oppersienders der gemeente, en hebben een groot gebied onder sik gehad, en waaren de vorstvaders of oppervaders, of opper-opsienders over al de gemeentens, en opsienders der gemeentens, dewelke onder dat gebied waaren. |
patriarchaatschap, opper-opsienderschap der gemeente, vorstvaderschap. Sodaanige zijnder by ouds vier geweest, naamentlijk te Alexandrien, Antiochien, Jerusalem, en Constantinopelen. Elk van dese vier had verscheyde landen onder sijn gebied, wat angaat het geestelijke. Maar naderhand isser een te Romen gekomen, en die speelt de meester over altemaal, niet alleen in ’t geestelijke maar ook in ’t waereldlijke. |
patrimonial, erfagtig. |
| |
| |
patrimoniale goederen, vrye erfgoederen, erfhave, vaderlijke goederen. |
patrimonie, of patrimonie goed, vaders goed, vaders erf, ’t welk ons van onsen vader nagelaaten word. |
patriot, vaderlander, liefhebber van ’t vaderland, voorstander van ’t vaderland. |
patroonaatschap, voorstanderschap. Patroonaatschap, huysvaderschap. |
patronage, of patronagie, voorstanding, bescherming. Patronage, sie patroonaatschap. |
patroon, voorstander, beschermer. Patroon, huysvader, voorvader. Patroon, een voorbeeld. |
patrocineren, voorstaan, verdaadigen, beschermen, voorspreeken. |
paveljoen, een hutte, veldhutte, die men inde legers gebruykt. |
paus, of papa, vader. Dese naam van vader voert door uytneementheyd, het opperhoofd, opper opsiender, of eerste opsiender der roomse gemeente, als zijnde een geestelijke vader der gemeente, en daarom word hy niet alleen blootelijk vader, maar heylige vader of sijn Heyligheyd genoemt. Maar als men ’t leeven van de heylige vaders na leeft, so zijnder veel die naam niet waardig geweest. De heylige vader word ook gesegt opper-heyliger, (pontifex maximus) en stedehouder des Behouders, hier op aarde. De heylige vaders worden ook gesegt, niet te konnen dwaalen: maar als men door listige, boose vonden en oorlog, tot de heerschappy en waardigheyd komt, en sik met listige boose vonden, en oorlog daar in houd, is dat niet dwaalen? Soo weet ik ’t niet, soo ist my vergeeten. |
pause, ruste. Pause, stilswijging. |
| |
| |
pauseren, rusten, stilswijgen, of een weynig ophouden van ’t geen men doet, gelijk in ’t singen dikwijls geschied. |
pavoys, een schild, oorlogs schild. |
| |
P. E.
pecceren, misdoen, sondigen. |
pecunieel, gelds, geldelijk. |
pecunieele-straffe, gelds-straffe, straf in de beurs. |
pedagoge, leermeester, huys-leermeester, tugtmeester. |
pedant, een kindermeester. |
pedanterye, kinderwerk, leurery. |
pedestaal, de voet van een suyl, suylvoet dat is het alderonderste daar de suyl of pilaar op staat. |
peine, sie pene. |
peletier, een bondwerker. |
pellegrimagie, bedevaart. |
pellegrim, bedevaart-reyser, is een die uyt godvrugtigheyd of uyt een gedaane belofte na de eene of andere plaats, daar een heylig of versierde heylig een opgeregt beeld heft, reyst om het selve te besoeken en an te bidden. Gelijk dikwijls onder die vande roomse Godsdienst geschied, dat sy reysen na den heyligen Jacob van Compostel, of na de lieve vrouw van Lorette, en naar andere plaatsen meer. En als sy dat gedaan hebben, meynen sy datse wondere dingen verrigt hebben. |
penaal, strafwaardig. |
penaal mandement, soek mandement penaal. |
pendanten, oorhangsels: ’t welk zijn of paerlen, of diamanten in goud geset. Dit is een pronksel der vrouwen, ’t welk sy an ’t onderste van heur goude of silvere oorspansels hebben han- |
| |
| |
gen. Het schijnt, dat de vrouwen al vry seer aarten na den aart der sotten, en daarom moetense met die bellen behangen zijn, of sy en zijn niet seer wel te vreeden, en men kander kwaalijk huys me houden, als sy die niet hebben mogen. Sie juweelen. |
pene, of peyne, straffe, breuke, boete. |
pene extraordinair, een buyten gewoonelijke straf, ongesette straf, is een straf die na ’t goed dunken des regters iemand, om een begaane misdaad, daar geen gesette straf toe staat, opgelegt word. |
pene ordinair, een gewoonelijke straf, gesette straf, die op eenige misdaad geset is. |
penetrabel, doordringig. |
penetrant, doordringend. |
penetratie, doordringing. |
penetreren, doordringen. |
penitentie, berouw, leedwesen, leedschap. |
peniteren, berouw hebben, leedweesen hebben. |
pensioen, huurloon, loon, wedde, een jaarlijkse gifte, dienstgaaf. Pensioen, vereering, eergift, schenkloon. |
pensionaris, een loontrekker, is in ’t algemeen een ieder die ampts of bedieningshalven eenig loon van een land of stad trekt tot een vuylnis man, of stilleveeger toe. Pensionaris, tolschuldige, die tol schuldig is. De Heer P.C. Hoofd, nederlandse geschiedenis schrijver set het woord pensionaris in ’t besonder over in sijn boek een loontrekkend raadsman, alhoewel het woord die betekenis niet en heeft: maar ’t heeft hem belieft, het selve die betekenis te geeven, welke ook goed is. Maar om dat die naam so lang is, dunkt my genoeg, datmen ’t overset loonraad, |
| |
| |
raadsman, of hulpraad, om dat de raaden so des lands, als van een stad sodaanig een tot hun behulp neemen en verkiesen. Pensionaris van Holland, loonraad van Holland, of hulpraad van Holland, welkers ampt is, de heeren staaten (zijnde de raaden of hooge overheyd van Holland bestaande uyt de volmagten der ridderschap, edelen en steden) te beschrijven ter vergadering inden Haag, ende inde raads-vergadering alle voorstellingen der saaken, die verhandelt sullen of moeten worden, te doen, de stemmen over de selven te vergaderen, ende na de meeste stemmen het besluyt te maaken over de selven, en ’t geen beslooten is an tekenen, en vorders andere dingen meer, waar in de heeren staaten sijn behulp van nooden hebben. Pensionaris der stad, ’t zy wat stad dat het is, loonraad der stad, raadsman der stad, of hulpraad der stad, des stads raadsman, of des stads hulpraad, dewelke is tot behulp van burgemeesteren, schepenen, en raaden, of vroedschappen, gelijkse in sommige steden genoemt worden, in hun raads-vergaderingen. Ik verwonder my evenwel hoe dat een loonraad, raadsman, hulpraad, raadgeever, of spreeker des raads, die het woord voerd wegens den raad, soo des lands, als van een stad, sik met soo een geringe naam, gelijk pensionaris, ’t welk soo een slegte betekenis heeft in sik selfs, laat vernoegen: voor my ik wilde liever loonraad heeten. |
peragratie, reysing, door reysing, resysing door ’t land. |
peragreren, reysen, door reysen, door ’t land reyen. |
perceptie, begrijping, vatting, bevatting, ont- |
| |
| |
fanging. |
perceren, doorbooren. |
percipiëren, begrijpen, bevatten, vatten, ontfangen, genieten. |
percolatie, doorklensing. |
percoleren, doorklensen, door een seef doen, of door een seef klensen. |
perditie, verlies, verderf, kwisting. |
perdurabel, duursaam, geduurig. |
peregrinatie, reyse, land reysen, uytlandigheyd, uytlandse reyse, of vreemdlandse reysing. |
peregrineren, reysen, landreysen, buyten landsreysen, reysen in vreemde landen. |
peremptie, vernieting, te niet doening, dooding. |
peremptoir, uyteyndig, uytvoerelijk. |
peremptorie, of peremptoorlijk, uyteyndig, uytvoerelijk, te niet doenlijk, vernietiglijk, doodelijk. |
peremptoorlijk, ofte ten principaalen antwoorden, uyteyndig, ofte op de saak self antwoorden, te niet doenlijk, ofte op de saake selfs antwoorden. Dat is, so op de saak self antwoorden sonder te mogen verset voor te wenden, of eenig toeval, waar door de saak selfs sleepende soude worden gehouden, inde saak soeken in te brengen. |
perfect, volmaakt, volkomen. |
perfectie, volmaaktheyd, volkomentheyd. |
perfidie, trouwloosheyd, ontrouw. |
perfum, reukwerk, ruykend goed. |
perfumeren, berooken, doorrooken, doorlugten, met reuk vervullen. |
perfumeur, reukmaaker, reukmenger. |
perfumering, berooking, doorrooking met reukwerk, doorlugting. |
perfunderen, doorgieten, overstorten, overgieten, |
| |
| |
nat maaken, bevogten, of bevogtigen. Perfunderen, vervullen. |
perfusie, doorgieting, overstorting, overgieting, nat maaking, bevogting. |
pericliteren, waagen, in gevaar stellen. |
perijkel, gevaar, nood. |
periculeus, gevaarlijk. |
perimeren, vergaan, te niet doen, vernietigen, dooden. |
periode, omloop, vol looping, uytgang, vol sin, of volle sin, een stip, lid. |
periphrase, omspraak. |
periphraseren, met omspraak voorstellen. |
perissabel, vergankelijk. |
perjure, eedbreeking, meyneed. |
perjureren, valschelijk sweeren, meyneed doen, valschen eed sweeren. |
permanent, vast, bestandig, blijvend. |
permanentie, verblijventheyd, bestandigheyd, volherding. |
permaneren, verblijven, blijven tot den eynde toe, volherden. |
permissie, toelaating, verlof. |
permissif, toelaatiglijk. |
permitteren, toelaaten, verlof geeven. Permitteren, oversenden, overlaaten, overgeeven. |
permotie, beroering, beweeging. |
permoveren, seer beroeren, seer beweegen. |
permutatie, wisseling, mangeling, ruyling, verwisseling, verandering. |
permuteren, wisselen, mangelen, ruylen, verwisselen, veranderen. |
pernitieus, schadelijk, verderffelijk. |
peroratie, besluyting, besluyt, sluytrede, redeeynding |
| |
| |
peroreren, reden sluyten, besluyten sijn reden, reden eyndigen, een eynde van sijn rede maaken. |
perpendiculaar, regtstandig, loot-regt, water-pas. |
perpetratie, bedrijving, doening, daads volbrenging. |
perpetteren, bedrijven, of, iets doen, volbrengen iets. |
perpetuel, geduurig, altijd, altijd duurend. |
perplex, radeloos, verbaast, bedremmelt, beteutert. |
perplexiteyt, verbaastheyd, raadeloosheyd, bedremmeltheyd, beteutertheyd. |
perruque, hairtoysel, hairkap, gemaakt hoofdhair. sie paruyk. |
persecuteren, vervolgen, agtervolgen, navolgen. |
persecutie, vervolging, agtervolging, navolging. |
persequeren, vervolgen, agtervolgen, navolgen. |
perseverantie, volharding, volstanding. |
persevereren, volherden, stantvastig blijven. |
persistentie, volharding, anhouding, byblijving. |
persisteren, by blijven, volharden, anhouden, daar by blijven. |
persisteren hinc inde voor replijk en duplijk op alles, daar by blijven aan wederzijden voor tegenweer en naweer by alles ’t geen gesegt is, dat is, als den eyscher in plaats van tegenweer op des verweerders antwoord en besluyt, en de verweerder in plaats van naweer op des eyschers eysch en besluyt, blijven by het geen sy in hun eerste eysch en besluyt en antwoord en be- |
| |
| |
sluyt den geregts-schrijver, of den regter hebben voor gedraagen, sonder daar iets meer by te doen. |
persisteren voor duplijk, blijven voor naweer by ’t geen gesegt is, dat is, als de verweerder blijft by ’t geen hy den geregts-schrijver, of den regter by sijn antwoord en besluyt heeft voorgedraagen. |
persisteren voor replijk, blijven voor tegenweer by ’t geen gesegt is, dat is, als den eyscher blijft by ’t geen hy den geregts-schrijver, of den regter by sijn eysch en besluyt, tegens den gedaagde gedaan en genomen, heeft voor gedraagen. |
persisteren voor replijk en dupliek, daar by blijven voor tegenweer en naweer by ’t geen gesegt is. sie persisteren hinc inde voor replijk enz. |
personele actie, opspraak regt. soek actie op een persoon. |
personeel statuyt, soek statuyt personeel. |
personeel, of personelijk, self, in eygen hoofde, hoofd voorhoofd, menschelijk. |
personelijkheyd, of personeliteyt, eygenselfsheyd, selfheyd, menschelijkheyd, redelijkheyd, hoedaniglijkheyd, selfstandiglijkheyd, of liever onderstandiglijkheyd. |
persoon, een mom-aansigt, of vermomd-aangesicht. Persoon, een tooneelspeelder, kamerspeelder, of rolspeelder; die op een tooneel vertoont en speelt voor een die hy niet is. Persoon, een uytstekent beeld an een huys of ander gebouw, ’t welk soo afgebeeld word water uyt de mond te spouwen, of eenige andere wonderlijke gebaarden te bedrijven. Persoon, de hoedanigheyd eens mensch, de welke onderscheyd de |
| |
| |
mensch van mensch door staat of gelegentheyd. Persoon, een mensch. Persoon, een onderlinge redelijke selfstandigheyd, of liever onderstandigheyd, Substantia: dewelke is of mensch of geest. De Godsgeleerden gebruyken dit woord inde Godsgeleertheyd, en seggen datter dry persoonen, selfstandigheden, zijn in ’t Goddelijk wesen: daar het gantsche geheel al maar een selfstandigheyd uyt maakt. Dog het selve is seer ongerijmt en ook buyten de schrift: want van al die beteykenissen, die het woord heeft, en isser geen, waar van men sonder tegenstrijdigheyd soude konnen seggen, datter sulke dry in ’t Goddelijke wesen soude konnen zijn: gelijk een ieder, die maar een redelijk oordeel, bevrijd van vooroordeel heeft, ligtelijk merken kan. |
persoonen, menschen, lieden, of luyden. |
perspectijf, doorsigtig, doorschouwig. |
perspectie, doorsiening, doorschouwing, doorkijking. |
perspicieren, doorsien, doorkijken, doorschouwen. |
perspicuiteyt, doorsigtigheyd, klaarheyd, duydelijkheyd. |
perstringeren, bedwingen, overhaalen, doorstrijken, stijf binden, en sluyten. Perstringeren, kortelijk overloopen, in ’t kort iets seggen of schrijven, verblinden. |
persuaderen, anraaden, overreden, vroedmaaken, wijs maaken, of, doen gelooven. |
persuasie, anraading, overreding, vroedmaaking, wijsmaaking. |
pertenderen, voorgeeven. |
pertinaceren, halssterk zijn, hardnekkig zijn. |
pertinacie, hardnekkigheyd, halssterkheyd. |
pertinent, behoorlijk, na den eysch. |
| |
| |
pertinentie, geschiktheyd, schiklijkheyd, behoorlijkheyd. |
pertineren, behooren, toebehooren, anbehooren. |
perturbatie, beroering, ontsteltenis, verstooringe, stooringe. |
perturberen, beroeren, ontstellen, verstooren, stooren. |
pervers, verkeert. |
perversie, verkeering, omkeering. |
perverteren, verkeeren, omkeeren. |
pesant, swaar, gewigtig. |
pessaris, een tapken: dat is een geneesmiddel, gemaakt op de wijse van een tapken of kraantjen, ’t welk in eenige moedersiekte de vrouwen gegeeven word om in heur vrouwelijkheyd te steeken. |
petard, stormstuk, klapper, muurbreeker. |
peters, doopheffers: die jonge kinderen ten doop heffen of houden. |
petit, kleyn. |
petitie, begeerte, eysch, bidding. |
petitoir, rauwe eysch, of eerste eysch: als een eyscher iets rauwelijk en sonder te vooren daar over regt gesprooken te hebben, is eyschende als sijn eygen goed. |
petulant, dartel, brood dronken. |
peupel, volk, het gantse volk. Peupel, ’t graauw, gemeen volk, gespuys. |
| |
P. H.
phantasie, inbeelding, verschijning, gesigte. |
phantasme, voorbeeldsel, spook, gedrogt, of liever een malle inbeelding. |
philosoof, een wijse, wijs man, wijsheyds be- |
| |
| |
minner, liefhebber der wijsheyd, waereld wijse, die in alle weetenschappen ervaaren is, wijsbegeerige, een die begeerig is na wijsheyd. |
philosopheren, wijsheyd begeeren, wijsheyd soeken, van wijsheyd spreeken, redenvoeren. |
philosophie, wijsheyd, wijs begeerte, of wijsheyds begeerte, wijsheyds lieving, wijsheyds beminning, waerelds wijsheyd, wijsbegeerigheyd, of wijsheyds begeerigheyd. |
phiole, een vles. |
phisionomie, ansigtkunde, gedaantkunde, gedaantkunst, is een konst om uyt het aangesigt iets te sien en te voorseggen. |
phlebotomie, aderlaating, of aderopening, ’t welk in sommige siekten en in overvloed van bloed geschied. |
phlegma, slijm, snot. |
phlegmatijk, slijmig, slijmerig, snottig. |
physica, aartkunde, of natuurkunde, natuurkennis, natuur weet, dat is de kennis van natuurelijke dingen. |
phisicq, aartkundig, natuur kundig. |
phisicus, aartkundige, natuurkundige. sie naturalist. |
| |
P. I.
piano, sagt, langsaam. |
piccadille, kleynigheyd, voddery. |
picant, steekelig, steekagtig, netelig, scherp, spits. |
picantig, nijdig, bits. |
piecq, een spiets, of spits, is een lang geweer ’t welk men in den oorlog gebruykt tegen de rijders, op dat die het voetvolk niet souden over rijden. Piecq, een steek, steeker. |
piecque, steek. |
| |
| |
piecqueert zijn, opgebeeten zijn, of nijdig zijn op iemant. |
piecqueren, steeken, noopen. |
piecqueur, een paarde bereyder. |
picqueuren, paarde berijden, dat is de paarden wel afgeregt maaken, dat mense berijden kan. |
paecquetten, steekblad speelen, dat is een spel, ’t welk tusschen twee gespeelt word met speelbladen, elk met twalef bladen, en twalef schieten daar over. |
pieteyt, godvrugtigheyd, godsaligheyd. |
pigmeën, ellemannekens, dwergkens, die men segt te zijn anderhalf of twe voet hoog. |
pilaar, een suyl. |
pillage, roof, buyt. |
pillen, ballekens, genees ballekens, sijn kleyne ronde ballekens van groote als een kleyne erwte, om bekwaamelijk door geslokt te konnen worden, sy worden gemaakt van verscheyde sappen en genees stoffen, en worden in veelderhande siekten en kwaalen gebruykt. |
pilleren, of pilgeren, rooven, plonderen, stroopen. |
pinas, een spiegel-schip, dat is een schip ’t welk agter seer breed is met uytgehouwe beeldwerk verciert. |
pinnant, een muurstijl, tusschen muur. |
pinxter, of pinckster, vijftigste. Het woord pinxter is een bastaart grieks woord afkomende van pentekoste, πεντηκοςή, dat is vijftigste; waar onder dan verstaan word, ημέρα, dat is dag. So dat men met het woord pinxter so veel wil te kennen geeven als vijftigste dag. Dese vijftigste dag was een hoogtijd, of vuyrdag, of heylige dag, dewelke gevuyrt wierd by de Joden, |
| |
| |
en was de vijftigste dag na de heylige dag des doortogts. In ’t hebreus word dese vijftigste, of vijftigste dag, of vijftigste dags hoogtijd, genoemt, חכ שבענת, chag schabunoth, dat is de hoogtijd of vuyrtijd der weeken, naamentlijk die seven weeken, welken na de hoogtijd des doorgangs kwaamen. Het woord pinxter staat al mede in de schrift dog onovergeset; gelijk of het onoversettelijk was, als te sien is in de handelingen der gesanten op het 2. hoofdstuk in ’t begin, alwaar overgeset staat: Ende als den dag des Pinxter (feests) vervult werd. Dat is immers nu geen oversetten gelijk behoort en daar-en-boven voegt men der nog een bastaart latijns woord, te weeten feest, ’t welk inde grondtaal niet staat, tusschen twee haakjens by. Waarom niet overgeset als in de grondtaal staat? namentlijk: Ende als den dag des vijftigste vervult werd. Wilmen seggen dat daar niet veel sin in is, inde grondtaal staat niet meer: en als men er iets wil by doen soo en behoeft men er geen bastaart latijn by te doen, maar goede duytse woorden, en seggen: Ende als den dag des vijftigste dags hoogtijd vervult werd. Dat soude een goede sin hebben en verstaanbaar zijn voor de gemeene luyden. |
pinxter-dag, of pinckster-dag, vijftigste dag, of vijftigste dags hoogtijd. sie pinxter. |
pinxter-feest, of pinckster-feest, vijftigste hoogtijd, of vijtigste dags hoogtijd. sie pinxter. |
pionier, schansgraaver, legerwerker. |
piquant, sie picant. |
piqueren, sie piecqueren. |
piraat, seeroover. |
piramide, een spits gebouw, of spits toorn, een ge- |
| |
| |
bouw ’t welk onder redelijk dik en breed is, maar loopt allangskens naaldspits gewijs om hoog. Soo een gebouw word van sommige genoemt een naald, grafnaald, om datse op de doodgraven opgeregt wierden. |
pistool, een ryroer, een kort handroer, handbus, sinkroer, ’t welk men an wederzijden van ’t paard heeft, en met een hand afschiet. Men maakt er ook wel die soo kleyn zijn dat mense in de sak kan steken. |
pituise, slijm, snot. |
| |
P. L.
placcaat, of placet, een beliefte, begeerte, behaage, bevel, een bevel of begeerte van ’s lands overheyd, een beliefte of behaage van ’s lands overheyd, dat is, ’t geen sy bevelen of begeeren, dat gedaan sal werden, of ’t geen hun behaagt of belieft, dat na gekomen sal werden. Placcaat, een afgekundigt bevel, angeslaage bevel, ’t welk afgekundigt en gedrukt zijnde word an verscheyde plaatsen der stad angeplakt, om openbaarlijk te konnen geleesen worden. Placcaat, een plakbrief, of plakschrift inhoudende eenig bevel, ’t zy een gebod, of verbod van de land overheyd. |
placcaten, belieften, behaagens, of bevelen van ’s lands overheyd. sie placcaat. |
placet, sie placcaat. |
plain, effen, gelijk, vlak. |
plainte, klagt. |
plaisant, lustig, vrolijk, vermaakelijk. |
plaisantie, vermaakelijkheyd, vrolijkheyd, lustigheyd. |
plaisier, vermaak, lust, vreugd, vrolijkheyd. |
| |
| |
plaiseren, vermaak neemen, verlustigen, vermaaken, vervrolijken. |
plaisteren, voeden, weyden. |
plaistering, voeding, weyding. |
plaister, een smeersel, geneessmeersel, is een geneesmiddel, ’t welk men op wonden en sweeringen, enz. legt, op linnen of leer gesmeert zijnde, een smeersel lapje. |
planeet, een dwaalster, sweefster. Daar zijn seven sterren, die dwaalsterren genoemt werden, ten dien opsigte datse niet altijd als de vaste sterren op een plaats gesien worden. |
planeren, schaaven, effenen, slegten, vlak maaken, digt maaken. |
plaveyen, vloeren, bestraaten. |
plauderen, handklappen. |
plausibel, prijsselijk. |
plenipotentie, volmagt. |
plenipotentiaris, volmagtige, volmagtigde. |
plenitude, volheyd. |
pleydoy, geding, dingtaal, saakvoorspreeking, saakbescherming. |
pleyten, dingtaal voeren, dingen, een saak voorspreeken in regten. |
pleuris, sijdewee, sijdsiekte, sijdpijn, of steekende sijdpijn, is een siekte, of liever ontsteeking van het innerlijke ribbe vlies, of van de tusschen ribbige spieren: en word veroorsaakt door overvloedig gallig bloed, ’t welk ligtelijk door dat digte vlies heen dringt. |
pluraliteyt, meerderheyd. |
| |
P. N.
pneumatica, geestkunde, is de kundschap der geesten, of kennisse van den aart of wesen |
| |
| |
der geesten: als van God en de siel des menschen, en van andere geesten so sy er zijn. |
| |
P. O.
podegra, of podagel, voetenvel, voetjigt, is een siekte of pijn, of euvel, dat is plaag inde voeten, welke veroorsaakt word door overvloedige, scherpe vogtigheden, die inde voeten vloeyen en op de senuwen schieten, waar door so grooten pijn, en lammigheyd of strammigheyd in de voeten komt dat men niet gaan kan. |
poeme, een gedigt, sanggedigt, maatgeschrift. |
poenaal, sie penaal, |
poenaal mandement, soek mandement penaal. |
poene, sie pene. |
poenitentie, sie penitentie. |
poeniteren, sie peniteren. |
poësie, digtkonst, of verdigtkonst. |
poëet, een digter, verdigter, of versierder, die wel wat digten, verdigten of versieren kan; sangdigter. |
poëetiseren, digten, dat is iets verdigten of versieren, op maat iets schrijven, sangdigten maaken. |
poeeterye, digting, op maatschrijving. |
poinson, een hairpriem, hairkruller. |
point, of poinct, een stip, een hoofdeel, verhandel stuk. |
pointen, stippen, verhandel stukken, hoofdeelen. |
poincten van officie, verhandel stukken die den regter belast, dat nader moeten bewesen werden. En zijn die verhandel stukken soodanige, als een regter door sijn tussen spreeken den eenen |
| |
| |
of den anderen belast te bewijsen tot nader onderregtinge. |
pointen van officie, ofte difficulteyten openen, de dingers te kennen geeven, datter bewijsen, op welke de gantsche saak drayt, ontbreeken, of de regtspleegers te kennen geeven, datter bewijsen, daar de heele saak op aankomt, ontbreeken. |
police van assurantie, een verseker brief, door welk een gedaane versekering op koopmanschappen en goederen word bevestigt, en na welkers inhoud de versekering geschied. sie assecuratie. |
polieren, schaaven, effenen, glad maaken. |
poligamie, veel wijfschap, veeler houwlijk, dat is, als een man veel vrouwen heeft te gelijk op een tijd: gelijk by oudts plag te geschieden, en hedensdag nog in eenige landen. Dog is het selve by ons om eenige insigten verboden. |
polis, sie police van assurantie. |
polysten, sie polieren. |
polijt, net, glad, beschaaft, gesleepen. |
politica, staatskunde, landbestierings wetenschap. De kunst of wetenschap om een staat, rijk, land of stad wel te bestieren of regeren. |
politijc, burgerlijk, staats, burgerheerschig. Politijc, een staatkundige, regeringkundige: die ervaren is in de heerschappy en bestiering van landen en steden. Politijc, snood, listig, bedriegelijk, doortrapt. Politijcq, een snoode gast, een listige bedrieger, doortrapte guyt. |
politijke ordonnantien, burgerlijke insettingen, of land wetten; die by de land overheyd worden in gestelt. Landregt in Holland. |
politijke regering, lands heerschappy, staats be- |
| |
| |
stiering. Politijke regering, waereldlijke heerschappy, die tegen gestelt word tegen de geestelijke bestiering. |
politijke streeken, snoode vonden, listige bedriegeryen, kwaade streeken, om iemand te misleyden en te bedriegen. |
politie, lands heerschappy, staats bestiering, lands bestiering, stads bestiering, burger heerschappy, burgerheersching, burgerlijke bestiering, burgerschap, burgerstant, burgerlijken stant. |
pollicitatie, een belofte. |
polliciteren, belooven. |
pollueren, besmetten, bevlekken. |
pollutie, besmetting, bevlekking. |
pols, klopping, klop, slag. Pols, de slagader. De slagaders zijn de aders waar an men gewaar worden kan de klopping of vloeying des bloeds, gelijk inde slagader inde narm. |
poltron, een fielt, guyt, bloodhart, guyl. |
pompe, pragt, praal. |
pompeus, pragtig, kostelijk. |
ponderatie, weeging. Ponderatie, overweeging, dat is overlegging, of besinning. |
pondereren, weegen. Pondereren, overweegen, overleggen. |
pondereus, gewigtig, swaar. |
poneren, stellen, setten. |
pontificaal, het geestelijk sede-boek, of kerk sede-boek, waar in de seden, gewoontens, of kerk-bruykingen, welken de roomse geestelijken gewent zijn te gebruyken, geschreven zijn. |
pongieren, vegten. |
pool, des spilseynd, ’t welk ook genoemt word aspunt. Door het midden van elk kloot, die |
| |
| |
men aardklooten of hemelklooten noemt, is een spil, dewelke in ’t latijn axis geheeten word, getrokken, om welke spil die klooten om gedrayt en bewogen konnen worden na de loop der aarde en des hemels, ook word die spil door elke kloot getrokken na gelijkenis eenes spils welke wy ons verbeelden, om welke de aarde en hemel sou draayen en omloopen. De uyterste eynde deses spils, daarse op het boven vlak des kloots uytkomen, wordense genoemt aspunten, of liever des spils eynden: De eene die het noorden anwijst, is des spils noorder eynd, of noorder aspunt, de ander die het suyte of de middag, anwijst, is des spils suyter eynd, of suyter aspunt. Sodaanige spillen verbeelden wy ook in onse gedagten door de aarde en hemel getrokken te zijn, gelijk ik gesegt heb, om welke de selven omloopen. |
popelcy, geraaktheyd, de slag. soek apolexie. |
populair, volkig, gemeensaam, slegtagtig. |
populasse, het volksken, het gemeene volk, of slegte volk. |
populeren, bevolken. |
populeus, volkrijk. |
port, een haven. Port, brengloon. |
portanten, schraagbeelden, waerelddraagers, draagende beelden, zijn mensche beelden, welken in de gebouwen gekromt en gebokt uytgehouwen staan, even al eens ofse het gantsche gebouw met de schouders onderschraagde, en datse door de swaarte gekromt stonden. Waerelddraagers zijn sodaanige beelden, diemen met een waereldkloot op de rug en schouders afbeeld. |
portatijf, draagelijk, draagbaar. Portatijf, een wind speeltuyg, is een speeltuyg, daarmen op |
| |
| |
speelt, hebbende veel loode pijpen, welken door een blaasbalg, die daar an vast is, geduurig vol wind wind geblaasen wordende, een angenaam geluyd geeven. |
porteren, draagen, brengen. |
portie, deel, andeel, gedeelte. Portie, ’t geen geschaft is, of geschaft sal worden. Op de portie iemant te gast nooden, op het geen geschaft is, of, geschaft sal worden iemant te gast nooden. |
portie legitime, sie legitime portie. |
portier, een deurwagter. |
posaat, geset. |
poseren, setten, stellen. |
positie, een stelling, stant, voorstelling. |
positien, voorstellingen, of vraagstukken: waar op de getuygen gehoort worden. |
positijf, gesteld, stelling, ’t geen men behoord te setten, ofte waardig gesteld te worden. Positijf, een wind-speeltuyg, is een speeltuyg, daar men op speelt, hebbende veel loode pijpen, welken door twee blaasbalgen, die daar an vast zijn, geduurig vol wind geblaasen wordende een angenaam geluyd geeven. |
positiven, gestelde dingen, dat is, stellingen, voorstellingen, of vraagstukken: waar op de getuygen gehoort worden. |
possederen, besitten. |
posseseur, besitter. |
possessie, besit, besitting. |
possessie provisioneel, middeler wijse besitting, herstelling in ’t besit, weder insetting in ’t besit: als iemant uyt sijn besit is gestooten van een ander die voorgeeft, dat hem de besitting toekomt, so versoekt de eerste besitter aan den regters om wederom in het selve besit, daar hy uyt geraakt |
| |
| |
is, herstelt te worden terwijl men om de eygenheyd der besitting dingtaal voert. |
possessijf, besittend. |
possessoir, besittelijk. |
possibel, mogelijk. |
possideren, besitten. |
posteriteyt, nakomelingschap, afkomst. |
postil, of postille, een korte uytlegging, verklaaring. |
postilboek, een uytlegging boek, verklaaring boek, of voorleering boek, waar in eenige voorleeringen of vermaaningen van leeraars tot de gemeente gedaan, gedrukt zijn. En die men tot stigting in huys malkander kan voorleesen. |
postmis, nabooreling, boesem wese, is een kind dat na de dood des vaders gebooren is. |
postponeren, nastellen, agterstellen. |
postpositie, nastelling, agterstelling. |
postulatie, afeysching, eysching, afvordering, begeerte, bede, klagte, anklaaging. |
postulaat, ’t ge-eyschte, ’t begeerde. |
postulant, eyscher, begeerder, bidder, of versoeker, die iets bid of versoekt, of eyscht of begeert te hebben. Postulant, een voorspraak, voorspraak in regte, die sijn of eens anders saak in regte verdedigt. |
postuleren, eyschen, afeyschen, afvorderen, begeeren, anklaagen, beschuldigen, in regte spreeken voor iemant. |
postuur, stal of gestalte, gestalte des lijfs. |
potage, potspijs. |
potent, magtig, vermogend. |
potentaat, magtige, magtig heer, geweld heer. |
potentie, magt, mogentheyd, vermogen. |
poursuite, vervolg, navolging, vervolging. |
pousseren, anstouwen, andrijven, voort setten. |
| |
| |
| |
P. R.
practijcq, regtvordering, regtsoeffening, regts pleeging, regts gebruyk. Practijcq, bewerking, uytwerking, handelgreep, onderwind, oeffening. Practijcq, list, listigheyd, snoode vond. |
practiseren, in ’t werk stellen, oeffenen, uytwerken, bewerken, onderwinden, doen, bedenken, uytvinden. |
practisijn, een regtsvorderaar, die eens in anders regt bevordert, regtsoeffener. Practisijn, een bewerker, uytwerker, in ’t werk steller. Practisijn, list bedenker, uytvinder. |
pragma, werk, werking, handeling. |
pragmaticus, sie practisijn. |
prandijs, middagmaal. |
prealable, vorheen gaande, eerst, vooral, voor afgaande. |
preallablement, eerstelijk, ten eersten, voort alder eersten, voor al, voor afgaande. |
prebende, een inkomst, geestelijke inkomst, daar een heyliger of ander geestelijk jaarlijks van leeft. |
preberen, verschaffen, uytreyken. |
precarie, ter bede, by vergunning, by toestaaning, tot wederseggens toe. |
precatie, bidding. |
precaveren, voorhoeden, toesien dat eenig ding niet geschiede. |
precautie, voorhoede, of voorhoeding. |
precedent, voorgaand. |
precederen, voorgaan, overtreffen, te boven gaan. |
precelleren, uytmunten, overtreffen, te boven gaan. |
precept, een gebod. |
| |
| |
precepteur, meester, leermeester. |
preceptie, bevel, gebod, onderwijsing. |
precesseur, voorsaat, voorganger. |
precipieren, gebieden, beveelen. |
precipice, steylte, steylheyd. |
precipitant, haastig, voorbaarig. |
precipitantie, haastigheyd, voorbaarigheyd. |
precipitatie, overyling, verhaasting. |
precipiteren, overylen, verhaasten, van boven neer werpen, ter aarden werpen, vallen, nederstorten. |
precijs, stip, effe, nauw geset. |
precognitie, voorkennis. |
predecesseur, voorsaat, voorganger. |
predefinieren, voorbepaalen. |
predefinitie, voorbepaaling. |
predemnatie, voorverdoeming. voorveroordeeling. |
predemneeren, voorverdoemen, voorveroordeelen. |
predestinatie, voorschikking, voorbeschikking, voorbestemming. |
predestineren, voorschikken, voorbeschikken, voorbestemmen. |
predicant, een leeraar, of vermaander der gemeente. Predicant, voorsegger, verkondiger, of uytroeper, die iets uytroept en verkondigt. |
predicatie, leering, vermaaning, verkondiging, uytroeping, voorsegging. |
prediceren, voorseggen, verkondigen, waarschouwen. |
predictie, voorsegging. |
preëminent uytsteekend, vooryuytsteekend, voortreffelijk. |
preëminentie, uytsteekentheyd, vooruytsteekent- |
| |
| |
heyd, uytsteek, voortreffelijkheyd. |
preëmineren, uytsteeken, vooruytsteeken, overtreffen. |
prefatie, voorreden. |
preferentie, voorgank, voordeel, voordeeling, voortrekking, voorsetting, hooger agting, voortogt. Preferentie, voorgank, dat is, voorregthebbing, om eerst betaalt te moeten werden, voor andere schuldenaars. |
preferentie en concurrentie, voorgank en tsamengaaning, voordeeling en tsaamendeeling, voorregthebbing en even gelijk regthebbing. sie concurrentie, en preferentie. |
prefereren, voordeelen, voortrekken, meer agten, voorstellen. |
prefigeren, voorhegten, voorbepaalen, voorbestemmen. |
prefinitie, voorbepaaling. |
prefinieren, te vooren bescheyden, te vooren bepaalen, te vooren bespreeken. |
prefix, voorgehegt, voorbestemt. |
prefixie, voorhegting. |
pregnant, dringend, wigtig. Pregnant, beswangert, bevrugt, swaar. |
prejudicie, een vooroordeel, vooroordeeling. Prejudicie, nadeel, agterdeel, hinder, schade. |
prejudiceren, vooroordeelen. Prejudiceren, beschadigen, hinderen, nadeelig zijn. |
prelaat, eerste heyliger van een huys Gods, of voorsittend heyliger of leeraar van een kerk, kerk-voogd: in een huys Gods zijn verscheyde heyligers (Priesters) welken de heylige diensten waar neemen, welkers eerste, of voorsittende in de geestelijke raads vergadering. Prelaat, of prioor, dat is, eerste heyliger genoemt word. |
| |
| |
Prelaat, voorstander, voorgestelde of boove gestelde, die boven een ander gestelt is. |
prelaatschap, eerste heyligerschap, of voorsittend heyligerschap, kerk-voogdy, de staat en waerdigheyd des eerste heyligers. |
prelature, sie prelaatschap. |
prelegaat, vooruytmaaking, voor erf, is wanneer een erfgenaam behalven het gedeelte der ervenis, nog daar-en-boven iets vooruyt gemaakt word. |
prelegateren, vooruyt maaken, iemant iets behalven ’t gedeelte des ervenis nog vooruyt maaken. |
preliminair, vooruyt gestelt. |
prematuur, onrijp, ontijdig, seer vroeg. |
premeditatie, voorbedenking, voorbesinning, vooroverdenking. |
premediteren, voorbedenken, voorbesinnen. |
premie, loon, wedde, vereering, belooning. Premie, verseker geld, ’t welk een koopman een versekeraar geeft voor versekering van sijn goederen. sie asseradeur. |
premieren, beloonen, vereeren, begiften. |
premissen, voorsendingen, voorafsendingen, voorstellingen, voorafgaande dingen. |
premitteren, voorsenden, voorheen senden, vooraf senden, voorstellen. |
premoneren, te vooren vermaanen, waarschouwen, verwittigen, te vooren verwittigen. |
premonitie, een voor vermaaning, te voore verwittiging, waarschouwing, verwittiging. |
prenotie, voorkennis. |
prenuntieren, voorboodschappen, voorseggen, voorspellen. |
preoccupatie, voorkoming, vooropneeming, voor- |
| |
| |
besitting. |
preoccuperen, voorkomen, voor inneemen, voor opneemen, voor besitten. |
preordinatie, voorbeschikking, voorschikking. |
preordineren, voorbeschikken, voorschikken. |
preparatie, toereeding, toebereyding, voorbereyding, gereedschap, bereydsel. |
preparatoir, toereedig, toebereydig. Preparatoir, by voorraad. |
prepareren, toereeden, toebereyden, voorbereyden. |
preposeren, voorstellen, voorsetten. |
prepositie, voorstelling, voorsetting. |
prerogatijf, voordeel, voorregt, grooter agting, voortreffelijkheyd. |
presbyter, een ouderling, ouderling der gemeente, die nevens de leraars mede opsigt heeft over de gemeente. |
presbyteriaal, ouderlingbetaamend, ouderlingagtig. |
prescientie, voorweetenschap, voorweetenheyd. |
prescriberen, voorschrijven, beveelen, schikken. Prescriberen, verjaaren. |
prescriptie, een verjaaring: dat is, een verset spruytende uyt het verloop van sekere jaaren by de wetten daar toe gesteld, kwijtschelding door de wet. Prescriptie, een voorschrijving, beveling. |
present, tegenwoordig. Present, een geschenk, gifte, eergifte. |
presentabel, ansienlijk. |
presentatie, anbieding, overboding, voorstelling. Presentatie, gereed betooning, gereed anbieding. Presentatie, opgeef, opgeef van de saak, dat is, als men de regtsaak laat te boek anteykenen |
| |
| |
om op sen tijd opgeleesen te werden. |
presentatie doen, anbieding doen, een voorstelling doen, dat is, een regtelijke voorslag doen van iet, waar mede men verstaat te mogen volstaan. |
presenteren, anbieden, overbodig zijn, voorstellen. Presenteren, gereed betoonen, gereed anbieden, opgeeven. |
presenteren ter rolle, op de rol brengen, dat is, een regtsaak op de rol of te boek laaten anschrijven, om behoorlijk opgeroepen te werden. |
presentie, tegenwoordigheyd, by zijn. |
preservatie, behoeding, verhoeding, bewaaring. |
preservatijf, verhoedig, behoedig, of behoedend, bewaarend. |
preserveren, behoeden, bewaaren, behouden, beschutten. |
preses, sie president. |
president, voorsittende, voorsitter. President, de eerste, opperste, hoofd, de eerste raadsheer, raadshooftman, de eerste of opperste in eenige vergaderingen. President van schepenen, eerste schepen, voorsittend schepen. |
presidentie, voorsitting. |
presidentschap, voorsittingschap. |
presideren, voorsitten, eerste zijn of overste zijn, toesigt van eenige plaats of van eenig volk hebben, in sijn hoede hebben. |
presidiaal hof, het hooge hof, het hof van Holland, is het hof daar den stadhouder eertijds sijn sitplaats in heeft gehad. |
prestantie, overtreffing, te booven gaaning. |
prestatie, geeving, tooning, te booven gaaning, volvoering, volbrenging, bewijsing, betooning, te weeg brenging, houding, of nakoming van |
| |
| |
’t geen men belooft heeft. |
prestatie van evictie, uytwinnings bevrijding. Als iemand by regtelijke ankomst eenig goed besittende, van een ander, die voor geeft regt tot dat goed te hebben, word gedagvaart, om dat goed te ruymen: soo heeft die besitter regt en verhaal tegens die van welke hy het goed heeft, ten dien eynde den selven dagvaardende, dat hy hem sal vry waaren tegens dien eyscher. |
prestatie van indemniteyt, schadeloos houding, schade vergoeding. Wanneer iemand belooft een ander schadeloos te houden, of sijn gelede schade te vergoeden. |
presteren, geeven, goed doen of vergoeden. Presteren, overtreffen, uytmuntender zijn, te booven gaan. Presteren, toonen, betoonen, bewijsen. Presteren, maaken, te wege brengen, volbrengen, volvoeren, houden of nakomen ’t geen men belooft. |
presumeren, vermoeden, waanen, te vooren neemen. |
presumptie, vermoeding, waan, waanvermoeding, gissing of raading uyt ’t bewijs van eenige omstandigheden. Presumptie, laatdunkentheyd, waan. |
presumptueus, vermoedend, verwaand, vermeetend, laatdunkend. |
presupponeren, voor onderstellen, vast stellen, voor bedingen. |
presuppositie, voor onderstelling, vast stelling, voorbeding. |
pretenderen, voorgeeven, vereyschen, voorwenden, voorderen, waanen, vermeynen, regt waanen, afvorderen. Pretenderen, voorspannen, voorhangen, voorsetten, tegensetten, |
| |
| |
voorstrekken. |
pretensie, eysch, afvordering, vordering, voorgeeving, voorwending, regtswaan, vereysching. |
preteritie, voorby gaaning, onterving. |
preterieren, voorby gaan, onterven. |
pretext, deksel, schijn, voorgeeving, voorwending tot een dekmantel, of tot een schijn. |
pretieus, kostelijk, dierbaar. |
preuve, bewijs, beweering, proef. |
prevaleren, te boven gaan, overtreffen, boven drijven, beter zijn, sterker zijn, van meerder waarde zijn. |
prevaricateur, overtreeder, tweesijdige bedrieger, dat is een, die an de eene zijde dient en nogtans met den tegendinger heymelijk verstand houd, en de saak soo besteekt datse den tegendinger wint. |
prevaricatie, overtreeding, te buyten gaaning, vergrijping. Prevaricatie, twesijdige bedrieging, slimme gang, dat is wanneer iemant an twe zijde in ’t geregt dient. |
prevariceren, overtreeden, te buyten gaan, vergrijpen. Prevariceren, an twe zijden dienen, verbergen en agterlaaten in een saak ’t geen waar is en toelaten ’t geen onwaar is, sik veynsen en gelaaten iets te doen en nogtans het tegendeel doen, tegen regt en rede doen. |
prevenieren, voorkomen, verrasschen, te vooren komen. Prevenieren, voor aanvangen. |
preventie, voorkoming, verrassing. Preventie, voorgang regt, by voorkomste. |
previderen, voorsien, te vooren sien. |
previsie, voorsiening. |
prevoost, geweldige, tugt-meester, tugt-voogd, |
| |
| |
sede-straffer: geweldige is die, welke agt neemt en gade slaat, dat de krijgswetten en insettingen niet overtreden worden, en die die geenen, welken de selven overtreeden, beschuldigt en anklaagt by den krijgsraad, en de boete die daar opgeset zijn eyscht. |
priester, of prester, een heyliger, die, de heylige diensten bedient, en waarneemt, heyliger der gewijde of geheyligde giften, naamentlijk die ten Godsdienst geheyligt wierden. Priester, slagter, slagter der God toegeheyligde beesten, die de beesten de welken ten Godsdienst geheyligt wierden, slagtede. Priester, een leeraar, die de gemeente leert. Het woord priester is een bastaard grieks woord en komt van, πρηςής, prêstêr, dat is vuyrstooker of vuyr ansteeker, ’t welk daar van daan komt, om dat se by ouds vuyrstookinge in de Godsdienst gebruykte, soo wel by de Joden in de brandslagtingen, als by de Heydenen was dat in gebruyk. |
primaat, eerstheyd, opperhoofdigheyd. |
primitif, eerste, eersteling, oorspronkelijk. |
primo, ten eersten, den eersten. |
primigeniture, eerstgeboorte, eerstgeboortenschap. |
principaal, voornaam, voornaamst, eerste, voorste, opperste. Principaal, saakweldige, is die een saak voornaamentlijk an gaat; selfsschuldige. soek debiteur principaal. Ten principalen, by eyndoordeel. |
principale debiteur. sie debiteur principaal. |
principale debitrice. sie debitrice principaal. |
principalijk, voornaamentlijk, eygentlijk. |
principie, begin, beginsel. |
principiant, beginner, die iets begint. |
prins, een vorst, of voorst, dat is de voorste of eer- |
| |
| |
ste in de heerschappy, of opperste in de heerschappy, een landvoogd, heer des lands, of heerscher des volks. |
prioor, of prieur, de eerste, overste. Prioor. sie prelaat. |
prisatie, waardering, schatting, op geld stelling. |
priseren, waarderen, schatten, op geld setten. |
privaat, afgesondert, bysonder. Privaat, een afgesonderde plaats, anders een kakhuysje. |
privatie, ontneeming, ontbeering, berooving. |
privatijf, afsonderender wijse, by afsonderinge, by uytsluytinge. Privatijf, beroofdelijk. |
prive, besonder, slegt, gemeen. |
priveren, ontneemen, ontsetten, berooven. |
priviligeren, voorregt geeven, eenig vergunt regt verleenen, met eenig voorregt beschenken. |
privilegie, een voorregt, handvest, dat is, een vergunt regt, waar mede de vorst des lands somtijds een stad of plaats begiftigde, ’t zy om eenige gedaane diensten, of eenige andere insigten. Handvest wierd het genoemt, om dat het met handschrift en handtasting bevestigt wierd. Voorregt, om dat sy dat voor uyt hadden voor anderen. Privilegie, vergunt regt, waar by de overheyd iemant in ’t besonder iets toe staat en vergunt, ’t zy om iets te maaken, of iets anders te doen. |
probabel, bewijselijk, waarschijnelijk. |
probabiliteyt, bewijslijkheyd, waarschijnelijkheyd. |
probatie, bewijs, beweering, beproeving. |
proberen, bewijsen, beweeren, voor goed kennen, beproeven. |
probleme, een leerbeeld, vraagstuk, werkstuk, ver- |
| |
| |
toog, voorstel. |
procederen, dingen, dingtaal voeren, regt pleegen. Procederen, voortgaan, voortvaaren, bevorderen, voortkomen, afkomen. |
procederende persoonen, dingsluyden, regtspleegers, dingers, dingmannen: die in regten met malkander twisten. |
procedure, dingtaal, gedingshandel. Procedure, voortgang. |
proces, een geding, een regtsaak, dat is, de twist die twee of meer luyden onder malkander hebben over een saak, welke twist voor den regters gebragt zijnde, op dat de selven naar ondersoek en gewoone kennisse over de selve gewijsde souden vellen, word genoemt een geding, om dat ieder der twisters na regt dingt, of regtsaak, om dat die door ’t geregte moet geregt worden. |
proces civil, een geding in gemeene geld schuldsaaken, of andere geschillen om eenig regt of geregtigheyd te bekomen. |
proces crimineel. soek crimineel proces. |
proces ordinair, een gewoonelijk geding, is een regtsaak, of geding ’t welk op de gewoonelijk wijs, van de dagvaarding af, tot de uytvoering des gewijsde toe, begonnen en voltrokken word. Of een volgeleding geding, dat is, een geding ’t welk men sijn volle leden geeft: dat is, dat het angevangen en voltrokken word, gelijk men gewoonelijk een geding behoort an te vangen en te voltrekken. |
proces verbaal. soek verbaal. |
processie, ommegang, voortkomst. |
proclamatie, uytroep, uytroeping, afkondiging, omroeping. |
proclameren, uytroepen, afkondigen, omroepen. |
procreatie, teeling, voortteeling, voortbrenging. |
| |
| |
procreeren, teelen, voortteelen, voortbrengen. |
procurateur, een gemagtigde, volmagt, gedingbesorger, voorsorger. |
procuratie, volmagt, last. Procuratie, voorsorg. |
procuratie ad lites, volmagt om een geding te vervolgen. |
procuratie ad negotien, volmagt om eenige saken te beschikken; volmagt om eenige handel te drijven. |
procuratie generaal, een algemeene last, of volmagt, een onbepaalde last, of volmagt, een algemeene voorsorg, een onbepaalde voorsorg. |
procuratie insuffisant, een niet genoegsaame last, of volmagt, een niet genoegsaame voorsorg. |
procuratie op den procureur, volmagt aan den gedingbesorger verleent, te weten, om het geding te vervolgen. |
procuratie speciaal, een besondere last, of volmagt, een bepaalde last, of volmagt, een sonderlinge last, of volmagt: een besondere voorsorg, een sonderlinge voorsorg, een bepaalde voorsorg. |
procuratie suffisant, een genoegsaame last, of volmagt, een genoegsaame voorsorg. |
procureren, besorgen, versorgen, voorsorgen, beschikken, bedienen, den last hebben van een anders handel. |
procureur, een geding besorger, besorger, versorger, voorsorger, een gemagtigde, volmagt, een handeldrijver, taalman. |
procureur ad lites, een gedingbesorger om een geding te vervolgen, een volmagt in regts saaken, klaagvoerder. |
procureur ad negotien, een koopmans handel drijver, koopmans gemagtigde, of volmagt, om handel te drijven, of om eenige saaken te beschikken. |
| |
| |
procureur acceptant stellen, een ander gedingbesorger stellen in plaatse van een overleefde, dat is, als een gedingbesorger komt te sterven eer de saake afgedaan is, soo moet den dinger een ander in plaatse stellen. |
procureur generaal, ’s lands gedingbesorger, algemeen gedingbesorger, die des lands regtssaaken waar neemt. |
procureur van justitie, geregtsversorger, gedingbesorger van straf geregts saaken, die de saaken des strafs geregts waar neemt. |
prodige, een deurbrenger, kwistgoed. |
prodigaal, kwistig. |
prodigaliteyt, kwisting, verdoening, deurbrenging. |
prodigeren, kwisten, deurbrengen, verdoen. |
prodigieus, wonderbaarlijk, wanschiktelijk. |
produceren, voortbrengen, verlengen, uyttrekken, voordraagen, uytlengen, uytbrengen. produceren, overleggen, te weten, de stukken des gedings, of de schriften des gedings; waar mede de saak beweert word, overleggen is voor den regter brengen, de bewijsstukken, maar voornaamentlijk is ook overleggen, als de geding besorgers ten weder zijden malkanderen de bewijsstukken toonen en laaten sien. |
produceren getuygen, getuygen beleggen, getuygen voortbrengen. |
product, uytbreng, uytkomst, ’t voortgebragte. Product, uytgebraakte. |
productie, voortbrenging, voordraaging, verlenging, uyttrekking. Productie, overlegging, of overlegging van de stukken des gedings, of overlegging van de schriften des gedings, en worden de selven by de gedingbesorgers overgelegt. |
| |
| |
productie van getuygen, belegging van getuygen, getuyg-belegging, voortbrenging van getuygen, getuyg-voortbrenging, te weten, om een saak te bewaarheyden. |
productie van probatien, bybrenging van bewijsen, overlegging van bewijsstukken, te weten, om een saak te bewijsen en klaar te maaken. |
productie van stukken, overlegging van stukken. sie produceren, overleggen, en productie, overlegging. |
produisant, getuyge belegger, getuyge voortbrenger. Die eenige getuygen voortbrengt, om iets te sullen verklaaren. Produisant, voortbrenger. |
profaan, onheylig, waerelds, godloos, ongodsdienstig. |
profanatie, ontheyliging. |
profaneren, ontheyligen, ontwyen. |
profeet. sie propheet. |
profereren, uytspreeken, uytten, voortbrengen. |
professie, belijdenis, voorgeeving, betragting. |
professer, hoog-leermeester, opper-leermeester, opper-meester, hooge schoolmeester, is een die in de hooge landschool opentlijk eenige konst of weetenschap leert. |
profeteren. sie propheteren. |
profetesse. sie prophetesse. |
profetie. sie prophetie. |
profiteren, vorderen, winning doen, winst doen, winnen. Profiteren, belijden. |
profijt, voordeel, winste. |
profijtelijk, voordeelijk, winstelijk. |
profijtelijkheyd, voordeelijkheyd, winstelijkheyd. |
profijtig, voordeelig, winstig. |
proflueren, voortvloeyen. |
| |
| |
profluctie, voortvloeying. |
profuge, toevlugt, voorvlugt. |
profund, diep. |
profusie, kwisting, verplenging. |
progeneratie, voortteeling, voortbrenging. |
progenereren, voortteelen, voortbrengen. |
progenie, geslagte, afkomste. |
prognosticatie, voorsegging, voorkenning, voorduyding, voorspelling. Het is jammer dat die voorkenningen so onvast zijn. |
prognosticeren, voorkennen, voorduyden, voorspellen, voorkundigen, voorseggen. |
progredieren, voortgaan, uytgaan, uyt treeden. |
progres, voortgang, vordering. |
progressie, voortgang, voortgaaning. |
prohiberen, verbieden, beletten. |
prohibitie, verbieding, verbod, beletting. |
proye, buyt, roof. |
project, voorwerp, ontwerp. |
projecteren, voorwerpen, ontwerpen. |
projectie, wegwerping, ontwerping, uyttrekking. |
projicieren, wegwerpen, uyttrekken, uytreyken, uytwerpen, voorwerpen. |
prolatie, een voortbrenging, te voorschijn brenging, uytdraaging, uytlegging, uytlanging, uyttrekking. |
prolix, wijdloopig, lang. |
prologe, een voorreden. |
prolongatie, verlanging, lang maaking, uytstelling. |
prolongeren, verlangen, lang maaken, uytstellen. |
promissie, belofte, toesegging. |
promitteren, belooven, toeseggen. |
| |
| |
promotie, vordering, bevordering, voortsetting, verder uytsetting, voortvoering. Promotie, vordering tot staat, staats vordering. Promotie, magt ontfanging, te weten, om een vrye konst te moge oeffenen. |
promoteur, een voortsetter, vorderaar, bevorderaar, andrijver. Promoteur, magt geever. |
promoveren, vorderen, bevorderen, andrijven, voortsetten, voort voeren, verder uytsetten, toeneemen. Promoveren, vorderen tot staat, tot grooter staat brengen. Promoveren, magt geeven, te weten, om een vrye konst te oeffenen. Promoveert worden, magt ontfangen. te weten, om een vrye konst te mogen oeffenen. Promoveert worden, gevordert worden tot staat. |
prompt, vaerdig, geswind. |
promptitude, vaerdigheyd, geswindheyd. |
promulgateur, verkondiger, voorsteller. |
promulgatie, verkondiging, voorstelling. |
promulgeren, verkondigen, voorstellen. |
pronunciatie, uytspraak, uytspreeking, verklaaring. |
pronuncieren, uytspreeken, verklaaren. |
propagatie, voortplanting, voortspruyting, verbreyding, uytbreyding, voortsetting. |
propageren, voortplanten, verbreyden, uytbreyden, voortsetten, voortspruyten. |
proper, kleyn, dun. Proper, eygen. |
propheet, een voorsegger, waarsegger, die iets voorsegt, in toekomende te sullen geschieden: maar dat het waar is, gebeurt selden, dog loogen is het die meesten tijd, of dubbelsinnig en duyster, is het altijd, dat een voorsegger voorsegt. Want alsser dan eens iet komt te gebeuren, datmen der soo ten naasten by, met wat |
| |
| |
by te doen of met wat af te doen, of wat wonderlijk en oneygentlijk uyt te leggen, toe trekken kan, soo segtmen ja! die man heeft waar voorsegt, al had hyder schoon nimmer van gedroomt. Gelijk sulks de schriften der voorseggers in ’t oude verbond-boek genoegsaam te kennen geeven: om de heydense voorseggers of waarseggers niet eens by te brengen. Propheet, een verkondiger, een uytlegger, die eenige voorsegging, of eenige schrift uytlegt. |
propheteren, voorseggen, waarseggen, uytleggen eenige voorseggingen, of eenige schrift, verkondigen. |
prophetes, voorsegster, waarsegster. sie propheet. |
prophetie, een voorsegging, waarsegging, te weten, soo het soo uyt valt, als de voorsegging is. Prophetie, een uytlegging. |
propice, toegedaan, goedgunstig. |
propinquiteyt, nabyheyd. |
proponent, voorstelder, voorhouder. Proponent, een begin leeraar van Gods woord, of voorstelder van sijn leeraar-ampts gaaven, die sijn gaaven de gemeente voorstelt en sik onder de selve laat hooren, om bekwaam geoordeelt zijnde, tot het leeraar-ampt gevordert te werden. ’t Welk nu geschied, te weten, tot het leeraar-ampt gevordert worden, niet wanneer iemant geleert en bekwaam genoeg is, en sik lang en breed heeft laaten hooren en sijn gaaven de gemeente heeft voorgestelt: maar wanneer iemant, ’t zy hy geleert of niet veel geleert, en bekwaam of niet seer bekwaam is, veel geestelijke kuypers te vriend heeft, dan kan soo een voorstelder, of begin-leeraar, geholpen wor- |
| |
| |
den tot een beroep, om leeraar der gemeente, of bedienaar des goddelijke woords te zijn. Alhoewel soo een begin dienaar des goddelijke woords mede wel de schriften verkondigt en uytlegt met kracht, soo rekenen de leeraars der gemeente dat evenwel soo niet, dat het met kragt geschied, en waarom? om datter geen jaarlijks geld van komt. Want het geld is seer krachtig, het geeft Gods woord selfs kragt. |
proponeren, voorstellen, voorsetten, voorhouden. Proponeren, voorstel doen, voorstel doen van sijn leeraarampts gaaven, leeraarsampts gaaven voorstellen. |
proportie, evenredenheyd, gelijkmaatigheyd, evenbedeeling, of gelijk deeling. |
proportioneren, evenredigen, vergelijken, gelijk maaken, gelijkmaatigen, gelijkdeelen. |
propoost, voorneemen, voorhebbing, gespreek, begonne rede. |
proposeren, voorstellen. |
propositie, een voorstelling, voorstel, voorsetting, voorhouding. |
propositie van erreur, een voorstel van een misslag in een gewijsde, een voorstelling van misslag. Soek revisie. |
proprietaris, een eygenaar, die iets eygen toekomt met vol regt. |
proprieteyt, eygenheyd, eygenschap. |
propulseren, voortdrijven, te rugdrijven. |
propulsie, voortdrijving, te rugdrijving. |
prorogatie, uytstel, verlanging, uytsetting, agtervolging, vervolging. Prorogatie, overdaging. Prorogatie, een voorovergeeven versoek. |
prorogatie van jurisdictie, overdaging van geregtsdwang, dat is een verder uytstrekking van |
| |
| |
regtsdwang, wanneer iemand sik onderwerpt, een hooger regter, dien hy anders noch niet onderworpen is, of een overgifte van regtsdwang; daar by men in de regtsdwang van een hooger regter bewilligt. |
prorogeren, verlangen, uytstellen, langer uyttrekken, uytsetten, uyttrekken, achtervolgen, vervolgen. |
proscinderen, snijden, afsnijden, doorsnijden, imant met lasterwoorden verscheuren. |
proscriberen, bannen, verbannen, of uytbannen. Proscriberen, te koop doen uytroepen, te koop setten. |
proscriptie, banning, uytbanning, verbanning. |
proscriptie, te koopuytsetting. |
prose, sonder maat, of onmaat, schrift sonder maat, dat is schrift, ’t welk niet op sekere maat en digt geschreven is, ongedigt schrift. |
prosecutie, vervolging. |
prosequeren, vervolgen. |
prospect, uytsigt. |
prospectie, voorsiening, uytsiening. |
prospereren, overwinnen, veroveren, welvaaren. |
prosperiteyt, welvaart, voorspoed, voorspoedigheyd. |
prospicieren, sien, voorsien, van veers staen toesien. |
prosterneren, nederwerpen, ter aarden werpen, verslaan, vellen, afslaan. |
prostitueren, te vooren bescheyden. Prostitueren, gemeyn maaken, voorstellen sik selven tot hoerery, ten toon stellen sik selven tot schandelijkheyd, verontschamelen. |
protectie, schut, beschut, bescherming, bewaaking, bedekking. |
| |
| |
protecteur, beschermer, beschutter, schutsheer, beschermheer, bewaarder, bedekker. |
protegeren, bedekken, beschermen, beschutten, bewaaren. |
protest, afwijsing, verwerping. Protest, wederspraak, tegenbetuyging, tegentuyg. Protest, voorbetuyg, voorbetuyging, antuyging. Protest, beklag. Protest, vrybetuyg, regtbewaaring, regthoudens voorbeding. |
protestant, tegenspreeker, wederspreeker, tegenbetuyger, vrybetuyger, die iets ’t geen hem dunkt onbillijk te zijn, wederspreekt of tegenspreekt, en sik self iewers van vrybetuygt. |
protestatie, vrybetuyging, vrybetuyg, regtbewaaring, regthoudens voorbeding, onschuldtuyging. Protestatie, betuygkennis, tegenspraak, wederspraak, wederspreeking, tegenspreeking. |
protesteren, wederspreeken, tegenspreeken, verwerpen, afwijsen. Protesteren, vrybetuygen, regtbewaaren. Protesteren, voortuygen, antuygen, ankondigen, voorbetuygen. Protesteren, tegenbetuygen, beklagen, sik selven ergens tegen beklagen. |
protexie. Sie protectie. |
protocol, een kladboek, een bewerpboek, daarmen het bewerp van een schrift in ’t klad in schrijft, een schrijfboek, een schrijfrol. |
protocolleren, te boek stellen, in ’t kladboek schrijven. |
prove, sie prebende. |
proverbe, spreekwoord, spreuck, by spreuck, spreekwijs. |
proviand, voorraad, voorraad van spijs en drank, en andere behoeftigheden. |
| |
| |
provident, voorsienig. |
providentie, voorsienigheyd, voorsiening. |
provideren, voorsien, toesien en besorgen. |
provincie, een landschap. Provincie betekent ook wel een overheertlandschap. |
provinciale-raad, of provinciale-raads vergadering, de landraad, landraads vergadering, landschapsraad, landschapsraads vergadering, landsaatigeraad. |
provisie, voorsiening. Provisie, voorraad spijs en drank, en andere nooddruft. Provisie, saakvoerloon, dat is, loon voor het voeren of uytvoeren van een saak. Provisie, middelerwijls, ondertusschen, vooreerst. of provisie, midderwijlse eysch, dat is wanneer men versoekt, dat ons iets, waar over geschil is, middelerwijl men daarom verder dingtaal voert, sal toegewesen werde. By provisie, middelerwijls, ondertussche, bij voorsiening, voor eerst, by voorraad, tot datter nader in sal versien werden. |
provisie van justitie te bekomen, middelerwijls regt te bekomen. |
provisioneel, midderlerwijls, ondertusschen by voorraad, vooreerst, tot opseggens toe. |
provisionele possessie, soek possessie provisioneel. |
provisionele sententie, sie sententie provisioneel. |
provisioneel vonnis, sie vonnis provisioneel. |
provocatie, wederroep, beroeping, beroep, roeping voor een hooger regter, hooger betrek, dat is wanneer iemand een ander, de saak voor een laage regter gedient hebbende, voor een hooger regter beroept, om hun regtsaak wedergeoordeelt te hebben. Provocatie, uytdaaging, uyteyssching, terging, porring. |
provoceren, of provoqueren, beroepen, weder- |
| |
| |
roepen, dat is, voor een hooger regter roepen. Provoceren, beroepen, van verre roepen. Provoceren, beroepen, uytdagen, uyteyschen, tergen, porren, verwekken. |
prudent, voorsigtigh, wijs, toesigtig, bedagt. |
prudentelijck, voorsigtelijk, bedagtelijk, wijsselijk, toesigtelijk. |
prudentie, voorsigtigheyd, bedagtheyd, toesigtigheyd, wijsheyd. |
pruyk. sie paruyk. |
| |
P. S.
psalm, snaargesang, gesang, lied, ’t geen men singt of op eenig speeltuyg speelt, het zy dat het is een geestelijk gesang, of een waerelds ontugtig gesang. Een gesang of lied is tweederley een geestelijk gesang, of geestelijk lied, of een waereldlijk gesang, of waereldlijk lied. Een waereldlijk gesang of lied is wederom tweederley, te weeten stigtelijk, of onstigtelijk, of gelijk men segt geschikt of ongeschikt, of tugtig of ontugtig. |
psalmboek, een gesangboek, liedboek. |
psalmen, snaargesangen, gesangen, of liederen. De Psalmen Davids, of de Psalmen des Koninglijke Propheet Davids, de snaargesangen of harpgesangen Davids, of de gesangen Davids, of de liederen Davids, of de liederen of gesangen des Koninghlijke voorsegger Davids. Wilmen nu dat dese gesangen of liederen sullen geestelijk zijn, of uytmuntend boven andere liederen of gesangen; waarom dan de selven met soo een bastaart Griekse naam, welke de volkome betekenisse niet en |
| |
| |
heeft, genoemt? Kanmen dan de selven niet veel beter en eygentlijker op ’t duyts noemen de geestelijke liederen of de geestelijke gesangen Davids? of de geestelijke gesangen, of liederen des Koninglijke voorseggers Davids? Ik meen van ja. |
| |
P. U.
publicatie, een afkondiging, afleesing, dat is, de afkonding of afleesing van eenig bevel der overheyd, waar by die iets gebied of verbied. Publicatie, openbaarmaking. |
publiceren, afkondigen, afleesen, te weten openbaarlijk. Publiceren, openbaar maaken, gemeyn maaken, verspreyden. |
publijcq, openbaar, waereldkundig. Publijcq, ’t gemeen eygen, gemeyntlijk, dat is, iets ’t welk eygen is de gemeente. |
publijcq instrument, een wettigschrift, openbaarschrift, is een geschrift, ’t welk geloofbaarheyd heeft. |
pudicq, schaamtigh, schaamtelijk, eerbaer, kuysch. |
pudicitie, kuysheyd, schaamte, eerbaarheyd. |
pueril, kinderlijk. |
pueritie, kindsheyd. |
puyr, onschuldig. Puyr, suyver, reyn, helder. |
pulluleren, opschieten, spruyten, uytspruyten, voortbrengen, jongebaaren. |
pulpit, een lessenaar. |
pulver, stof. Pulver, buschkruyd. |
pulveriseren, vermorselen, stofmaaken, of tot stof maaken, iets tot kleyn stof stampen. |
punct. sie point. |
| |
| |
puncten. sie pointen. |
puncten van officie. sie poincten van officie. |
puncten van officie, ofte difficulteyen openen. sie poincten van officie ofte difficulteyten openen. |
punctueel, bestiptig, geschiktelijk, net. |
punctueelijk, bestiptelijk, van stuk tot stuk, eng genomen. |
punctueren, afstippen, afteykenen. |
punieren, straffen. |
punitie, straffing. |
punt, een spits, scherpte, of scherpe spits. |
pupil, een wees, of weeskind, dat is een ouderloos kind welkers vader en moeder gestorven zijn. Weeskind is soo veel te seggen als een kind van wee, ’t welk soo veel te kennen geeft als een kind van droefheyd of beklag, of een beklaaglijk kind, wegens des selfs verlies. |
pupillariteyt, minderjaarigheyd, onmondigheyd, is die tijd wanneer een weeskind nog onder voogden of mondborgen staat. |
purgatie, suyvering, lossing, buyksuyveringh, buyk lossing, of een suyverdrankje, lossingdrankje, om den buyk, of ’t lijf te ontlasten en suyveren van overvloedige vuyligheyd. Purgatie, ontschuldiging, verschooning, suyvering. |
purge, verschooning, ontschuldiging, verschooning van noodsuym, dat is een verontschuldiging als men door nood iets heeft versuymt. |
purge civil, een dagvaarding van vermeent regt instelling. siet mandement om actie te institueren. |
purge crimineel, een dagbrief om sik te ontschuldigen van een betigte misdaad, is een dag- |
| |
| |
brief van ’t hof, waar by iemand, die van eenige misdaad berugt is, den schout, ende een iegelijk dagvaard, om daar van suyver en onschuldig verklaart te worden. |
purgeren, verschoonen, verontschuldigen. Purgeren, suyveren. Purgeren, suyveren den buyk, of ’t lijf, lossen, buyklossen, dat is den buyk als de selve wat verstopt is, suyveren en ontlasten van overvloedige vuyligheyd. |
puriteyt, suyverheyd. |
puriteyn, suyver. Puriteyn, gesuyverde, gesuyverde in de Godsdienst, suyvergeest, die de suyverheyd der Godsdienst drijft, ’t welk wel mach wesen: of die sik inbeeld dat hy in sijn Godsdienst gesuyvert is van alle doolingen en misslagen: in ’t kort wy zijn altemaal gesuyverden of suyvergeesten elk in sijn inbeelding, want wie wil gaern ongelijk in die saak hebben? |
purificeren, suyveren, reynigen, reynmaaken. |
purificatie, reynmaaking, suyvering. |
pusillanimiteyt, kleynmoedigheyd, slaphertigheyd. |
putaetijf, agtenderwijs, vermeynelijk. |
putrefactie, verrotting, rotting. |
putrifieren, rotten, verrotten. |
puur, onschuldig. Puur, suyver, reyn, helder. |
| |
Q. u. A.
quadraat, vierkant, vierhoek. |
quadragesima, veertigste. Quadragesima, de vasten, de veertig daagse vasten of veertigdaagse spijs verkiesing. Men schrijft, dat Jesus (Behouder) veertig dagen en nachten inde |
| |
| |
woestijne heeft gevast sonder eeten of drinken te nuttigen. Na dit voorbeeld hebben de Geestelijken vande Roomse Godsdienst mede een veertigdagse vasten ingestelt, onder het gantsche volk, niet dat sy die veertig dagen en nachten sonder iets te nuttigen overbrengen, of het volk gebieden de selve sonder eeten te nuttigen over te brengen (want dat soude hen al wat te lang vallen, gelijk ’t my ook doen soude, ook vrees ik dat ingeval imant, hy sy wie hy zy, die veertig dagen sonder iets te nuttigen wilde halsterklijk vasten, dat hy wel tot in eeuwigheyd soude konnen vasten, want het eeten soude hem, eer veertig dagen verloopen waren, al vergeeten zijn) maar sy maaken slechts eenige verkiesing van spijse in die tijd, en al de andere spijsen verbieden sy als dan te eeten wel scherpelijk, ja maakender een dood sonde af, indien imandt in die tijd (ten zy een siek mensch of beluste vrouw) vleesch of eenige andere verbode spijs at. Somtijds eens te vasten en maatig te zijn is niet quaad, wat seg ik niet quaad, ja het is goed, ook gesond: maar wanneer men het malkander als lasten oplegt en soo an verbind, dat men de gemoederen der menschen daar mede beswaart, dan is ’t quaad, en ook gelijk ’t geschied als een Godsdienst om het oneyndig noyt begonne wesen daar mede te behaagen, dan deugt het immers niet; want dat is een groote verwaantheyd, te seggen, God te konnen behagen en dienst te konnen doen met vleesch te eeten van daag, en met visch te eeten morgen: dat heeft immers geen schijn of zijn van Godsdienst, alhoewel’er in de schrift niet staat wanneer of wat tijd van ’t jaar dat het geschied is, dat Jesus die veertig dagen en nach- |
| |
| |
ten, gevast heeft, soo sullen evenwel de Roomse Geestelijken wel seggen (geloof ik) dat het op die tijd van ’t jaar geschied is, wanneer sy de veertigdagse vasten, of liever veertigdagse spijs verkiesing houden: ’t welk wel waar zijn kan, maar nog alsoo licht geloogen en versiert. |
quadrant, een vierde deel. |
quadrature, vierkanting. |
quadreren, vierkant maaken, voegen, passen. |
quadruplicatie, vierdubbeling, vierdubbelmaaking, viervoudigmaaking. Quadruplicatie, tweede naweer. sie quadruplijcq. |
quadrupliceren, viervoudig maaken, met vieren vermeenigvuldigen. Quadrupliceren, tweede naweer doen, dat is, antwoorden op des anklagers tweede tegenweer, of derde inbrengen. |
quadruplijcq, naweers bevesting, of tweede naweer, dat is antwoord van de beschuldigde tegens des anklaagers derde inbrengen. Quadruplijcq, vierdubbelt. |
qualificatie, hoedanigmaakingh, hoedaniging, eernaamgeeving. |
qualificeren, hoedanigen, hoedanigmaaken. Qualificeren, eernaamgeeven, aensien geeven. |
qualificeert persoon, een man van ansien, een man van staat, of een mensch van aensien of staat, een ansienlijk mensch. |
qualiteyt, hoedanigheyd, gedaante. Qualiteyt, staat, gelegentheyd, ansien, eernaam. Qualiteyt, eygenschap. |
quantiteyt, grootheyd, meenigvuldigheyd, meenigte, hoe grootheyd. |
quarene, sie carene. |
quarenteine. sie carene. |
| |
| |
quartein, derdendagse koorts, die gemeenelijk een langduurige siekte is. |
quarriere, sie carriere. |
quartier, een vierendeel. Quartier, een wijk of gewest. Quartier, lijfsgenade. |
quartier-meester, een wijkmeester. |
quatertemper, viergetijdsche vasten, is een drydaagse vasten, de welcke viermaal des jaars komt, en onderhouden word by die van de Roomse Godsdienst. |
| |
Q. u. E.
querelle, krakkeel, gekijf, twist. |
querelleren, krakkeelen, kijven, twisten. |
querelleus, krakkeelig, twistig. |
quereren, beklaagen, klaagen. |
questeren, versoeken, opsoeken. |
questie, geschil, twist. Questie, een vraage, vraagstuk. |
questioneren, ondervraagen. |
| |
Q. u. I.
quidam, een kwant, vent, een die wat snaaks is. Quidam, imant, een seeker mensch. |
quiesceren, rusten, berusten. |
quietude, gerustheyd. |
quinquenellen, vijfjaarige uytstelbrieven, sijn brieven dewelke inhouden een vijfjaarigh uytstel eens gewijsde. |
quintessentie, de hoogste kragt, diemen uyt eenig ding door konst krijgen kan. |
quitancie, een handschrift van voldoening, kwijt- |
| |
| |
schulding, bekentenis van voldoening, voldaanbekentenisschrift, waar by imant bekent voldaan en betaalt te zijn. |
quiteren, kwijtschulden, ten goede schulden, ontslaan van schuld. Quiteren, verlaaten. |
| |
Q. U. O.
quohier, zie cohier. |
quote, andeel, hoe veel, maal, werf. |
quoteren, tekenen, antekenen. |
quotisatie, schatting. |
quotiseren, schatten, andeel eyschen, andeelen. |
| |
R. A.
raar, selden, seldsaam, ongemeen. Raar, yl, dun. |
rabat, afslag, afkorting. |
rabatteren, afslaan, afkorten. |
race, afkomst. |
raconteren, vertellen. |
racoutreren, vermaaken, weermaaken, vernieuwen, nieuwmaaken, lappen. |
radiatie, straaling. |
radicaal, wortelig, gewortelt, oorsponkelijk. |
radiceren, wortelen, inwortelen. |
raffineren, suyveren, louteren, doorlouteren. |
raillerie, gekkerny, boert. |
railleren, gekken, boerten. |
raka, ydel, ledig. Dit woord raka, staat onovergeset by Matheus in sijn 5. hoofdstuk, het 22. afdeelsel, alwaar de Behouder (Jesus) segt. Wie tot sijn broeder segt ydel of ledig, (raka) dat is, ydel of ledig mensch, die sal straf- |
| |
| |
baar zijn door den grooten raad: maar wie segt, gy sot of dwaas, (môrè) sal strafbaar zijn door het rooverdals vuyr. (gehinnams-vuyr) Wat onderscheyd datter veel is tusschen die twee woorden raka en môrè het eene is Syrisch, het andere Griecks, dat weet ik niet of dat sie ik niet: want het eene betekent ydel of ledig, dat is, een ydel of ledig mensch van reden, die geen reden heeft, dat is, een sot of dwaas, het ander betekent sot of dwaas, dat is, mensch die ledig of ydel van reden is of geen reden heeft, ’t welk omtrent over een uytkomt. Wat voor een straf dat dat is, die sal strafbaar sijn door het rooverland, of rooverdal des vuyrs: gelijker eygentlijck in de grondtaal staat, dat weet ik ook niet. In ’t nederduyts staan die woorden εἰς την γέενναν τοῦ πυρός, eis ten geennan tou puros, overgeset, door het helsche vuyr. Maar de woorden hebben die betekenisse niet. sie gehenna. |
ramasseren, vergaderen. |
rampart, een wal. |
ranckeur, haat, geveynstheyd. |
rancune, sie ranckeur. |
rantzoen, of ransoen, verlossing, versoening, losgeld. |
rantzoenen, of ransoenen, lossen, verlossen, vryen, of bevryen, versoenen. |
rantzoeneren, of ransoeneren, losgeld op setten op iemant, losgeld stellen op imant, lossen, verlossen. |
rapiamus, mengelmoes, t’saamenmenging van veel dingen. |
rappel, herroep, wederroeping. |
rappelleren, herroepen, wederroepen. |
rapport, bescheyd, verhaal van sijn wedervaa- |
| |
| |
ren, verslag, anbrenging, overdragt. |
rapporteren, bescheyd brengen, verhaal doen van sijn wedervaaren, verhaalen sijn wedervaaren, verhaalen iets ’t geen men verrigt heeft, overslag doen, anbrengen, overbrengen, andraagen, overdraagen. |
rapporteur, anbrenger, overbrenger, overdraager, verhaaler verhaaler van sijn wedervaaren, bescheyd brenger iemand die in besending om iets te verrigten gesonden is, die wederkomende aan die hem gesonden hebben zijn wedervaaren verhaalt. |
rapporteur, werd somtijds genomen voor een inbesending gesonde rechter, of inbesending gesonde raadsheer, die wederkomende aan den gantschen raad sijn wedervaaren verhaalt. |
rapt, roof, schaaking. |
rarefactie, veryling, dunmaaking, verdunning. |
rariteit, seldsaamheyd. Rariteit, iets ongemeen kostelijk, kostelijkheyd. |
raseren, vernielen, afschrabben. |
rate, behoorte, andeel. Na-rate, na andeel, na behoorte. |
ratificatie, bekrachtiging, gestadiging, bevestiging, van waarde houding. |
ratificeren, bekrachtigen, bevestigen, gestadigen, van waarde houden. |
ratiocinatie, redeneering, redevoering. |
ratiocineren, redeneeren, redevoeren. |
rationaal, redelijk. |
rauactie, eerste regtelijke opspraak, of antaal, die te vooren nog voor geen andre regter heeft gedient, eerste voor regt betrekking, of eerste opspraak, die iemand doet, als hy een ander voor |
| |
| |
de eerstemaal gedagvaard heeft voor den regter. |
ravalleren, slinken, sakken. |
ravelijn, of raveling, een bolwerk, halvemaan, die buyten een stad tot bescherming en versterking des stads gelegt word. |
ravestissement, onderlinge maaking tusschen man ende vrouw. |
rayeren, uytschrabben, uytdoen, uytveegen. |
| |
R. E.
reaal, een atheense vierendeelloots, gemeenelijk een Konings penning. Reaal, een vierdehalvestuyvers penning, of een stuk geld van driestuyvers en een half. Reaal. sie royaal. |
reaalijk. sie royaalijk. |
realiseren, bestaan, in wesen zijn. |
realiteyt, saakelijkheyd, daadelijkheyd. |
reaudieren, herhooren, wederhooren, op nieuw hooren, overhooren. |
reauditie, herhooring, wederhooring, overhooring. Reauditie, herhooring eenes gewijsde, wederhooring eenes gewijsde, herhandeling eenes gewijsde, of een beroep van herhooring eenes gewijsde, is een beroep van een gewijsde van het minder getal der regters, of voor ’t hof van de raadsheeren op de rol sittende, gewesen, aan de volle vergadering van den raad. |
rebel, wederspannig, oproerig, afvallig, hartnekkig. Rebel, wederspannige, oproermaaker, oproerder, afvallige. |
rebelleren, wederspannig zijn, oproermaaken, tegenspannen, opstaan tegen iemand, afvallen. |
| |
| |
rebellie, oproer, oproermaaking, wederspannigheyd, tegenspanning, afvalligheyd, opstant tegens iemand. |
rebours, averegts, verkeert. |
recapitulatie, hoofddeeling, hoofdstuk deeling, wederhaaling der hoofdstukken, vertelling. |
recapituleren, hoofd deelen, hoofdstukdeelen, wederhaalen de hoofdstukken, vertellen. |
recederen, aarselen, afwijken. |
recenseren, overrekenen, narekenen, overtellen, optellen, oversien. |
recensie, optelling, narekening, overrekening, overtelling, oversiening. |
recepisse, ontfang, ontfangbrief, een verklaringe datmen iet ontfangen heeft. |
recept, een inneemsel briefje, inneemsel voorschrijving, geneesmiddel voorschrijving, dat is, een briefken waar op een geneesmeester iets voorschrijft tot hulp van een kranken. Recept, een inneemsel, ’t geen voor een sieken toebereyd is om in te nemen. Recept, ontfanging. |
receptacle, een begrijpplaats, verblijfplaats, vertrek, vertrekplaats, schuylplaats. |
receptie, ontfanging, wederneeming, neeming, wederkrijging, anneeming. |
reces, weggang, afscheyd, afwijk, uytstel. |
recessie, afwijking, weggaaning, afscheyding, aarseling, deynsing, te rugdeynsing. |
recesseren, in regt voordraagen. |
recherche, ondersoek. |
rechercheren, ondersoeken, opsoeken. |
recidive, weervallend, weerinstortend, gelijk iemand uyt sijn siekbed opgestaan zijnde, en meynende dat de siekte geneesen is, weerder instort, of weder valt in siekte. |
| |
| |
recipe, neemt, dit is het eerste woord van de inneemsel briefjes, die de geneesmeesters schrijven. Recipe. sie recept. Recipe, ontfangt, neemt aan. Recipe, ontfanging. |
recipieren, wederneemen wederkrijgen, nemen, anneemen, ontfangen. Recipieren, inhouden, belooven, verhaalen. |
reciprocatie, weerkeering. |
reciproceren, weerkeeren. |
reciproque, onderling, wederzijds, weerkeerlijk, over en weer, heen en weer. |
recisie, afsnijding. |
recit, verhaal, opsegging. |
recitatie, verhaaling, opleesing, opsegging. |
reciteren, verhaalen, opseggen, opleesen. |
reclamatie, wederroeping, tegenroep, wederspraak, tegensegging. |
reclameren, wederroepen, tegenroepen, tegenseggen, wederspreeken. |
reclamanten, wederspreekers, tegenspreekers, tegenseggers, tegenroepers. |
reclinatie, afbuyging, afwijking, nederlegging, nederbuyging, nederhelling. |
reclineren, afbuygen, afwijken, nederbuygen, nederleggen, nederhellen. |
recogneren, erkennen, herkennen, wederomkennen. |
recognitie, erkenning, herkenning, erkentenis, herkentenis, wederoversiening, verbetering. |
recognosceren, erkennen, herkennen, wederomkennen, wederoversien, verbeteren. |
recognoissance, erkentenis, herkentenis, erkenning, herkenning. |
recolement, overhooring, wederhooring, oversiening. |
| |
| |
recolement van getuygen, naarder ondervraging der getuygen, of wederhooring der getuygen: geschied als de getuygen nader ondervraagt en be-eedigt worden. |
recolement van rekening, herrekening, oversiening der rekening, rekenings weeroversiening, als een rekening ten tweede maal oversien word. |
recoleren, herhooren, overhooren, wederhooren, oversien. |
recoleren de getuygen, getuygen wederhooren, de getuygen herhooren, of de getuygen voor de tweedemaal hooren, de getuygen nader ondervraagen: ’t welk geschied, als sy hun getuygenisse sullen be-eedigen. |
recoleren een rekening, een rekening weder oversien, herrekenen. |
recollatie, wedervergelijking. |
recommandabel, prijselijk, anprijselijk. |
recommandatie, beswarenisse, beswaaring, nieuwe besetting, nieuwe bekommering, dat is, wanneer een schuldeyscher sijnen schuldenaar, by anderen bekommert of beset zijnde, uyt een nieuwe oorsaak verder wil vast houden. Recommandatie, anbeveeling, anprijsing, voorschrijving, gebiedenis. |
recommandatie brieven, brieven van voorschrijving, voorschrijving brieven, waer by men een goed vriend of ander bekende an een ander goed vriend of bekende, te weten, anwelke de brief geschreven word, anprijst of anbeveelt, ten dien eynde, dat hy die vriend of bekende, welke de brief brengt, sal eenige vriendschap bewijsen, en in dese of geene saak de behulpelijke hand bieden. |
recommanderen, anbeveelen, anprijsen, in be- |
| |
| |
veelen. Ik recommandeer my in u goede gratie, ik beveel my in uwe goede gunst. |
recompens, vergelding. |
recompensabel, vergeldelijk. |
recompensatie, vergelding. |
recompenseren, vergelden. |
reconciliabel, versoenbaar. |
reconciliatie, versoening, vereeniging. |
reconcilieren, versoenen, vereenigen. |
reconvenieren, wedereyschen, wederomeyschen, tegeneyschen, tegeneysch doen, met weder regt anspreeken, wederomspreeken. Reconvenieren, wedersaamenkoomen, wedertegenkoomen. |
reconventie, wedereysch, of tegeneysch, die een gedagde (sonder dagbrief te behoeven) doet, tegens den geenen die hem doet dagvaarden, wederregtsvordering. Reconventie, wedersaamenkoming, tegenkomst, tegenkooming, weersaamenkomst. |
reconventie doen, wedereysch doen, of tegeneysch doen, met wederregtanspreeken. |
recordatie, herdenking, geheuging. |
recorderen, herdenken, geheugen. |
recours, toevlugt, hergang, wederloop, wederkeer. |
recouvrement, verovering, weerkrijging, verhaaling. |
recouvreren, veroveren, wederkrijgen, verhaalen. |
recreance, of recreantie, wedervertrouwing, toevertrouwing. sie recrendentie. |
recreatie, vermaak, vermaakelijkheyd, verlustiging, verversching. |
recreatijf, vermaakelijk, geneuggelijk, verlustelijk. |
| |
| |
recredentie, wedervertrouwing, toevertrouwing, vertrouwing. Recredentie, een voorafgewesen besit, of middelerwijlsbesits toewijsing, toewijsing van middelertijds besit, dat is, wanneer een regter iemand toewijst het voordeel van het middelertijds besit van eenig goed, dat is, middelertijds men daarom dingtaalvoert wie de geregtiste is, tot den eygenheyd van dat goed: genieting van eenig ding door toelaating des rechters. |
recreeren, vermaaken, verlustigen, wederom opmaaken, vervarschen en wederom doen groeyjen, doen bekomen. |
recreut of recruyte, vervarsching, vervulling, volmaaking. |
recreuteren of recruyteren, vervarschen, vervullen, volmaaken. |
rectificatie, regtmaaking. Rectificatie, loutering, suyvering, suyvermaaking. |
rectificeren, regtmaaken. Rectificeren, suyveren, suyvermaaken, louteren. |
rectitude, regtheyd. |
rectoor, bestierder. Rectoor, opperschoolmeester, schoolbestierder. |
recuil, versaam, versaameling. Recuil, een kort verhaal. Recuil, vergadering. |
reculeren, aarselen. |
recuperatie, verovering, wederkrijging. |
recupereren, wederkrijgen, veroveren. |
recusant, onwillig, weygerend. |
recusatie, weygering. |
recuseren, weygeren. |
redargueren, wederleggen, overtuygen, overreden, bewijsen. |
redargutie, wederlegging, overreding, overtuyging, bewijsing. |
| |
| |
|
redemptie, vrykoop, verlossing, aflossing. |
redevabel, schuldig, schuldbaar. |
redhibitie, wedergeeving, weeroverneemingh, weeromgeeving. |
redhiberen, wedergeeven, weeromgeeven, iets ’t welk men gekocht heeft weerom geeven om datmer eenig gebrek an bevint. |
redhibitoire actie, opspraak van weeroverneeming, of opspraak van weeromgeeving van eenig gekocht goed, het regt van opspraak van een kooper op den verkooper om eenig verkogt goed, ’t welk men bevint niet te zijn gelijk ’t behoort, weerover te neemen, en den koopschap weder uyt te keeren. |
redigeren, maaken, stellen, schikken, by een vergaderen, wederom brengen, met geweld dryven. |
redimeren, verlossen, vrykoopen, aflossen, wederomkoopen, vergelden. |
redintegratie, weder in ’t geheel brenging, herstelling, vernieuwing, vervarsching. |
redintegreren, weder in ’t geheel brengen, hervatten, herstellen, vernieuwen, hermaaken, wederom beginnen. |
rediten, herseggingen, wederseggingen, zijn dingen die alleens gesegt zijn. |
reditus, inkomst, jaarlijkse inkomst van imants goederen. Reditus, wederkomst. |
redondatie, overvloeying, te rugvloeying. |
redonderen, overvloeyen, hervloeyen, te rugh vloeyen. |
redonneren, wedergeeven. |
redoublement, een verdubbeling, weerverdubbeling. |
redoublement van interdict, wedereyschdoening, tegeneyschdoening, is, wanneer een gedaagde |
| |
| |
in saaken van besit, voorsteld dat hy selver in het besit is, en daar in wil gestijft werden, en redoublement van interdict, tegenverboddoening, is, wanneer een gedaagde, iets zijnde verboden in saaken van besit, wederom van sijner zijde tegen verbod doet. |
redoubleren, verdubbelen, dubbelmaaken, tweevoudigmaaken. |
redres, herstelling, herschikking. |
redresseren, herstellen, herschikken. |
reducent, weeromleyder, herleyder, afkorter, aftrekker. Reducent, beroeper van een uytspraak. |
reduceren, wederom leyden, herleyden, afkorten, aftrekken. Reduceren, beroepen van een uytspraak van goede mannen an den regter. |
reductie, beroep van een uytspraak, of beroep van een seggenschap, dat is, een beroep van een uytspraak van gewillekeurde regters an schepenen, of aan den hove, of een beroep van een seggenschap van goede mannen an de regters, of an den hove. Wanneer door beroep an den hove of andere regters, van een uytspraak by gewillekeurde regters, of van een seggenschap by goede mannen gedaan, de selve werd gebragt tot ’t geene gewillekeurde regters of goede mannen hadden behooren te seggen, of wanneer iemand, niet te vreden sijnde met den gedaane uytspraak, of seggenschap, daar van beroept voor den regter of voor ’t hof. Reductie, afkorting, aftrekking, tot mindergetalbrenging, of herstelling van een meerder tot een minder getal, dat is, wanneer men een meerder getal door aftrekkingh wat vermindert en brengt tot kleynder getal, of reductie, laager setting, vermindering, als men iets, ’t zy geldswinst of iets anders, ’t geen men agt te hoog te |
| |
| |
loopen, wat vermindert en laager set. Reductie, wederomleyding, wederleyding, herleydingh, herbrenging. |
reduplicatie, verdubbeling, dubbelmaaking, tweevoudig maaking. |
redupliceren, verdubbelen, dubbelmaaken, tweevoudigmaaken. |
reeel, saakig. |
reeele actie, antaal regt, antaal op eenig goed. soek actie op eenig goed. |
reële executie. sie executie paraat. |
reeele statuyt. sie statuyt reeel. |
reeelijk, saakelijk, daadelijk, waarlijk, in der daad. |
reeeliteyt, saakelijkheyd, daadelijkheyd. |
refactie, herdoening. |
refectie, voeding, vervarsching, verfrisschingh, verstelling, vermaaking, verheuging, verblijding. |
referendarien, overbrengers, verhaalers, anbrengers, overdraagers. sie rapporteur. |
refereren, verhaalen, bybrengen, angedraagen sik iewers an, betrekken, gelijk zijn. |
reficieren, hermaaken, vermaaken, verstellen, vervarschen, verheugen, verblijden. |
refineren. sie rafineren. |
reflecteren, verbuygen, ombuygen, wederomkeeren, afkeeren, weerbuygen. |
reflexie, of reflectie, weerbuyging, verbuyging, ombuyging, afkeering, weerslag. |
reformant, beroeper, beroeper van klaaring, die van een gewijsde des laage regters beroept an de hooge regter, doch die ondertusschen het gewijsde des laage regters onder borgtogt moet voldoen. sie reformatie. |
| |
| |
reformateur, hermaaker, herstelder, een die iets een ander gestalte of gedaante wedergeeft, of die iets herstelt of hermaakt. |
reformatie, klaaring, beroep van klaaring, is een beroep van een geweysde des laage regters tot een hooge regter, midts het selve ondertusschen voldoende onder borgtogt, een beroep van klaaring, of verklaring, te weten, de wettigheyd of onwettigheyd van ’t voorgaende gewijsde. Reformatie, herstelling, hermaakingh, andergestaltgeeving, of ander gedaantgeeving, suyvering. |
reformeerde religie. soek gereformeerde religie. |
reformeeren, herstellen, hermaaken, eenig ding wederom gestalte of gedaante geeven. Reformeeren, suyveren. Reformeeren, versoeken van een hooger regter hersteld te werden, en verbetert te hebben een gewijsde, dat van een laager regter tot nadeel gewesen is, dat men verklaaring noemt. |
refractie, verbreeking. Refractie, wanschaduwing, of schaduw verbreeking. |
refrenatie, betooming, beteugeling, breydeling, bedwinging. |
refreneren, betoomen, beteugelen, breydelen, bedwingen. |
refreche, vervarsching. |
refrecheren, vervarschen. |
refriceren, weeropwrijven, weeropkrabben. Refriceren, hervatten, van nieuws by de hand neemen, vernieuwen. |
refrigeratie, verkoeling. |
refrigereren, verkoelen. |
refringeren, verbreeken. |
refriqueren, sie refriceren. |
| |
| |
refuge, toevlugt. |
refulgeren, wederschijnen, weer schijnen, seer schijnen. |
refunderen, vergelden, opbrengen, betaalen de gedaane kosten. Refunderen, gieten, uytgieten, storten, uytstorten. |
refus, of refuys, weygering. |
refuseren, weygeren, afslaan, verwerpen. |
refusie, weygering. Refusie, opbrenging, vergelding, betaaling van kosten. |
refutatie, wederlegging, wederleg, tegensegging, berisping, verwerping. |
refuteren, wederleggen, tegenseggen, berispen, straffen, verwerpen. |
regaal, Koninglijk, Vorstelijk, of heerlijk. |
regalien, Koningsregten, of Koninglijke voorregten, heerschapsregten, of heerschaps voorregten. Regalien, Koninglijke goederen, of Vorstelijke goederen, heerlijke goederen. Regalien, betekent ook wel heerlijke geestelijke goederen. |
regard, opsigt, ansien, anschouw, anmerkingh, agtneeming. |
regarderen, ansien, anschouwen, anmerken, agtneeming, opsien. |
regel, een rije, een rigtsnoer, maatstok, streep, schik, stel, voeging. |
regeneratie. wederbaaring, wedergeboorte. |
regenereren, wederbaaren. |
regent, bestierder, heerscher, voogd, landvoogd, rijksvoogd. |
regente, bestierster, heerschersse, voogdesse, landvoogdes, rijksvoogdes. |
regeren, bestieren, heerschen. |
regime, bestier, heersching, beheersching, heerschappy. |
| |
| |
regiment, bestier, heersching, beheersching, heerschappy. Regiment, een bende, krijgsbende, of bende krijgsvolk, is een hoop oorlogsvolk, bestaande in tien of twalef vaandelen volks van oorlogen, en ieder vaandel volks is sterk 80. 100. 150. 200. of somtijds 300. man. |
register, een tafel, bladwijser. Register, een rol, lijste. Register, een blaffert, schrift waarhande, opschrijving. |
registreren, opschrijven, schriftwaarhanden. |
reglement, schikking, rigting, narigtingh, voeging. |
regleren, schikken, voegen. |
regneren, heerschen, bestieren. |
regredieren, te rug treeden, agterwaarts gaan, wederom gaen, wederom keeren. |
regres, verhaal, of verhaal op een ander. Regres, te rug tred, te rug treding. |
regret, berouw. |
regretteren, leeddraagen, berouw hebben. |
regt van preferentie, voorgank regt, regt van voorgang, regt van voordeeling, regt van voorstelling. Voorgangregt is, dat iemand voorregt heeft om eerst betaalt te moeten werden voor andere schuldeyschers, uyt des schuldenaars boedel en goederen. Regt van voorstellingh is, dat iemand booven een ander gestelt word. |
regulair, geschikt, gevoegt, wel op een rije gestelt, wel op een gepast. |
reguleren, schikken, voegen, bestieren. |
rehabiliteren, wederom bequaam maaken. |
reine, Koningin. |
reinemere, Koninginne moeder. |
reiteratie, herhaaling, hervatting. |
reitereren, herhaalen, hervatten, wederom seg- |
| |
| |
gen dat men eens gesegt heeft. |
rejecteren, verwerpen. |
rejectie, verwerping. |
rejicieren, verwerpen, wederom werpen. |
relacheren, verslappen, laaten slippen, loslaaten. |
relaas, een verhaal, verhaal van verrigting, vertelling. |
relate, opsigtelijk, met een opsigt ergens op. |
relateren, verhaalen, vertellen, verhaalen sijn wedervaaren, verhaalen iets ’t geen men verrigt heeft. |
relatie, verhaaling, verhaal, verhaal van verrigting, vertelling. Relatie, opsigt, onderling opsigt tusschen eenige dingen, betrekking. |
relatijf, vertelbaar, verhaalijk, betrekkelijk, opsigtelijk. |
relaxatie, ontslaaging, lossing, slaaking, ontlossing, verspreyding, ontspanning. |
relaxeren, lossen, ontlossen, ontslaan. Relaxeren, slaaken, los en slapmaaken, ontspannen. Relaxeren, verspreyden, wijtuytspreyden. |
relegateren, wedermaaken, weder bespreeken, iemand weder iets by uyterstewil maaken. |
relegatie, verbanning, uytbanning, versending, wegsending. Relegatie, wedermaaking, wederbespreeking, dat is, als iemand iets by uyterstewil een ander, die hem iets gemaakt heeft, wedermaakt, of bespreekt. |
relegeren, bannen, uytbannen, wegsenden, versenden, wederom senden, verwijsen op een seker plaats te vertrekken. |
relevatie, opheffing, wederopheffing, opligting, verligting. |
releveren, opheffen, opbeuren, opligten, verligten, ontheffen. Releveren, herstellen, her- |
| |
| |
stellen in sijn geheel. |
relictie, agterlaating. |
relief, herstelling, stelling in ’t geheel, herstelling in sijn geheel, herstelbrief, waar by men aan het hof versoekt herstelt te werden in sijn voorgaande staat, als men in sijn regtsaak iet versuymt of nagelaaten heeft te doen, dat men had behooren te doen opsen tijd, waar door men vervallen was van sijn regt. Relief, opheve, opheffing, opligting, verligting. |
relief tegens de indebite verheffing, herstelling in sijn geheel tegens de onbehoorlijke en ontijdige verkrijging van een dagbrief, of een herstelbrief tegens de onbehoorlijke en ontijdige verkrijging van een dagbrief, waar by iemand versoekt herstelt te werden in zijn geheel, tegens de schade en nadeel die hy anders te verwagten had uyt de onbehoorlijke en ontijdige verkrijging des daghbriefs. |
relief tegens de indebite interjectie van de appellatie, herstelling tegens de onbehoorlijke inbrenging des beroeps, dat is, als men herstellingh versoekt, wanneer men het beroep niet op de behoorlijke tijd ingebragt heeft. |
relief tegens de indebite exploiteringe van de appellatie, herstellingh tegens de ontijdige verwittiging des beroeps, of herstelling in zijn geheel tegens de ontijdige bekentmaaking des beroeps, dat is, als men herstelling versoekt, wanneer de deurwaarder van onsent wegen de gedaghde het beroep niet tijdelijk genoegh en heeft geboodschapt. |
relievement, ontheffing, verheffing, verligting. |
religie, Godsdienst, dienst Gods, is de dienst waarmede een ider God soekt te behaagen of te |
| |
| |
eeren. Dit geschied al op veelderley wijse onder de menschen: want daar zijn al vry veelerhande Godsdiensten. En elk volk, dat een andere Godsdienst heeft als andere volkeren, meynt en gelooft, dat sijn wijse van Godsdienst de beste is en Gode angenaamst, ja het meynt en gelooft het niet alleenlijk, maar salt ook beweeren en staande houden, niet met reden en waarheyd, die uyt God zijn, maar met geweld van vuyr en swaerd, galg en rad. En elk vloekt en scheld den ander om ’t seerst voor ongeloovig en godloos, om datter soo effen op een stipken geen overeenkoming is in de Godsdienst of in eenig gevoelen de Godsdienst raakende. Een groot bewijs voorwaar, dat de regte redelijke Godsdienst niet inde waereld is: want die had niet van noode door gewelt staande gehouden te worden. Ik kan ook niet bevroeden, uyt ondersoeking der geschiedenis boeken, datser immer geweest is. En ’t staat te duchten, datser in eeuwigheyd ligt niet komen sal. Want kan ook iemand, die sijn even mensch haat, een redelijke Godsdienst hebben? in dien neen: gelijk ’t inder daad is. Als dat dan een ider sik self wat nauwer toepaste, soo soude dat vervolgen, schelden en lasteren wat ophouden, en stont dan te hoopen, datter een redelijke Godsdienst in de waereld mogt komen. |
religie catholijk. sie catholische religie. |
religie gereformeert. soek gereformeerde religie. |
religieus, godsdienstig, godspligtig, geestelijk. |
religieusen, geestelijken, godsdienstigen. Menschen die een geestelijk leeven leyden, afgesondert en afgescheyden van andere menschen. |
reliqua, oplegging van ’t kort, of bylegging van ’t geen der te kort komt, dat iemant by slot van re- |
| |
| |
kening schuldigh blijft. Reliqua, overblijfsel, overschot. |
reliquien, overblijfselen, die ievers van overig zijn gebleven. De geestelijken van de Roomsche Godsdienst hebben onder hun veel overblijfselen van verstorvene heyligen soo sy seggen, welke overblijfselen sy als heylige dingen in groote waarden houden. Dog wat waardye of heyligheyd in soodanige vodderye zijn, weet ik niet, en als ik na waarheyd en rede spreeken sal, soo en kan ik’er niets in sien. |
remarqueren, anmerken, agtneemen. |
rembourseren, weerbetaalen, weeruytgeven, verschieten, uyttellen. |
remedie, tegenmiddel, hulp, raad, helpmiddel, of hulpmiddel, heelmiddel, of geneesmiddel. |
remedieren, weder te regtbrengen, helpen, heelen, geneesen. |
rememorieren, herdenken, weerverhaalen, eerinneeren. |
reminiscentie, herdenking, geheugenis. |
remis, of remissie, vergiffenis, vergeeving, doodslags vergiffenis, de gunste van een vorst, waar by een die een manslag gedaan heeft, sijn straffe werd vergeeven. |
remissie, oversetting, oversending, overmaking, verslapping. Remissie, ontlossing, verligting, aflaating. Remissie, quijtschulding, ten goede schulding, vergiffenis, aflaat, vergeeving. Remissie, doodslags vergiffenis. sie remis. |
remissie debatteren, brieven van doodslags vergiffenis wederspreeken. |
remittent, verwerper eenes wisselbriefs, afwijser eenes wisselbriefs, die een wisselbrief weder te rug send, en weygert die te anvaerden en te betalen. |
| |
| |
remitteren, wedersenden, wederom senden, te rug senden, oversenden, oversetten, overmaaken. Remitteren, verwerpen, laaten, aflaaten, nederwaarts laaten hangen. Remitteren, vergeeven, quijtschulden. |
remonstrant, betooner, anwijser, die iets betoont of anwijst waar en klaar. Remonstranten, zijn de uytgestootene uyt de herstelde Godsdienst. sie contraremonstrant. |
remonstrantie, betooning, vertoog, vertooning. |
remonstreren, betoonen, vertoonen, vertoogen. |
remors, knaaging, wroeging. |
remotie, wegdoening, wegneeming, afwending, afweering, verschuyving. |
removeren, wegdoen, wegneemen, weeren, afweeren, afwenden, verschuyven. |
rempart, een wal, bolwerk. |
remueren, roeren, verroeren, beweegen. |
remunerateur, belooner, vergelder. |
remuneratie, belooning, vergelding. |
remunereren, beloonen, vergelden. |
rencontre, ontmoeting, wedervaaring, bejegening, tegenloop. |
rencontreren, ontmoeten, bejegenen, wedervaaren, tegenloopen. |
rendant, rekeninghouder, boekhouder. |
renfort, versterking. |
renommee, vermaartheyd, benaamtheyd. |
renommeren, vermaartmaaken, benaamtmaaken, vermaaren. |
renonciatie. sie renunciatie. |
renoncieren, of renonceren. sie renuncieren. |
renovatie, de tweede anmaaning, of tweede vermaaning, die een deurwaarder doet an de geene die een gewijsde tot sijn nadeel heeft, om het |
| |
| |
selve te voldoen. Renovatie, vernieuwing, verversching. |
renoveren, vernieuwen, ververschen. |
renouvelleren, vernieuwen. |
rente, inkomst, jaerlijkse inkomst diemen van sijn goederen krijgt. Rente, geldswinst, jaarlijkse geldswinst, diemen van ’t uytsetten, of uytleenen van sijn geld krijgt. Sijn rente-leeven, van sijn inkomst leeven, vande jaarlijkse inkomst en vrugte van sijn goederen leeven, van sijn geldswinst leeven, vande jaarlijkse geldswinst van sijn op geldswinst gesettegeld, sonder koophandel of iets anders om te winnen te doen, leeven. |
rentenier, inkomstleever, geldswinst leever, die van sijn inkomst, of geldswinst leeft. |
renvers, omkeer. Renvers, omkragtiging. sie acte van renvers. |
renversaalbrieven, wederblijkbrieven, onkrachtingbrieven, tegenblijkbrieven, sijn eenige brieven of geschriften, waar door eenige andere brieven of schriften onkragtig gemaakt worden. soek acte van renvers. |
renversaal, of renversaalschrift. soek acte van renvers. |
renverseren, verkeeren, omkeeren. |
renversie, verkeering, omkeering. |
renvoy, overwijsing na den dagelijkschen regter, sending tot den onderhoorigen regter, ontslaaging van een vreemde regtbank, dat is, een verset waar by een gedaagde versoekt ontslaagen te worden van den regtbank daar vooren hy geroepen is, ende gesonden te werden naar sijn dagelijkschen regter. Renvoy, overwijsing, versending, wedersending, sending. |
renvoy aan goede mannen, overwijsing aan goede |
| |
| |
mannen, dat is, wanneer de regter de regtsplegers wijst an goede mannen, om de saak af te doen. |
renvoyeren, versenden, wedersenden. Renvoyeren, overwijsen na den onderhoorigen regter, senden tot den dagelijkschen regter, of overwijsen an goede mannen. |
renunciatie, opsegging, ontsegging, afsegging, afstaaning. Renunciatie, verkondiging, verklaring, wedersegging, wederboodschapping. |
renunciatie van het beneficie senatus consulti velliani, afstant van het voorregt van onaanspraakelijkheyd in borgtogt saaken, of andere verbintenissen. Een vrouw en is niet anspraakelijk in regte, of verbonden, uyt saake van borgtogt, of andere verbintenissen: ten zy sy alvoorens heeft afstant gedaan van haar vergunt regt van onanspraakelijkheyd. |
renunciatie van reauditie, opsegging van herhooring eenes gewijsde, afstant van herhooring van gewijsde te versoeken. sie reauditie. |
renuncieren, of renunceren, opseggen, afseggen, ontseggen, afstaan. Renuncieren, wederboodschappen, boodschappen, wederseggen, verkondigen, verklaaren. |
reparatie, vermaaking, hermaaking, vernieuwing, vergoeding, herstelling, wederregting. |
reparatie van attentaten, herstelling van alle daadelijkheyden, wederregting van alle nieuwigheyden, of wederregting van alle daadelijkheden, die by iemand tegen het verbod van een regter zijn gepleegt. |
repareren, vermaken, wedermaken, vernieuwen, vergoeden, herstellen, in sijn eerste staat stellen. |
| |
| |
repartieren, verdeelen. |
repartitie, verdeeling, deeling, bedeeling, andeel. |
repelleren, verdrijven, te rugdrijven, afkeeren. |
repeteren, verhaalen, herhaalen, wederverhaalen, wedereyschen, weerbegeeren. |
repetitie, verhaaling, herhaaling, wederverhaaling, wedereysching. |
replicate, antwoordelijk, weervouwiglijk. Replicatie, tegenweerlijk. |
replicatie, ontvouwing, hervouwing, omwending. Replicatie, herhaaling, wederlegging, wedersegging, wederantwoord, verantwoording. Replicatie, tegenweer. sie replijk. |
repliceren, tegenweer doen, tegenweeren, wederleggen, wederantwoorden, wederseggen, verantwoorden. Repliceren, omwenden, herhaalen, ontvouwen, hervouwen. |
replijk, tegenweer, wederantwoord, tegenweer is het tweede seggen van een eyscher, waar mede hy des gedagdens antwoord wederlegt. Replijcq, verantwoording, wedersegging, wederantwoord. |
replijcq met middelen, tegenweerschrift met middelen en bewijsen, dat is, het tweede geschrift van een eyscher, waar mede hy des gedaagdens antwoordschrift met middelen en bewijsen wederlegt. |
reponeren, herstellen, wederstellen, wederomleggen, opsluyten en ergens leggen te bewaaren, wederom geven. |
repoos, ruste. |
reposeren, rusten. |
reprehensibel, berispelijk, bestraffelijk. |
reprehenderen, berispen, bestraffen, begrijpen, |
| |
| |
van agtergrijpen. |
reprehensie, berisping, bestraffing. |
represailie, wederneeming, wedereysching met geweld, bekommering en besetting om de gemeene saak. ’t Welk geschied, als iemands goederen met geweld genomen zijnde, op ’t versoek van de overheyd niet en word wederom gegeeven, en word als dan die welkers goederen genomen zijn, wederom van sijn overheyd gemagtigt om sijn schade op die geenen, die hem de goederen benomen hebben, met gelijk gewelt wederom te verhaalen: niet alleen op die, die sulks gedaan hebben, in ’t besonder, maar op alle die van dat selve landschap zijn; gelijk ook niet alleen die beschadigde gemagtigt word, maar ook alle de andere onderdaanen met hem, om hem te helpen. Waar uyt dikmaal openbaare oorlogh spruyt. |
represailie-brieven, brieven van wederneeming, waar by wederneeming toegestaan word vande overheyd. sie represailie. |
representatie, plaatsvullingh, in de plaats koming van een ander plaatsvulling is, wanneer de afkomelingen inde plaats van hun voorsaten, tot een erffenis van hun maagen komen. Representatie, vertooning, verbeelding, afbeelding. |
representeren, plaatsvullen, in de plaats komen van een ander. Representeren, vertoonen, verbeelden, afbeelden, voorhouden, voor oogen houden. |
representeerder, vertoonder, verbeelder, afbeelder, plaatsvuller, of inde plaatskomer, een die de plaats van een ander vervult, of die in plaats van een ander komt. |
representeerder des staats, vertoonder des staats, |
| |
| |
of verbeelder des staats; is een in welke als de gantse staat vertoont word; plaats vuller des staats die in plaats van de gantse staat komt of een die de gantse staat uytbeeld. |
reprimende, bedwang, bestraffing, bekijving. |
reprimeren, verdrukken, bedwingen. |
reprinse, hervatting. |
repriseren, herschatten, wederom waarderen. |
reprobatie, wederlegging, wraaking, verwerping. |
reproberen, wederleggen, wraaken, verwerpen, niet anneemen. |
reprochant, of reprochante partie, wederlegger, wraaker, die eenige getuygen wederleght of wraakt. |
reproche, wederlegging, wraaking, verwerping, berisping. Reproche, een wederleggingschrift, dat is, een geschrift, waar by iemand de getuygen van sijn tegendinger, ende hun seggen straft en wraakt. |
reprochen maaken, wederleggingen maaken, of een wederleggingschrift maaken, waar mede men eenige getuygen wil wederleggen, getuygen wederleggen, of wraaken. |
reprocheren, wederleggen, wraaken, verwerpen, berispen. |
reproduceren, wedervoortbrengen, wederbeleggen. |
reproductie, wedervoortbrenging, wederbelegging. |
reproductie van getuygen, wederbelegging van getuygen wedervoorbrenging van getuygen, als men voor de tweedemaal getuygen belegt, en voorbrengt. |
repromissie, wederbelofte, tegenbelofte. |
| |
| |
repromitteren, wederbelooven, tegen belooven, belooven. |
reprouveren, wederleggen, wraaken. |
republijc, of republijcque, een gemeenebest, gemeinen staat, is een gemeyne staats bestiering, of lands bestiering, waar in eenige vande voornaamste en voortreffelijkste uyt den volke, het bewint en bestier des lands hebben. |
repudiatie, verstooting, verlaating, verwerping. |
repudie, trouwbelofts breekingh: als men sijn trouwsbelofte an een vryster gedaan breekt, en de selve niet na en komt, maar haar verlaat om met een ander te trouwen, of repudie, houwlijk scheyding, hegtscheyding, verstooting of verlaating van sijn vrouw. sie divortie. Repudie, verstooting, verlaating, verwerping. |
repudieren, trouwbeloftbreeken, of repudieren, houwlijkscheyden of hegtscheyden, sijn vrouw verlaaten, of verstooten. |
repugnant, tegenstrijdig, weerstreevig. |
repugnantie, tegenheyd, tegenstrijdigheyd, tegenstreevigheyd, weerstreevigheyd. |
repugneren, bevegten, tegenstrijden, tegenseggen, wederstaan. |
repulsie, verdrijving, afweering, afkeering. |
reputabel, agtbaar. |
reputatie, agting, agtbaarheyd. Reputatie, overdenking. |
reputatieus, agtbaar. |
reputeren, agten. Reputeren, overdenken, wederopdenken, anmerken. |
request, een versoekschrift, versoekbrief, waar by men iets an ’t geregte in regts saaken, of an de overheyd in eenige andere saaken, versoekt, of |
| |
| |
waar by iemand sijn begeerte, ende meeninge den regter, of den hove bekent maakt. |
request civil, een heus versoek, of beleeft versoek, beleeft versoekschrift, ootmoedig versoek. Request civil, een versoekschrift van verheffing, versoekschrift van herstelling, waar by iemand an de hooge overheyd, of aan ’t hof, versoekt, om verheven te werden uyt sijn van sijn regt vervallene staat, of waar by iemand an de overheyd, aan ’t hof, of an den regter, versoekt herstelt te werden in sijn geheel. |
request civil om de conclusie te amplieren, of te altereren, een versoekschrift om sijn besluyt in regten te mogen vergrooten, of veranderen. Wanneer iemand, die sijn eysch en besluyt in regten wat te nauw bepaalt heeft, of wat te weynig geeyscht heeft, of niet te deeg gestelt heeft, versoekt, dat hy die wat breeder mag uytstrekken, of wat vermeerderen, of wat verbeteren en veranderen. |
request civil tegens de indebite interjectie vande appellatie, een versoekbrief van verheffing tegens de onbehoorlijke inbrenging des beroeps, dat is, als men by versoekschrift herstelling versoekt, wanneermen het beroep niet op de behoorelijke tijd ingebragt heeft, of laaten anschrijven. |
request in judicie, een versoekschrift in regtspleeging, versoek in regten, waar by men, als men inde regtspleeging is, versoekt, nog iets ’t welk ter saake dient, te moogen voordraagen of voorbengen, booven ’t geene men alrede voorgedraagen, of voortgebragt heeft. |
request om de arrementen vanden processe an te |
| |
| |
neemen, een versoekschrift dat de overblijfselen van een geding mogen angenoomen worden, een versoekbrief dat een begonne regtsaak van een overledene mag angenoomen en vervolgt worden, een versoekschrift dat een regtsaak mag hervat worden, dat is, een versoekschrift, waar by iemand versoekt, dat een regtsaak van een overledene by de erfgenaam mag angenoomen en voorts vervolgt worden. sie arrementen van ’t proces anneemen. |
request om mandement te bekomen, een versoekschrift om een dagbrief te bekomen, dat is, om iemand te mogen dagvaarden ten hove. Alle dagvaardingbrieven worden by versoekschrift van het hof verkregen. |
request om mandament, of provisie van Justitie te bekomen, een versoekschrift om een dagbrief of middelerwijls regt te bekomen. sie request om mandament te bekomen, en request om provisie van justitie te bekomen. |
request om nieuwe feyten te mogen poseren, ende des noods te verifieren, een versoekschrift om nieuwe stellingen te moogen maaken, ende des noods te bewaarheden, of een versoekschrift om nieuwe stellingen te moogen maaken, ende toegelaaten om die te bewijsen en waar te maaken, dat is, een versoekschrift, waar by iemand versoekt dat booven ’t geen hy in sijn geschriften gestelt heeft, hem toegelaaten mag worden nog iets, waar van in sijn geschriften geen gewag gemaakt word, te stellen, en dat hem toegelaaten word, het selve waar te maaken. |
request om provisie van justitie te bekomen, een versoekschrift om middelerwijls regt te beko- |
| |
| |
men, dat is, een versoekschrift, waar by men versoekt, dat ons eenig regt, ’t welk wy meynen te hebben, sal toegestaan worden, soo lange tot by eyndelijk gewijsde anders sal geoordeelt worden te behooren. |
request van interruptie, een versoekbrief van verloop des gedings, versoekschrift van gedings afbreuk, versoekschrift van gedings verloop, dat is, een versoekbrief, waar by men versoekt, dat een regtssaak of geding, ’t welk over de bestemde tijd, dat het most dienen, stil gestaan heeft verklaart sal werden te sijn afgebrooken, of verloopen, te weten, de gesette tijd. |
requesteren, versoeken, by versoekschrift iets versoeken. |
requirant, begeerder, versoeker, eyscher, die iets begeert, dat een ander doen sal, of die iets versoekt, of eyscht, anlegger, te weten, des gedings. |
requireerde, begeerde, versogte, van welke iets begeert of versogt word, gedaagde, die gedagvaard is. |
requireren, begeeren, versoeken, vraagen, naarstelijk soeken, eyschen, vereyschen. |
requisit, ’t vereyschte, ’t versogte, ’t begeerde. |
requisitie, versoek, begeer, eysch, vereysch. Requisitie, versoeking, begeering, eysching, vereysching, soeking. |
requisitorien, of requisitoriaale brieven. sie letteren requisitoir. Requisitorien, versoekingen. |
rescinderen, afsnijden, afbreeken, vernietigen. |
rescissie, afsnijding, afbreeking, vernietiging. |
rescontre. sie rencontre. |
rescontreren. sie rencontreren. |
| |
| |
rescriberen, antwoorden, wederom schrijven, herschrijven, of wederschrijven. |
rescript, een antwoord, ’t wederom geschrevene. |
rescriptie, antwoord, antwoording, wederom schrijving, herschrijving, weerschrijving. |
reservatie, behouding, bewaaring. |
reserveren, bewaaren, behouden, voorhouden, voorbehouden. |
resico, gevaar. |
resident, verblyver, plaatshouder, die iwers op een plaats woont en sijn verblijf houd om daar iets te doen wegens een ander. |
residentie, verblijf, of verblyving, verhouding, sitting, wooning, nedersitting. |
resideren, verblyven, verhouden, ophouden, of onthouden sik ergens op een plaats, woonen. Resideren, sitten, nedersitten. |
resignatie, overwijsing, overlaating. |
resigneren, overwijsen, overlaaten. |
resilieren, te rug springen. |
resipiscentie, boetvaardigheyd, bekeering. |
resistentie, wederstant, tegenstant. |
resisteren, wederstaan, tegenstaan. |
resistibel, weerstaanlijk, tegenstaanlijk. |
resolveren, voorneemen, besluyten. Resolveren, ontlossen, ontbinden, opdoen, van een doen. |
resolubel, ontlosselijk. |
resolut, rustig, onbeteuter, vryborstig. |
resolutie, voorneeming, besluyt, opset. Resolutie, ontlossing, ontbinding, ontknooping. Resolutie, vervlieting, versmelting. |
resolutien, besluyten, voorneemingen. |
resonnantie, weerklank, klank, luyding. |
resort, onderhooring, strekking, bestek, regtsban. |
| |
| |
resorteren, gehooren, onderhooren. |
respect, ontsag, gesag, ansien, opsigt. |
respecteren, eerbieden, eerbewijsen, eer andoen, ontsien. |
respectijf, of respective, onderling, bysonder, bysonderlijk, opsigtig. |
respijt, uytstel, tijdgunning, uytstel van tijd die een schuldenaar gegeeven word om sijn betaaling te doen. |
respireren, aassem haalen, adem haalen, aassem scheppen, adem scheppen. |
respiratie, aassem haaling, adem haaling, adem schepping, aassem schepping. |
respondent, antwoorder. |
responderen, antwoorden, verantwoorden. Responderen, anpassen, overeenkomen, gelijk zijn. |
respondentie, antwoording, verantwoording. Respondentie, anpassing, overeenkooming. |
responsabel, verantwoordelijk. |
response, antwoord. |
restabilieren, wederopregten, wederregten, wederom in staat stellen, herstellen. |
restablissement, wederopregting, herstelling, wederom in staat stelling. Restablissement, herstelling in ’t besit, of toewijsing van middelertijds besit, is een verklaaringe of toewijsinge van den regter, waar by hy een anlegger (in voorval van nieuwigheyd) in het middelertijds besit, daar een ander hem heeft uytgestooten, hersteld, dat is, terwijl men om de eygenheyd der besitting nog dingtaal voert. |
restablissement decerneren, toewijsen het middelertijds besit, of herstellen in het middelerwijls besit. sie restablissement. |
| |
| |
restauratie, opregting, wederopregting, vernieuwing, vermaaking, hermaaking. |
restaureren, vermaaken, hermaaken, vernieuwen, opregten, wederopregten. |
reste, overblijfsel, overschot. |
resteren, overblijven, overschieten. |
restipulatie, wederbelooving, of tegenbelooving. |
restipuleren, wederbelooven, tegenbelooven. |
restitueren, herstellen, wedergeeven, weerstellen, weer opmaaken. |
restitutie, wedergeeving, herstelling. |
restoir, overschot, overblijfsel, vergoeding, wedergeeving. |
restrict, verknogt, vastgebonden, verbonden. |
restrictie, vervang, inbinding, stijfbinding, pranging. |
restrictien, inbanden. |
restringeren, vastbinden, stijfbinden, intrekken, toeprangen. |
resultatie, weerspringing, opsprong, opstand, ontstaaning. |
resulteren, weerspringen, opspringen, ontspringen, opstaan, ontstaan. |
resumeren, hervatten, herhaalen, herneemen, wederneemen, verhaalen. |
resumptie, herneeming, wederneeming, hervatting, herhaaling, verhaaling. |
resurgeren, wederopstaan, verrijsen. |
resurrectie, wederopstandinge, verrijsenis. |
resuscitatie, verwekking, opwekking. |
resusciteren, verwekken, opwekken, weder op doen staan. |
retardatie, verhindering, vertoeving, veragtering, ophouding, wagting. |
| |
| |
retarderen, verhinderen, vertoeven, veragteren, ophouden, wagten. |
retardement, sie retardatie. |
retentie, onthouding, houding, behouding. Retentie, hoeding, onderhouding. Retentie, ophouding, wederhouding, anhouding, vasthouding. Retentie, anhouding, welke geschied, als men eenige onkosten doet an eens anders goed, ter goeder trouwe. Voor welke onkosten men het goed anhoud totse voldaan zijn. |
retenue, wederhouding. |
reticentie, swijging, verswijging. |
reticeren, swijgen, verswijgen. |
retineren, onthouden, behouden. Retineren, hoeden, onderhouden. Retineren, houden, wederhouden, ophouden, anhouden, vasthouden. |
retireren, aarselen, vertrekken, agterwaarts deysen. |
retorica. sie rhetorica. |
retorijker. sie rhetorijker. |
retorisijn. sie rhetorijker. |
retoriseren. sie rhetoriseren. |
retorqueren, verdraayen, verkeeren, terug drijven, omwenden, omdraayen. |
retorsie, verdraaying, verkeering, omdraaying, omwending, te rugdrijving. |
retour, weerkeer, weeromkeer, keer. |
retouren, weerovergesonde goederen of koopmanschappen, weerovergekreege goederen, of koopmanschappen, welke men in de plaats krijgt van de koopmanschappen of goederen diemen iewers heen gesonden heeft. |
retourneren, keeren, weerkeeren, weeromkeeren. |
| |
| |
retract, naasting, sinninge, nakoop, henboord, uyt drijving, dat is, het regt dat iemand heeft op eenig verkoft ontilbaar goed, om het selve te benaaderen en in des koopers plaatse te treeden, en de koop op sik doen overgaan. Retract, ’t herhandelde, ’t herdaane. |
retractabel, herroepelijk, wederroepelijk, herdoenlijk. |
retractatie, een herhandeling, herdoening, herroeping. Retractatie, herhandeling van een gewijsde, by het minder getal der regters of raadsheeren gewesen in den vollen raad. sie reauditie. |
retracteren, herhandelen, herdoen, herroepen. |
retraict, een vertrek, vertrekwal, wijk, daarmen in wijkt en sijn toevlugt neemt, alsmen uyt een plaats gedreven word. |
retrenchement, besnijding, afsnijding, vertrekwal. Soodanige vertrekwallen, of afsnijdingen, worden gemaakt in belegeringen, daarmen dan krijgsvolk in legt. |
retrencheren, afsnijden, besnoeren. |
retret, of retreyt. sie retraict. |
retroacten, te vooren gehoudene dingtaalen, de laatste gehoudene dingtaalen, die gehouden zijn in een saak, die lange heeft stil gestaan, wanneer die weder by der hand werd genomen. Retroacten, voorgedaane verhandelingen, verhandelde onderhandelingen. |
retule, verhaal. |
reumatijcq, koudvogtig, nat, vloejig, sinking. |
revelatie, openbaaring, ontdekking. |
reveleren, openbaaren, ontdekken. |
revenge, wraak, weerwraak, vergelding. |
| |
| |
revengeren, wreeken, vergelden. |
revenuen, inkomsten, inkomsten van goederen. |
reverberatie, weerstaaning, weeromstaaning. |
reverbereren, weerstaan, wederomstaan. |
reverentie, eerbieding, eerbiedigheyd, eerbewijsing. |
revereren, eeren, eerbewijsen, eerbieding andoen, ontsien, vreesen. |
revideren, wederoversien, oversien, hersien. |
reviseren, wedergaan sien, wederomkeeren om te sien. |
reviseur, oversiender, die iets op nieuw helpt wederoversien. Reviseur, oversiender van een gewijsde saak, die een gewijsde saak van den hoogsten regter, waar in een misslag gesegt word, begaan te zijn, helpt oversien. |
revisie, wederoversiening, hersiening, hersinning, oversiening. Revisie, wederoversiening van een gewijsde saak, herkennisse van een gewesen saak, dat is, een hersiening van een misslag, die in een gewijsde van den hoogsten regter gesegt word begaan te zijn. |
revocatie, herroeping, intrekking, wederroeping, verbreeking. |
revoceren, herroepen, wederroepen, verbreeken, intrekken. |
revolveren, ontwinden, omwenden, omwentelen, omrollen, weeromrollen, afrollen, de |
bladeren omkeeren. |
revolte, oploop, afval. |
revolteren, oploop maaken, afvallen, omwenden, omkeeren. |
revolutie, ontwinding, omwenteling, omrolling, omdraaying, omloop. |
| |
| |
revoquatie. sie revocatie. |
revoqueren. sie revoceren. |
| |
R. H.
rhetorica, redenrijkkonst, welspreekentheydskonst, de konst of weetenschap van welspreekentheyd. |
rhetorijker, een redenrijker, welspreeker, of meester in de welspreekentheydskonst, die de leerstukken van de welspreekentheyd leert. |
rhetoriseren, redenrijken, welspreeken, welspreekentheyd oeffenen. |
rhetorisijn. sie rhetorijker. |
| |
R. I.
ridicule, of ridiculeus, belachelijk. |
rigeur, strafheyd, strengheyd. |
rigoreus, streng, straf. |
rigoreuselijk, strengelijk, straffelijk. |
rijm, maatschrift, sang, gesang, gedigt. |
rijmen, maatschrift maaken, digten, sang maaken. |
rijmer, een digter, dat is, verdigter, om dat hy wel wat verdigten of versieren kan, een sangmaaker, maatschriftschrijver, versierder. |
riole, een goot, verlaat, daarmen eenig vuyl water door lost. |
rival, een mede vryer, minnemaat, tegenvryer, die nevens een ander vryer een selfde vryster mint. |
| |
| |
| |
R. O.
roboratie, sterking, versterking, sterkmaaking, vastmaaking, bevesting. |
roboreren, sterken, versterken, sterkmaaken, vastmaaken, bevestigen. |
robust, sterk, vast. |
rogamus, regtelijke versoekbrieven. sie letteren requisitoir. Rogamus, wy versoeken, wy vraagen, wy begeeren. |
roijeren, uyt doen, uytschrabben. |
royaal, Konings. |
royaalijk, Koninglijk, heerlijk. |
rosijnen, gedroogde wijnbessen, of groote gedroogde wijnbessen. Daar zijn twederley gedroogde wijnbessen, naamentlijk groote gedroogde wijnbessen, en kleyne gedroogde wijnbessen. sie corinthen. Daar zijn ook witte wijnbessen, en roode wijnbessen sie druyven. |
roturier, een gemeynman, geringman, onedel. |
roturiere, een gemeyme vrouw, onedele. |
route, verstroying. |
| |
R. U.
rubrijk, afteykening, opschrift. Rubrijk, rood, roodschrift, roode letters. Rubrijk, roode aarde. |
rude, hart, rouw, onbeschaaft, onervaaren. |
rudiment, begin lesse, beginsel, ontwerp, schets. |
ruine, vernieling, nederstorting, verwoesting. |
ruineren, vernielen, verwoesten, nederslaan, te |
| |
| |
gronde werpen. |
ruineus, bouwvallig. |
ruminatie, herkauwing, herhaaling. |
rumineren, herkauwen, herhaalen. |
rumoer, gerugt, getier. |
rumperen, breeken. |
ruptie, breeking. |
rupture, een breuk. |
ruse, loosheyd, list. |
rusticq, boorsch. |
| |
S. A.
sabbath, of schabbath, ruste, ophouding van arbeyd, aflaating van werken, stilsitting, ledigheyd. Sabbath, of sabbathdag, rustdag, arbeydophoudingsdag, ledigheydsdag. Dese rustdag komt elke sevende dag, op welke dag geen Jood by ouds eenig werk mogt doen op straffe des doods, gelijk daar van een voorbeeld inde schrift staat, dat imant maar wat hout raapende gesteenigt wierd. Dog die straffe was al te hard en streng, en de misdaad al te kleyn en gering, na mijn oordeel. Maar wat sal ik seggen, het was om dat het de heer Mosche gebood, en daarom most het geschieden, en de onnosele houtraaper gedood worden. Hy moet voorwaar niet veel werks gemaakt hebben, om een mensch van ’t leeven ter dood te laaten brengen. Ik wilde om al des waerelds heerschappy niet, dat ik soo bloetgierig was. De rustdag segtmen ingestelt te zijn van God selve, na sijn selfs voorbeeld als hy op den sevenden dag der waereldmaaking rustede van al sijn arbeyd, mo- |
| |
| |
gelijk seer moede zijnde van ses dagen en nagten sonder rusten te arbeyden. Het kan ook wel dat de Heer des nagts mede wat gerust of geslaapen heeft en des morgens vroeg wederom anden arbeyd is gegaan, tot den sevenden dag toe, wanneer hy de selve heyligde, dat is, dat hy doe heyligavend had (misschien is dat spreekwoord daar van daan gekomen). Want de Heer op den agtsten dag niet wederom an den arbeyd gegaan is, om dat men leest, alsoo zijn volbragt hemel en aarde, enz. soo dat hy nu nogh rust. De ses dagen worden ons aldus beschreven, Doe wast avend geweest en morgen geweest, de eerste dag. en Doe wast avend geweest en morgen geweest, de tweede dag. enz. Wanneer nu imant van dat land, alwaarmen ses maanden lang dag heeft, de waereldmaaking beschreeven had, of beschreef, die soude immers moeten seggen, datse maar gemaakt was in een kleyn gedeelte van den dag, te weeten, in 144. stonden of uuren. Of dat het imant beschreef, daar ’t soo lang nagt is na malkander als ’t op die andere plaats dag is, die soude immers moeten seggen, datse maar in een kleyn gedeelte van de nagt was gemaakt. Vorders heeft’er de omloop des sons, of na de meeste waarheyd, de draaying der aarde om de son, (uyt welke men de daagen en jaaren afmeet) eerder geweest, eerder de son selve geweest is? Want ik lees datse eerst den vierden dag gemaakt word. De stoffe des Sons isser wel geweest, dat kan ik wel bevroeden. Het schijnt my wat klugtig en wonderlijk toe. Dog de schrijver, geloof ik, heeft gedagt, ik schrijf het maar voor een deel domme slaafsche Jooden, die kanmen haast wijsmaa- |
| |
| |
ken dat alles waar is, en als het die lang genoeg gelooft hebben, sullen het veel anderen, gelijk het blijkt, ook wel voor waarheyd anneemen. Indien de rustdag daar zijn oorsprongh van heeft, gelijk Mosche gelieft te seggen, waarom word’er dan eer geen gewag van gemaakt als ten tijde des wets, begrijpende den tijd van ontrent dry duysent jaar? En om niet te lang te zijn, mag ik mijn gevoel vanden rustdag ook eens kortelijk seggen. De rustdag van der Jooden is een insetting van Mosche, de welke de selve met dese insigten heeft ingestelt: eerst om sik self geagt en angenaam te maaken bij dat slaafsche volk. Want dat heeft groote kragt op een slaafsche volk, die nu moede zijn van langduurige slaaverny, de vryheyd en wat ruste van arbeyd. De tweede insigt, die Mosche gehad heeft is, dat dat slaafsche volck in vryheyd gestelt zijnde, niet van self in een vrywillige slaaverny soude vervallen, naamentlijk geduurig in de aarde te leggen wroeten, dat is, geduurig inde aartse dingen van raapen en schraapen, enz. want de menschen van aart daar seer toe zijn genegen, besig te zijn, sonder op God en de goddelijke dingen, waar in ons hooghste geluk gelegen is, te denken. En daarom gebied hy datse sullen rusten en den arbeyd laaten, en datse sullen vergadering houden en by een komen, om van God en goddelijke dingen te spreeken. En oversulks zijn de Jooden, die de onderhoudingen en pleegtelijk heden van Moses nog volgen, gehouden indien dag, om als dan God te eeren en te dienen. Maar wy en zijn in die dag niet gehouden, dewijl Mose onse overheyd of wetgeever niet ge- |
| |
| |
weest is. Wat angaat onse rustdag, dewelke is de eerste dag der week, de selve is mede van onse overheyd ingestelt, niet met dat eerste insigt van Mose, want onse voorouders zijn noyt slaaven geweest, maar vrygeboornen, en dieshalven beter en edelmoediger als de Jooden, dat komt niet by malkander te pas, al stoffen de Jooden nog soo seer op hun geslagt en afkomst en oudheyd. Maar onse overheyd heeft alleen die insigt, dat wy mede niet in soodaanigen vrywillige slaaverny, als ik verhaalt heb, souden vervallen, naamentlijk geduurig in de aartse dingen sonder op God of goddelijke dingen te denken, besig te zijn. En daarom gebieden sy ook datmen den arbeyd sal laaten, en rusten en by malkander komen om van God en de goddelijke dingen, in welke ons hooghste geluk en heyl gelegen is, te spreeken. En daarom zijn wy ook gehouden dien dag te vieren en vrywillig God te eeren en te dienen. Of imant seyde tegen my, dien rustdag is al over seer lange tijd vande geestelijken in plaats van de Joodse rustdag, ingestelt ter gedagtenisse vande opstandinge des Behouders: Die sy tot antwoord dat ik dat wel weet: en waarom dat ik seg van de overheyd ingestelt, is om dat sy het als nu nog voor goed keuren, en van waarden houden, ’t welk even soo veel is of sy het selve ingestelt hadden, of nu eerst instelden. Want als het de overheyd, de welke ook zijn de hoogheyligers en opsienders des volks soo wel in geestelijke saaken, als in staatse saaken, beliefden, soo souden sy in plaatse vanden eersten dag, kunnen de tweeden dag der weeke stellen tot een rustdag. Want geen dag of tijd is heylig in sik self: maar |
| |
| |
een dag word geheyligt of heylig genoemt, om dat op de selve heylige by eenkomsten worden gehouden. Oversulks souden ook de Jooden op dien selfden eersten dag, sonder quetsing van hunlieder gewisse, wel kunnen hunlieder Godsdienst plegen en rustdag houden: wanneer sy onse overheyd, de welke ook is hunlieder wettige overheyd, daar in vrywillig gehoorsaamde, om dien dag die de selve gestelt heeft, te heyligen en te rusten. |
saccage, plondering, rooving, strooping. |
saccageren, plonderen, rooven, stroopen. |
sacerdotaal, heyligerlijk, of geestelijk. |
sacerdotie, heyligerampt, het ampt of bediening der heyligers of geestelijken ontrent de gemeente, of de Godsdienst, of heylige dingen. |
sacrament, gedinggeld, of wedgeld, in regtgelegt geld. By de oude Romers was het gebruyk, wanneer twee luyden malkander dagvaarde voor ’t geregte, dat elk der selver een seker stuk geld most brengen in de geheyligde plaats by den heyliger, en dat onder die voorwaerde, dat de winner des gedings het sijne wederom kreeg: maar die het geding verloor, verloor ook met een sijn geld tot straffe van sijn onregtmaatige regtspleeging: en dat verbeurde geld wierd dan daar van daan gehaalt en in de schatkist gelegt, tot gebruyk vande gemeene saaken. Sacrament, betekent ook een eed, of eed sweering der krijgsluyden, krijgseed, oorlogseed, een krijgsmanseed, dewelke de krijgsknegten mosten doen ande overste des legers, waar by sy beloofde de selven gehouw en getrouw te zijn ten eynde toe in alle het geen hy henlieden van oorlogsdiensten |
| |
| |
gebood. Sacrament, een verbonds teeken, hoedaanige dat’er twee zijn, naamentlijk de doop en het Avendmaal. De Roomsche geestelijken stellen der wel seven verbonds teekenen, want die neemen altijd in alle ding de ruymte, te weeten, de Doop, de Godmenschmaaking uyt een stukje brood, het Houwlijk, het Formsel, de Boete, ’t Olysel, de Geestelijkeamtpts instelling. Het woord sacrament is een bastaart Latijnswoord, ’t welk de geestelijken mede al onovergeset laaten staan, en daar en booven heeft het eygentlijk die betekenis niet van verbondsteken, alhoewel de geestelijken het die betekenis geeven: want de oude Romers en hebben van die twee verbonds tekenen niet geweeten. In de schrift worden de selven μυςἠρια mysteria, dat sijn geheymenissen, genoemt, misschien om dat’er wat geheyms in steekt. Want het is al een groote geheymenis, dat die uyterlijke besprenging met water te kennen geeft, dat de geloovigen soo sekerlijk met het bloed des Behouders (met welk bloed hy Behouder volkomentlijk voor alle der selver sonden voldaan en betaalt heeft) ende geest vande onreynigheyd hunner zielen, dat is, van alle sonden gewasschen zijn, als sy uytwendig met het water gewasschen of besprengt zijn. Dat is immers al een groote geheymenis: want het staat inde heele schrift niet, dat de Behouder volkomentlijk voor onse sonden betaalt en voldaan heeft. Wat van het Avendmaal zy, kan gesien worden in het woord Eucharistie, en Misse. De vijf andere verbondstekenen der Roomschen en weet ik niet, dat daar veel geheymenis insteekt, altoos ik kan’er geen verbonds tekenen in sien. |
| |
| |
Want ik weet niet op wat voor een verbond dat sy sien souden. |
sacramenteel, verbondstekenig. |
sacramentelijk, verbonds tekeniglijk. |
sacratie, heyliging, wying. |
sacreren, heyligen, wijen. |
sacrificateur, een heyliger, geestelijke, die de Godsdienst waarneemt, en bedient. |
sacrificeren, heyligen, toeheyligen, wyen. |
sacrificie, heyliging, toeheyliging, wying. |
sacrilegie, kerkroof, kerkdievery. Sacrilegie, hoogste wetschending, overtreding der vorstelijke wetten of insettingen. |
sacristie, de heyligheyd, de geheyligde plaats, of ’t geheyligde goed. |
saiseren, anneemen, anvaerden, genieten, besitten, vatten, antasten. |
saisie, of saisine, genieting, besit, anneming, anvaerding, antasting. |
saisoen, getijd, getijd des jaars. |
salarieren, loonen, beloonen, besoldigen. |
salaris, loon, wedde, werkloon, huurloon, besolding, ’t geen men uyt bediening van eenig ampt, of oeffening van eenige wetenschap verdient. |
salderen, besluyten, effenen, een rekening sluyten. |
saldo, slot, slot van rekening, of de uytbreng van een rekening. |
salf, smeer, geneessmeer, geneesstrijksel, ’t welk uyt de vettigheden van eenige welriekende kruyden, en olien, met wasch, of eenig ander smeer of smout t’saamen gemengt, gemaakt word, om op wonden en andere seerigheden te smeeren. |
salvatie, behouding, bewaaring, beschut, be- |
| |
| |
schutting. Salvatien, getuygbeschermschrift, is een geschrift, waar by iemand sijn eygen getuygen ende hun seggen goed maakt end beschermt, tegen het wraaken en wederleggen van sijn tegendinger. |
salveconduit, een vrygeleyde, vrygeleybrief, is een bevel vande Staaten des lands, waar by een schuldenaar werd bevrijd tegens sijn schuldeyscher van verder vervolg en vangenisse. |
salven, besmeeren, bestrijken. Salven, begieten, of overstorten, of overgieten met eenige welriekende olie of eenig welriekend boomsap. |
salveren, behouden, bewaaren, bergen, veiligen, in veiligheyd brengen. |
salving, besmeering, bestrijking, begieting, overgieting, of overstorting met olie of eenig welriekend boomsap. |
salvo schieten, een behoudereys schoot doen, goereysschoot doen, behoudereysschieteen, dat is, met schieten te kennen geeven de behoudereys. |
salvatie, begroeting, groetenis. |
salveren, groeten, begroeten. |
salut, heyl, welvaaren, geluk, behoudenis, groetenis. |
salutair, heilsaam, behoudsaam, gesont. |
salutatie, groetenis, groeting, begroeting, behouding, heylwensching, welvaartwensching. |
saluteren, groeten, begroeten, gelukwenschen, heylwenschen, behoudeniswenschen. |
sanctimonie, heyligheyd. |
sanctificatie, heyligmaaking. |
sanctiteyt, heyligheyd. |
sanguijn, bloedrijk, overvloed van bloed. Sanguijn, bloedig. |
| |
| |
sapientie, wijsheyd. |
sapperen, ondergraaven. |
satisdatie, genoeggeeving, borgstelling. |
satisfactie, genoegdoening, voldoening. |
saufconduit. sie salveconduit. |
sauvegarde, bescherming, beschutting, vrywaarenis, hoede. Sauvegarde, vrygeleyde, in bescherming neeming, vrygeleybrief, is een brief van het hof, waar by iemand inde hooge overheyds bescherminge word genomen, tegen alle gewelt en daadelijkheyd. |
| |
S. C.
scabel, een bank, voetbank. |
scabreus, schurft, schrabbig, rouw, ruyg. |
scandaal, ergernis, anstoot. |
scandaleus, ergerlijk, anstootelijk. |
scandalisatie, anstootgeeving, ergernisgeeving, schending. |
scandaliseren, ergeren, anstootgeeven, schenden. |
scarificatie, scherving, kopping, of schrepping, kopping of scherving is als men met een werktuyg, ’t welk kop genoemt word, eenige kleyne sneden of prikkelingen, of opene gaetkens, in handen, narmen of voeten enz. om wat overtollig of quaad bloed af te tappen, maakt. |
scarificeren, of scarifieren, scherven, koppen, schreppen, kleyne gaatjens prikken in ’t vel. |
scedule. sie cedule. |
scelereus, schelmagtig. |
scene, tooneel, is waar op iets heerlijks vertoont word. |
scepter, een Koningsstaf, rijksstaf. |
| |
| |
school een leerplaats, onderwijshuys, leerhuys, daarmen de jongejeugt bestelt, om wat te leeren. Het woord school is een bastaart Grieks woord en betekent eygentlijk ledigheyd. |
schoolarch, opsiender der leerplaats, bestierder, of bewintvoerder van ’t onderwijshuys. Of somen het onduytse woord school behouden wil, soo kanmen wel seggen schoolhoofd, bestierder, of bewintvoerder of opsiender der schoolen. Meester der leerplaats is die de jeugt onderwijst, bestierder is, die het bewint en opsigt heeft over de meesters en de leerhuysen. |
schoolastijcq, leerplaatsig, leerhuysig, onderwijshuysig, of schoolastijcq, leerjongenagtig, of leerkindagtig. |
schoolastijcque doctoren, leerjongenagtige geleerden, leerkindagtige geleerden, of leerplaatsige geleerden, sijn geleerden die in de gemeene kinderlijke dingen wat ervaaren zijn en vorders niet. |
schoolier, leerling, leerkind. |
schoolmeester, leermeester, onderwijsmeester, onderwijser. |
schriftuur, geschrift, schrift. |
schuldoffer, schuldsgifte, misdaadsgifte, of overtreeding gaave, is een gifte of gave, die imant de welke eenige misdaad begaan had, gaf tot versoening voor de misdaad. Hebr. אשמ, ascham, dat is, schuld, misdaad: komt van אשמ, ascham, dat is, heeft misdaan, is schuldig geweest, of is schuldig geworden. |
sciatica, heuppijn, heupjigt, pijn der heupen dewelke veroorsaakt word door overvloedige of overtollige en scherpe vogtigheyd. |
scientie, weetenschap. |
| |
| |
scismatijcq, scheurmaaker, of scheuringmaaker, scheursugtige, scheursugtig. |
scisme, scheuring, tweespalt. |
scintillatie, glinstering, vonking, tinteling. |
scintilleren, glinsteren, vonken, tintelen. |
scortatie, hoereering, hoereery, hoereery bedrijving. |
scorteren, hoereeren, hoereery bedrijven. Hoereeren is te seggen, eeren of minnen een hoer of hoerwijf, dat is, een vrouwmensch die haar lijf om geld verhoert of verhuurt an ider man om minlust met haar te pleegen. |
scriptie, schrijving. |
scrupule, angst, schroom, bekommering. Scrupule, twintigkornen gewigts, een loodje of steentje hebbende de swarte van twintig kornen: en in een pondgewigts als de geneesmeesters gebruyken gaan 5760. kornen. |
scrupuleus, angstig, schroomig, schroomagtig, bevreest, agterkoussig. |
scrupulositeyt, beschroomtheyd, schroomagtigheyd, angstvalligheyd, bevreestheyd, nauwgesetheyd. |
scrutatie, ondersoeking, nasoeking, doorsoeking, doorgronding. |
scruteren, ondersoeken, naarstelijk doorsoeken, nasoeken, doorgronden, doorsnuffelen. |
scurril, fieltagtig, guytagtig. |
scurriliteyt, fieltagtigheyd, guytagtigheyd, fieltery, rabauwery. |
| |
S. E.
secederen, afwijken, an een zyde gaan. |
secessie, afwijking. |
| |
| |
secluderen, afsluyten, uytsluyten, buytensluyten. |
seclusie, uytsluyting, buytensluyting, afsluyting. |
seconde, tweede, Seconde tweede, ondervanger, die in de plaats van imant, die in een tweestrijd verslaagen is, het gevegt tegen den overwinner wederom anvangt, en den verslaagene als ondervangt. |
seconderen, bystaan, helpen, te hulpkomen, ondervangen. |
secoureren, helpen, te hulp komen, bystant doen. |
secours, hulpe, by stant. |
secreet, geheym, verborgen. |
secreet vande mis. sie canon vande mis. |
secretaris, een geheymschrijver, die de geheymenissen schrijft. Secretaris, een geregtsschrijver, die de regtssaaken en ’t geen daar vorder anhoort, te boek schrijft. Secretaris, een stadsschrijver, die des stadsraakende saaken beschrijft. Secretaris, een raadschrijver, die ’t geen in den raad voorvalt en beslooten word, beschrijft. |
secretaris van ’t hof, een hofschrijver, geregtschrijver des hof, des hofs geregtschrijver, die de regtsaaken des hofs en ’t geen daar vorder anhoort, te boek schrijft. |
secretelijk, heymelijk. |
secreteren, verbergen, geheym houden, verborgen houden. |
secte, anhang, gedeeltheyd, gesintheyd, navolging. soek heresie. |
sectaris, anhanger, navolger. soek heretijcq. |
sectie, een snijding. |
seculier, waereldlijk, soo gesegt ten opsigte van het geestelijk. |
seculier, of seculier-mensch, een waereldsmensch, |
| |
| |
soo gesegt of genoemt ten opsigte van een geestelijke of geestelijk mensch, die sik self als vande waereld en waereldsche dingen afgesondert en gescheyden heeft. Dog de meeste geestelijke zijn dikwijls de grootste en snootste waereldsche menschen, die’er mogen uytkomen. |
securiteyt, sekerheyd, veyligheyd, onbekommertheyd, onbeschroomtheyd, gerustheyd, sorgeloosheyd. |
secuur, seker, veylig, sorgeloos, onbekommert. |
seditie, oproer. |
seditieus, oproerig. |
seigneur, heer. |
seigneurie, heerschappy, heerlijkheyd. |
sejour, verblijf, verblijfplaats. |
sejourneren, verblijven, woonen. |
sejunctie, onderscheyding, afscheyding, afsondering. |
sejungeren, onderscheyden, afscheyden, afsonderen. |
selectie, verkiesing, uytkiesing. |
seligeren, verkiesen, uytkiesen. |
senaat, den raad, raadsvergadering, dat is, een raadsvergaadering in ’t algemeen, het zy een rijksraads vergaadering, of een ander raadsvergaadering. Senaat, den raad, of vroetschap, ’t welk is een raadsvergadering van de stad. |
senateur, een rijksraad is een raadsheer des rijks, of des lands, in staats of landssaaken. |
senateur, een stadsraad, raad, vroedschap is een raadsheer van een stad in staats of landstantrakende saaken: dese word op sommige plaatsen ook wel genoemt meensman, of gemeentsman, dat is, een man over de gemeente, want man |
| |
| |
word dikwijls genomen voor een naam van agtbaarheyd en staat. |
senior, een ouderling. Ouderlingen zijn die nevens de leeraars den opsigt over de gemeente hebben, en die mede hun stem hebben om leeraars te kiesen over de gemeente. |
sensibel, gevoelig. |
sententie, een gedenkspreuk, spreuk, sinspreuk. Sententie, gevoelen, sinuytting. Sententie, een gewijsde, oordeel, veroordeeling, verwijsing, doem, wijsdoem. Een gewijsde of oordeel is de uytspraak des regters, door welke het geding geeyndigt word. Sententie word somtijds wel gebruykt voor een gewijsde des hofs: gelijk vonnis voor een gewijsde van schepenen. Maar die duyts spreeken wil, kan ’t genoeg onderscheyden sonder moeijten, met te seggen, een gewijsde des hofs, en een gewijsde van schepenen. |
sententie definitijf, een eyndoordeel, eyndgewijsde, wijsdoem, ’t laatste gewijsde in een saak, waar door de saak t’eenemaal ge-eyndigt word. |
sententie des doods, verwijsing ter dood, doem ter dood, waar by iemand om misdaad van ’t leeven ter dood veroordeelt word. |
sententie inter locutoir, een byoordeel, tusschen gewijsde, tusschen oordeel, een gewijsde met een staart, dat is, een gewijsde vanden regter tusschen het begin en het eynde van een geding, waar by eenige schik of stel, dien angaande gestelt word. |
sententie provisioneel, een middelerwijls gewijsde, een voorafgewesen gewijsde, waar by iemand eenig goed ondertusschen of terwijl men om des selfs eygenheyd nog dingtaal voert, word |
| |
| |
toegewesen; en houd het selve soo lange stant, tot dat de saak doorsien en overwogen, anders by eyndoordeel word gewesen. |
sententieren, oordeel vellen, gewijsdespreeken, verwijsen, veroordeelen doemen. |
sententieus, sinrijk, sinspreukig. |
sentiment, gevoeligheyd, gevoelen, oordeel. |
sentinel, schildwagt, die buyten op de wagt staat verstrekkende de anderen als een schild om van de vyanden niet overvallen te werden. |
separatie, scheyding, afscheyding. |
separabel, scheybaar, onderscheydig. |
separeren, scheyden, afscheyden, van malkander deylen. |
sepiment, een heyning, schutting, tuyning, tuyn. |
seponeren, wegleggen, ter zijde leggen. |
sepositie, weglegging, ter zijde legging. |
September, herftsmaand: dese maand draagt sijn naam van het derde getijd des jaars, ’t welk men den herfts noemt, en in dese maand sijn anvank neemt. Hy heeft ook de naam van speltemaand, om dat de spelte, een soort van koornvrugt, in dese tijd rijp zijnde gemaayt en versamelt word. Hy word ook genoemt garstemaand, van de garstmaaying. |
septentrie, noord, of nord, en is het gewest of gedeelte des waerelds van waar de nortse of strafse winden komen wayen, en is gelegen tegen over het suyte, of soete gewest, of gedeelte des waerelds. |
septentrionaal, noorts, of norts, dat is, straf. |
septentrionaale-wind, de noortsewind, of nortsewind, dat is, een straffe of guurewind, en is die wind dewelke van het Nortse gewest des wae- |
| |
| |
reld wayt, ’t welk gelegen is tegen over het Suyter of soeter gewest des waerelds. De wind die van het Suyter gewest wayt word genoemt de Suytewind, of soetewind, dat is, angenamewind, die van der Sonnen opgang wayt, word genoemt de oostewind of hoogstewind, om datse van dat gewest wayt daar de Son na sijn hoogste toegaat. De wind die van der Sonnen ondergang wayt wort genoemt de Westewint, of Wegstewint, om datse van der Sonnen weggang wayt. |
sepulchre, een graf, of graav, dootgraf. |
sepulture, een begraavenis, doodbegraaving. Sepulture, een graf, of graav, dootgraf. |
sequele, gevolg, navolging. |
sequeren, volgen, navolgen. |
sequestratie, bylegging, overgift, inbewaarstelling, in bewaarder handstelling, is wanneer eenig geld, of eenig ander goet, waar over geding ontstaat, inde hand van een ander wert gestelt om te bewaaren. |
sequester, scheydsman, segsman, maakklaar, krakeel goed bewaarder, in wiens handen een twistige saake te bewaaren, ende als in versekeringe gestelt wort. |
sequesteren, overgeven, in bewaaring stellen, in bewaarder hand stellen. |
serenade, avendsang, avendlied, avendspel, aventteersang. |
sereniteyt, helderheyd, klaarheyd. |
sergeant, een geleedsluyter, of geleedstelder, die het krijgsvolk in geleeding stelt en schikt. Sergeant, een bedienaar, geregtsbode. |
serieus, ernstig. |
| |
| |
sermocinatie, redeneering, redevoering. |
sermocineren, redeneeren, redenvoeren. |
sermoen, een rede, spraak. Sermoen, een leerrede, vermaaning. |
serpent, een kruypdier, slang. |
servateur, behoeder, behouder, bewaarder. |
servil, slaafs, slaafagtig. |
serviteur, dienaar, dienstknegt. |
servituyt, dienstbaarheyd. |
serviet, hantdoek, hantdweyl, voorlaken. |
sessie, sitting, vergaadering, byeenkomst. |
seurte, of seurte des corps, vrygeleyde, vrygeleybrief. soek salveconduit. |
seureteyt, vryigheyd, veyligheyd, sekerheyd. |
seveer, gestreng. |
severiteyt, gestrengheyd, hardigheyd. |
sexe, geslagt, kunne, soorte. |
| |
S. I.
sicaneren, moorden. Sicaneren, hoetelen baatsoeken. |
sicanerie, moorderye. Sicanerie, hoetelagtigheyd, baatsukkigheyd. |
sicaneur, moorder. Sicaneur, hoetelaar, baatsoeker. |
signaal, teyken. |
signature, teykening, onderteykening. |
signeren, teykenen, onderteykenen. |
signaleren, bekentmaaken, teykenen. |
signet, merkring, zegelring. |
significant, duydelijk, beduydsaam. |
significatie, beduyding, beteykening. |
signifieren, beteykenen, beduyden. |
silentie, stilswijging, swijging. |
sileren, swijgen, stilswijgen. |
simonie, geestelijkamptkooping, geestelijke be- |
| |
| |
diening kooping: ’t welk vry gemeen is by de geestelijken vande Roomsche Godsdienst, even aleens als by die vande herstelde Godsdienst de kuypery is in de geesteljke ampten. Dit woord komt vande naam eens mans genaamt Simon, gebynaamt van sijn konst of weetenschap, de wijse (Magus) van welke inde handelingen der Gesanten gewag gemaakt word, dat hy de geestelijke gaaven des Geests voor geld wilde koopen, waar over hy seer bestraft wierd. |
simpel, enkel, bloot, eenvoudig. Simpel, slegt, onnosel. |
simpel bevel, een enkel bevel, blootbevel, dat is een bevel sonder byvoeging van boetdwang, en vervalt dit bevel als een gedaagde sik in regten bekent maakt. |
simpele saisine, een bloote genieting, bloote besitting, dat is, een genieting of besitting sonder eygenheyd. |
simpelijk, eenvoudelijk, regtuyt. |
simpliciteit, eenvoudigheyd, eenvuldigheyd, slegtigheyd. |
simulatie, veynsing, bewimpeling. |
simuleren, veynsen, bewimpelen. |
sinceer, opregt, eenvoudig. |
sinceriteyt, opregtigheyd, eenvoudigheyd. |
singulariteyt, bysonderheyd. |
singulier, bysonder, sonderling. |
sinister, slinks, valsch. |
sinisterlijk, valschelijk, bedriegelijk, met bedrog. |
sisteren, in recht stellen, te voorschijn komen, te voorschijn brengen, iemand vertoonen. Sisteren, aanhouden, ophouden, stil doen staan, doen komen. |
| |
| |
situatie, stand, gelegentheyd, eygenschap eender plaatse. |
situeren, stellen, nederstellen, gelegen zijn. |
| |
S. L.
slagtoffer, een slagting, beestslagting. sie offer. |
| |
S. O.
sober, maatig, nugter, suynig, spaarsaam, schaars, schraal. |
sobereren, spaaren, spaarsaam zijn, suynig zijn, maatig zijn. |
sobrieteyt, maatigheyd, gemaatigtheyd, nugterheyd, spaarsaamheyd. |
sociaal, gesellig, geselschappig. |
soenoffer, soening gifte, versoening gifte, of reyniging gifte, is een gifte of gaave tot versoening of reyniging van eenige misdaad. Hebr. פףרה, cappara, dat is, soening, versoening, reyniging: cappara komt van כפר, capar, ’t welk betekent heeft bepekt, heeft met pek overtrokken, of heeft met pek bedekt. Hoe nu ’t woord capar, ’t welk inde derde vervoeging (pihel by de Hebreen genoemt, en word uytgedrukt door een geduurigheyd in het doen) heeft כףר, cipper, aldaar komt te betekenen heeft versoent, heeft gereynigt, dat weet ik niet, ik en soude ’t ook niet konnen raaden want cipper, na de betekenis van ’t woord, soude betekenen heeft geduurig bepekt, of heeft geduurig met pek overtrokken, of de Jooden mosten soo konstig zijn, datse malkander met pek konde reynigen, ons spreekwoord segt altoos wie met pek om gaat |
| |
| |
word daar van besmet. |
solaas, troost, troosting, vertroosting. |
solaseren, troosten, vertroosten. |
soldaat, oorlogsman, krijgsman, krijgsknegt, krijger. Sommige willen dat het woord soldaat sal duyts zijn, mijns oordeels most men dan niet seggen soldaat maar solddoet, ’t welk in het algemeen soude betekenen imant die om sold of sout iets doet, het zy wat het dan was. En die om sold iets deed, en’er geen brood, vleys, en bier of ander drank, by kreeg, die soud’er waaragtig al qualijk an zijn: want hy soude het sold of sout allen niet eeten konnen. |
soldeersel, of solideersel, digtlood, daar men iets me digt maakt. |
solderen, of solideren, digt maaken met lood, an een voegen, an een hegten. |
soldering, of solidering, digtmaaking, an een voeging, an een hegting. |
soldye, krijgsloon, oorlogsloon, is ’t geen een oorlogsman ’s maands verdient in den oorlog, of in oorlogsdienst zijnde. |
solemneel, pleegtelijk, gewoonelijk, opentlijk, na behooren. |
solemnisseren, gewoonelijkheyd pleegen, gewoonelijkheyd oeffenen, of de gewoonelijke plegtigheyd in ’t werk stellen, of doen, vuyren, hoogtijd houden, hoogtijd vuyren, pleegtigen: vuyren, of hoogtijd vuyren, segt men, om datmen het gemenelijk by ouds met het branden van vuyren de hoogtijden heyligden. |
solemniteyt, pleegtelijkheyd, gewoonelijkheyd, behoorlijkheyd, hoogtijd, hoogtijd vuyring. |
solide, louter, hegt, hard, vast, bondig, lighaa- |
| |
| |
melijk, gantschelijk, volkomen. |
soliditeyt, louterheyd, digtheyd, vastigheyd, lighaamelijkheyd. |
sollicitatie, ansoeking, benaarstiging, versoek. |
solliciteren, ansoeken, versoeken, benaarstigen. |
solliciteur, een ansoeker, versoeker, die dagelijks voor de dingsluyden de regters ansoekt en anhoud by de selven om gewijsde. Solliciteur, versoeker, die iets versoekt voor een ander. |
solstitie, sonnestand, of liever sonnekeer, sonwending: want de son kan eygentlijk niet gesegt worden te staan, dewijl sy in een geduurige beweeginge is. Alhoewelse soodanigen loop om de aarde niet heeft, als de Godsgeleerden en navolgers van Ptolomeus, die de aarde onbeweeglijk stellen hebben willen, datse heeft. Daar zijn twee sonnekeeren, of twee sonwendingen in een jaar: een des Somers, een des Winters: daar zijn ook twee sonkeerkringen, een Somer sonkeerkring, die genoemt word des Kreefts sonkeerkring, want als de son des Somers aan het agste deel des Kreefts komt maakt hy de Somer sonnekeer: en een Winter sonkeerkring, die genoemt word des Steenboks sonkeerkring: en is, als de son in het agste deel des Steenboks is, dan maakt hy de Winter sonnekeer. Sonnestand word ’t gesegt, ten opsigt dat de deelen des tekenkrings, of sonneweg, en de evenaar daar ontrent evenwijdig zijn: want ten opsigt vande afwijking vande evenaar word de sonnestand gesegt, om datse ons als dan een tijd lang evena byschijnt te zijn, en niet af te loopen, of na by te komen. |
solvent, betaalbaar, magtig om te betaalen. |
solveren, lossen, oplossen, ontbinden, ontdoen, |
| |
| |
verlossen. Solveren, betaalen. |
solutie, oplossing, lossing, ontbinding. Solutie, betaaling, voldoening. |
solutien, een voldoeningschrift, waar by iemand anwijst, dat hy voldaan heeft het bewijs, dat hem by den regter is opgelegt, of waar by hy een rekening voor de tweedemaal tegen spreekt, of wederspreekt. |
sombre, beschaduwt, bedekt, treuragtig, akelig. |
somma, kortbegrijp, inhoud, te saamen, geheel. |
sommarie, inhoud, kortbegrijp. Sommarie, by kort overslag, by kort regt. |
sommatie, optelling. Sommatie, de eerste anmaaning, of eerste vermaaning, die een deurwaarder doet, an een, de welk een gewijsde tot sijn nadeel heeft om het selve te voldoen. Sommatie, opeisching, maaning, vermaaning. |
sommier, een ontwerp, of bewerp in ’t kort van een geschrift, kort inhoud. |
sommeren, optischen, afeischen, afvorderen, uyteyschen. Sommeren, anmaanen, vermaanen, maanen. Sommeren, optellen. |
sommierlijk, by kort overslag, by kort regt. |
somptueus, kostelijk. |
somptueusiteyt, kostelijkheyd. |
sonderen. sie sunderen. |
sondoffer, een gifte tot heyliging van sijn dwaaling, of sonde, de slagting eens beests tot heyliging van sijn sonde of dwaaling: Hebr. חטאח, chatha, dat is, dwaaling, afdwaaling, sonde, en komt van חטא, chata, sondigen, dwaalen, afdwaalen van sijn doelwit. Het schijnt dat de geestelijken behaagen hebben om anders over te setten als’er inde grondtaal staat, en dan nog in |
| |
| |
plaats van duyts gebruykt men een bastaard latijns woord en een duytswoord te saamen gevoegt. sie offer. |
sonnet, een klink digt, of klinkgedigt, klinkrijm. |
sophist, een bedriegelijke besluyt redemaaker, bedrieger in ’t besluytredemaaken, is een die in ’t maaken van besluytredenen altijd eenige bedriegery of dubbelsinnigheyd, om imant te bedriegen of te misleiden, dat is, vande waarheyd der saak, afteleyden, gebruykt: of een die een sekere ydele gedaante van wijsheyd vertoont, een neuswijse, beetweeter, muggesifter, of hairklover, sophist, is eygentlijk gesegt een wijse, of wijsmensch. Maar om dat de wijsen somtijds wat valscheyd gebruykten, hebben de luyden de betekenis van ’t woord sophist daar wat nagevoegt. |
sophistery, bedriegery in ’t besluytredemaaken, bedriegelijke besluytredemaaking, gebruyking van valsche besluytredenen, of muggesiftery, hairklovery, neuswijsheyd. |
sophistiseren, bedriegelijke besluytredenen maaken, bedriegery in ’t maaken van besluyt redenen anwenden, valsche besluytredenen gebruyken, muggesiften, hairkloven, betweeten. |
sortabel, gevoeglijk, gevoegsaam. |
sorteren, uytsonderen. Sorteren effect, standgrijpen, te stade komen. |
sortie, een uytval. |
sortiseren. sie contrepoint singen. |
soudeersel. sie soldeersel. |
souderen. sie solderen. |
soudering. sie soldering. |
soudye. sie soldye. |
soulaas. soek solaas. |
| |
| |
soulagement, troost, troosting, vertroosting. |
soulageren, troosten, vertroosten. |
souverain, oppermagt, overheyd, opperhoofd, opperste, oppermagt hebbende heerscher, die de opperste magt heeft inde heerschappy des lands. Souverain, oppermagtig, opperhoofdig. |
souveraine regeerders, oppermagt hebbende bestierders, oppermagt hebbende heerschers, oppermagten, oppersten, opperhoofden. Sommige schijnen met die woorden souveraine regeerders soo veel te willen te kennen geeven als onbepaalde magthebbende bestierders, of onbepaalde magt hebbende heerschers: ’t welk niet zijn kan, want God alleen is maar een onbepaalde magt hebbend heerscher, of bestierder, vorders is aller menschen magt bepaalt. Een of eenigen kan of konnen wel hebben de opperste magt over een deel volk en land om in staats saaken het zy van oorlog, of vreede, enz. te doen wat hun best goeddunkt en behaagt sonder imants tegen seggen, maar daar mede en is hun magt niet onbepaalt, dewijl sy noodsaakelijk gebonden zijn an eenige redelijke of ingeboore wetten, of sy en soude geen redelijke menschen konnen zijn. |
souverainiteyt, oppermagt, opperhoofdigheyd, opperheerschappy, opperbestier over volk en land. |
| |
S. P.
spanceren, gaan wandelen, wandelen, vermeyen gaan. |
spancering, wandeling. |
spargeren, verspreyden, strooyen, uytstrooyen, verbreyden. |
| |
| |
spasme, kramp, of krimp, senukrimping, senutrekking, is een t’saamentrekking of krimping der senuwen. |
spatie, wijdte, ruymte, leege plaats. |
spasteus, wijd, ruym. |
speceryagtig, welriekendkruydagtig. |
speceryen, welriekende kruyden, gedroogde welriekende kruyden. |
speciaal, bysonder, sonderling. |
speciaal hypotheecq. soek hypotheecq speciaal. |
speciale procuratie. sie procuratie speciaal. |
specialijk, bysonderlijk, insonderheid. |
specialiteyt, bysonderheid, bysonderlijkheid. |
specie, een gedaante, gemeen gedaante, gelaat, schoonheid. Specie, soorte, slag, afkomste. Specie, bysonder. In specie, in ’t bysonder, afsonderlijk, na sijn onderscheidinge. |
specieus, sonderlijk, sonderling. Specieus, treffelijk, heerlijk, schoon. |
specificatie, gedaantgeeving, gedaantmaaking, dat is, an eenige stoffe een nieuwe gedaante of gestaltenisse geeven. Specificatie, sondering, benoeming, uytdrukking. Specificatie, een rekenceel, of rekenbrief, rekening. |
specificeren, of specifieren, sonderen, uytsonderen, noemen, uytdrukken. |
spectakel, een schouwspel, beschouwspel. |
spectateur, een anschouwer, kijker, besiender. |
specteren, anschouwen, besien, andagtelijk ansien. |
spectatie, anschouwing, besiening. |
speculatie, opmerking, besinning, sinnewerking, bespeuring, bespieding, beschouwing, sinlijkheyd, speculatie, spiegeling, bespiegeling. |
| |
| |
speculatijf, opmerkend, beschouwig. |
speculeren, besinnen, bespeuren, bespieden, beseffen. Speculeren, beschouwen, spiegelen. |
spelonk, een hol, kuyl, onderaartse kuyl. |
sphere, kloot, bol, een rond, kogel. |
spineus, doornagtig, steekelagtig. |
spirituel, geestelijk. |
spijs-offer, een spijs gifte, of gaave, een vrywillige gifte van spijs, gelijk meel, of koeken van meel gebakken, of oly, of eenige andere spijs of vrugten tot den Godsdienst geheyligt. Hebr. מבחח, mincha, dat is, een brenging, toebrenging, een gifte, of gave, mincha komt van בחח, nacha, dat is, heeft gebragt, heeft toegebragt: om dat die spijs gebragt wierd tot den Godsdienst. sie offer. |
splenderen, glinsteren, blinken, schijnen. |
splendeur, klaarheyd, glants, schijnsel. |
splendide, wijdlustig, blinkend, heerlijk, uytmuntend. |
splenetijk, miltsugtig, miltsiek, een siekte des mils, of miltsugtige, miltsieke, een die met de miltsiekte gequelt is. |
spoliatie, stoornisse, uytstootinge uyt ’t besit, dat is, als iemant uyt het besit van eenig goed gestooten word. Spoliatie, berooving, plondering, afsetting, dat is, wanneer iemand van roovers op de weg berooft word. |
spolie, stoorenisse. sie spoliatie. Spolie, een roof, gerooft goed, ’t welk iemand op de weg ontrooft is. Spolie, goed uyt welkers of van welkers besitting iemand gestooten is. |
spolieren, rooven, berooven, plonderen, afsetten, dat is, iemands goederen op de wegen rooven |
| |
| |
en afsetten. Spolieren, iemand stooren, of hinderen in sijn besitting. |
spolieerde, gestoorde, uyt sijn besit gestootene. Spolieerde, beroofde, geplonderde, afgesettede, die op een weg berooft en afgeset is. |
spolieerder, stoorder, die iemand met geweld uyt sijn besittinge van eenig goed, ’t welk hy vreedsamelijk en ter goeder trouwe besat, stoot. Spolieerder, een roover, die iemands goed met geweld op de weg rooft. |
spolieerster, stoorster. Spolieerster, roofster. |
spongieus, schuymagtig, swamagtig. Sponsagtig. |
| |
S. Q.
squinantie, keelontsteeking, wurgevel, of de wurg. Een geswel of ontsteeking inde keel, waar door de keel soo eng word, dat den adem beswaarlijk uyt en in kan gaen, en schijntmen over sulks als gewurgt te worden. De oorsaak is wanneerder te veel hittig bloed na de keel spieren, ’t strotten hoofd, en na ’t keelklapje toevloeyt, waar door als dan dikte en ontsteeking in en ontrent de keel ontstaat. Dese kwaal kanmen nog wel eenige naamen geeven, als hals gesweer, keelgeswel, keelswelling, swelling inde keel, keel siekte, ontsteeking in de keel: dog de regte duytse naam is wurgevel, wurg inde keel, of blootelijk de wurg. |
| |
S. T.
stabilieren, vast stellen, bevesten. |
stateren, opschorten, staanhouden, of houden staan, doen staan blijven. |
| |
| |
statue, een beeld, stokbeeld. |
statueren, in setten, instellen, vastsetten, willekeuren. |
statuyt, een insetting, instelling, keur, een landregt, stadsregt, of, stadswet. Die by een landoverheyd of stadsoverheyd ingeset word, om onderhouden te worden. |
statuyt personeel, een mensch raakende insetting, dat is, een insetting die alleenlijk de mensch angaat, sonder op eenige saaken te sien. Gelijk een minderjaarige, alhoewel heer en eygenaar van sijn goederen, en vermag niet de selven te verkoopen, vervreemden, of over te draagen an een ander. En wederom een meerderjaarige die sijn selfs voogd is vermag sijn goederen te verkoopen, vervreemden en over te dragen an een ander. Maar iemand die sijn goederen verkoopt, vervreemd, of overdraagt an een ander, al schoon de overdragt, en alles wel en te regt gedaan is, moet alhier vier weeken (op andere plaatsen wat langer) in stant en in wesen blijven, sonder bankeroet te speelen: of word anders van die tijd af, dat hy de overdragt dede, onbekwaam geoordeelt, te hebben konnen overdragt doen, en is ’t vermoeden tegens die, dat hy sulks gedaan heeft tot verkorting van sijn inschulders. |
statuyt reeel, een saak raakende insetting, dat is, een insetting die alleenlijk eenige saaken angaat, sonder op eenige menschen te sien. Gelijk in verkooping van vaste goederen, alhoewel de kooper en verkooper mogen koopen, verkoopen, of vervreemden hunne goederen, soo en word evenwel de koop niet voor wettig gehouden, ten zy de opdragt geschied voor ’t geregte, en datter van |
| |
| |
betaalt word, ’t geen daar toestaat. |
statuyten, of statuten, insettingen, instellingen, landregten, stadswetten, keuren, willekeuren. |
stature, lijfs groote, lijfsstal, of lijfsgestalte. |
stereliteyt, onvrugtbaarheyd. |
stijl, een gebruyk, gewoonte, gewoonelijke wijse van doen. Stijl, een suyl. Stijl, tijd rekening. |
stijl van regten, regtsbruyk, of regtsgebruyk, regtsloop, wijse van regtspleeging, die men voor de regtbanken gebruykt. |
stijl van ’t hof, regtsgebruyk des hofs, regtsloop van ’t hof. |
stijlo novo, na de nieuwe tijd rekening, de welk Gregoor, hoofd der Roomsche gemeente, ingevoert heeft, en verscheelt vande oude tijdrekening tien dagen, datse vervroegt is. |
stylo veteri, na de oude tijdrekening, de welke van ouds hier is gebruykt geweest, en nog op veel plaatsen gebruykt word. |
stimulatie, anporring, anprikkeling, andryving. |
stimuleren, anporren, anprikkelen, andryven. |
stipulatie, toeseggingh, woordgeeving, belofte, hand-belofte, beding, eysch, maaning, vraage. |
stipuleren, toeseggen, woordgeeven, belooven, eysschen, bedingen, vestigen, vraagen, of gevraagt worden met begeerte. |
strangulatie, wurging. |
stranguleren, wurgen. |
stratageme, arglistigheyd, loosheyd, list, loosetrek, krijgslist. |
structure, timmering, gebouw. |
student, leerling, geleerdheyds oeffenaar, bevlijtiger der geleertheyd. |
| |
| |
studeren, leeren, geleerdheydoeffenen, sik in geleerdheyd oeffenen, bevlijtigen, benaarstigen, oeffenen, arbeyd en moeyten doen, ergens op uyt zijn en daar toe sijn beste doen, naarstig zijn. |
studie, geleerdheyds oeffening, leeroeffening, oeffening, vlijt, gonste. |
studieus, naerstig, vlijtig, leersugtig. |
studoor, leerkamer, oeffenkamer. |
stupide, plomp, bot, dom. |
stupuditeyt, plompheyd, plompigheyd, bottigheyd, dommigheyd. |
| |
S. U.
suaderen, raaden, anraaden, overreeden. |
suasie, raading, anraading, overreeding. |
subaltern, onderbeurtig, ondergestelt. |
subalternatie, onderbeurtigheyd, ondergesteltheyd. |
subalterne-regter, laageregter, ondergestelde regter. |
subalterneren, onder elk ander stellen, onderstellen. |
subdivideren, onderschieten, onderdeelen. |
subdivisie, onderdeeling. |
subduceren, aftrekken, onderuyttrekken, ondersetten, vertrekken. |
subductie, aftrekking, onderuyttrekking, vertrekking. |
subhastatie, verkooping, stokverkooping, stokveyling, verkooping by uytroep. |
subhasteren, verkoopen, by uytroep verkoopen, by stokverkoopen, by stok veylen, by stok opveylen. |
| |
| |
subjaceren, onderleggen. |
subject, onderwerp, onderwerpsel. Subject, onderworpen. Subject, grondsaak, onderdaanigheyd. |
subjectie, onderwerpinge, onderdanigheyd. |
subjicieren, onderwerpen, onderdanigmaaken, ondersetten, voorsetten. |
subijt, schielijk, snel, geswind, terstond. |
subjunctie, ondervoeging, onderwerping, byvoeging, bydoening. |
subjungeren, onderwerpen, ondervoegen, byvoegen, bydoen, byhangen. |
sublevatie, opheffing, opbeuring. |
subleveren, opheffen, opbeuren. |
sublim, hoog. |
sublimiteyt, hoogheyd. |
sublunair, ondermaanig, dat is, ’t geen onder de maan is. |
submissie, een verblijf, waar by iemand sijn saake steld an het seggenschap van goede mannen, of uytspraak van gewillekeurde regters. Submissie, onderstelling, onderlegging, ondersetting, nederlegging, nederlaating. Submissie, verneedering, verootmoediging. |
submitteren, verblijven, verblijven sijn saak an het seggen van een ander. Submitteren, vernederen, verootmoedigen. Submitteren, onderstellen, ondersetten, onderleggen, onderdoen. |
subordonneren, onderschikken. |
subornatie, een heymelijke oprusting, of besteeking, uytmaaking. |
suborneren, heymelijk besteeken, uytmaaken, heymelijk toerusten, toemaaken. Suborneren, een weynig vertsieren. |
| |
| |
subrept, steelswijs, tersluyp. |
subreptie, ontrekking, heymelijk ontrekking, onderkruyping, heymelijk koming. |
subreptie en obreptie, waarheyds verswijgingh en onwaarheyds voorstelling, is qualijk en te onregt te kennengeeving, dat is, wanneer iemand in sijn versoek de waarheyd verswijgt, ofte onwaarheyd voorstelt. |
subreptijf, onderkroopen, steelsgewijs. |
subreptijf ende obreptijf, steelsgewijs en ter sluyp. |
subreptive en obreptive middelen, waarheyds verswijgende en onwaarheyds voorstellende middelen, of kwalijk en te onreght te kennen geevende middelen, sijn onbehoorlijke regtsmiddelen die iemand in sijn regtspleeging gebruykt, om daar door eenig voordeel op een ander te krijgen. |
subreptijf en obreptijf te kennen geeven, kwalijk en te onregt te kennen geeven. |
subrideren, een weynig lagchen, meesmuylen. |
subrisie, meesmuyling. |
subrogatie, in plaatsstellingh van een ander, plaatsvulling, voordering. |
subrogeren, in plaats stellen van een ander, plaats vullen, vorderen, of iemand helpen in eens anders plaats. |
subsidie, onderstant, hulpe, bystant. |
subsignatie, ondertekening. |
subsigneren, ondertekenen. |
subsisteren, stillestaan, een weynig op een plaats stillestaan, tegenstaan, wederstaan, bestaan, stanthouden. |
subsistentie, bestaanlijkheyd, bestandigheyd. |
| |
| |
substantie, onderstandigheyd, onderstaanlijkheyd, dat is, de afhangigheyd van iets anders. Men wil dat het woord substantie sal betekenen selfstandigheyd, of selfbestaanlijkheyd, dat is, de bestaanlijkheyd op sik self sonder van iets anders afhangig te zijn, dog soodanige selfstandigheyd (substantie) is, maar alleen God, of het noyt begonne Wesen: maar daar zijn ontallijke onderstandigheden, of gelijk men ook wel soude konnen seggen, onderstandige selfstandigheden, dewelke alle van die eene selfstandigheyd afhangig zijn. |
substantieel, onderstandig. Substantieel, word te onregt gebruykt voor selfstandig. |
substantiel relief, saak selfraakende herstelling, is een herstelling betreffende den grond en eygenschap vande saak. Alsmen inde saak self versuym begaan heeft, en niet inde anlegging vande regtsvordering. |
substantieus, onderstandig. Substantieus word ook te onregt gebruykt voor bondig, eygenkragtig, en selfstandig. |
substeren, onderstaan, onderstandig zijn, vast staan blijven, of stilstaan blijven. |
substitueerde, ondergestelde, in plaats gestelde, vervangene. |
substitueerde erfgenaam, onderstelde erfgenaam, in plaats gestelde erfgenaam, vervangene erfgenaam, of erfgenaamers erfgenaam. sie substitutie, en substitutie exemplair, en substitutie pupillair. |
substitueren, inde plaats stellen, onderstellen, iemand in sijn stede stellen, vervangen, vervangen sijne erfgenaams erfgenaam by uyterste wil, |
| |
| |
erf onderstellen, erfgenaams erfgenaam stellen. |
substitutie, onderstelling, erfonderstelling, inde plaatsstelling, vervang, vervanging. Erfonderstelling is wanneer een uytterstewilmaaker in sijn uyterstewil stelt een tweede of verdere erfgenaam onder de eerst gestelde erfgenaam om, wanneer de eerst of boovengestelde erfgenaam mogt komen te sterven, of dat hy de erffenis verstiet, erfgenaam van hem uyterstewilmaaker te zijn. En soodanigen erfgenaam heet ondergestelde erfgenaam, of in plaatsgestelde erfgenaam. Vervang, of vervanging is wanneer een uyterstewilmaaker of liever een vader in sijn uyterstewil vervangt sijn erfgenaams erfgenaam: of erfgenaamens erfgenaam, dat is, vervangt sijns jonge kinds, of jonge kinders erfgenaam: of vervangt sijn sinneloose kinds of kinders erfgenaam. En soodanige erfgenaamen kanmen heeten erfgenaams erfgenaamen, of vervangene erfgenaamen. sie substitutie pupillair, en substitutie exemplair. |
substitutie exemplair, sinneloose kinderens erfgenaams vervang, of erfgenaams vervang van sinneloose kinders, dat is, wanneer een vader in sijn uyterstewil vervangt de erfgenaam van sijn sinneloose kinders, of stelt by sijn uytterstewil een erfgenaam van sijn kindrren die niet wel by sinnen sijnde oversulks geen uyttertsewil konnen maaken. |
substitutie feudaal, erfonderstelling in leengoed, of vervanging in leengoed, is wanneer de gunst der landoverheyd medebrengt, dat een leenman van sijn leen beveelen mag by een of meer leden. |
substitutie pupillair, jonge kinderens erfgenaams |
| |
| |
vervang, dat is, de erfstelling, of erfonderstelling, die de vaders pleegen te doen van hunne jonge kinderen, in hun uyterstewil, of wanneer een vader in sijn uyterstewil stelt of vervangt de erfgenaam van sijn jonge kinderen, ingevalle die onder de jaaren datse uyterstewil konde maken, kwamen te sterven. |
substituit, in plaatsgestelde, ondergestelde, die onder een ander gestelt word, of in de plaats van een ander gestelt word. Substituit, of substituit schout, een onderschout, die onder gestelt is onder de schout. |
substractie, aftrekking, onttrekking. |
substraheren, aftrekken, ontrekken. |
subtenderen, van onderrekken, van onderspannen, onderspannen, ondertrekken. |
subtensie, onderrekking, onderspanning. |
subterfugie, ontvlugting. |
subterfugieren, ontvlugten. |
subtijl, spitsvindig, scharpsinnig, schrander, sneedig, spits, fijn, dun, kleyn. |
subtiliseren, hairklooven, fijn maaken, of dunmaaken, spitsvindigheyd oeffenen. |
subtiliteyt, spitsvindigheyd, scharpsinnigheyd, schranderheyd, sneedigheyd. |
subtractie, aftrekking, ontrekking. |
subtraheren, aftrekken, onttrekken. |
subvenieren, voorkomen, te hulpkomen, helpen, onderstand doen. |
subventie, onderstand, te hulpkoming, helping. |
subversie, omkeering, verwoesting, vernieling. |
subverteren, omkeeren, het bovenste onderkeeren, verwoesten, vernielen. |
subvirguleren, onderstreepen, met streepen onderhalen. |
| |
| |
succederen, navolgen, involgen, nakomen, volgen inde plaats van een ander. Succederen, gelukken, wel gelukken, wel uytvallen, uytvallen, afloopen. Hoe is ’t gesuccedeert, hoe is ’t uytgevallen? hoe is ’t afgeloopen? |
succes, geluk, gelukking, welgelukking, voorspoed, wel uytvalling, voortgang, uytvalling, uytgang. Succes, navolging. sie successie. |
successeur, een nakomeling, nakomer, nazaat, navolger, een erfgenaam. |
successeur singulier, een enkele nazaat, een enkele navolger, een eenige nakomeling, een eenige erfgenaam. |
successie, navolgingh, navolging in iemands plaats, navolging in versterffenis, nakoming, aftervolging, involging, stoelbesitting. Successie, gelukking, welgelukking, wel uytvalling, uytvalling. |
successie ab intestato, navolging by versterf, dat is, navolging in de goederen, of inde besitting van de goederen van een overledene, uyt bloedvriendschap, en niet uyt erfgenaam stelling by uyterstewil. |
successijf, aftervolgend, navolgend. |
succinct, beknopt. |
succumberen, overvallen, onderleggen, de nederlaage hebben, sik overgeeven, sik verwonnen geeven. |
succurentie, te hulpkoming. |
succurreren, te hulpkomen, te vooren komen, inde geheugenis komen, of inde sin komen. |
sufficient, genoeghsaam. |
sufficiente cautie. soek causie suffisant. |
sufficientie, genoegsaamheyd. |
| |
| |
suffisant, genoegsaam. |
suffisante cautie. soek cautie suffisant. |
suffocatie, verstikking, wurging, versmagting. |
suffoceren, verstikken, verwurgen, smagten, den adem besluyten. |
suggereren, geeven en toestieren, ingeeven, inde geheugenis brengen, doen gedenken, inluysteren. |
suggestie, ingeeving, inluystering. |
sugillatie, besmetting, een blaauwe vlekslagsteeken. Sugillatie, lastering, eerrooving. |
sugilleren, imant een blaauwe vlek op sijn vleesch slaan. Sugilleren, lasteren, eerrooven. |
suite, gevolg, sleep, volging, stoet. |
summa. soek somma. |
summarie. soek sommarie. |
summier. sie sommier. |
sumptueus, kostelijk. |
sumptueusiteyt, kostelijkheyd. |
sunderen, gronderen, gronden, peylen, peylen na de grond, na de grond voelen. |
superabondant, overvloedig, boven overvloedig. |
superabondantie, overvloed, overvloedigheyd, boven overvloed, bovenovervloedigheyd. |
superabonderen, overvloeyen, overvloedig zijn, meer als overvloedig zijn |
superarbiter, overman, oppermiddelaar, oppergoedeman, oppergewillekeurde regter, is die by wille en begeerte vande twisters gekoren word boven de ander gewillekeurde regters, om hun te regten, en een oordeel over hun verschil te vellen. |
superatie, overtreffing, teboven gaaning. |
superbe, hoogmoedig, trots, hovaartig, groots. |
superbiteyt, hoogmoedigheyd, trotsheyd, grootsheyd, hovaardy. |
| |
| |
supereren, overtreffen, te booven gaan, overwinnen, overblijven. |
superficie, oppervlak, vlak, vlakte. |
superflu, overvloedig, overtollig. |
superflueren, overvloeyen. |
superfluiteyt, overvloedigheyd. |
superintendent, oppervoogd. |
superioriteyt, overheyd. |
superius, bovensang, dat is, de hoogste stem in ’t singen. |
superscriberen, opschrijven. |
superscriptie, opschrijving. |
supersederen, nalaaten, aflaaten, stilsitten. |
supersolutie, overbetaaling. |
supersolutien, voldoening schrifts weerlegging, waar by iemand anwijst, dat sijn tegendinger niet en heeft voldaan het bewijs, dat hem by den regter is opgelegt, of waar by een rekening voor de tweede maal word voorgestaan. |
superstitie, bygeloov, of bygeloovigheyd, waangeloov, waangeloovigheyd, of overgeloovigheyd, dat is, als men meer dingen gelooft als de rede vereyscht. sie idolatrie. Superstitie, overstalligheyd, bovenstelling. |
superstitieus, bygeloovig, waangeloovig, overgeloovig. Superstitieus, overstallig, bovenstellig. |
superstruct, bovenopgebouwt, opgebouwt. |
superstructie, bovenopbouwing, opbouwing. |
superstrueren, bovenopbouwen, opbouwen. |
suppeditatie, verschaffing, toereyking. |
suppediteren, verschaffen, toereyken, toeschikken en uytreyken. |
suppleeren, vullen, vervullen. |
| |
| |
supplement, vulsel, vervulsel. |
suppletie, vulling, vervulling. |
suppliant, versoeker, smeeker, smeekeling: die by versoekschrift iets versoekt vanden regter in regtssaaken, of vande overheyd in andere saaken. |
suppliante, versoekster, smeekster. |
supplicatie, ootmoedig versoek, ootmoedig versoekschrift, smeeking, smeekschrift. |
suppliceren, of supplieren, ootmoedig versoeken, ootmoedelijk bidden en begeeren, smeeken, te voetvallen. |
supplicie, straffe, lijfs straffe, straffinge voor misdaad. |
supponeren, onderstellen, ondersetten, neerstellen. |
support, steunsel, stut, stutsel. |
supportabel, verdraagelijk, onderschraagbaar. |
supporteren, verdraagen, draagen, onderstutten, onderschraagen. |
suppoost, ondergestelde, onderhoorige. Suppoost, ondergestelt, onderhoorig. |
suppoosten van ’t hof, onderhoorigen des hofs, te weten, des regts hofs, de welke zijn de voorspraaken, gedingbesorgers, deurwaarders, en andere meer. |
supposeren, ondersteeken, onderstellen, toestellen, uytmaaken, versieren. |
suppositie, uytmaaking, ondersteeking, onderstelling, toestelling, versiering. |
suppressie, verdrukking, onderdrukking. |
supprimeren, verdrukken, onderdrukken. |
suppuratie, versweering, verettering. |
suppureren, versweeren, veretteren. |
| |
| |
supputatie, overtelling, overrekening, optelling. |
supputeren, overtellen, overrekenen, optellen. |
surabondant, overvloeyend, overvloedig. |
surabondantie, overvloed, overvloedigheyd. |
surabonderen, overvloeyen, overvloedig zijn. |
surannueren, overjaaren, verjaaren. |
surcharge, overlasting. |
surface, vlakte, bovenvlakte. |
surceantie, of surseance, opschorting, uytstel. Surceantie, opschorting van de kragt van een gewijsde voor sekeren tijd, of uytstel van de uytvoering van een gewijsde. |
surmonteren, opklimmen, te bovengaan, overtreffen. |
surplus, overschot, overblijfsel. |
surpreneren, verrassen, betrappen. |
surreptie, ontneeming, wegneeming, heymelijke steeling, of wegneeming, ontfutseling. |
surripieren, ontneemen, wegneemen, heymelijk steelen, heymelijk wegneemen, ontfutselen. |
surrogatie. soek subrogatie. |
surrogeren. soek subrogeren. |
surfaut, bespringing, opspringing. |
survivantie, overleeving, toeseggingh om naar imants dood in sijn ampt te komen, of te blijven. |
susceptibel, opneemelijk, vatbaar. |
suscipieren, opneemen, by der hand neemen. |
suscitatie, verwekking, opwekking. |
susciteren, verwekken, opwekken. |
suspect, verdagt. |
suspect de fuga, van voorvlugt verdagt, of verdagt van wegvlugting. |
suspecteren, verdenken, nadenken, agterdenken. |
| |
| |
suspectie, verdenking. |
suspenderen, opschorten, ophouden, uytstellen, afstellen. Suspenderen, hangen, ophangen, in twijffel brengen. |
suspens, opgeschort, in twijffel. |
suspensie, opschorting, schorsing, twijffel, onsekerheyd. |
suspicie, agterdogt, agterdenking, nadenking, ergwaan, vermoeding, afterkoussigheyd. |
sustentatie, opvoeding, onderhouding, onderhoud. |
sustenteren, onderhouden, opvoeden. Sustenteren, staande houden, ophouden, onderstutten, geduldelijk lijden, of verdraagen. |
sustenu, staandehouding, dryving. |
sustineren, onderhouden, voeden, opvoeden. Sustineren, staande houden, ophouden, onderstutten, drijven, geduldelijck lijden, of verdraagen. |
| |
S. Y.
syllabe, een bevatsel, lettergreep, of woordgreep, is een afdeeling van de woorden in ’t uytspreeken, of in ’t menigmaal bewegen vande tong en mond: by voorbeeld het woord man heeft een bevatsel, om dat ik het met een beweging uytspreek, en het woord mannen heeft twee bevatselen om dat ik het met twee beweegingen uytspreek. |
symbole, waarteken, veldteken. Symbole, een gelag, herbergsgelag, ’t geen men in een herberg verteert. Symbole, geloofs teken, geloofs begrijp, inhoudende de twalefstellingen des algemeenen geloofs: dit geloofsteken word gesegt van de 12. gesanten t’samen gestelt te zijn, dog men raad’er maer wat na. En al hadden sy ’t ge- |
| |
| |
maakt, so valt’er evenwel nog wel wat op te seggen, om datter eenige stellingen wat tegen sprekelijk zijn. |
sympathie, medelijding, t’saamenlijding. Sympathie, genegentheyd, trek, medeneyging, of onderlinge trek. Men heeft somtijds een medeneyging, of onderlinge trek tot dese of geene, sonder dat men de rede of oorsaak weet, of ondersoekt. Men heeft somtijds ook wel een genegentheyd, of trek tot dit of dat ding, van het welk een ander wel een groote afkeer heeft: maar die genegentheyd of trek spruyt uyt inbeelding van nut-doening, gelijk de afkeer spruyt uyt inbeelding van hindernis. Dog een ding isser het welk in alle menschen veroorsaakt een inbeelding van nutdoening, en daarom hebben alle menschen genegentheyd en trek daar toe: vraagd my imant wat ding dat dat is? die zy tot antwoord, dat het het geld is, ’t welk van alle menschen begeert word, want men gaat’er voor te markt. Onderlinge trek, of medeneyging en valt eygentlijk niet in leeveloose dingen, gelijk ook niet de afkeer: maar daar geschieden wel eenige wonderlijke werkingen en beweegingen tot malkander in de leeveloose dingen, welkers oorsaaken, als men wil nauwe ondersoeken, men wel uytvinden kan. sie antipathie. |
symphonie. soek consonantie. |
synagoge, vergaderplaats, vergadering, byeenkomst, leerplaats, leerhuys, versameling. |
syndic, of syndicaal, seyndschepen, gemagtigde, volmagt. soek committeerde. of syndicaal, loonraad. soek pensionaris. Syndicaal, regtsgesant, mederegter, raadsheer. Syndicaal, een gemag- |
| |
| |
tigde boode, of diergelijk. |
synode, byeenkomst, t’saamenkomst, vergadering, raad, raadsvergadering. Synode word, alhoewel het eygentlijk die betekenisse niet en heeft, nu genomen voor een geestelijke raadsvergadering, of raadsvergadering der geestelijken, of liever een geestelijke landraadsvergadering, of raadsvergaderingh van ’s landgeestelijken, of, land kerkenraad, of, oppergeestelijkeraadsvergaderingh, te weten van die vande herstelde Godsdienst, op welke vergadering van alle steden en plaatsen des lands een der geestelijken gesonden word, om die vergadering by te woonen, op welke vergaderingen verhandelt worden, alle verschilsaaken, dewelke den Godsdienst ende de gemeente raaken. Die Roomse geestelijken noemen hunlieder raadvergaderingen consilien, ’t welk een bastaard Latijns woord is: maar de Leeraars vande herstelde Godsdienst om niet te schijnen iets gemeens met de Roomse Leeraars te hebben, noemen hunlieder raadsvergaderingen synoden, ’t welk een bastaard Grieks woord is, en heeft op ’t Nederduyts de selve betekenisse als consilien. En zijn ook de synoden even noodsaakelijk als de consilien, (mijns oordeels) dat is onnoodig. |
synode nationaal, een algemeene geestelijke raadsvergadering, aller volken gemeene geestelijke raadsvergadering, dat is een geestelijke raadsvergadering gemeen de geestelijken aller volken, die van een Godsdienst en belijdenis zijn, of tot welke vergadering alle volken, dewelke van een geloofs belijdenis en Godsdienst zijn, hun gemagtigde geestelijken senden. |
synode nationaal van Dordregt, de algemeene gee- |
| |
| |
stelijke raadsvergaderingen van Dordregt, of de aller volken gemeene geestelijke raadsvergadering van Dordregt, dat is die algemeene vergadering, de welke inden jaare 1618, en 1619. gehouden is binnen de stad Dordregt, in welke vergadering de navolgers van Armijn onverhoort geoordeelt wierden ongelijk te hebben in eenige geloofs stellingen: en volgens welks besluyt de schrift inde Nederlantse taale getrouwelijk is overgeset gelijk’er voor de schrift staat: maar ik derf evenwel wel seggen, dat het niet waar is datse over al getrouwelijk overgeset is. |
syroop, syrisch sap, of sap van Syrien, of uytgetrokke sap, namentlijk, sap ’t welk door kooking uyt kruyden, bloemen, enz. uytgetrokken en met suyker ook wel met honing soet gemaakt word. Syrisch sap, of sap van Syrien word het genoemt, om datmen meynt, dat die sap uyttrekking eerst van Syrien sijn oorsprong soude hebben: anders betekent het woord ook uytgetrokke sap. Men maakt van suykerdoorkooking ook uytgetrokkesap, ’t welk men kan noemen gekooktsuykersap. |
| |
T. A.
tabellaris: soek notaris, |
tabellioen. soek notaris: |
tabernakel, een hut, veldhutte, of legerhut, dat is een ligt op gespanne schuylplaats van doek om in ’t veld te konnen verblijven. |
tabiditeyt, teering, uytdrooging. |
tacite, stilswijgende, bedektelijk. |
tactie, raaking. |
talud, beschoeysel. |
| |
| |
tangeren, raaken. |
tangibel, tastbaar, geraakelijk. |
tailloor, snybord, tafelbord, dischbord. |
taliter qualiter, soo wat heen. |
tapijt, een gestiktkleed, pronkkleed, behangsel. |
tardatie, vertoeving, beyding, marring. |
tarderen, vertoeven, beyden, ophouden. |
tardijf, traag, langsaam. |
tarra, onreyn, onsuyver. |
tautolegie, hatering, dubbelspreek, of segging van ’t selfde, herhaaling van ’t gesegde, ’t selfde segging. |
taverne, herberg, kroeg. |
tavernier, herbergier, waard. |
taxatie, schatting, waardering, op geld setting. |
taxeerd, geschat, gewaardeert, op geld geset. |
taxeerder, schatter, waardeerder, is die iets op geld set en waardeert de waardye. |
taxeerster, schatster, waardeerster, is die iets waardeert. |
taxeren, schatten, waardeeren, op geld setten. |
| |
T. E.
teinture, verwing. |
telle quelle, soo wat heen. |
temerair, reukeloos, stout, vermeeten, ligtvaerdig. |
temeriteyt, ligtvaerdigheyd, reukloosheyd, stoutheyd. |
temperantie, maatigheyd. |
temperature, maatiging. |
temperen, maatigen. |
tempereren, maatigen. |
tempel, ’t huys Gods, Godshuys, ’t huys des Heeren. |
| |
| |
tempeest, onweer, storm. |
temporeel, tijdelijk. |
temptatie, kwelling, anvegting. |
tempteren, kwellen, anvegten. |
tenderen, strekken, na toestrekken. |
teneur, inhoud, schik, vervolg. Teneur. sie tenor. |
ten fine van niet ontfankelijk, ten eynde van niet ontfankelijk. |
ten fine van accoort, ten dien eynde om overeen te komen, of, ten dien eynde om verdrag te maaken, op hoope van verdrag, of op hoop van overeenkoming. |
ten principale, by eynd oordeel. Ten principale, ten voornaamste. |
ten principale op de saak antwoorden, op de saak selfs antwoorden, of, ten voornaamste op de saak selfs antwoorden, of eygentlijk op de saak selfs antwoorden, dat is, als men moet antwoorden op de saak self, en niet op eenige omstandigheden inde regtspleeging, of omstandigheden inde saak. |
ten tween fine antwoorden, dien omvermindert sijn verdere beweering voorstellen, of onvermindert het verset sijn verdere beweering voor stellen, dat is, behalven het voorstellen van verset, ook eygentlijk op de twistsaak selve antwoorden, of verset voorstellen en saak uytvoerelijk antwoorden. |
tenor, middelstem, de middelste stem tusschen de hoogste en laagste stem in ’t singen. |
tent, een hutte. sie tabernakel. |
tentatie, beproeving, versoeking, bekooring, anvegting. |
| |
| |
tenteren, beproeven, versoeken, bekooren, anvegten. |
tergie. soek tregie. |
tergiversatie, aarseling, uytvlugt, weygering, de rug toewending. |
tergiverseren, aarselen, de rug toewenden, agteruyt deysen, weygeren, uytvlugt soeken. |
termen, konstwoorden, bepaalde en gepaste woorden. |
terminatie, eynde, uyteynde, bepalinng, uytgang. |
termineren, sligten, slegten, beslegten, uytten, vellen. |
termijn, bepaaling, paalteeken, paal, merkteeken. Termijn, talwortel, dat is, de wortel van seker getal: gelijk 4. is de talwortel van 16. en 8. is de talwortel van 64. Termijn, gesette dingtijd. sie termijnen. |
termijn houden, gesette dingtijd aanhouden. |
termijn houding, gesettedingtijd houding. |
termijnen, gesette dingtijden, bestemde dingtijden, waar op den eenen ofte den anderen vande geene die dingtaal voeren, dit of dat doen moet. |
terribel, schrikkelijk, vervaarlijk. |
territorien, landpaalen. |
testament, een uyterstewil, een laatste begeerte, is een betuyging des wils in ’t beschikken van sijn goederen voor sijn dood, an wie de selve sullen overgaan na de dood. Testament, een verbond, alsoo werd de schrift genoemt. Het Nieuwe Testament, het Nieuwe Verbond, inhoudende de schriften der blijde boodschap beschrijvers, en der gesanten des Saligmaakers. Het Oude Testament, het Oude Verbond, inhoudende de Wet, en de schriften der Voorseggers. sie bybel. |
| |
| |
testamentmaaken, uyterste wil maaken, dat is beveelen van sijn goederen by uyterstewil. |
testament nuncupatijf, een mondeling gemaakte uyterstewil, een mondeling gemaakte laatste begeerte. Als iemand mondeling sijn uyterste wil, of, laatste begeerte segt tegen een openbaar schrijver, die de selve als dan ter gedagtenissen beschrijft. |
testament in scriptis, een beschreve uyterstewil, een beschreve laatste begeerte. Als iemand sijn uyterstewil, of laatste begeerte self beschrijft en by geschrifte nalaat; ’t welk een iegelijk, die maar bekwaamheyd heeft, mag doen, en laaten maar door een beampte schrijver op den rug des uyterstewilschrijven, dat dat sijn uyterste wil is. |
testamentaire executeur. soek executeur testamentair. |
testamentaire voogd. sie tuteur testamentair. |
testamenteur. soek executeur testamentair. |
testateur, willer, uytterste wilmaaker, die sijn uyterstewil of laatste begeerte maakt. |
testatrice, wilster, uyterstewilmaakster, die haar uyterstewil, of, laatste begeerte maakt. |
testeren, tuygen, getuygen, getuygenisse geeven. Testeren, tot getuyge neemen, betuygen, opentlijk en vryelijk seggen. Testeren, uyterstewilmaaken, of erfmaaken. |
testificatie, een getuyging, betuyging. |
testificeren, of testifieren, getuygen, betuygen. |
testimonie, een getuygenis, verklaaring. |
text, inhoud, sin, stelsel. Text, geweeven, weefsel, ’t geweef. |
| |
| |
| |
T. H.
theatre, schouwburg, tooneel. |
theologant, Godsgeleerde, die inde kennisse Gods en goddelijke saaken geleert en onderwesen is. |
theologie, Godsgeleertheyd, dewelke bestaat in de kennisse van God, en goddelijke saaken. |
theorie, beschouwing, bespiegeling, kennisse. |
thesaurier, sie thresorier. |
thresoor, een schat, schatkist, eetens kas. |
thresorie, schatkamer, schatkist. |
thresorier, een schatmeester, penningmeester, ontfanger, die het bewint heeft over den ontfang ende uytgift van des lands, of stads inkomsten en schat. |
thresoriers, schatmeesters. |
thresoriers extraordinair, hulp schatmeesters, die tot hulp vande gewoonelijke schatmeesters gekooren woorden, om de selven wat te verligten. |
thresoriers ordinair, schatmeesters, of gewoonelijke schatmeesters, men kiest gemeenlijk een geset getal van schatmeesters (gelijk sulks in meer ampten plaats heeft) desen kanmen dan noemen gewoonelijke schatmeesters: als desen de dienst te swaar valt kiestmen nog eenige hulpschatmeesters, die buyten het gewoonelijk getal zijn. |
throon, een stoel, verheeven stoel, of somtijds word het genomen voor een Koningsstoel. |
| |
| |
| |
T. I.
timide, vreesagtig, bevreest, schroomagtig, beschroomt. |
timiditeyt, vrees, vreesagtigheyd, blooheyd, beschroomtheyd. |
tincture, verwing. |
tiran. soek tyran. |
tirannye. soek tyrannye. |
tiranniseren. sie tyranniseren. |
titillatie, kitteling. |
titeleren, kittelen. |
titule, opschrift, bynaam, van benaaming, eernaam, besitnaam, regtelijke ankomste, ankomste. |
tituleren, bynoemen, eernaam geeven, noemen, opschrijven. |
| |
T. O.
tolerantie, verdraagsaamheyd, of lijdsaamheyd. |
tolereren, verdraagen. |
tolleren, opheffen, wegneemen, weeren. |
tombe, een graf, doodgraf. |
tome, boek deel. |
torment, pijn, pijniging. |
tormenteren, pijnigen. |
torqueren, wenden, draayen, keeren, wringen. |
torture, pijniging. Torture, pijnbank, op welke men de misdaadigers die met swaare misdaaden betigt zijn, pijnigt en de bekentenis uyt de hals wringt. |
| |
| |
tortureren, pijnigen. |
tot subreptie ende obreptie ten fine van niet ontfankelijk, tot verswijging vande waerheyd ende tot voorstelling van onwaarheyd en ten eynde van niet ontfankelijk, of tot kwaalijk te kennengeeving, en dieshalven niet ontfankelijk. Dit is een besluyt in regten ’t welk gedaan en genomen word tegens een, die valschelijk met bedrog oft op onwaaragtig te kennen geeven iets verkregen heeft in regten. |
totaal, geheel, al. |
tournoy, een steekspel, spiegelgevegt, ryderssteekspel. |
tournoyen, spiegelvegten, steekspelvegten. |
| |
T. R.
tractaat, een handeling. Tractaat, verhandeling. |
tractaat van treves, een bestanthandeling, bestant, verdrag. |
tractabel, handelbaar, rekkelijk. Tractabel, wel onthaalende. |
tractatie, een verhandeling. |
tracteren, handelen. Tracteren, wel onthaalen, te goede doen. |
traderen, leeveren, overleveren, geeven, opdragen, leeren, onderwijsen. |
traditie, overleevering, opdragt, geeving, onderwijsing, leering. |
traduceren, oversetten, overvoeren, overhaalen, voordraagen, bekladden, doorstrijken. |
traductie, oversetting, overvoering, overhaaling, bekladding. |
| |
| |
trafijcq, koophandel. |
trafijcqueren, koophandeel drijven, koophandelen. |
tragedie, treurspel. |
tragie. soek tregie. |
train, een sleep, nasleep, gevolg. |
traineren, sleepen, sleepende houden, ophouden, vertoeven. |
traiter, verraader. |
trancheen. soek trencheen. |
tranquil, gerust. |
tranquilliteyt, gerustheyd, stilligheyd. |
transactie, daading, willig verdrag, vriendelijke scheyding, afhandeling, overgeeving, overkomst, daading, of daanding, is by willig verdrag een gedaanmaaking van dingtaalvoering. Of daading is een toesegging van dingsluyden tot des dingtaalige saaks beslissing. |
transcenderen, overklimmen. |
transcensie, overklimming. |
transfereren, overdraagen, overvoeren, oversetten. |
transfigeren, doorrijgen, doorhegten, doorsteeken. |
transfiguratie, verstaltiging, vergedaantiging. |
transfigureren, verstaltigen, vergedaantigen, gedaant veranderen. |
transformatie, gedaant verandering, gestalt verandering, vergedaantiging, hermaaking. |
transformeren, gedaant veranderen, gestalt veranderen, hermaaken. |
trangres, overtred, overtreding. |
transgresseren, overtreden. |
transgressie, overtreeding. |
| |
| |
transieren, overgaan, doorvaaren, doorgaan. |
transigeren, daadingen, of daandingen, of daadingmaaken, dat is, by willig verdrag gedaan maaken, of, van dingen, dat is, een geding, of regtssaak in regten te vervolgen, ophouden. Transigeren, vereenigen, verdraagen, verdrag van eenige handeling maaken. Transigeren, overbrengen, oversetten, doorvoeren. Transigeren, voleynden, volbrengen, vol maaken. |
transipstantiatie, overselfstandiging, verselfstandiging, dat is, de overgaaning, of verandering vande eene selfstandigheyd inde ander, gelijk de Roomsche geestelijken willen, dat inde Godmenschmaaking geschiet. sie transsubstantiatie, en mis. Dog dewijl’er maar een selfstandig Wesen is, sie ipstantie, soo is ’t onmogelijk dat dat eene selfstandig Wesen soude konnen overselfstandigen in een ander selfstandig Wesen, ’t welk niet en is. Maar daar zijn oneyndige onderstandigheden, of onderstandige selfstandigheden, dewelke vande eene oneyndige selfstandigheyd afhangig zijn. sie substantie. |
transipstantieren, overselfstandigen, of verselfstandigen, is een onredelijke versieringh der Roomsche geestelijken. |
transitie, overgaaning, doorgaaning, overtred, aftred. |
translateren, oversetten, verdraagen, vertalen. |
translatie, overdraging, oversetting, vertaling. |
translucide, doorschijnig. |
transmigratie, verhuysing. |
transmigreren, verhuysen. |
transmissie, oversending, overvoering, doorlaating. |
| |
| |
transmitteren, oversenden, overvoeren, doorlaaten. |
transmutatie, verwisseling, overwisseling, verandering. |
transmuteren, verwisselen, overwisselen, veranderen. |
transponeren, overstellen, oversetten, versetten. |
transport, opdragt, overdragt, overgift, dat is, den eygenheyd van eenig goed an een ander overleeveren. |
transportatie, overdraaging, vervoering. |
transporteren, overdraagen, overleeveren. Transporteren, vervoeren. |
transpositie, overstelling, verstelling, versetting, oversetting. |
transsumeren, overneemen. |
transsumptie, overneeming. |
transsubstantiatie, overselfstandiging, of verselfstandiging word dit woord overgeset, maar dewijl substantie, mijns oordeels, niet meer betekenen kan als onderstandigheyd, soo kan transsubstantiatie ook niet meer betekenen als overonderstandiging, of overonderstandige selfstandiging. sie substantie, en ipstantie. De overselfstandigingh is voor eenige eeuwen versiert vande Roomse geestelijken, om de onredelijke en tegenspreekelijke Godmenschmaaking uyt een rond stukje brood, of meelgebak, staande te houden: welk brood, alhoewel het brood blijft, men wil dat overselfstandigt word in een lijf, of om kort te seggen in een mensch, ja een Godmensch. sie mis. |
transsubstantieren, overselfstandigen, verselfstandigen. Dit woord moest eygentlijk over- |
| |
| |
geset worden, overonderstandigen, of overonderstandigselfstandigen. |
travail, arbeyd. |
travailleren, arbeyden, kwellen, moeyten andoen. |
travers, dwars, dwarswegs, kruysweegs. |
traverseren, dwarsweegs gaan, kruyssen, dwarssen, dwarsdrijven. |
trebelliaans raadsbesluyt, een raads besluyt wegens het overgeeven eener erffenis an een ander, mits datmen behoud het vierde gedeelte, dit is een raadsbesluyt, by welke toegestaan word. Dat een erfgenaam uyt de hand, dewelke de erffenis maar gemaakt was, om an een ander weer over te laaten, mogt voor sik behouden het vierde gedeelte der erffenis, ende ’t selve den erfgenaam over de hand afkorten. |
trebelliaansche portie, het vierde gedeelte van een overhands gemaakte erffenis, dat is, het gedeelte, ’t welk een erfgenaam uyt de hand voor sik behield vande erffenis, die hem gemaakt was om an een ander erfgenaam over de hand weer over te laaten. |
trebuket. sie biket. |
tregie, nageregt, nadisch, suykergebak, lekkerny ’t welk na de spijs opgeset word. |
trencheen, een lopgrave, voorschans, afsnijding. |
trepaan, een boor. Trepaan, een hoofdscheelboor, waar mede men de hoofdpan in sommige gelegentheden als het hoofd gekwest is, doorboort. |
trepaneren, booren, doorbooren. Trepaneren, de hoofdpan doorbooren. |
trepidatie, schudding, waggeling, beeving. |
trepideren, schudden, beeven, waggelen. |
| |
| |
tresoor. sie thresoor. |
tresorie. sie thresorie. |
tresories. sie thresorier. |
trevis, bestand, stilstand van wapenen. |
triangel, een dryhoek. |
tribueren, toeschrijven, geeven, verleenen. |
tribulatie, verdriet, gekwel, wederwaardigheyd. |
tribuyt, schatting, bede, bedegift, dewelke die geen, die van een ander overwonnen zijn, tot teken van onderhoorigheyd betalen. Of schatting, bede, of bedegift, dewelke die geen, die vreemd in een anders land woonen, betaalen om vry daar in te mogen woonen. |
tribunal, regterstoel, dingstaal, voor welke geregtspleegt word. |
triniteyt, dryheyd, drytal. De geestelijken seggen, dat het woord triniteyt een t’saamegeset woord is uyt triuniteyt, dat is, Dryeenheyd: alhoewel ik dat soude konnen ontkennen, dat het een t’saamegeset woord was. Dog het word evenwel Dryeenheyd overgeset van de Godsgeleerden die het selve alhoewel te onregt inde Godsgeleertheyd gebruyken, en seggen, dat in een eenig, eenvoudig, onveranderlijk Wesen een Dryeenheyd is: maar sy en sien niet de ongerijmtheyd en tegenspreeking die daar in steekt. Want Dryeenheyd is een Dryheyd begrijpende in sik drymaal Eenheyd. Hoe! is het eenvoudig, eenig, onveranderlijk, en noyt begonne Wesen een Dryheyd, begrijpende in sik driemaal Eenheyd? dat is immers ongerijmt en een tegenspreeking, welk sik selfs wederlegt. Dog de Godsgeleerden sullen seggen, Wesen is een Eenheyd begrijpende in sik een |
| |
| |
Drieheyd, te weeten een Wesen onderscheyden in drieselfstandigheden. (Personae) Als dat waar was, soo mosten sy niet seggen (na mijn oordeel) Dryeenheyd, maar Eendrieheyd, dat is een Eenheyd, dewelke ook met een in sik bevat een Drieheyd. Maar of dat ook geen tegenspreeking is, dat een Eenheyd, te weeten een eenvoudig, eenig, onveranderlijk noyt begonne Wesen, onderscheyden is, (gelijk sy spreeken) in een Dryheyd, naamentlijk een Dryheyd van selfstandigheden (gelijk het woord personae vertaalt word) dat dunkt my dat klaar genoeg is. Want een selfstandigheyd is ’t geen op sik self bestaat, sonder van iets anders afhangig te zijn, en soodaanig is maar alleen het oneyndig Wesen of God, van welke alles afhangig is. Soo der nu drie selfstandigheden gestelt worden, soo worden der drie Goden noodsakelijk gestelt, ’t welk onredelijk is en een tegenspreeking in sik sluyt. Maar soo veel is’er van dat de stelling der Dryeenheyd een versiering is der geestelijken buyten de schrift gestelt. |
tripaan. sie trepaan. |
tripaneren. sie trepaneren. |
triplicatie, driedubbelmaaking, of dryvoudig maaking. Triplicatie, tweede tegenweer. sie triplijcq. |
tripliceren, driedubbelmaaken, drievoudigmaken. Tripliceren, de tweede tegenweer doen, of, de naweer wederleggen, dat is, antwoorden op de tweede verweeringe van den beschuldigde. |
triplijcq, tweede tegenweer, of, naweers we- |
| |
| |
derlegging, dat is, een antwoord op de tweede verweeringe, dewelke word genoemt naweer, vanden beschuldigde. |
triste, treurig, droevig. |
tristitie, droevigheyd, treurrigheyd. |
triumphant, segepraalend. Triumphant, overwinner, segepraaler, die in segepragt en praal omgevoert wierd, om de verkregene overwinning op de vyanden. Triumphant, gedingwinner, overwinner, die het gewijsde vanden regter tot sijn voordeel krijgt. |
triumphe, segepragt, segepraal, blijde inkomst, intrede, dat is, de heerlijke en hoffelijke inkomst van een krijgsoverste na de overwinning der vyanden. |
triumpheren, segenpraalen, als overwinner inkomen. |
triumphwagen, een segepraalwage, daar een overwinner in omgevoert wierd, of, me ingehaalt wierd. |
troni, aangesigt, anschijn. |
troon. sie throon. |
tropheen, segeteikenen, overwinningsteikenen, segestigten, zijn eenige dingen, die men vanden vyand bekomen heeft, als vaandels, harnas, schilden, of iets anders, en ter gedagtenis van overwinning ophangt. |
trotteren, draaven. |
troubel, beroert, onklaar. |
trouble, beroerte, ontsteltheyd. |
troubleren, beroeren, onklaarmaaken. |
troup, een hoop, hoop volks, hoop krijgsvolk. Troup, een kudde, kudde beesten. |
| |
| |
| |
T. U.
tumult, oproer, oploop. |
tumultueren, oproermaaken, oproerigh zijn. |
tumultueux, oproerig. |
turbatie, beroering, verwarring. Turbatie, verstooring, stooring. sie turbel. |
turbe, een menigte, hoop, of schaare volks. Turbe, een beroerte, gerugt en getier, twist en gekijf onder veel volks. |
turbel, verstooringe, stooringe, stoorenisse, als iemand in sijn besitting verhindert word. Turbel, beroert. |
turberen, beroeren, verwarren, verstooren, stooren. |
turbulent, beroert, vergramt, verstoort, onstuymig. Turbulent, beroertig. |
turpe, schandelijk, leelijk, oneerlijk, vuyl, mismaakt. |
tutele, voogdye, mondborgschap, dat is, den opsigt en bewint die de voogden hebben over de onbejaarde Weesen en der selver goederen. |
tuteur, of tutoor, een voogd, mondborg, die de voogdye heeft over onbejaarde Weesen, en der selver goederen. Een onbejaarde Weese en mag op sijn naam geen dingtaal voeren, of in regten verschijnen, maar werd sulks gedaan op de naam vande voogd, als mondborg der Weese, of als borg voor de mond der Weese. |
tuteur testamentair, by uyterste wil gestelde voogd, of mondborg, een voogd of mondborg by uyterste wil gestelt. |
| |
| |
tweede instantie, de tweede voorregtbetrekking, tweede vervolg, tweede regtspleegings vervolg, de tweede regts kennisse van een saak. Wanneer een saak al eens voor een regter gedient heeft, en nu voor de tweedemaal vervolgt word. |
| |
T. Y.
tyran, dwingeland, geweldenaar, een die geweld, en dwingelandy pleegt. Tyran, is ook te seggen Koning, en dat ter oorsaak, dat de Koningen gemeenelijk soo wat geweld pleegende sijn geweest. |
tyranny, dwingelandy, geweldpleeging, straffe heerschappy. |
tyranniseren, dwingelandy oeffenen, geweld bedrijven, wreedelijk handelen, geweld plegen, wreede heerschappy voeren. |
| |
U. L.
ulceratie, sweer, sweering. |
ulcereren, sweeren, of tot etter worden. |
| |
U. N.
unanim, eenmoedig, eendragtig. |
unanimiteyt, eenmoedigheyd, eendragtigheyd. |
unctie, smeering. sie salving. |
ungeren, besmeeren, smeeren, bestrijken. sie salven. |
| |
| |
unguent, smeersel. sie salf. |
unicq, eenig. |
unie, eenigheyd, vereeniging. |
unieren, vereenigen. |
uniform, eengestaltig, eengedaantig, eenleestig. |
uniteyt, eenheyd. |
unitie, vereeniging. |
universeel, algemeen, algeheel. |
universeelijk, al geheelijk, in ’t algeheel, algemeenlijk. |
universiteyt, algemeenheyd, algeheelheyd. Universiteyt, algemeen leerhuys, ’s landsgemeene leerhuys, of leerplaats, landschool, hoogeschool, gemeeneschool. |
| |
U. R.
urbaan, steeds, beleeft, burgeragtig, deftig. |
urbaniteyt, beleeftheyd, burgerlijkheyd, deftigheyd. |
urgeren, dringen, dwingen, voorwenden, andringen, opanstaan. |
urgent, dringend, andringend. |
urim en thummin, ligten en volmaaktheden. Dese woorden staan in het boek des uyttogts het 28. hoofdstuk, het 30. afdeelsel, onovergeset. Maar inde anteykening op de kant staanse overgeset: alwaar ook onder andere, dese woorden mede staan: Het heeft Gode belieft door de selven (te weeten, door de ligten en volmaaktheden, of urim en thummin) sijne klaare en volmaakte antwoorden te geeven an de hoogheyliger. Dog watse geweest zijn is onseker: men leest nergens, dat God |
| |
| |
Mose heeft bevolen te maaken, veel weyniger hoe, of waar van de selve gemaakt zijn. Wat dit voor dingen geweest zijn bekennen de Behoudenen niet te weeten: of het de Joden nu heel wel weten daar twijffel ik an. Sy seggen evenwel dat ’t glants hebbende gesteenten zijn geweest, uyt welkers straal schieting op eenige letters, (want al de letters van ’t A. B. op een vel geschreven settede sy tegen hen over) sy de Godspraak maakte. Mijns oordeels sijn ’t ligtelijk geweest eenige werktuygen om de stem in de antwoordgeeving, die men Godspraak noemt, op een vreemde wijs te veranderen. Dog wat vande Godspraak sy. sie in het woord orakel. |
urinaal, een pisglas, in ’t welk de pis eener kranken in gegooten word, om deselve an den Geneesmeester te vertoonen, ten eynde die daar uyt soude sien en seggen wat gebreeken den kranke deerden. |
urine, pis. |
| |
U. S.
usage, of usantie, gebruyk. |
useren, gebruyken, verslijten. |
usucaptie, of usucapio, bekoming door gebruyk, of bekoming door besit, of verjaaring, en is de eygenheyds bekoming van eenig ding door lang gebruyk, of besit. |
ususfruct, lijftogt, vrugtgebruyk, blading, dat is, de vrugttrekking van eenige goederen voor imants leeven. |
ususfructuaris, lijftogtenaar, vrugtgebruyker, vrugttrekker, die vrugten of winsten, of inkomsten van eenige goederen trekt sijn leeven lang geduurende. |
| |
| |
usure, geldswinst, geldgewin, geldwinst, woeker, of winpenningen, diemen jaarlijks van sijn geld krijgt. |
usurier, woekenaar, geldwinsttrekker, die van sijn geld ’twelk hy an imant geeft tot gebruyk om koophandeel of andere winst daar mede te doen, jaarlijks eenige geldswinst trekt. |
usurpatie, gebruyk, gebruyking, besitneeming, inneeming, dwanggebruyk. |
usurperen, gebruyken, besitneemen, inneemen, misbruyken, verweldigen. |
| |
U. T.
uteren, gebruyken, besigen. |
util, nut, voordeelig. |
utiliteyt, nut, nuttigheyd, voordeel, voordeeligheyd. |
| |
V. A.
vacant, leedig. |
vacantie, ledigheyd. Vacantie, viertijd, alsmen eenige hoogtijd viert. Vacantie, regtswijgdag, als’er geen regtsaaken dienen voor ’t geregte. |
vacantien, regtswijgdagen. |
vacatie, ontleediging, onleedigheyd, leedigheyd, vryheyd, stilsitting, besigheyd. |
vaceren, beledigen, verledigen, ontleedigen, gelegen komen, besig zijn, naerstig zijn, leedig zijn, ydel zijn, stilsitten. |
vacillatie, waggeling, wankeling, schudding, wispelturigheyd, ongestadigheyd. |
vacilleren, waggelen, wankelen, wankelbaar zijn, ongestadig zijn, wispelturig zijn, schudden, daveren. |
| |
| |
vacuatie, leediging, ydelmaaking. |
vacueren, leedigen, ydelmaaken. |
vagabond, landlooper, swerver. |
vageren, swerven, swermen, hier en daar om her loopen. |
vaillant, kloek, koen. |
vaillantise, kloekheyd, koenheyd. |
valabel, waardig. |
valeren, welvaaren, wel aarten. Valeren, vermogen, gelden, waardig zijn. |
valetudinair, siekelijk, swak, swakkelijk. |
valey, een dal. |
valeur, waardy. |
valeureus, kloek, dapper. |
valide, kragtig, sterk. |
valideren, gelden, waardig zijn. |
validiteyt, kragtigheyd, sterkheyd. |
valise, een maal, reyssak. |
valetude, gesondheyd. |
valuatie, gelding, waardering. |
valvaseur, onderleenman, leensleenman, of agterleenman, die het leengoed van een ander leenman te leen houd. |
vaniteyt, ydelheyd. |
vanteren, beroemen. |
vapeur, waassem, damp, domp. |
vaporeren, waassemen, waassem maaken, dampmaaken. |
vaporeus, waassemig, dampig, dompig. |
vaquatie. soek vacatie. |
vaqueren. soek vaceren. |
variabel, veranderlijk, wisselbaar. |
variatie, verandering, verwisseling. |
varieren, veranderen, verwisselen, verscheyden zijn. |
| |
| |
varieteyt, verandering, veranderlijkheyd. |
vasal, een leenman, smalheer, een leengoed besitter die eenig goed te leen ontfangt te besitten, onder belofte van manschap en met betalinge van heer gewaade. |
vasallen, smalheeren, leenmannen. |
vaticinatie, raading, voorsegging, waarsegging. sie prophetie. |
vaticineren, raaden, voorseggen, waarseggen. sie propheteren. |
| |
V. E.
vehement, geweldig, heevig, heftig. |
vehementie, geweldigheyd, heevigheyd. |
velliaans, raadsbesluyt, een raadsbesluyt angaande de onanspraakelijkheyd der vrouwen uyt saake van borgtogt of andere verbintenisse, dat is, een raadsbesluyt by welke een vrouwe, die haar selve voor iemand, ’t zy in borgtogte, of in eenige andere verbintenisse, heeft verbonden, schadeloos daar van word ontslagen, ende de verbintenisse, of borgtogt voor nietig gehouden. |
velociteyt, rasheyd, geswindheyd, snelheyd. |
venaal, te koop. |
venaisoen, wildbraad, wildbraads gebak, dat is, vleesch van wildbraad in een korst gebakken. Dog men bakt ook wel vleesch van tamme dieren in een korst, vleesch in een korst gebakken. |
vendicatie, eygening, toeeygening, bevrying, vrymaaking, eysching, antaal. |
vendiceren, eygenen, toeeygenen, toeschrijven, |
| |
| |
bevryen, vrymaaken, eysschen. |
venditie, verkooping. |
vendu, verkooping. |
venerabel, eerwaardig. |
veneratie, eering, eerbieding, eerbewijsing, eerbiedigheyd. |
venereren, eeren, vereeren, eerbewijsen, eerbiedigheyd betoonen. |
vengeance, wraake. |
venieel, vergeevelijk. |
vente, verkoop. |
venten, te koop stellen, te koop setten. |
ventilatie, wanning, waeying. |
ventileren, waeyen, windelen, met wind verlogten, wannen. Ventileren, redensiften, betwistredenen. |
venuencour, een dagbrief. sie mandament. Venuencour, kom ten hove, dat is, gesegt kom voor den regter. |
veraciteyt, waaragtigheyd, waarwoordigheyd. |
verangenes, dolappelkruyd, is een laagkruyd, het welk een kort steelken heeft, met luttel takken of sijdsteelkens begaaft: de bladeren zijn breed, groot, rouw, en gerimpeld, dik en witagtig van verwe, en an de kanten rondom wat gesneden. De bloemkens zijn schoon witagtig, of paersagtigh van verwe, en als een straalende sterre geschikt, in ’t midden geele draeykens hebbende. De vrugten, dewelke dolappelen heeten, zijn somtijds langwerpig, een hennen ey van groote en gedaante gelijk, somtijds soo rond als een appel, van verwe somtijds wit, maar meesten tijd paersblaauwagtig, hangen an tamelijke lange steelkens |
| |
| |
nederwaarts af. |
verbaal, of proces verbaal, twistsaaks mondeling verhaal, mondeling geschils verhaal, en voorstelling op een byeenkomst, een mondelinge voorstellinge des verschils of twistsaaks, soo van den anlegger als verweerder, of van hunlieder voorspraaken voorgesteld, op een byeenkomst tot dien eynde belegt voor een, somtijds meer regters of raadsheeren, daar toe afgevaerdigt zijnde, om de twisters of gedingsluyden door de een of de ander middel te brengen tot overeenkoming en verdrag, en in gevalle sulks niet geschied, hun onderregten, hoe sy hun vorders sullen dragen in ’t vervolgen van hun saake. Verbaal, verhaal, vertelling. |
verbalijk, woordelijk, verhaalijk. |
verbaliseren, sijn saake met de mond verdedigen, sijn saak mondelingh voorstellen, mondeling verhaalen. |
verder instantie, verder vervolg, verder regtspleegings vervolg, verder regtskennisse van een saak. Wanneer een saak al tweemaal voor de regter heeft gedient, en nu voor derdemaal vervolgt word. |
verecundie, schaamte, eerbaarheyd. |
verheffen van appel, verheffen van beroep, dat is, wanneer in saaken van beroep een dagbrief van den hove geligt word. |
verificatie, waarmaaking. |
verificeren, of verifieren, waarmaaken, waartuygen. |
verisimil, waarschijnelijck. |
verisimilitude, waarschijnelijkheyd. |
verseren, verkeeren, ommegaan, oeffenen. |
| |
| |
versie, oversetting, vertaaling. Versie, keering, omkeering, omsetting, draaying, wending. |
versoek van reauditie, versoek van herhooring, versoek van wederhooring, of versoek van herhandeling eenes gewijsde, dat is, als men versoekt dat een saak, by ’t minder getal der regters gewesen, weer mag herhoort en ’t gewijsde op nieuws by al de regters herhandelt worden. sie reauditie. |
versoek van recredentie, versoek van middelertijds besits toewijsing. sie recredentie. |
verteren, oversetten, vertaalen. Verteren, keeren, omkeeren, wenden, draayen. |
vertige, duyseling, suyseling, dwerling. |
vertueus, deugdig, deugdsaam. |
vesper, avend, avendstond. Avend betekent soo veel als het af end van den dag. Vesper, avenddienst, avendgetijd, avendsang, een Godsdienstpleeging by die vande Roomsche Godsdienst gebruykelijk, en die sy des avends doen. |
vesperbrood, avendbrood. |
vespertin, avendstondig. |
vestigie, voetstap, spoor. |
vesture, kleeding. |
vexatie, kwelling, moeyte. |
vexeren, kwellen, plaagen. |
| |
V. I.
vicarie, stadhouderschap, of stedehouderschap. Vicarie. sie prebende. |
vicaris, stadhouder, of stedehouder, plaatshouder, die iemants plaats bekleed. |
| |
| |
vice, mangel, gebrek, ondeugd. Vice, in plaats van. |
viceadmiraal, onderzeeoverste, ondervlootheer, onderzeevoogd, dat is, de tweede overste van een vloot schepen. |
viceroy, onderkoning, of in plaats van Koning, is die in een landschap of Koningrijk van den Koning gesonden word om dat selve te bestieren en al daar te zijn in plaats van den Koning. |
vicieus, ondeugend, gebrekkig. |
vicin, naby. Vicin, gebuur, nabuur. |
viciniteyt, gebuurschap. |
vicomte, ondergraaf, borggraaf. |
victime. sie slagtoffer. Victime, zeegepraalslagting, overwinningslagting, is een beestslagting wegens verkreege overwinning tegen den vyand. |
victorie, overwinning, overhand, zeege. |
victorie branden, overwinningbranden, vreugde vuyren van overwinningbranden, zeegepraal vuyren branden. |
victorieus, zeegerijk, overwinnig, overwinnend. |
victualie, leeftogt, voedsel, lijfsnooddruft van spijs en drank. |
victualier, soetelaar, die spijs en drank verkoopt. |
victualieren, spijsen, voeden, met leeftogt besorgen. |
vigeren, bloeyen, kragt hebben. |
vigeur, bloey, sterkte, kragt. |
vigelant, wakker. |
vigelantie, wakkerheyd. |
vigileren, waaken, wakker zijn. |
vigilie, waak, waaking. |
| |
| |
vigoreus, sterk, kragtig, bloeyend, frisch. |
vijl, slegt, gering, onagtbaar, onwaard. |
vilain, guyt, guytagtig, schandig. |
vilainie, guytery, guytagtigheyd. |
vilipendie, veragting, versmaading, kleynagting. |
vilipenderen, veragten, kleynagten, versmaden. |
vindemie, wijntijd, wijnoest, dat is, die tijd wanneer de wijnbessen geparst worden, ’t welk geschied inde herfts, of inde tiende maand van ’t jaar, welke maand ook wijnmaand genoemt word. |
vindicatie, straffing, wreeking, verlossing, redding, vryvegting. Vindicatie. sie vendicatie. |
vindiceren, straffen, wreeken, verlossen, redden, vryvegten. Vindiceren. sie vendiceren. |
vindicte, straf, wraak. |
vinolent, dronken, wijnnig. |
vinolentie, dronkenschap. |
vinositeyt, wijnnigheyd. |
violatie, schending, schoffeering, verkragting. Violatie, verderving, verbreeking. |
violeerde, verkragte, geschondene, geschoffeerde. |
violeerdet, verkragter, schender, schoffeerder, die een vrouwmensch tegens haar dank onteert. Violeerder, breeker, verbreeker. |
violent, geweldig. |
violentie, geweld, sehoffeering. |
violeren, schoffeeren, verkragten, schenden, verderven, breeken, verbreeken. |
viool de gamba, een knievedel, een groote vedel daarmen de grondstem of ’t laagste geluyd op speelt. |
virtueus, deugdsaam. |
| |
| |
virtuyt, deugd, kragt. |
visibel, sienlijk, sigtbaar. |
visie, siening. |
visier, doorsigt. |
visieren. sie gaugieren. |
visioen, gesigt, gesigtspook, toongesigt, verschijning. Die spooken en gesigten of verschijningen, zijn niet anders als een deel versierde inbeeldsels in bange, swakke, overgeloovige menschen herssenen gesmeed; want soodaanige menschen beelden sik altijd in, datse wat vreemds en wonders sien. |
visitatie, besoeking. Visitatie, siekbesoeking. |
visite, besoek. Visite, siekbesoeking. |
visiteren, besoeken. Visiteren, sieken besoeken. |
vitie, ondeugd, mangel, gebrek. |
vitieren, ondeugend maaken, bederven, verslimmen, slimmermaaken, verargeren. |
vitieus, ondeugdig, gebrekkig, gebrekkelijk. |
vituparabel, versmaadelijk, veragtelijk. |
vituperatie, versmaading, veragting. |
vitupereren, versmaaden, veragten, lasteren. |
vivaciteyt, leevendigheyd, langleevendheyd. |
vivandier, soetelaar. sie victualier. |
vivificant, leevendmaakend. |
vivificatie, leevendmaaking. |
vivificeren, leevendmaaken. |
| |
V. O.
vocaal, klinker, of klinkletter, een klinkletter is van welke de andere letters de klank krijgen: en soodaanige klinkers zijn de A. E. I. O. U. de andere letters zijn mede klinkers. |
| |
| |
vocabel, een woord. |
vocabulair, een woordboek, naamboek, vertaalboek. |
vocatie, roeping, beroep. |
voceren, roepen, beroepen. |
vociferatie, krijting, schreeuwing. |
vocifereren, krijten, schreeuwen. |
vogue, swier, swang, voortogt. |
voix, stem, wijs. Op die voix, op die stem, op die wijs. |
voltiseren, paardspringen. |
volumen, een boekdeel, rolboek, boekband. |
voluntair, vrywillig, gewillig, willig. |
voluntair jurament, soek jurament voluntair. |
voluntaris, een vrywillige, gewillige, willige, die vrywillig iets doet, sonder daar toe versogt te zijn. Gelijk die vrywillig den oorlog volgt sonder krijgsloon te verdienen. Vrywilligen zijn ook die onaangesprooken ter begraffenis gaan, om den wijn die der geschonken word. |
voluptueus, wellustig, darteel, brooddronken. |
vomeren, spouwen, braaken, overgeeven. |
vomitorie, een spouwdrankje, braakdrankje, ’t welk men een sieke ingeeft om gemakkelijk te konnen spouwen. |
vonnis, een gewijsde, oordeel, veroordeling, verwijsing, doem, wijsdoem. Vonnis word somtijds genoomen voor een gewijsde van schepenen: gelijk sententie, voor een gewijsde des hofs. sie sententie. |
vonnis definitijf, een eyndoordeel. sie sententie definitijf. |
vonnis des doods, verwijsing ter dood, doem ter dood. sie sententie des doods. |
| |
| |
vonnis inter locutoir, een byoordeel, tusschen oordeel, tusschen gewijsde, een gewijsde met een staart. soek sententie inter locutoir. |
vonnis provisioneel, een middelerwijls gewijsde, een voorafgewesen gewijsde. sie sententie provisioneel. |
vonnissen, gewijsde spreeken, oordeelen, verwijsen, veroordeelen, doemen. |
voraciteyt, gulsigheyd, opslokking. |
voreren, opslokken, verslinden, inswelgen sonder knauwen. |
vorm. soek form. |
vormen. soek formeren. |
vormelijk. soek formalijk. |
vormeren. soek formeren. |
voyagie, een reys, ’t zy te water, of te land. |
voveren, verlooven, Gode belooven, belofte doen an God. Voveren, toewenschen. |
| |
V. R.
vrywilligoffer, vrywillige gifte, of gaave, die imant van selfs geeft tot de Godsdienst, dat is voor de geestelijken, welke de Godsdienst bedienen. Hebr. נדבה, nedabah, vrywillig, van selfs geeving, vrywillige beweeging om te geeven, vrywillige anbiedingen, komt van נדב, nadab, mildelijk, vrywillig of van selfs tot geeven bewoogen worden, vrywillig anbieden, van selfs geeven. |
vray, waar. |
| |
| |
| |
V. U.
vuideren, ontleedigen, beslegten, ydel maken. |
vuyroffer, een gedeeltse brandslagting, vuyrgifte, vuyrige slagting, is een beest ’t welk geslagt zijnde, door ’t vuyr ten deele verbrand en verteert wierd en ten meestendeele gegeeten. Hebr. אשׁה, ische, vuyrig, brandig, gloeyendig, komt van אשׁ, esch, vuyr. |
vulgair, gemeen, slegt. |
vulgeren, gemeen maaken, verbreyden. |
vuloffer, vullingen, vervullingen, vervulgifte, was het geene dat van een vrywillige gifte gegeeven wierd voor den heyliger, die de gifte en slagtinge heylighde tot den dienst des Heeren. Hebr. מלאם, miluim, vervullingen, vullingen, en komt van מלא, malea, vervult zijn, vol zijn, vervult worden. |
| |
W. A.
walop. soek galop. |
walopperen. soek galopperen. |
| |
W. I.
wideren het proces, het geding eyndigen, het geding slegten, aflaaten te regten of dingtaal te voeren. |
wilderen, leedigen, leedigmaaken. |
willige condemnatie, willige verswijsing, dat is een verwijsing op de overgifte van de dingers, |
| |
| |
ten wederzijden onwederroeppelijk gedaan. |
willig decreet, overdragt van ’t Hof, is een overdragt van verkoft goed, die, naar voorgaande dagvaardinge van de geene die het angaan mag, het hof doet, van den verkooper op den kooper, met uyt sluytinge van alle anderen, die daar op antaal souden mogen hebben. |
| |
Z. E.
zelateur, yveraar. |
zele, yversugt, yver. |
zephyr, de Westewind, of Wegste wind, dat is, de wind; die van der Sonnen weggang, of ondergang wayt. |
| |
Z. I.
zinnober, bergrood: dit bergingewand is een harde steenagtige roode aarde, vermengt met swavel en kwiksilver, welke uyt eenige gebergten gegraaven word. |
| |
Z. O.
zodiak, taanrond, of tekenkring, dat is, den omtrek des hemels waar in de twalef gesternt tekens zijn, taanrond word dees omtrek genoemt, om dat in de selve de verduysteringen der Son en Maan geschieden, die als dan taan verwig, of als getaantdoek of leer schynen te zijn. |
|
|