Maar meer dan stilte is de Zondag in het tuintje - 'n geur, wadem van dauw-waas en gras en mullen-grond, van bloemen-en-bladers en het rozenhout.
En meer nog dan geur is hier de Zondag - licht!
Ze kan den Zondag ademen in het tuintje, ze kan den Zondag hooren en zien, voelen met al haar zinnen - en inademen - stilte en geur en goudwemel, en met haar hart den Zondag drinken als een lafenis....
Stroomt haar hart niet vol, al voller van den Zondag, vol van licht en koelen dauw? blinkt en dauwt de Zondag over haar ziel? M'n God, m'n God - drinkt ze haar hart zóó vol van licht en koelen dauw, dat het geluk welt en bonst door haar bloed, - zóó vol, - háár ziel - van wonder? - háár - duistere - doode ziel.... Nu niet, o God, neen, nu niet dát denken: duistere doode ziel, en weer twijfelen en weer verbijsterd zijn - in dit uur niet, als het God gelieve, nu in het tuintje niet.
Nu alleen maar stil zijn, en zich voelen leven zonder die gedachten.... Alleen maar zóo gelooven, en weten van de genade.
Zóó zich leven voelen, - de handen vouwen en 'n kind zijn, dat bidt, - zóó een mensch zijn als 'n biddend kind.
O, het tuintje is lief.
Ze zou wel schreien van geluk, omdat het tuintje zoo lief is, zóó met het stille wegje langs de stille stammetjes....
Zoo, een kleine besloten hof.