De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] De reliek Uit nis en kapellen, door 't pijlerwoud, Uit schuiling en schaduwen heen, Komen naar bevenden gloor van goud Menschen met zoekende schreên - Komen zoo stil door de stilte heen. Komen ze, ouden, die 't leven boog, Komen ze, kranken, van pijnen droef, Komen ze lijders, wien 't leven loog, Komen ze zwijgenden, droef en stroef, Komen die allen met turend oog. Komen ook kinderen kijkende bij, Komen verwonderd naar 't licht, Goudene blinkingen voelen ze blij Over hun kijkend gezicht, - Houden naar 't gouden het oog gericht. Over hun schouderen glansgeglij, Over hun hoofd als een kroon, Komen die allen het beeld nabij: Barbara op haren troon, Dragend haar toren en gloriekroon. [pagina 35] [p. 35] Menschen komen, staag menschen meer. Schuivend in zwijgenden drom Buigen ze kussend naar 't kleinood neer: Priesterhand draagt het daar om, Reikt het ter eering en reikt het weer. Reikt hun ter eering het heilig kleinood, Meer dan juweel uit een kroon, - Bloei' haar gebeente uit der aarde schoot, Blinke haar heugenis schoon - Bloem en juweel uit den dood. Schromende lippen aanroeren het zacht. Glans van gedachte blinkt heen, Blinkt waar de heilige hoog uit haar pracht Schouwt naar de biddenden heen, Schouwt naar hun wijkende schreên. Vorige Volgende