| |
| |
| |
De mensch wikt...
....De zoon van den Hooiwagen? En toch aldoor weer opnieuw haar gedachten over hem bezig? Misschien.... Als hij maar niet ‘de jongen van die van Dagas’ was, en zij niet Regina Vallaer van Everhof.... Wat misschien? Zoo onweerstaanbaar tot hem aangetrokken, alsof er zelfs geen woord meer voor noodig zou zijn.... Voor wat?.... Uit en gedaan er mee. Tanden opeen, vuisten tegen de slapen, om het niet te willen, dit wakend gedroom, almaar weer van vooraf-aan.
Naar de vroegmis ging Gina den volgenden Zondag, om hèm vooral niet tegen te komen onderweg of bij de kerk. Om zeker te zijn, nam ze naar-huis-toe voor het eerst na jaren weer haar Duivenpaadje. Het voorjaarsbosch door. 't Zat er vol vogels, fluitende, opfladderende vogels. Telkens stond ze stil om er naar te luisteren, om ze met de oogen te zoeken tusschen de takken met de trillende prille bladertjes, tusschen de bloemtrossen van de wilde kerselaren.
Ze kwam bij het bankje, en liet er zich op neer, onwillekeurig. Hoe lang zat ze er al, eer ze gewaarwerd daar te zitten? Opnieuw aan 't peinzen, uur en tijd vergeten.... Zooals nog nooit!
Opstaan? Zich zelf geweld aandoen? Waarom toch eigenlijk? Waarom haar hart sluiten voor leven en geluk? Nu gekomen was, waarop ze, zonder het te weten, gewacht had misschien wel haar leven lang? Onvoorzien gekomen, en van een heel anderen kant dan ze ooit had kunnen vermoe- | |
| |
den.... Die van Dagas?.... Z'n herkomst, z'n familie, z'n naam - wat gaf het welbezien allemaal samen? Enkel en alleen met hem zelf had ze te maken. En waar in heel de Maasstreek of het achterland, zoo een als Michel, hoog boven z'n afkomst uitgegroeid, ver allen en iedereen overtreffend in voorkomen en manieren....
Zou ze niet trotsch mogen zijn op zoo'n man? En kon hij er soms iets aan doen ‘Dagas’ te heeten en niet ‘Vallaer?’ Alsof haar naam den zijnen geen glans zou bijzetten! De twee namen bijeen gaven een nieuwen goeden klank, waarbij Vallaer natuurlijk toch den boventoon zou houden....
Des te beter eigenlijk, dat die afstand tusschen hen had gelegen. Zooveel te echter was het nu: Over alles heen, boven alles uit hield ze van hem.
Eigenlijk wonderlijk, bedacht ze, zoo twee die voor elkaar geschapen waren. Want daarom natuurlijk toen-al in dien verren tijd van de duifjes, was ze zoo bang voor hem geweest: Argeloos had ze 't als kind al gevoeld, wat hij voor haar zou worden: de eerste en laatste, dien ze niet zou kunnen weerstaan.
Toen Gina eindelijk uit het hellingbosch den Kop opdrentelde, stond daar Wiete aan den rand uit te kijken over het dal, zonder er iets te zoeken of te zien. Maar hij hoorde Gina toch, en vroeg verwonderd: ‘Kom je binnen door? Op Zondag?’
‘Hoe sta je hier zoo? Anders toch nooit op Zondagmorgen?’ ‘O, ik? - 'k Heb Michel Dagas uitgelaten. Hij wandelde met me mee, toen de kerk uit was. En vroeg om hier den tuin eens te mogen zien’.
‘Zoo’.... 't Gelukte Gina slecht, er ook-maar dit ééne
| |
| |
korte woord zoo onverschillig mogelijk uit te brengen. Die onverwachte komst van Michel? Al meteen hier op Everhof terug? 't Gaf haar een schok van verrassing. Ze wist opeens: Dus Michel van zijn kant óók! Michel ook. Want natuurlek enkel om háár te zoeken, enkel om haar weer te zien, had hij Wiete aangeklampt, was hij met Wiete meegekomen, heelemaal tot achter het huis.... Alleen omdat hij aan haar dacht, zooals zij aan hem!
‘Wat zei hij eigenlijk?’ vroeg ze, nu toch effen-af. Ze had alweer de kracht terug om dien storm in haar hart tenminste te verbergen. Tegenover Wiete was dat niet moeilijk, vond ze, al te onnoozel was die immers, om zelfs maar in de verste verte aan zooiets te denken.... Michel en zij!.... Vastbesloten om alles tot in de kleinste bijzonderheden uit te hooren, ging Gina, uiterlijk doodkalm, al vragend, naast Wiete voet voor voet op de Everhofsche poort aan. Door de zon.
‘O, Michel Dagas? Hij vond den tuin echt mooi’, vertelde Wiete. ‘Hij zei, dat hij nooit zoo'n fleurigen aanleg zou gezocht hebben achter Everhof. 'k Heb hem verteld, hoe goed Winand Rox er mee geholpen heeft. Dat het eigenlijk alles aan hem te danken is, - de indeeling en de beplanting.... Me dunkt, dat Michel ook echt veel van bloemen houdt. Hij beloofde me tenminste planten en afzetsels, alsof hij er alles van wist. Zaad voor asters en balsemienen. Begonia's. Ook dahliaknollen. Die zal hij me een dezer dagen alvast eens komen brengen. Want die moeten nu het eerst in den grond’.
‘Nou’, zei Gina, ‘hij laat er geen gras over groeien!’ Er trilde een lachje in haar mondhoeken. Dat goudgesparkel
| |
| |
tintelde weer eens eindelijk in haar oogen, iets van trots en triomf.
‘Hoe meen je?’ vroeg Wiete verbaasd.
‘Och, niets’....
Ze waren bij den poortboog, en om den verwonderden blik van Wiete van zich af te wenden, keek zij op naar het everblazoen, - onderscheidde ondanks haar opgewondenheid heel goed, dat vocht en korstmos den ever en de vijf letters nu welhaast heelemaal hadden weggevreten.... ‘Daar moeten we eens een steenhouwer bijhalen’, wees ze.
Maar Wiete hoorde het nieteens.
‘Weet je wat Michel vroeg?’ hernam hij, nu ze onder den inrij waren. Ze stonden allebei tegelijk stil. In de beveiliging van die schaduw hier. ‘Ja?’ moedigde ze hem aan.
Wel aarzelde Wiete nog even. Maar hij zag haar open aan, en 't kwam er ferm genoeg uit: ‘Of 't waar is, wat hij in Waze zou gehoord hebben over ons, over jou en mij.... Je weet wel: Vallaer-Vallaer’....
‘Neen maar!’ Verontwaardiging over dien praat in het dorp, - woede over de babbelzucht van Krofje Katrien, die ze er meteen de schuld van gaf, - verbazing, dat die Wiete plotseling aanroerde, wat al zoolang verzwegen was gebleven tusschen hen beiden....: Alles verging bij Gina in verrukking over die veelzeggende vraag van Michel!
‘Wat heb je er hem eigenlijk op geantwoord?’ zei ze als terloops.
‘Wat moest ik daar op antwoorden?’ vroeg Wiete terug, bijna even verward als eerst bij die vraag van Michel aan hem. ‘'k Heb hem gezegd, geloof ik, dat hij het liever maar eens aan jou moest vragen’.
| |
| |
‘Wat! Heb je dat wezenlijk gezegd?’ lachte Gina verrast. ‘Wat val je me mee! Dat noem 'k nogeens kameraadschap!’ Hartelijk, zusterlijk voor het eerst van haar leven, sloeg ze hem de hand op den schouder.
En Wiete? Waarom kromp hij er bij ineen van schrik en pijn? alsof ze hem mijlen ver van zich afduwde?
Toch leek Gina zoo echt blij, om wat hij geantwoord had aan Michel. Terwijl hij van te voren nog wel bang was geweest, dat ze 't hem verkeerd zou aanrekenen, dien Dagas met z'n vraag naar haar te hebben verwezen. Dat had hij gedaan, eigenlijk omdat hij er zelf geen raad mee wist na z'n tobben en twijfelen van de laatste dagen.... En zooeven? Terwijl hij die vraag van Michel voor Gina herhaalde?.... 't Was hem echt te moede geweest, plotseling, alsof hij haar z'n eigen vraag stelde, die hij tot nu toe nooit over de lippen had kunnen of durven brengen....
Gina zag wel dat hij niet begreep, hoe ze zoo gelukkig kon zijn met die aanleiding voor Michel om haar aan te spreken over zooiets! Waarbij 't immers van zelf wel van het eene woord tot het andere zou komen.... Maar zoo'n Wiete had dat natuurlijk bewerkt, zonder erg! En hoefde er ook niets van te begrijpen.
‘Zie je’, zei ze hem, ‘'k was dikwijls bang de laatste jaren, dat jij 't soms voor meenens zoudt nemen - wat ons als kinderen werd voorgepraat. Zoolang 'k een kind was, geloofde ik zelf vast overtuigd, dat 't zoo moest, en niet anders kon.... Vallaer-Vallaer.... Maar daar zijn we nu gelukkig al lang over heen’.
Ze merkte niet eens, dat hij er geen antwoord op gaf.
| |
| |
‘Wat zie je bleek’, zei ze toch, vluchtig, toen ze in de vestibuul waren gekomen. ‘Heb je honger?’
‘Honger? - Misschien wel’....
Toen gingen ze ieder z'n eigen kamer binnen. Wiete naar z'n Navolging. Gina naar haar kleerenkast. Want, als 't er dan toch van komen zou, zij en Michel, dan wilde ze in geen geval bij hem afsteken.
In de tweede helft van Mei, was daar op een mooien morgen al vroeg Heer Louis met de dogcar voor de Everhofsche poort. Niemand had z'n hola en het klappen van de zweep nog gehoord, toen Gina, haast even vlug als Tref vroeger, het huis al kwam uitloopen om zelf de groote poort wagewijd open te zetten.
Heer Louis zag meteen, dat zij straalde!
‘A la bonne heure!’ riep ze. ‘Dat noem ik nu eens oppassen!’
‘Je ziet: ik vlieg op je wenken! Precies op dag en uur. De portefeuille vol bankbiljetten’.
‘Mooi zoo!’
‘Zooveel als je wilt voortaan, - maar van je eigen deel. Dat dien je te weten!’
‘'t Kan me niet schelen waarvandaan! Maar 'k wil er niet langer uitzien als een boerenteut! Van de haute-couture van Krofje Katrien heb 'k nu genoeg. We gaan naar de stad op de modes uit, u en ik! Goed?
‘O zoo! Is 't daarom te doen?’ Eindelijk meende Heer Louis den dringenden oproep van z'n dochter om z'n komst en om geld te begrijpen. Weer zoo'n brief van Gina, met hane- | |
| |
pooten, aan zijn adres: ‘Kantoor de Hoop!’ - ‘Ga je je zelf eens wat fijner in de spullen steken?’
‘Me zelf en den heelen boel hier opknappen! Met de zaal te beginnen: Nieuwe gordijnen, een nieuw karpet, alvast 'ns uitzien naar andere stoelen en zoo. 't Is al te ouwerwetsch en onderkomen bij ons in huis’....
‘Ik geloof’.... Heer Louis trok een bedenkelijk gezicht, ‘dat de geest van mama Elisabeth in jou is gevaren!’
‘Wacht maar! Zoo'n dooie boel als tot nu toe, zal 't hier niet blijven. Dat beloof ik u. Daar zou ik op den duur juist zoomin tegen kunnen als u!’
‘Da's waar - - daar kan 'k niet tegen’.... Hij betrok plotseling, en 't viel Gina op, hoe mat hij er eigenlijk uitzag. Maar ze vergat het weer tegelijk.
Omdat hij het paard ging uitspannen, en zij dat liever voorkwam: ‘Wacht eens wat. We zullen eerst eens even overleggen. Me dunkt - beter dat we maar meteen wegrijden. Ik ben klaar. 'k Hoef m'n hoed maar op te zetten’.
‘Nou, nou - - niet zoo heet gebakerd! 'k Mag toch zeker weleens op adem komen? Binnen 'n borrel drinken?.... Je vader is geen twintig jaar meer, kind. 'n Hartversterking nu en dan, heb 'k meer noodig dan brood!’
‘Die vader van mij?’ Ze lachte hem uit, stak den arm door den zijnen, nam hem mee, het erf over, op het huis aan. Vroolijk en aanhalig als nog nooit.... Want - eer het avond was, moest ze hem gezegd hebben, waar het eigenlijk om ging: dat Michel Dagas z'n schoonzoon zou worden.
't Was er nu door: al sinds een paar weken waren Michel en zij het eens. Michel had haar wel weten te vinden! Zelfs op het bankje. Zelfs op het Duivenwegje. Michel? Eerst was
| |
| |
hij begonnen, wezenlijk, over Vallaer-Vallaer. En dan: ‘'k Ben véél te bang, dat een ander me vóór zal zijn!’ Vooral dàt had haar overtuigd: zooiets zegt alleen iemand, die het echt meent! O, die Michel kon dingen zeggen, met een enkel woord, dingen waardoor ze heele dagen opgetogen bleef: boven zich zelf uit van geluk en trots. Eindelijk eens naar waarde geschat te worden, bewonderd om allerlei van het uiterlijk en het innerlijk, waar ze nooit zelf erg in had. En dan door iemand als hij.... Schitterend als hij zelf was, in alle opzichten!
Verheerlijkt door die hofmakerij had Gina beloofd haar vader dan wel zelf op de hoogte te brengen van hun plannen. Al was het toch eigenlijk niets voor iemand als Michel, daar tegen op te zien. Kende hij Heer Louis dan niet? Alsof die hun iets in den weg zou leggen, wanneer ze maar eenmaal zeiden: ‘zoo willen we 't allebei’. Wat ze allebei wilden? ‘In elk geval voor den winter trouwen’. Dat ging van Michel uit. - ‘En dan op Everhof gaan wonen’. - Dat ging van Gina uit. ‘Everhof opwerken tot weer den voornaamsten en rijksten heerenhof van de streek’. Dat was haar ideaal van misschien al uit haar kinderjaren. Ze was verrukt, dat hij daar zoo goedschiks op in ging - al vond hij 't jammer van de zaak in Luik. Maar daar zou best een mouw aan te passen zijn, stelde hij haar gerust. Die gérant kwam hoe langer hoe beter op dreef. En zooals nu in 't begin elke week een paar dagen, kon hij later best enkel maandelijks gaan controleeren, naderhand nog met langere tusschenpoozen. ‘'t Mes zal van twee kanten snyden’, lachte hij, zooals hij alleen lachen kon, wist Gina, met z'n oogen heel en al zon, echt levenslust en jonge durf....
| |
| |
Bezwaren kende hij nooit en bij niets, had hij haar van het begin af verzekerd, en dat bleek ook wel.
Had zij er nog, bezwaren? De Hooiwagen? De Dagasnaam bij den hare?.... Mocht het toch soms weer even bij haar bovenkomen, dan joeg ze 't weg met dat gezegde van Michel zelf: ‘We trouwen elkaar en niet elkaars familie’, - en vooral met haar eigen jubel over alles heen: ‘als we maar echt van elkaar houden!’
Wat dan nog? ‘Everhof voor ons alleen’, dat vonden ze immers allebei een eerste vereischte. Niet introuwen bij Neele en Wiete. Stel je voor!
Vóór den winter? Vijf maanden nog maar! Er viel nog heel wat klaar te spelen in betrekkelijk korten tijd.... Maar dat was bij haar in goede handen, had ze aan Michel verzekerd.
Om te beginnen vandaag haar vader op de hoogte brengen, of liever ‘winnen’. Minder dan niets, voor háár! Zij, ze wist wel hoe om te springen, met dien lorrebos van een Heer Louis!
Arm in arm alvast waren ze nu op weg naar binnen, naar de hartversterking.
‘Als u bedenkt, dat 'k nu even oud ben, als uw mama Elisabeth, toen ze op Everhof kwam!’ Gina vond een kleine inleiding wel goed van pas.
‘Zeg liever, even jong! Zij kwam ook pas kijken. Je grootvader de Vlinderjager was zoo dom nog niet, om tegen z'n ouden dag de jeugd hier binnen te halen’.
‘Toch beter jong bij jong, dunkt me’.
‘Da's anders nooit Vallaersgewoonte geweest. Van den Ever af bijna altijd oudere mannen, jonge vrouwen. Al zullen
| |
| |
we 't dan ten slotte hier beleven zooals 't behoort: de jeugd bijeen en samen op’.
‘Gelukkig wel!’ Gina begreep best, dat haar vader op z'n oud Vallaer-Vallaerplan doelde, en haar triomfantelijken uitroep verkeerd uitlegde. Maar hij scheen blij te zijn om dien uitroep van haar, en dat was voor het oogenblik het voornaamste: Heer Louis in z'n humeur te brengen en te houden!
Opnieuw zag ze nu eerst goed, hoe opgeleefd hij eigenlijk leek vanmorgen. Ze had hem nog nooit zoo gezien. Of, welbedacht, had ze er wel ooit in de verste verte acht op geslagen hoe hij er uitzag? Heer Louis was Heer Louis, zonder iets er af of er aan. Dat zij hem nu opeens zoo heel anders zag dan gewoon, kwam 't misschien, omdat zy zooveel beter begon te onderscheiden? Zooals ze tegenwoordig wel alles veel duidelijker inzag dan tevoren. Sinds Michel in haar leven was gekomen, werd ze eerst een mensch, vond ze.
Ondanks al dit nieuw inzicht, vermoedde Gina evenwel allerminst, dat Heer Louis juist als zij zelf heel en al toeleg was vandaag! Dat haar onvoorziene aanvraag om geld een prachtige uitkomst voor hem was, die hem den weg had geopend naar een bron van contanten, tot nu toe onaangeboord....
de laatste voor hem!.... Maar dan moest het ook waar worden, wat hij had aangevoerd bij den notaris en bij Gina's toezienden voogd, den neef Dreessens, die indertijd Deuverdael had betrokken.... ‘dat z'n dochter geld vandoen had voor haar uitzet en installatie, nu haar huwelijk met den jongen Vallaer tot stand ging komen’....
‘Maar niet lang meer wachten’, begon hij z'n dochter goe- | |
| |
den raad te geven. ‘Je bent nu in je vollen fleur. Groot gelijk, geef ik je, dat je den boel vast in orde gaat brengen. Wat zou jullie in den weg staan, om het je zoo goed mogelijk naar den zin te maken? Voorloopig - als je geld noodig hebt, goed, vraag maar. Zooveel je wilt. Er is volop voor je.... Je moedersdeel is er niet minder op geworden in al die jaren. Dat begrijp je tochwel?’
Hoe meer ze zou putten uit dien steeds aangegroeiden schat, hoe meer er immers voor hem aan den strijkstok kon blijven hangen. Zooals hij dat om te beginnen gisteren al had klaargespeeld....
Heer Louis had van lieverlede meer en meer afgeleerd 't met geldzaken zoo nauw te nemen. Aldoor maar was hij aan 't verkoopen geweest de laatste jaren. Aan 't belasten, verpanden, verkwanselen geraakt en gebleven. Om het eene gat met het andere te stoppen. Zóó lang en zóóveel, dat het een hopelooze warwinkel was geworden. Afgestompt was hij, door daar almaar in verstrikt te zitten. Terwijl hij zich steeds opnieuw voelde te kort gedaan door z'n compagnons Van der Hoeck, vader en zoon, tegenover wie hij, door allerlei onvervulde verplichtingen, weerloos stond. Langzamerhand was hij, - hoe was hem onverklaarbaar - heelemaal in hun macht geraakt. Al had de gezamenlijke zaak dan ook alreeds heel het overschot van het Vallaersbezit opgeslokt. Zelfs Everhof had een zwaar zilveren dak tegenwoordig, en dat kostte Heer Louis jaarlijks, in termijnen, meerdere duizenden aan hypotheekrente, waarvoor hij nu hier dan daar het geld tegen woekerwinst moest zien op te nemen. Aanvoerend, dat hij maar toevallig en tijdelijk vastzat. Dat alles weer vlot zou komen, als het huwelijk van z'n eenige doch- | |
| |
ter met den rijken laatsten Vallaer van Wazertoren maar voltrokken was. Binnenkort.... Dat duurde nu zeker al meer dan drie jaar.... He, he! Wat een opluchting als 't met die penurie eens eindelijk gedaan zou zijn! Daar was hij, Heer Louis, niet voor in de wieg gelegd, om op z'n ouden dag in geldzorgen te zitten. Gelukkig dus maar, dat het geen opsnijerij was, z'n motief van die Vallaersreserves....
Zoo, elk van beiden vol van z'n eigen overleg, kwamen vader en dochter de woonkeuken binnen.
Vlak achter hen aan, Wiete. Uit den tuin terug, uit de klaarten van den Meimorgen daar aan den zonnekant van Everhof. Voorzichtig zette Wiete eerst z'n platte mandje boordevol versch geplukte zuring, kervel en peterselie op de tafel, met den bos witte seringen er boven op. Toen eerst kon hij den zonhoed afnemen en Heer Louis een hand geven. Buitengewoon hartelijk begroette Heer Louis z'n pleegzoon. ‘Jongen, jongen - 't lijkt me jaren geleden, sinds ik jou voor het laatst zag. Wat ben jij opgeschoten! Je groeit je oom en voogd heelemaal over het hoofd.... 'n Echte sterrenplukker’....
‘Sterrenplukker! Daar hebben we nu eens een mooien naam voor hem!’ Gina moest er echt mee lachen. ‘Hoe hebt u dat daar opeens zoo prachtig bedacht, vader? Zoo zullen we hem voortaan noemen. Want dat doet hij: sterren plukken. Altijd met z'n gedachten boven alles uit!’
‘Nou - - en waar zitten ze dan wel, die hooge gedachten van jou?’ informeerde Heer Louis, terwijl hij zich neerliet op een stoel bij de ronde tafel, den vilthoed van zich afkeilde op een anderen stoel, zakdoek uithaalde en al zuchtend
| |
| |
van afmatting zich het voorhoofd afwischte. ‘Zoo'n jongeling van twee en twintig, wien de dwepende aard is aangeboren’.... Hij gaf het gesprek niet op, nu het juist in de goede richting ging. Onderwijl - hoe kon hij anders, dan aan z'n neef den Toondichter denken met dien jongen vóór zich. Al leek hij van wezen dan misschien meer op z'n moeder, van den Toondichter had hij heelemaal de houding en het postuur, en zoowaar, dat gebaar van die hand, afwerend en genade-smeekend tegelijk....
Gina had den bos seringen van het groentenmandje gegrepen.
‘Mag ik ze?’
‘Ze zijn voor daar’. Met den blik wees Wiete naar het Mei-altaartje van Neele, boven op den schouwrand: de Moeder Gods tusschen kaarsen en blauwglazen bloemvazen. ‘Die Wiete! We zouden hier op Everhof al lang heidenen zijn zonder hem! Maar een takje mag ik tochwel?’ Ze had er den grootsten en volsten dubbeltros al uitgehaald.
‘Me dunkt’, Heer Louis schoot heelemaal op z'n ouds in een schoklach, ‘die Sterrenplukker mag ondertusschen wel eens wat galanter worden’. - Dan opeens serieus, en zoomaar luk-raak: ‘Hoor eens hier, kinderen. We zijn nu toevallig hier alledrie eens bij mekaar-en 'k heb daar al eerder eens over willen praten. 't Wordt langzamerhand wel tijd, dunkt me. Jullie krijgt er de jaren voor, en niets staat er in den weg. Je weet immers wel, waar 't heen moet met jullie tweeën. Vallaer-Vallaer.... Hoe zou je er over denken, als we dezen zomer eens bruiloft hielden op Everhof?’ Dit waren geen halve woorden. Gina verstond ze. Wiete verstond ze.
Om een houvast te vinden, nam Wiete onwillekeurig het
| |
| |
kervelmandje weer van de tafel op. Dan blikte hij Heer Louis toch onbevangen aan, en schudde het hoofd, met dien eigenaardigen glimlach van hem tegenwoordig, wijs en treurig tegelijk.
‘Wat mij betreft - ik heb andere plannen!’
Verbluft bleef Heer Louis hem aanzien, en Gina, ze hief het gezicht op uit de dauwkoele geurigheid van haar seringentrossen, en zag ook naar hem, heel verwonderd.
‘'k Had eigenlijk nog wat willen wachten met het te zeggen.... maar zoo is 't zeker nog beter.... Ik ga intreden bij de Paters van Neder-Caester’.
Nu 't er uit was - wat een geluk! - werd het hem plotseling nog zooveel duidelijker, dat het zoo de eenige, de aangewezen weg was voor de redding van z'n ziel....
‘Minderbroeder worden!’ raadde Gina. ‘Juist iets voor Wiete!’
‘Ja maar!’ barstte Heer Louis los, opeens allesbehalve vriendelijk en vroolijk meer, ‘zou je dan meenen, stakkerd, dat ik je daar toestemming voor geef?.... En die heb je toch noodig, de toestemming van je voogd!’
‘Nou, nou, vader!’ nam Gina het dadelijk op voor dat verrassende plan van Wiete, die uitkomst! - Immers echt een uitkomst voor Michel en haar, zoo zonder slag of stoot het veld vrij te krijgen, hier op Hoog-Waze. ‘Wiete is bijna meerderjarig’....
‘Zooiets ongehoords! Een Vallaer bruine pater!’
‘Leekebroeder’, lichtte Wiete hem rustig in. ‘Heel gewoon werkbroeder. Dat is het eenige voor me - en ook verreweg het beste’.
‘Nog al mooier!’
| |
| |
‘Wedden, dat hij hoopt daar in den kloostertuin voor de bloemen te mogen zorgen?’
Gina vond het voor alles beslist het beste er nu verder maar gewoon over heen te praten.... Dat kwam wel in orde! Dat was nu nog het minste van al....
‘Alles is me eender’, beleed Wiete, ‘in den tuin of in den stal, waar of wat ook.... Als 'k er den kloosterregel maar mag volgen’.
‘Nou zeg me eens ronduit, mannetje’, Heer Louis zette zich schrap bij dien vollen ernst van Wiete, ‘m'n kop er-af, als Neele Rox jou dat niet in het hoofd heeft gepraat!’ Duister kwaadaardig woelde hem de verdenking in den blik, tegen ‘dat spook’, zooals hij haar plotseling noemde, - dat zich nooit anders dan schichtig voor hem verborgen hield, en dat hij toch overal en bij alles aanwezig voelde hier op Everhof.... En 't weerlichtte hem door de gedachten: ‘Ik heb haar jeugd verwoest, zij verwoest mijn ouderdom.... Want nu - - gaat het eerst echt en voorgoed de goot in met mij, berooid en verzopen de goot in’....
‘'k Heb met Neele nog geen woord over Neder-Caester gesproken’, hoorde hij Wiete echt verontwaardigd antwoorden.... ‘Met niemand. Niets gevraagd. Niets gezegd. Ik weet zelf genoeg - dat het moet’.
‘Dat is immers roeping, vader!’.... weer Gina, die hem hielp.
‘Knecht spelen in zoo'n Caester-klooster!’ schamperde Heer Louis, ‘noem dat maar roeping!’
‘Er de knecht zijn van de knechten van Christus’, poogde Wiete hem te laten verstaan.
‘Als je niet gek bent, kun je 't worden’. Grimmig keek Heer
| |
| |
Louis van hem weg. Naar niets. Z'n arm hing slap over de stoelleuning.
‘Laat hem toch!.... Ieder naar z'n aard. 'n Mensch z'n zin, 'n mensch z'n leven’.
Gina vond beter, maar een einde te maken aan dit geharrewar.
‘Ga jij nu maar vast met je soepgroenten naar Neele’, ried ze Wiete beschermend aan. En hij ging.
‘'k Begrijp niet wat jou bezielt!’ gromde Heer Louis, toen ze alleen waren. ‘Ook nog z'n partij trekken!’
‘U zit daar, alsof ons de grootste ramp van de wereld is overkomen!’ Gina lachte hem uit. ‘Toch niet om dat ouwbakken plan Vallaer-Vallaer? Dan wil ik u wel zeggen, ook van mijn kant: niks daarvan! Kinderen laten zich wel zooiets voorpraten. Maar geen menschen. Zelfs zoo'n Wiete niet.... Dan zeker allerminst iemand als ik - met een jong wild hart!’....
‘Heb 'k van m'n leven!’ Heer Louis schoot wakker. Lachte. ‘Wat praat er al niet van een jong wild hart!.... Heeft de juffrouw soms ook andere plannen?’
‘Nou’.... Gina wierp het hoofd uitdagend in den nek, plotseling weer heel en al terug in haar geluk! Ze geeselde Heer Louis met den seringentak op den dun behaarden schedel, dat hij ‘auw!’ riep en de twee handen als een schild boven het hoofd hief.
‘Kom zeg! Laat ons liever vast gaan, vader.... Eerst die borrel? Maar in geen geval op de kervelsoep van Neele wachten. Fijn in de stad ergens eten met z'n tweetjes. Den heelen dag samen er op uit!’....
‘Daar hoor ik m'n dochter!’ Heer Louis had z'n eersten bols
| |
| |
al naar binnen geslagen, schonk zich den tweeden in. Gina liet de flesch maar bij hem op tafel staan.
Nog geen kwartier later waren ze bij de dogcar terug. ‘Laat mij maar’, zei Gina, en greep teugel en zweep - zij zou wel koetsieren. Ze zat al. Wat wankelig klom Heer Louis aan den anderen kant naast haar.
‘Wel Regina Wijzeweg’, grinnikte hij, juist als in haar kinderjaren vermaakt om haar parmantigheid, ‘neem jij de teugels maar in handen - dat is je toevertrouwd!’ Genoegelijk nestelde hij zich in z'n hoekje. De bols had hem opgekikkerd.... ‘Maar - - dat is me toch een raadsel, hoe iemand als jij zich Wazertoren laat ontgaan’ - de zwarte teleurstelling kwam toch weer boven.
‘Phh.... Wazertoren! Alsof Everhof me niet genoeg is!’
‘Je kunt toch wel begrijpen, dat zoo'n Caester-klooster alles doet, om dien Wiete te lokken’.
‘Me dunkt eerder, dat ze er van den heelen Wiete of z'n plannen niets afweten.... Eer zoo'n Wiete eens een woord spreekt, of een voet verzet voor z'n eigen!.... En dan nog: Mag hij soms niet doen, wat hij goedvindt met zich zelf en alles van zich zelf? Dat hebt u toch ook altijd gedaan. En dat zal ik ook!’
‘Ja, ja - natuurlijk, dat zul jij ook: doen wat je zelf goedvindt! Wie zou denken van niet? Jij? Je bent mans genoeg om het desnoods alleen op Everhof klaar te spelen’.
‘Alleen?’
Ze reden al op den grooten weg. Links en rechts achter de zware olmenstammen lagen wijd-uit de heuvels te bloeien in de Meizon. Eén bloesem, al bloesem, zag Gina, - echt bruidsgeluk....
| |
| |
‘Maar dàt zal niet hoeven! Alleen! Verbeeld je. Alleen!’
Toch zou ze liever maar wachten tot straks, met Heer Louis den naam te noemen van den toekomstigen heer van Everhof. Hem eerst eens beter over dien schrik van z'n verloren dierbaar Vallaer-Vallaer-plan laten heenkomen.... De dag was nog lang genoeg!
|
|