De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Tentatio Roep niet zoo luide, Lente! Ach laat mij! Schuw is dit hart voor uw stem die doet droomen: Drijf met de bloesems uw spel, met de boomen, Ga aan mijn tente, o Lente, voorbij. Klop niet zoo dringend, Lente, en toef niet. 'k Gaarde te-winter, met wankele schreden, Beedlende zwerver, wat schamelen vrede. Droefenis' winst toch is Lente 's behoef niet. Hoor ik uw vedel? Lente - heb meelij! Nu ik, o Lente, uw vedel hoor zingen, Zingt ook mijn hart, wijl deez' handen zich wringen, Ril ik van pijn, en kom toch u nabij. Eens nog mij geven, o Lente, in uw macht? 'k Sta op mijn drempel en schouw langs uw paden. Eens nog door geuren en bloesems gaan waden? Weer door dat licht - naar nog duisterder nacht? Vorige Volgende