De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 132] [p. 132] Rozensneeuw Duitsche ballade - ‘Ik kwam, en was dijn op den eersten dag, Ik keer, - gij zijt mijn op den tweeden, Maar voor de derde ten avond neigt Dan zal ik zijn weggereden.’ - - ‘“En rijdt ge dan weg door der sterren schijn, Toch zijn we tot minnen verkozen, Ach, keer om te drinken den koelen wijn, Te plukken de roode rozen.”’ - - ‘Ik keer om te drinken den koelen wijn, Die valt in uw gaard als een regen, Ik keer om te plukken de rozen rood, Die sneeuwen over uw wegen.’ - Ze ging in haar vaders groen gaardekijn, Te droomen daar onder de boomen. Ze droomde van rozen en koelen wijn, Die heenreed was weergekomen... [pagina 133] [p. 133] Tot ze schreide van pijn in den morgenstond, De koele wijn was verloren. Een rozerank over haar hart zich wond, En stak met zoo fellen doren. Ze liet in haar vader groen gaardekijn Van zoden een kluize zich bouwen. Zou voor sneeuw en regen daar veilig zijn, Zou stil langs de wegen schouwen... - ‘“Ach, laat me drinken den koelen wijn, Diep uit Gods Harte gevloten, En ach, laat van rozen mijn bruidskroon zijn, Rood uit Gods wonden gesproten.”’ - Ze lag in haar kluis van zoden neer, Ze sliep met de handen gevouwen, Ze sliep, - en toen keerde de knape weer, Hij kwam, en hij minde haar trouwe. Hij droeg een beker met koelen wijn. Hij droeg armen-vol roode rozen, Kwam in haar vaders groen gaardekijn, Wilde daar minnen en koozen. Hij stootte den voet aan haar groene graf. Toen viel daar de wijn als een regen. Toen sneeuwden de rozen daar rood op haar graf. Rozedorens over zijn wegen... Vorige Volgende