Verzen(1923)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Liederen I Gods wenk of uwe stem, mijn lief? Ik kan niet onderscheiden, Wat teeken of wat woord mij riep Tot leven en tot lijden. Gods teeken of uw woord, mijn lief? De twijfel doet me bangen. Ach, wat mijn ziel tot leven riep Zal haar met dood bevangen. Gods wenk of uwe stem, mijn lief? Wat doet zoo droef mij klagen? Zijn glans die scheen? uw hart dat riep? Ik kan het God slechts vragen. Want God die blijft, waar wij, mijn lief, Verschuwd elkaar ontdwalen. Gods wenk? uw stem? de Liefde riep, Gods wil door uwe tale. Gods wenk en uwe stem, mijn lief, Ze zijn niet onderscheiden. Ik ga waar God, door u, mij riep: Tot leven en tot lijden. [pagina 62] [p. 62] II Zal ik nimmermeer nu rusten Eer ik aan uw hart genegen Drink der minne zoete lusten Uit den beker, dien gij draagt? Eer bij 't kruisen onzer wegen, 'k Overvol mijn ziel voel stroomen Van een duizelenden zegen Uit den beker, dien gij draagt. Morgenzon komt klarend dagen Door vernevelende schijnen, Nu mijn oogen d'opgang zagen Van den beker, dien gij draagt. Buig uw voorhoofd aan het mijne, Krankte heel en 's harten pijnen, Met den vrede en het verreinen Uit den beker, dien gij draagt. [pagina 63] [p. 63] III Heb ik mijn God verloren En zal nu nimmermeer Dit hart zijn heil behooren Als in het stil weleer? Voor 's levens zoete zangen Bezweek mijn wil te broos, Ik gaf ze mijn verlangen Gevangen voor altoos. Maar door de groene straten Die 's levens lied ontsloot, Dwaal ik van God verlaten Als in een leegen dood. Toch kan ik nimmer scheien Waar ik niet blijven mag, O God, troost toch dit schreien Door 't wonder van uw lach. Dit leven door Uw leven Doorzongen en doorzond, Dan ware 't àl gegeven, Dan werd mijn ziel gezond. [pagina 64] [p. 64] IV Droeg ik met te bange handen Heel mijn leven tot een gave Door de leege schemerlanden Naar de verre late haven Van uw hart, dat om mij riep? Liet ik al te reinen vrede En een woon te koel en heilig Achter in de stille stede, In den morgen blij en veilig, Toen ik langs uw wegen liep? Al herdenken en verlangen En mijn nieuwe lichte droomen Duisterden tot droeve zangen, Toen mijn hart in 't naderkomen Om zijn thuis in heimwee riep. En ons eindelijk ontmoeten Was geen lach, die klaar en blijde Levens jonge heil begroette, Maar een klacht, die bevend schreide In verzuchten dof en diep. Zweeg uw hart in dit verschuwen? Was mijn hart te schuw in 't geven? Om mijn leven en het uwe Komt als doodsche schaduw zweven Herfstwind, die vergeten sliep. Vorige Volgende