De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] Opstanding Engelen dragen den zwaren steen, Dragen het zware en duistere, Dragen het zware op vleugelen heen, dragen met ruischen en fluisteren. Vallen mij neevlige waden af? Komen nu glansen in stroomen? Stroomen van glans in het opene graf komen de doode omdroomen. Glansen doordagen der ziele dood, Jagen met zwellende slagen, Jagen het levensbloed levend en rood, Hijgende ademen jagen. Sta ik in glansen hoog opgericht? - Wijd deze armen zich breiden, Lippen en oogen nu drinken licht: Ik schouw in de opene tijden. [pagina 19] [p. 19] Ademen breken in zingenden lach. Opgericht ga ik door dauw en gras. Ik leef en lach, en ik zing in den dag, word weer het kind, dat ik eenmaal was. Komt er een kind door de wijde zon? Komt er een mensch uit der dooden nacht? Blij, door het Licht dat den dood verwon, komt maar een kind, dat leeft en lacht. Vorige Volgende