eeuwse geschreven taal de afstand voor de hedendaagse Noordnederlandse lezer. Voegt men daar tenslotte nog aan toe, dat het geschreven Nederlands in de zeventiende-eeuwse Republiek bezig is zich krachtig, maar wat moeizaam te ontwikkelen, dan zal duidelijk zijn dat de Gouden Eeuw ons de kennismaking via de teksten niet zonder meer gemakkelijk maakt.
Studenten die van huis uit door lectuur of anderszins wat vertrouwd zijn met ouderwetse zogenaamde ‘schrijftaal’, vinden naar verhouding gemakkelijker de toegang tot het Zeventiende-eeuws. Ze ervaren, dat het plechtige Nederlands een lang verleden heeft, en dat fossielen als desgelijks, insgelijks, overmits, weshalve, mitsgaders, dewelke enz. ook in het Zeventiende-eeuws al gebruikt werden.
Bij de zeventiende-eeuwse teksten ontmoeten we handschriften en drukken. Zowel de handschriften als de oude drukken kunnen in latere, vooral twintigste-eeuwse uitgaven toegankelijk gemaakt zijn. Het tekstonderwijs van de eerste studiefase beperkt zich gewoonlijk tot oude teksten in hedendaagse uitgaven. Voor de beoogde eerste leesvaardigheid is dat ook voldoende: de rest kan wachten. Over handschriften, over druk en schrift in de zeventiende eeuw, over drukgeschiedenissen, tekstbetrouwbaarheid, uitgavetechnieken enz. wordt in het vervolg dan ook nauwelijks gesproken.
Voor het begrip van een zeventiende-eeuwse tekst is het nodig dat de afzonderlijke woorden naar vorm en betekenis worden onderkend, en het inzicht in de groepering van woorden en woordgroepen toereikend is voor het overzien van grotere betekenisgehelen. In het volgende wordt eerst over het woord gesproken (de hoofdstukken 3, 4 en 5), daarna over woordgroep en zin (de hoofdstukken 6 en 7). Drie hoofdstukjes over de woordvoorraad, de interpretatie en de hulpmiddelen sluiten de inleiding af. Af en toe wordt het Middelnederlands genoemd, maar omdat deze inleiding in beginsel ook bedoeld is voor studenten die daar geen ervaring mee hebben, is kennis van Middelnederlands nergens voorondersteld.
Bij de vele zeventiende-eeuwse aanhalingen, alle aan teksten ontleend, zijn in deze eerste introductie geen vindplaatsen vermeld.