Het hofke
(1941)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend
[pagina 62]
| |
tocht deden, was het begonnen met een luid hoera! En een overgroote vreugd was het geworden: zang en muziek en spel en dans tot in den laten avond. Het was de algeheele verbroedering van arm en rijk, van knecht en meester, van jongen en ouden. 't Was een groote troep levenslustige menschen bij elkaar, die feest vierden en hun vreugde uitten in roepen en zingen en blij gebaren. Er bleef geen bijgedachte en geen bekommernis in hun harten. Moeiten en zorgen, oude veeten en jonge klachten, gemelijke onderwerping en vast-gegroeide feilen, heel de onvolstreden strijd om het leven en den vrede: 't was alles vergeten, verdwenen en opgelost in den galm van blijdschap, die luider en lachender steeds leven bleef op en om het Zonneveld, al die uren door.
‘Gaan we nou?’ dwong Sanderken op het Hofke. ‘Waar wil je heen?’ vroeg Manuel Barthels, alsof er geen bruiloft werd gehouden, zoo dicht in de buurt, waarop Sanderken nog wel door den bruigom zelf was uitgenoodigd. ‘Naar het Zonneveld. Milia heeft 't gezegd’. En Milia moet de oogen neerslaan | |
[pagina 63]
| |
voor grootvaders doordringenden blik. Ze staat daar, verward en bedremmeld als een schuldbewust kind. ‘En ik zeg: je hoort daar niet. Wij hier, we hebben niet van-doen getrakteerd te worden door dien boer Grave. Eens en vooraltijd, Sander, wie op het Hofke woont, loopt niet naar het Zonneveld over.’ ‘Willem vroeg het zelf,’ zeurt Sanderken, ‘en Milia heeft het beloofd.’ ‘Eens en voor altijd, Sander: ze zullen die van het Hofke op het Zonneveld niet zien, zoolang het Hofke, bij m'n leven en na m'n leven, het Hofke is! Onthou dat.’ Daarmee had Manuel Barthels uitgesproken, bruusk en krachtig, een gebod. En hij verzonk weer in zijn ontoegankelijkheid. Milia ging stil aan haar bezigheden, als te voren. Maar haar handen beefden en ze had een verlangen om zich neer te werpen ergens en te schreien zonder meer op te houden. Ze deed haar werk, en schreide niet. Ze duldde niet, dat er éen gedachte, éen gevoel in haar bewoog. Het was als een dood. Ze werd bang van zich zelve. ‘Stil nu, niet denken, niet weten, niet voelen, niet schreien. Werken, alleen werken.’ Sanderken pruilde, Sanderken druilde en | |
[pagina 64]
| |
drensde en verlangde: nog eer de middag om was gegaan, bezweek Sanderken voor de overgroote bekoring. Tegen de muren van het Hofke weerschalde de juichende galm van het feest, en in de oude keuken kwam de naklank van de blijde gezangen wegsterven en verstommen in de starre stilzwijgendheid van Manuel Barthels' wrokkende trots, in de starre stilzwijgendheid van Milia's klachten. Maar Sanderken sloop weg, naderde bloode, voet voor voet, over het pad onder hun eigen stille oude appelboomen, - onweerstaanbaar getrokken. En ook Sanderken zat mee aan tusschen al het volk van ‘Sinte Barbera's hoek’, en ook Sanderken at mik en vla van heer Grave, en schreeuwde mee in den vreugderoep, en danste mee in de slingerrijen onder de jonge boomen, en zong en sprong en rollebolde met Louis en Fonske, die witte kragen droegen en roode strikken. Het was niet trouw van Sanderken, zoo het Hofke in den steek te laten. In den avond kwam hij er de keuken binnengeslopen als een schuw hondje, dat slaag verwacht. Grootvader bezag hem niet, maar trok booze rimpels. | |
[pagina 65]
| |
Milia sprak niet. Maar toen hij zich te slapen gelegd had in de oude beddekast, en Milia zich neerboog om hem zijn kruisje te geven, vroeg ze stil: waarom hij grootvader zoo'n verdriet had gedaan. En berouwvol ging hij zeggen, 't nooit meer te zullen doen.... als er plotseling een luid geknal en geknetter losbrandde om het Hofke - twaalf keer herhaald: het waren de jongens van ‘de jonkheid’, die in den boomgaard van het Zonneveld ‘de kamers’ afschoten, de donderbussen! Sanderken luisterde met schitterende oogen, gereed om uit bed te springen - als Milia er maar niet geweest was, Milia, die 't bleek en bedroefd stond aan te hooren, die, toen het geweld bedaard was, verschuwd henenging naar haar kamertje. Ze heeft er geklaagd om slaap, gebeden om slaap: maar de goede vergetelheid van den slaap kwam niet over haar.
Het was op den tweeden Zondag na die rumoerige bruiloft, dat de jonge vrouw van het Zonneveld in den vroegen middag door Milia's bloementuin recht op de deur van het Hofke toestapte. Haar lachend speurende | |
[pagina 66]
| |
blik zocht door de stille venstertjes te dringen. Milia, daarbinnen, voelde een schok, die haar een oogenblik roerloos deed wachten, voor ze op de deur toetrad om dat onvoorziene bezoek te verwelkomen. Heel langen tijd zat ze daar dien middag, de jonge vrouw van het Zonneveld, bij Manuel Barthels en Milia en Sanderken, op het Hofke. Ze voelde zich er volkomen thuis, zooals overal. Alles was lach en scherts en jeugd in haar. Een wondere zonnetintelende blijheid bracht haar tegenwoordigheid hier in het oude vertrek tusschen die sombere en zwaarwichtige meubels, een blijheid, die zelfs Manuel Barthels deed glimlachen ten laatste. Tegen wil en dank: hij moest glimlachen en spreken en z'n stroef wantrouwen opgeven. Het was alles lach en scherts en jeugd in Willems jonge vrouw, en ze geloofde alle leven als het hare, éen zonneklare dag zonder schaduwen. ‘Willem heeft me gestuurd. Willem laat vragen, waarom Milia niet op de bruiloft kwam? En ik kom vragen, Milia, of we goede vrienden zullen zijn? Zoo dicht in de buurt, | |
[pagina 67]
| |
hè? en we kennen mekaar toch vanouds, en.... en....’ Opeens bleef ze steken, een vluchtig rood toog over haar gezicht. Ze had Milia's opgeschrikten blik ontmoet, - ze zweeg even, - was 't dan alweer vergeten en sprak voort, alvoort uit den opwellenden rijkdom van haar hart, over alles en al, over Willem telkens en opnieuw. Daar tegenover haar zat Milia, ouwelijkernstig en zwaarmoedig. Milia voelde het zelf als nooit te voren, hoe vol droefgeestigheid en zwaren levensernst ze was. Zat ze daar niet gedoken in de somberheid van haar eigen vreugdeloos leven, diep verdoken in zich zelf, in al het duister, dat meer en meer haar ziel was komen vullen? Ze zat daar en luisterde, zei nu en dan haar zachte goedige woorden met stille stem, de schuchtere, ingehouden stem, die haar eigen was. Ze zat daar en luisterde, en zag Lize aan, en zag en bleef zoeken in dat kinderlijk-blijde gezicht, zoo open en zoo trouwhartig gelukkig. Ze zocht en bleef zoeken, en zoekend voelde ze langzaam, pijnelijk langzaam, een stilte in haar hart dalen, een zegening van stilte, die kwam neerzijgen over al wat daar leefde en woelde. Het was deze éene gedachte: | |
[pagina 68]
| |
‘Zij, deze andere, zal Willem gelukkiger maken dan ik ooit zou vermocht hebben.’ Het was de vrede. En toen Milia de jonge vrouw van het Zonneveld uitgeleide deed door het bloementuintje, heeft ze plotseling Lize's hand in de hare genomen: ‘Och ja, laat ons goede vrienden zijn.’ Het was innig en vol warme hartelijkheid, dat doen, vreemd voor die terughoudende Milia. Maar er was iets verbroken in haar hart, iets dat strak gespannen en grauw en zwaar was geweest en goede dingen verdrongen had. Nu kon er nieuw leven opbloeien. Er welden tranen in Milia's oogen. Het waren de eerste die ze schreide sindslang. En weer toog die vluchtige zweem van verlegenheid over Lize's gelaat. ‘Dat is best’, zei ze zacht, ‘we zullen goede vrienden zijn.’
‘Jongen, jongen - en al had je 't me niet gezegd, en al had ik 't nooit geweten, - zou ik toch gezien hebben, dat Milia hiernaast en jij mekaar misgeloopen bent, Willem.’ ‘Hoe zoo?’ Willem zou daar toch wel 'ns graag het eigenlijke van hooren. ‘Ik weet niet, ik kan dat zoo niet zeggen. | |
[pagina 69]
| |
Maar ik ben er niet jaloersch om! en rouwig ook niet!’ Ze lachte, en in haar lach losten alle bedenkingen op.
‘Alzoo is het Zonneveld naar het Hofke gekomen. Dat is meer dan Grave weet, Milia,’ heeft Manuel Barthels dien avond gezegd; en later nogeens: ‘Het is onbezonnen kinderwerk.’ ‘Ze zal terugkomen,’ zei Milia toen met overtuiging, ‘laat het zijn wat het wil, zij komt hier terug.’ ‘Wel dan, ik zal hàar de deur van het Hofke niet gesloten houden! Maar ze zullen die van het Hofke op het Zoneveld nooit zien, Milia, - denk er om.’ Er kwam nooit bezoek op het Hofke. Maar dit eerste bezoek was van wondere werking. Grootvader kon dan zeggen wat hij wilde: Er bleef een ander geluid leven en voortsuizelen in de stilte. Een nieuwe stem, een lach. ‘Het is alles samen iets dat het hart goed doet,’ dacht Milia. |
|