Woord vooraf
Dit boekje is in de eerste plaats bestemd voor eerstejaars neerlandici, maar misschien kunnen ook niet-neerlandici met Zeventiende-eeuws als kandidaatsbijvak er profijt van hebben. Het behandelt de voornaamste moeilijkheden die het aanvankelijk begrip van een tekst in de weg kunnen staan. Voor een belangrijk deel liggen die op praktisch-taalkundig terrein. Vandaar dat de begeleiding van de eerste tekstoefeningen meestal aan taalkunde-docenten wordt toevertrouwd. Uiteraard wordt het snelle begrip van een oude tekst niet alleen belemmerd door gebrek aan vertrouwdheid met het vroegere taalgebruik. Er komen interpretatieproblemen bij, en de meeste teksten roepen tal van vragen op die betrekking hebben op de historische achtergrond in de ruimste zin. Bij inleidende leescolleges hoeft men die niet helemaal te ontwijken: de beginnende student mag best ervaren, dat het leren lezen van ‘wat er staat’ middel is tot een doel, al wordt dat doel dan pas in de volgende studiefase duidelijker zichtbaar. Maar het leren lezen staat op de voorgrond, en daarvoor lijkt het me dienstig, dat de taalhindernissen eens afzonderlijk bespreking vinden in een systematisch overzicht als hier wordt aangeboden. Het gaat daarbij om het wegruimen van leesobstakels, niet om een afgeronde grammatische beschrijving. Als het boekje voor zelfstudie gebruikt wordt, beantwoordt dat aan de bedoeling van de schrijver. Verwerken de collegedeelnemers deze stof zelfstandig, vóor of tijdens de collegeperiode, dan kunnen de teksturen doelmatiger besteed, en zonodig verminderd worden. Het laatste is niet denkbeeldig in een tijd die tot voortgaande rationalisering van de studieprogramma's dwingt.
Op de middelbare school zegt men wel eens dat de lessen aan de eersteklassers het makkelijkst lijken, maar het moeilijkst zijn. Hetzelfde zou men voor de universiteit kunnen zeggen. Ook als de docent al wat langer meeloopt, en vele tekstcolleges heeft gegeven, blijft het moeilijk, zich een helder beeld te vormen van wat de beginnende lezer nu precies aan taalkundige informatie nodig heeft. Met teveel is hij niet gebaat. Het irriteert, grijpt vooruit op de problematiek van een volgende studiefase, en is strijdig met de beperkingen die een evenwichtig propedeuseprogramma nu eenmaal oplegt. Te weinig irriteert nog meer, vooral als ernaast het teveel woekert.
Wat soudic maken tale lanc? De schrijver van deze inleiding zal het in elk geval niet teveel zijn, wanneer gebruikers van het boekje hem op tekortkomingen willen wijzen.