De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] ‘Gij zijt hun als een zoetklinkend lied’ (Ezech. 33, 32) Een lied was het Woord op mijn lippen. Zondigend zong ik het na, Wiegend in wevende droomen, Proevende zoeter dan honing Zwevende geur van geheimnis. Een lied was het Woord op mijn lippen. IJlende zong ik het na - Maar als een zwervende schemer Gleed van mijn lippen, die dorden, Zwevende geur in een ijlte. Een lied was het Woord op mijn lippen, Biddende zing ik het na - Dat in den glans van Gods opgang Stijgen Zijn geuren als glansen, Bloeie, Zijn geur uit Zijn dauwe, Het Woord als een lied uit mijn ziele. Vorige Volgende