Stil. Dat dit geluid niet versterven moge.
Hoor, hoe de klank wordt voortgedragen, hoor hem zwellen tot een stroom van geluiden, een leven van geluiden, dat opschalt en galmen wekt, dat opschalt en leven wekt.
Het is een vreugd, een loutere jonge blijheid, tintelend door het wezen der Stad.
Hoe wordt nu eensklaps het raadselachtige, het angstig-geheimzinnige van haar diep droomleven vervluchtigd. Hoe vreemd is die plotselinge opstanding uit de verzonkenheid harer mijmeringen tot deze lachende blijdschap.
Zie, nu gaat de Stad zich tooien met slingers van licht, festoenen van lichtgespeel gaat ze slingeren om de steenen leden. Nu gaat het feest in der verlichte vensters, nu vangt het feest aan der levende lichten.
Pinkende, guitige, grillige lichten die wenken en lokken...
Stil denkende lichten van troost en bemoediging.
Schel flikkerende lichten, afstuitend de nederigen en zachtmoedigen.
Zacht droomende lichten om naar te verlangen, weldoend licht dat vrede geeft.
Bleek zijn de lichten der droeven.
Rood-gloeiend zijn de lichten der lijdenden.
De lichten der boozen zijn schel-verblindend.
Wonderlijk is het leven der verlichte vensters.
In de geheimvolle straten zenden zij hun schijnsel;