Verzen(1923)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Liefde's komst Ze kwam zoo ongedacht, Kwam met zoo schuwe schreden Naar u en mij gegleden. De dag verbleekte zacht. We stonden zijde aan zijde Bij 't kruisen onzer paân, Daar kwam zij nadergaan. We weken, haar te mijden. De dag verbleekte zacht. Ze prevelde haar bede. Onze oogen schouwden leede: ‘Geen hart hier dat u wacht.’ We weken, haar te mijden. ‘“Blijf niet zoo verre staan.”’ Een kelk van rozeblaân Hief ze op haar handen beide. ‘Geen hart hier dat nu wacht.’ ‘“Uw hart heeft dorst geleden,”’ Wat deed ons nadertreden? Ach, deernis lokt zoo zacht. En op haar handen beide Bood ze ons te drinken aan, Uit kelk van rozeblaân. Haar drank van bitter lijden. De dag verbleekte zacht. Om vrede droef-vergleden, Heeft bang ons hart geleden. Het kwam zoo ongedacht. Vorige Volgende