| |
| |
| |
Kruis- en keerpunten
Nog in dezelfde week van Maria-Boodschap ging Neele te voet den verren weg van bijna drie uren naar de stad, om er voor Wiete juist een eender geluksgeschenk terug te vinden, als hij haar met zoo'n goed hart had afgestaan. Ze was blij er zooveel moeite voor te moeten doen, dien tocht als een beevaart, des te zwaarder voor haar, omdat ze in geen jaren verder dan Hoog- en Laag-Waze was geweest. Na zijn edelmoedig groot offer, ook een offer van haar tot zijn intentie....
Toen ze tegen den avond naar huis terugkwam - ze was al bijna op den hoek van Everhof - hoorde ze uit den holleweg een bel klinkelen. Een oogenblik later daagde de misdienaar met z'n kaarslantaarn uit de schemering op, en vlak achter hem, in z'n wijden mantel, het witte hoofd diep gebogen, voet voor voet: pastoor Minus met Ons Heer.
Neele knielde neer op het gras langs den weg, sloeg driemaal met de hand op de borst: ‘Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld - ontferm U onzer’. Ze zag eerst weer op, toen het belgeklinkel begon weg te sterven. - ‘Het Allerheiligste op Hoog-Waze? Rakelings langs haar heen. Juist vandaag nu zij van dien nooit-voorzienen, zelfbedachten boetetocht terugkwam met haar dankoffer voor Wiete? Met die tweede ‘Navolging van Christus’ voor Everhof, dat zaad voor het nieuwe geluk.... Want, het nieuwe geluk, bloeide het alreeds niet zoo mild open in haar eigen ziel? Een gevoel alsof ze wonderen beleefde. Alsof de Voorzienigheid
| |
| |
het zoo beschikt had, dat zij, juist vandaag, juist nu, met het heilig boek voor Wiete nog in de handen, gezegend mocht worden door Gods voorbijgang.... Moest het beduiden, dat die goede, alwetende, alles vergevende Vader in den Hemel met den stroom van Zijn genade al haar zonden en verzuimenissen wilde uitwisschen, als zij zelf maar wilde?.... Bij de eerste betere beweging van haar hart, almeteen niets dan genade?....
Zooals zij, hier in den eenzamen schemeravond, moest de vrouw uit het Evangelie zich wel gevoeld hebben, toen ze den zoom had gekust van het kleed van den Zaligmaker.... Neele stond daar nog op dezelfde plaats. Ze zag den schijn van de kaarslantaarn in de hand van den misdienaar, door het schemerdonker, naar links en rechts over den grintweg wieken. Als fladderde daar tusschen de hagen een groote vogel met het licht van de zon nog op z'n breedgespreide vleugels....
Eindelijk drong het toen tot haar door: ‘Maar hoe komt het, dat pastoor Minus, hier, in den vallenden avond, op weg is .... naar Wazertoren! 't Is immers werkelijkheid, en geen droomverschijning.... Tegelijk de schrik: ‘Is het dan zoo verergerd met vader Dagas?’ - Al van verleden Zondag, - Nini had het haar immers eergisteren verteld, - zat hij koortsig in een hoek weggekropen, hoestte zich het hart af, wilde niet in bed blijven, wilde geen dokter....
Opeens aan 't haasten, kwam Neele Everhof binnen. Eerstvan-al ging ze toch haar tegengeschenk voor Wiete stilletjes op het kastje in z'n kamer leggen. Toen kwam ze de keuken in, met haar slechte tijding over Dagas. - ‘In elk geval, 't zijn de naaste buren - 'k ga er maar direct naartoe’. - Krofje
| |
| |
Katrien legde haar naaiwerk neer, den bril er bovenop, en ging mee.
Met Vader Dagas was het nog dienzelfden nacht gedaan. Wie had het kunnen denken? Iemand zoo taai als hij, een longontsteking niet te boven komen?....
Ouwe Joep moest drie avonden achtereen alleen op het vuur en het huis passen, terwijl de anderen van Everhof den Rozenkrans gingen bidden op Wazertoren.
Wiete met de stallantaarn voorop. Gina in haar cape dadelijk naast hem, heerscherig, telkens wat anders: ‘Niet zoo'n groote passen. Niet zoo vlug alleen ons allemaal vóór. Niet zoo slingeren met het licht. Moeten wij de beenen breken op den pikdonkeren weg?’
In het sterfhuis begon Krofje Katrien voor te bidden - wie zou 't er anders doen? Zoo ratelig en toch nadrukkelijk bad ze voor met haar kraakstem, alsof elk nieuw aangeheven weesgegroet een kregel protest was tegen de verstrooiingen of de onverschilligheid van de anderen. Driemaal vijf mysteries lang, met het aldoor herhaald: ‘Heer geef hem de eeuwige rust’....
Er waren behalve zij vieren van Everhof, alleen maar de dochters van Colla Schelling en de kinderen van Leo Maetveld op den Rozenkrans, de naaste buren van daaronder uit de beemden. Die van Dagas hadden geen vrienden in Waze, waren en bleven er de Walen.
Celestien, Nini, mère Dagas, lieten zich niet zien. Enkel den laatsten avond zaten ze, met de overgekomen familie, diep in den rouw, naast de lijkbaar neergeknield in de zwart- | |
| |
behangen zijkamer, tusschen de knapperende hooge kaarsen. - Na den Rozenkrans gingen alle rouwbezoekers in die ‘chapelle-ardente’ rond den catafalk heen om met het palmtakje wijwater op de kist te sprenkelen.
De Hooiwagen snikte onbedaarlijk. Nini zat in tranen. Celestien lette op, wie er zooal waren, en of alles naar behooren ging.
‘Wacht maar: ze zullen eerst voorgoed beseffen, wat ze aan hem verloren hebben, als 't werk weer moet worden hervat’, voorspelde het Krofje op den nachtdonkeren terugweg. ‘Had de Hooiwagen den eenigen zoon maar liever thuis gehouden, inplaats van hem den rijken sinjeur te laten uithangen in Luik, den groothandelaar in granen!.... Nu zal hij er wel voor bedanken hier op Hoog-Waze boer te komen spelen in z'n vaders plaats.... En daar zitten ze dan te kijken!.... Als ik Wiete was, dan wist ik het wel!’
‘Wat zou jij weten, als jij Wiete was?’ Gina dadelijk spottend er tegen in.
‘Wel, - de gelegenheid doet zich, dunkt me, nu opeens van zelf op, voor Wiete, om Wazertoren maar meteen in eigen handen te nemen’.
‘Dat zal Wiete wel laten, daar alleen op Wazertoren te gaan zitten!’
‘Alleen? Ik ken iemand, die aan haar uitzet bezig is’.
‘En ik - - iemand, die ze met geen zes paarden ooit van Everhof kunnen wegtrekken’. In haar vinnigheid liet Gina het zich ontvallen, verschrok er zelf van: Het Krofje ging er natuurlijk weer meer uit opmaken, dan zij bedoelde: niet op Wazertoren, maar wel op Everhof....
Daar was 't al: ‘Dat weet je alvast, Wiete!’
| |
| |
Opgeschrikt door het plotseling geharrewar van die twee, terwijl het rouwbidden nog naklonk in haar ooren, kwam Neele er tusschen: ‘Wat heeft Wiete daarmee uit te staan?’ Zwijgen.
Wiete had stilgehouden bij den hoek van Everhof, en hief z'n lantaarn omhoog om voor de anderen het licht over den weg naar de poort te laten vallen. Alles had hij aangehoord. ‘God alleen kent de tijd en de wijze’. Anders zei hij niets. Maar hij zei het. Hij vermocht het uit te spreken, en Gina moest het wel verstaan hebben: 't Waren de woorden, de eerste, die hem in het oog vielen, toen hij eergisteravond de Navolging had opgeslagen, de nieuwe, door Neele op z'n kamer gelegd. Ze hadden hem zoo diep getroffen, die woorden.... Rustig en gelaten zou hij opnieuw kunnen wachten, door de kracht van die woorden, al moest het nog jaren zijn....
Het schijnsel van z'n lantaarn viel niet alleen over den weg, maar weerscheen tegelijk over dat heel bleek, heel ernstig gezicht van Wiete.
De drie vrouwen zagen in hetzelfde oogenblik uit haar donker naar hem op.
‘Nu wordt hij me ook nog al te heilig’, dacht Gina. Maar ze zei niets.
Den volgenden dag gingen Gina, Wiete, Neele, Krofje Katrien met him vieren mee in den rouwstoet, den holleweg af en de nog winterstille beemden door, in de klare opheldering van den morgen. April sinds eergisteren, maar de oostenwind hield het voorjaar tegen.
| |
| |
't Was een plechtige uitvaart in de Wazerkerk, met veel zwart en veel waslicht. Niets hadden z'n vrouw en z'n kinderen willen sparen voor die laatste eer aan vader Dagas. Na niets dan gebrek aan waardeering.
Het nieuwe familiegraf van die van Dagas lag vlak naast dat waar alle Vallaers begraven waren, van den Ever en Regina Wijzeweg af, tot Wiete's vader en Gina's moeder toe.
Op den eersten stralenden lentemorgen van die zelfde maand April, veertien dagen later, stond Gina - om haar voorjaarsnieuwe ondernemingslust tenminste aan iets te kunnen botvieren - aan den pompsteen in de achterkeuken zomerblouses uit te wasschen, het hoofd vol plannen om er allerlei fleurigs en luchtigs bij te koopen voor het zomerseizoen.
Tot ze dat radergerol hoorde op het erf, een hond aan 't blaffen. Dan druk praten aan de deur van het melkhuis. Neele, Wiete, Nini - ze herkende de stemmen meteen - behalve die vierde, een mannenstem, klankvol, heel en al lach en leven vond ze.
Even later kwam daar Michel Dagas achter Neele aan, de achterkeuken door. Ze verdwenen naar voren. Gelukkig zonder haar ontdekt te hebben! Zoo muisstil had ze zich gehouden bij haar teil met zeepschuim, afgewend, zonder omzien. Nu droogde ze schielijk armen en handen af, wierp de huishoudschort op een stoel, en ging naar Nini, die juist met Wiete het laatste van de lading uit de hondenkar het melkhuis had binnengedragen.
‘We komen de pacht van het eerste termijn voldoen’, lichtte Nini toe. Nini in 't zwart, waar ze te zwart voor was, vond
| |
| |
Gina. Rouw stond haar niet. - ‘Michel komt nu thuis het werk regeeren. Mère heeft hem overgehaald. Al zal hij voorshands nog elke week een paar dagen naar Luik moeten, voor z'n zaken daar.... Hier een bouwknecht er bij - Leo Maetveld misschien - en daar een gérant - en dan hij de directie over allebei.... Die Michel van ons, ik zeg het je - dat is er een, die wat kan en aandurft!’
Onderwijl was Wiete bezig de eerste van de twee zakken aardappelen op de groote baskuul te wegen. Twee kleine witte zakken met tarwebloem. Drie hammen. Drie kluiten boter lagen opgestapeld op het aanricht. Het deel in natura, dat zooals elke drie maanden, naar marktprijs berekend, van de pachtsom zou worden afgetrokken. Zoo was het sinds den dood van Anneke Vallaer-Abels geregeld tusschen Dagas en Heer Louis, den voogd van haar eenig kind. Winter- en zomervoorraad voor Everhof! Terwijl de rest van de pacht in contanten betaald, behoorlijk door Neele elk trimester naar den notaris in Overbeek werd gebracht. Haar eenige uitgangsdag - vier keer in 't jaar. ‘Dat deel in natura wordt beschouwd als vergoeding voor kost en inwoning en de opvoeding van Wiete’ had Heer Louis een paar jaar geleden eens ongevraagd aan Gina verklaard. Waarbij zij voor evenveel de schouders had opgetrokken. ‘Al kost hij u eigenlijk geen cent, en zou hij eerder dagloon moeten hebben als duvelstoejager van Ouwen Joep en Neele.... Maar 't komt er immers niets op aan.... Als 't later toch allemaal één wordt’... Waarop Heer Louis, tevreden: ‘Natuurlijk - als 't maar zoo ver is: Vallaer-Vallaer. Alles in één hand.’
Gina moest vanzelf aan dit gesprek met haar vader denken, nu ze Wiete daar bezig zag aan de baskuul, geduldig en
| |
| |
nauwgezet. Met krijt schreef hij de cijfers tot een half ons op het leitje. Zoo langzaam, dat Nini besloot maar vast ophuis-aan te gaan met de leeggeladen hondenkar. Als het geld geteld en de quitantie geschreven was in de woonkeuken, zou Michel den heelen boel immers nogwel eens kort en goed óverwegen. Waarna dan alles nog berekend en verrekend, bezegeld en geteekend moest worden. 't Had te veel in, om er op te wachten.
‘'k Loop zoover mee. De zon in. Blijf maar binnen bij zoo'n weer!’.... Gina, naast Nini en de hondenkar het erf af. Heelemaal niet om 't mooie weer. Enkel om ongemerkt de plaat te poetsen!.... Was ze maar eenmaal buiten de poort, dan zou 't zich wel verder uitwijzen, hoe Michel uit den weg te blijven. Want daar was 't haar om te doen: hem mis te loopen. Zoo gauw ze zooeven z'n stem had gehoord, was 't over haar gekomen: een drang om zich voor hem te verbergen. Alsof 't nog in den tijd van de duifjes was.
Na wat luchtig gebabbel, liet ze haar aan den hoek van Everhof, alleen verdergaan, Nini met de hondenkar, de Mier, eerst echt nu heelemaal een mier in dat zwart.... En zij zelf? zij, Gina? Bijna twintig en nog even kinderachtig als op haar elfde jaar? Voor dien jongen van den Hooiwagen op den loop? Alsof een Vallaer voor iemand ter wereld ook maar een voetbreed uit den weg hoefde te gaan! Hier op Hoog-Waze niet en nergens!.... Die Michel? Wat was hij meer, dan de zoon van hun pachters?....
Toch ging Gina niet terug de poort in. Ze stak den Kop over, en treuzelde het pad af naar het bankje. Ze meende viooltjes te ruiken en begon te zoeken en te plukken tusschen het eerste groene lentegroeisel daar langs de helling.
| |
| |
‘Hij moest eens weten, dat ik hier ben, omdat hij daar is....
Of 'k wil of niet. Waarom toch eigenlijk?’....
Opeens hief ze 't aan de lippen, haar bosje half-open viooltjes! Ze waren nog nat en koel van den morgendauw. Ze snoof den geur op. Ademde voor den eersten keer van 't jaar, de lente in.
Even stond ze nog uit te zien, tusschen de berkenstammen door, de Maasvallei over. Alles was er met een zilvergrijs waas ijl overschemerd, scheen - in herinnering verloren - zonder het zelf te weten toch te wachten op wat ging komen....
Langzaam begaf Gina zich op den terugweg. Toch nog te vroeg. Ongelukkigerwijs - juist nog even te vroeg en te vlug!.... Bij haar eersten stap de Kop op, zag ze Michel aan de Everhofsche poort afscheid nemen van Wiete, die hem uitgeleide had gedaan en weer naar binnen ging.
Er was geen ontkomen aan. Michel had haar meteen al ontdekt. En daar stapte hij op haar toe. Heel en al zonnigheid en veerkracht. Dat zag Gina bij den eersten aanblik. Jongensachtig ondanks z'n zes-en-twintig jaar. Knap, rank. Zoo echt elegant nam hij z'n pet af, reikte haar de hand. Als een goede kameraad van ouds. ‘Dat is lang geleden sinds we elkaar zagen! Was 't hier niet zoo vlak bij Everhof, dan zou 'k je natuurlijk niet terugkennen’.
Nog dezelfde flonkeroogen, maar niets meer van den kwajongen tegenover het kleine meisje, ‘eerder eerbied en welgevallen’, vond Gina gestreeld. ‘Er verandert veel in acht jaar!’ zei ze onbevangen.
‘En nu zijn we buren!’ stelde Michel vast, als viel daar heel wat van te verwachten.
| |
| |
‘Zoolang als 't duurt’. Hoe kwam ze er bij, hem veranderingen te laten vermoeden, die heelemaal niet op til waren? ‘Je schijnt er niet veel fiducie in te hebben’, polste hij spijtig.
‘O, wat mij betreft’.... Ze bleef steken.
En toen ook hij, half: ‘En als 't aan mij ligt’.... Terwijl z'n blik zóó diep in den haren drong, dat het bloed haar naar het hoofd sloeg.
‘Dan maar op goede hoop geleefd!’ besloot hij, terwijl hij haar opnieuw de hand toestak. Even te lang hield hij de hare in de zijne, juist even te vast en te warm.
Onderwijl was Wiete naar den tuin teruggegaan, om er het randperk verder in orde te brengen, waar Neele en hij vanmorgen de peterselie zouden zaaien - aan dezen kant, den zonnekant van de ligusterhaag tusschen bloem- en moestuin. Na een poos kwam ze dan eindelijk, het zaad in een kommetje.
‘'k Moest alles van de Wazertorenpacht eerst opbergen’, verontschuldigde zij haar lang wegblijven. En dan, ze leek er vol van: ‘Dat is nu voortaan je nieuwe boer op Wazertoren, die fijne mijnheer! Of die 't er zal volhouden, zoo-een, hier op Hoog-Waze! In elk geval gewiekst voor zes.... In de keuken begon hij me dadelijk uit te vragen. Of de Toren en bijbehooren nog echt heelemaal van jou is.... En hoe 't staat met Everhof. Hij meende gehoord te hebben, dat er zooveel grond en goed van de Vallaers verkocht was en werd .... Juist aan een goed adres bij mij! Geen boe of ba uit me te krijgen. ‘'k Ben hier maar de meid-huishoudster’,
| |
| |
heb 'k hem geantwoord. ‘Met de zaken bemoei 'k me niet, en die gaan me dan ook voor geen sikkepit aan’. - Dat kon hij in z'n zak steken!.... 'k Wil je dat maar vertellen, Wiete, omdat je op je qui-vive zoudt zijn. 't Zou me niks verwonderen, of die Michel doet binnenkort een bod naar den Toren, of zooiets. - Laat je vooral niet om den tuin leiden door zooeen, die me den duivel te slim lijkt’....
‘Toch zou 't wel het beste zijn, als 't voorloopig maar bleef zooals 't was - die van Dagas op den Toren, en wij hier op Everhof. Gina zal toch nooit anders willen dan op Everhof.... En dat hoort dan ook zoo, de eigenlijke Vallaers op Everhof. - De Toren was immers altijd eerder voor de jongere zonen’.
Bij die mededeelzaamheid van Wiete verstomde Neele. Ze stond daar op den hoek bij de ligusterhaag, het bont bebloemde kommetje met haar twee handen omsloten. Wiete had zich onwillekeurig weer op de knieën neergelaten, om de laatste kiezelsteenen uit den zaaigrond te halen, de laatste weerbarstige aardkluiten fijn te wrijven.
Was het dan toch zoo? vroeg Neele zich af. Wat ze al had meenen te raden dien avond op den terugweg uit het sterfhuis, bij dat èène woord van hem, over God, die alleen den tijd en de wijze weet....
Maar, dat mocht in geen geval: Wiete moest zich soms niets in z'n hoofd gaan halen over Gina.... Wat gaf Gina om hem? En wanneer zoo'n jongen als hij, het ernstig ging meenen, waar moest dat op uitloopen voor hem?....
Neele stond er verslagen van. Maar.... ‘Voorzichtig. Voorzichtig’, gebood ze zich. Soms geen steen in stilstaand water gooien.... En dan, als 't misschien nog dat plan was
| |
| |
van Heer Louis, dat idee van jaren geleden, toen ze nog kinderen waren. Enkel om den Vallaersrijkdom te herstellen. Overleg nu van vader en dochter?.... Des te erger immers! Mocht zij, Neele, den jongen met ziende oogen in z'n ongeluk laten loopen? Enkel uit angst om toch vooral niet vader en dochter onder de duiven te schieten, om toch vooral niet, en nu echt en wetens en willens, Heer Louis den voet dwars te zetten?....
Ze had al het peterselie-zaad reeds fijntjes tusschen haar vingers in de mulle warme versch omgewoelde en fijngewreven tuinaarde laten uitkorrelen, haar kommetje leeg. - Wiete was reeds met de handen den grond over het zaad aan 't pletten. Eer ze er woorden voor vond.
‘'t Is zoo jammer. Zoo'n jongen als jij moest noodzakelijk echt goede raadgevers hebben.... Ik kan je enkel maar zeggen: ‘Pas op!.... Laat je niet verstrikken in dingen, die voor jou niet deugen. Vooral niet, ik zal maar zeggen: in je eigen droomen’.
‘'k Heb gelukkig leeren bidden, Neele, den laatsten tijd’. ‘Als je dat dan maar ziet vol te houden. Boven je gedachten uit te blijven.... Jij, je bent er immers ook zoo een - om je er anders niet meer uit te kunnen redden. - Juist als je grootmoeder Beata eerst. En toen je vader. Juist als ik zelf eigenlijk ook’.
Tot hiertoe was Wiete rustig voortgegaan met den grond aan te plempen. Nu hield hij op, vol aandacht. - Want Neele begon uit te wijden: Eerst over de geestverstarring van grootmoeder Beata, die zoo heelemaal verkeerd gekozen had, toen ze om het aanzien en den rijkdom van de Vallaers, den Sterrenkijker trouwde, in plaats van naar het klooster
| |
| |
te gaan. Dan, breedvoeriger, over z'n vader, die zich had laten verlokken z'n ziel te verpanden aan de muziek. Wat hem ten slotte in den waanzin en den zelfgezochten ontijdigen dood had gedreven.
Eindelijk met horten en stooten, met halve woorden, had Neele het toen ook over zich zelve.... Zij? Evengoed had ze zich laten verlokken, - haar Vallaershart, haar hoogmoed had zich laten verlokken.... In allen eenvoud was ze liever bij haar broer moeten blijven om de Roxen er boven op te brengen. Maar neen - ze had zich laten meenemen naar Everhof.... En toen.... met één gedachte was 't begonnen. Een hartstocht werd het, die haar hart en haar ziel verwoest had, haar jeugd niet alleen, maar al die levensjaren van haar, hier boven op Hoog-Waze. En nog - al had ze dan, door dat gezegende boek van hem een beteren weg gevonden, - wat was er van haar over? Niets voor God, dan een doodgebloed hart.... Maar juist daarom, en dat was nu echt een geluk bij het ongeluk, juist daarom kon iemand als zij hem zeggen: ‘Pas op!’ Zei ze hem dat, ‘Pas op’, dan wist ze wat ze zei.... Of hij 't verstond of niet, kon ze onmogelijk gissen. Maar dat was niet zoo erg: Zou 't niet noodig zijn, dat ze 't zei, dan des te beter. Was 't wel noodig, dan zou hij het begrijpen, ook zonder verderen uitleg. Dan hoefde hij enkel maar eens goed uit z'n oogen te kijken, om te weten, dat er van dien anderen kant niet alleen niet het echte was, maar heelemaal niets was voor hem.... ‘En van één kant kan 't niet komen, jongen, bij zooiets.... Zet het uit je hoofd, eer het te laat is’.
Op den hoek bij heg en pad had ze gestaan, terwijl ze met ingehouden stem almaar weer voortsprak - den blik op
| |
| |
wacht - alsof ze bang was hier betrapt of afgeluisterd te worden.... Maar toch - ook weer telkens mild, echt moederlijk meelijdend op hem neerziende.
‘Zou je dan denken’.... Nog aldoor op de knieën voor het zaaibed, verward, diep-bedroefd zag Wiete naar haar op. Wat ze hem daar verteld had over z'n grootmoeder, over z'n vader, en ook-wel dat over haar zelf.... 't was niet nieuw voor hem. Sindslang had hij het wel geweten - al begreep hij niet goed waar vandaan? Misschien door een woord opgevangen van deze en gene? In den loop der jaren een uitlating hier en daar, door z'n eigen gedachten verder uitgesponnen. Geraden? Aangevoeld? Maar wel nieuw, heel onverwacht en nooit gedacht, was voor hem z'n eigen vraag, die hij er eindelijk dan toch uitbracht: .... ‘dat het niet kon? Nooit zou kunnen?’....
Hij noemde den naam van Gina niet, evenmin als Neele dien genoemd had, of dien nog noemde, toen ze hem antwoordde: ‘Ruk het met wortel en al uit je hart, jongen, als je niet den weg op wilt van ons anderen’....
Hij voelde, dat hij haar gerust moest stellen. En hij stelde haar gerust. ‘Echt, 'k zal alles nog eens goed overdenken’.... al had hem zelf een onrust overstort als nog nooit....
Dien middag en de volgende dagen, zwierf hij urenlang over de heuvels, langs de boschpaden, ver weg tot achter Haerholte. Maar al z'n denken en herinneren, al z'n twijfel en alle verwijt tegen zich zelf, in geringschatting en beschaming, het liep er toch telkens weer op uit, dat hij wist en bleef weten: nooit te zullen gelooven, dat het niet kon met Gina en hem. Enkel als hij met eigen oogen zou moeten
| |
| |
zien: dat Gina voor een ander was bestemd.... Dan? - zou hij wel niet anders kunnen dan aannemen, dat het zoo Gods wil was, - alles dienen te doen om er zich aan te onderwerpen.... Nu? - Neen toch, dit allerergste werd immers niet van hem gevraagd. Alleen geduld....
|
|