De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Hoop Het was zoo veilig, Hope, in uw vrede. Waart gij een moeder, ik het kind dat schreide? Zoo zacht zocht gij het woord, dat rusten dede Der angsten smarten en het hartelijden. Ademen kwamen, uwe stem, die zeide: ‘Wees stil maar, stil, en wacht, straks is geleden Al droeve kwaal, al booze droom, en blijde Zult ge uit dit duister in een uchtend treden’. Gaan nu de klaarten open van dien dag? Al lichter licht blinkt gouden op de ruiten En buiten wijken wegen naar een stede Waar stemmen roepen. Met een bangen lach Treed ik verwonderd op dat roepen buiten, Naar vrede tastend en een troostebede. [pagina 23] [p. 23] Het was wel veilig, Hope, in uw wone. Haardvlammen waakten. Gouden schemers waarden. Heugenis bloeit, en blijft dit schoonste toonen Der nachte-wake, nu zich openbaarde Al-bloei van droom en weten, 't kostbaarst schoone Van ons bestaan, bloeiende lentegaarde Aan open weg. Ons hart daar, als deez' aarde, Meigaarde Gods en Zijner schoonheid trone. Wordt dit een opgang door Gods open tijden? Ver roepen stemmen, die we niet weerstaan, En wegen wenken naar de hoogste Stede. Al nader, nader... Strek de handen blijde. We zullen nog een wijle tastend gaan, Dan dragen vleugels ons in hemelvrede. Vorige Volgende