De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] ‘De vedelaar speelt’ [pagina 103] [p. 103] Rosale Duitsche Ballade 't Is van prinses Rosale. Die was vroeg opgestaan; Trad uit haar vaders zale Om naar de kerk te gaan. Ze ging met groot geleide, Ze ging in goud en zijde, Ze ging met hare rozenkroon, Rosale was zoo jong en schoon! Onder de groene linden, Die voor de kerkdeur staan, Heer Heimen zwierf en zinde En sprak Rosale aan: ‘Ach, liefde is bitter lijden, Wat geven goud en zijde? Was uit uw kroon één roze mijn, Hoe zou mijn pijn genezen zijn!’ [pagina 104] [p. 104] Het was zoo zoete tale, Rosale wel verstond. De speelsche wind kwam dwalen: Eén roos viel op den grond. Heer Heimen diep wil bukken, Rosale's roos te plukken. Wel nimmer plukte een man ter aard Een roos zoo schoon in hof of gaard. ‘Geen rozeblad, geen doren! Raak mij die roos niet aan.’ Heer Uildert trad te voren, Die had het spel verstaan. ‘Is dit uw ridder-zede? Laat vrouweneer in vrede!’ Heer Uildert droeg een grijzen baard. Heer Uildert droeg een snijdend zwaard. Wee, wee de groene Meie Die zulke rozen gaf! Het werd zoo droef een schreien, Het werd zoo vroeg een graf. De booze zwaarden blonken, De booze zwaarden klonken. Heer Heimen's bloed bij stroomen vloot, Onder de linden lag hij dood. [pagina 105] [p. 105] Rosale boog zich neder, Ze was zoo bleek en schoon; Ze nam de Roze weder En stak die in haar kroon. Ze ging in goud en zijde, Heer Uildert haar geleidde. Ze ging tot bij het hoogaltaar, Het beeld der Moeder Gods stond daar. ‘Maria, wil mij hooren, Hier is mijn maagde-krans; Ik heb geen roos verloren, Hier is hij gaaf en gansch. Ik wil aan God nu geven Mijn rozen en mijn leven, Ik zal in 't stille klooster gaan, Zal voor de dooden bidden gaan.’ Vorige Volgende