te drinken’), op hope van gout of zilver te vinden (‘in de hoop goud of zilver te vinden’), de zorge van den gevangen luipert te laten villen (‘de zorg voor het laten villen van de gevangen luipaard’).
Dan de adjectiefgroepen. Er zijn er onder die de adjectivische kern combineren met een bepalende genitief of datief, bijvoorbeeld: sijner vyanden en aller onvreê sat (‘zijn vijanden en alle onvrede moe’), trouwens gezind (‘genegen te trouwen’), der reden eigen (‘eigen aan de rede’), ontfermens en beklagens waerdigh (ook nu nog: beklagenswaardig), vol steens ende pueyns (‘vol steen en puin’), des secours gevens moede (‘het hulp bieden moe’), den komkommeren gelijk (‘als komkommers’), den Europeers onbekend (‘de Europeanen onbekend’), den vlooijen niet ongelijk (‘lijkend op vlooien’), hunner... behoeftigh (‘aan hen behoefte hebbend’).
Wordt een adjectief bepaald door een voorafgaand bijwoord, dan kan dat de invloed van de adjectivische verbuiging ondergaan, bijvoorbeeld: acht tamelijke grote dorpen (‘acht tamelijk grote dorpen’), ongewoonlijke groote vygen (‘ongewoon grote vijgen’), heele moeyge koelte (‘heel mooie wind’), slechte beseylde schepen (‘slecht bezeilde schepen’). Wij kennen het verschijnsel nog in een enkel geval (b.v. hele mooie boeken).
Met een adjectief kan, net als nu, de groep om + te + infinitief of te + infinitief verbonden worden (zwaer om te verteren, licht te verdeedigen, enz.), maar ook om + infinitief komt soms nog voor, bijvoorbeeld: seer lyef om syen (‘heel plezierig om te zien’), redelijck om stormen (van een bres in de muur gezegd, dus: ‘tamelijk goed voor een bestorming’).
Bij de voornaamwoordgroepen komen verbindingen voor van een persoonlijk voornaamwoord met een volgend substantief of (zelden) substantiefgroep. De band tussen beide leden is zo eng, dat niet van een gewone ‘bijstelling’ gesproken kan worden; tussen de leden staat bij mijn weten ook nooit een komma. We kunnen deze groepen waarschijnlijk vergelijken met: wij ambtenaren, jullie Hollanders, voor ons Nederlanders enz., groepen die ook in de zeventiende eeuw al voorkomen (b.v. wy Catholijcken; vergelijk ook wij lieden e.d. in hoofdstuk 4). In de zeventiende eeuw doet ook de derde persoon mee, en dat is voor ons ongewoon: zy vrouw, hem Caron, hy rover, hij graef, hij eyngelschen amyrael, hem gesant, sy gesanten, hen gesanten, stuk voor stuk groepen die subject of object in de zin zijn; ook na voorzetsels: met hem lieutenant, aen hem greffier. Vertaling met een bijstelling is een noodoplossing, misschien niet de beste.
Over de telwoordgroepen hoeft hier maar weinig opgemerkt te worden De lezer lette op genitieven als haerder een (‘een van hen’), deser een (‘een van deze’), dier eenigen (‘enigen waarvan’), hunner twee (‘twee van hen’) enz. Partitieve genitieven (zie boven voor de term) treden ook op bij onbepaalde telwoorden als veel, weinigh, min(der), meer, bijvoorbeeld: wat veel quaets, veel meer garnisoens, veel geloops (‘veel geloop’), wei-