het schrijven is naar correct. Ouer maeltijt is ‘tijdens de maaltijd’, en lijken na(er) iemand is ‘lijken op’ iemand (zo nu nog: dat lijkt nergens naar).
Bijzondere aandacht vragen de voegwoorden, die van kardinaal belang zijn voor een goed begrip van zinnen en zinsverbanden. We ontmoeten in de teksten veel voegwoorden die nu verdwenen zijn, of alleen nog voorkomen in plechtige en archaïsche taal. Ons vertrouwde voegwoorden wijken soms af in vorm en betekenis. Naar volledigheid is met de volgende opmerkingen niet gestreefd. Naast het nevenschikkende en is de variant ende heel gangbaar. Het voegwoord want is meestal nevenschikkend, maar soms nog onderschikkend (‘omdat, doordat’), zoals in de middeleeuwen vaker het geval was. Als nevenschikkend voegwoord met de betekenis ‘maar’ komt dan voor. Bij doch heeft men niet automatisch met een nevenschikkend voegwoord te maken: soms is het een variant van het bijwoord toch. Naast hetsy (‘hetzij’) wordt ook tsy gespeld, naast of ook oft(e). Noch heeft als nevenschikkend voegwoord de bijvorm nochte, en moet onderscheiden worden van het bijwoord noch (= ons ‘nog’). Naast het nevenschikkende voegwoord of wordt ook dan gebruikt, in dezelfde betekenis, bijvoorbeeld: ...off se den viant wilden volgen dan niet (vgl. nog ons al dan niet, dat is: ‘wel of niet’).
Onderschikkende voegwoorden worden vaak aaneengespeld met pronomina of met het bijwoord (d)er, bijvoorbeeld: dewijlder, alsse, offer, dattet enz. Toegeving kan uitgedrukt worden met schoon, en met ofschoon, waarvan de delen nog scheidbaar zijn: of my schoon een leger belegerde,..., ‘al belegerde mij een leger,...’. Toegevende bijzinnen worden ook ingeleid met al is 't sake dat. Gevolgaanduidende bijzinnen kunnen beginnen met so dat, sulcx dat en in voegen dat, veronderstellende bijzinnen met so, of, by aldien en so wanneer als (alle ‘als’), soms ook nog met opdat (! ‘als’), en met in cas dat (vgl. Frans: en cas que). Doelaanwijzende bijzinnen worden ingeleid met op dat of ten eynde, vergelijkende met als, alsoo, ghelijck (alle drie ‘zoals’), al (‘alsof, zoals’) en al oft (‘alsof’). Voegwoorden en voegwoordelijke groepen die bijzinnen van tijd inleiden, zijn er vele, bijvoorbeeld: doe(n), toe(n), als doe (alle ‘toen’), als (‘toen’), soo als (‘zodra’), met dat, met als (beide ‘terwijl’), 't eerst dat (‘zodra’), tsint (‘sedert’), so wanneer (‘wanneer’ of ‘zodra’), als wanneer (‘wanneer’), al eer (‘voordat’), na (‘nadat’). De reeks is niet compleet, wat ook geldt voor de volgende serie inleiders van zinnen die een reden of oorzaak te kennen geven: doordien (‘doordat’), mits (‘doordat, aangezien’), vermits (‘omdat’), overmits (‘omdat’), by aldien (‘aangezien’), alsoo (‘omdat’), naerdien dat (‘omdat, aangezien’), dewijl (‘omdat’), ter oorsaeck (‘doordat’), ter cause (‘omdat’), nademael (‘omdat, aangezien’), omme redenen dat, om saecken want, om dies