Het Groenesteinsyndroom of Een lege plek in Den Haag
(1982)–Hans L. Koekoek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
A.M. Vulsma, vanaf 1951 pedag. drs, is pastoraal en pedagogisch werkzaam in de Haagse regio en reageert in eerste instantie omdat volgens zijn inzicht er afbreuk is gedaan aan de goede naam van vele religieuzen:De film ‘Een lege plek in Den Haag’ kan ik niet als een verantwoorde dokumentaire beschouwen. Het is meer een persoonlijk getinte impressie. De film kan niet bogen op een wetenschappelijke aanpak of ondergrond. Ex-pupillen hebben afschuwelijke herinneringen in het openbaar gebracht. Maar wat zegt dit nu? Men zal deze negatieve getuigenissen toch moeten plaatsen tégen het decor van de tienduizenden kinderen die in de loop der jaren het weeshuis Groenestein hebben bevolkt. Een dergelijke formule als in de film gehanteerd kan men op iedereen en alles toepassen. Nemen we bijvoorbeeld het politie-apparaat in Nederland, dan zal het niet moeilijk zijn om enige honderden politiemensen aan te wijzen met een duidelijk sadistische inslag. Toch geeft dit geen beeld van het politie-apparaat in zijn geheel. Men behoort bij een dokumentaire van dergelijke importantie steekproefsgewijs te werk te gaan. Duizend mensen een enquêteformulier voorleggen en kijken wat dit voor beeld oplevert. Veel verwijten in het programma vind ik onjuist of absurd. Een man vertelt dat hij met zijn twaalfde jaar het verschil tussen een vrouw en man niet kende. Aangezien hij bij het zingen een hoge stem bleek te hebben, meende hij dat hij een meisje was. Persoonlijk ben ik eveneens op een ouderwetse kostschool geweest, maar ik kende dat verschil wel. Kennelijk is er een figuur met lichtelijk debiel gedrag gekozen. In Groenestein werden kinderen ondergebracht uit de arme Haagse binnenstad. Ze arriveerden in een desolate toestand, het | |
[pagina 132]
| |
waren soms halve diertjes. Zoiets geeft uiteraard een reaktie naar weerskanten, enerzijds het kind, anderzijds de leiding. In die tijd waren luizen- en vlooienplagen schering en inslag, dus het hoofd kaal scheren was een preventieve hygiënische maatregel. Het is denkbaar dat veel kinderen tijdens het kaalscheren weerstand boden, dat verklaart vermoedelijk de pijnlijke wijze waarop zulks geschiedde. Er waren kinderen die zodra ze binnenkwamen hun soepbord op de tafel omkeerden, alleen om de leiding te pesten. Nou, wat doe je dan? Lachen en over het hoofd aaien? Kinderen werden inderdaad in kamers of kasten opgesloten. Ik kan me voorstellen dat sommigen hun behoeften lieten lopen om te sarren en uit te lokken. Als dit soort kinderen de kans krijgt om samen te klitten, kunnen ze je het bloed onder de nagels vandaan halen. Zelf heb ik voor de klas gestaan; als je een groepje kinderen tegen je hebt, kunnen ze je dood pesten. Als mensen ouder worden, ik heb dat zelf ook, ik ben 63 jaar, denken ze meer aan vroeger terug. Wat ik van mijn kostschool nooit meer zal vergeten is de zure pap die we op maandagavond móesten eten. Stel je voor, een grote refter en 350 man aan de zure pap en wee je gebeente als je je pap niet opat. Nu achteraf zeggen we, die zure pap is heel goed voor de stoelgang. Wat herinner ik me nu van het eten? Alleen die zure pap. Vergeten ben ik al die lekkere dingen die we op de feestdagen opgediend kregen. De herinneringen zijn in de dokumentaire dusdanig geselekteerd dat de religieuzen als de sadisten naar voren kwamen, en de andere kant als die arme kinderen. Zelf ben ik ook kapelaan geweest in De Goede Herder. Daar werden door de politie meisjes van een jaar of zestien afgeleverd. Hoertjes uit de binnenstad. Stel je voor, daar moet je dan als religieus je leven aan wijden. Je zult maar zo'n half verwilderd meisje op je dak geschoven krijgen. Heel wat meisjes hebben toch hun opvoeding aan zo'n tehuis te danken. Daarover in de film geen woord, wel navrante verhalen. Als je het doen en laten van bijvoorbeeld de ajc uit het verleden zou belichten en daarmee allerlei nare dingen en zaken in de openbaarheid zou brengen, dan zou de Partij van de Arbeid dat ook niet bepaald in dank afnemen. Als je het katholieke verleden uit | |
[pagina 133]
| |
zijn verband licht en je laat mensen met louter negatieve geluiden aan het woord, dan blijft er van de katholieke kerk en van de religieuzen niets over. Het beeld is echter onjuist. | |
F. Heemskerk, rector van Groenestein van 1949-1957:Als rector kunnen mij bepaalde zaken zijn ontgaan, dat wil ik toegeven. Naast het rectoraat bekleedde ik vierentwinig adviseurschappen elders in het land. Wel heb ik getracht regelmatig met de kinderen te praten om op de hoogte te blijven van de gang van zaken. Maar ik kan me voorstellen dat ik af en toe daarin te kort ben geschoten. Het is ondoenlijk te achterhalen wat de kinderen innerlijk te verwerken hadden. Toch, en dat staat voor mij als een paal boven water, de meeste kinderen hebben Groenestein als hun redding ervaren. Die mening overheerst, daarvan ben ik overtuigd. De film zelf vond ik onjuist, maar nog gematigd. Erger vond ik de publiciteit rondom dit produkt. Het artikel in kro's Studio vond ik hemeltergend. Dat raakte kant noch wal. Je zou wegens smaad vervolging kunnen eisen. Dat win je ook, het was te gortig. Men heeft in de film mensen gekozen die zogenaamd nog hinder van hun Groenesteintijd ondervinden. Maar wie enigszins met de materie op de hoogte is, weet beter. De excessen kwamen tot stand door het feit dat die kinderen uit slechte gezinnen kwamen. De kinderen bleven doorgaans te kort bij ons, ook al suggereert men het tegenovergestelde, om dergelijke beschadigingen op te lopen. Indien mogelijk werden ze snel bij een pleeggezin ondergebracht. Kortom, mensen met een syndroom van Groenestein, daar geloof ik niets van. Ook die zogenaamde probleemgevallen waar de Stichting Correlatie zich over moest ontfermen, dat zijn geen problemen ontstaan in Groenestein. De oorzaak van hetgeen die mensen moesten verwerken dateert van vóór de tijd dat ze in aanraking kwamen met Groenestein. De gemiddelde tijdsduur doorgemaakt in Groenestein is te kort om dergelijke trauma's te veroorzaken. Dat kan niet, dat is onmogelijk. Al die mislukte levens, die mislukte huwelijken, dat mag en kan men Groenestein niet verwijten. De werkelijke oorzaak ligt bij het gezin waaruit ze zijn voortgekomen. Een voorbeeld: in mijn tijd had je geen weeskinderen, wel voogdijkinderen. Heb je een wees- | |
[pagina 134]
| |
kind, dan kun je proberen dat kind ergens onder te brengen en dan kun je zeggen: het gaat goed. Met voogdijkinderen ligt dat anders. Zolang je een relatie met een van de ouders houdt, die zo'n kind niet wil afstaan, krijg je traumatische reakties. De ene week komt vader nummero zoveel, de andere week komt moeder nummero zoveel. Die kinderen worden door elkaar geslingerd en dat geeft problemen. Broertjes en zusjes mochten elkaar niet zien? Onzin. niet waar! We hadden zelfs dansavonden. Voor straf zout eten? Dat is absoluut niet waar. Daar lacht iedereen om, zelfs de oud-leerlingen. Kinderen die na het bedplassen met de natte matras op het hoofd moesten lopen voor straf? niet waar! Kinderen die met een vuile onderbroek over het hoofd getrokken moesten staan? ook niet waar! Dat hele gebeuren moet men genuanceerder zien. Als je een zangertje hebt met een tamelijk hoge stem, dan is dat meestal een bedplassertje. Dat weet men. Best mogelijk dat zo'n broeder dan eens tegen zo'n knul zegt: ‘Moet dat nou, iedere nacht in je bed plassen?’ Daarnaast, er kwamen kinderen bij ons binnen zo verwaarloosd, zo vies, die waren permanent nat. De meeste kinderen in de groep hadden een hekel aan zo'n kind. Die stonken een uur in de wind. De groep zei zelf, dat kan niet. Die jonge vrouw die voor het eerst menstrueerde en door een non werd gestraft? Dat verhaal gaat er bij mij niet in. Van veel meisjes was de moeder publieke vrouw. Die kinderen namen geen blad voor hun mond. Over dit soort dingen werd eindeloos gepraat. Die vrouw moet geweten hebben wat er aan de hand was, die werd niet zo onwetend ongesteld. Ze liegt, of fantaseert... Ik weet het niet, ik weet niet wat ik daarvan moet denken. Broekhuizen vermeldde die feiten al? Ik heb die boekjes nooit gelezen. Ik wist wel van het bestaan van die dingen af. In mijn tijd werden die verhalen al als waanzinnige flauwe kul omschreven. | |
Drs. B. Goes, pedagogisch direkteur van de fusie Huize Don Bosco en Groenestein, 1960 tot einde:Het gaat volstrekt niet aan om de verhalen zoals in de film opgevoerd te ontkennen, te negeren, te verzwakken, te kleine- | |
[pagina 135]
| |
ren, of wat dan ook. Als ik die mensen uit de film weer voor de geest haal, is het in feite onmogelijk aan de waarheid van hun betogen te twijfelen. Ze maakten geenszins de indruk te liegen of te fantaseren. Ik wil dus de waarheidsgetrouwheid volstrekt intakt gelaten zien. Wat ik niet intakt gelaten wil zien is een beeld dat suggereert dat er een regulier systeem van roomse concentratiekampen heeft bestaan. Ik overdrijf nu wel een beetje, maar dat doe ik voor de duidelijkheid. Nogmaals, ik wil dit heel duidelijk stellen, de feiten in de film naar voren gebracht kan ik moeilijk ontkennen, immers de direkt betrokkenen maken er gewag van. Maar de redaktionele fout is dat deze verhalen niet in de juiste en daardoor vaak relativerende kontext is geplaatst. Haar afknippen? Oké, waar gebeurd! Maar waarom niet vermeldt dat er hygiënische motieven achter schuilgingen? De projektie van een aantal ex-pupillen die door ontroering worden overmand bij het zien van de lege plek op de Loosduinseweg, zal wel kloppen. Maar het hele projektiemechanisme waarvoor ze wél gespaard zijn gebleven door het tehuis dat daar eens heeft gestaan, komt totaal niet naar voren. Nu ben ik slechts direkteur geweest over de laatste tien jaren van het bestaan van Huize Groenestein en de laatste religieuzen die ik uit hoofde van die funktie heb gekend waren wel anders van schnitt dan hun voorgangers. In mijn tijd althans heb ik niets gemerkt wat op situaties wees zoals in de film openbaar gemaakt. | |
Broeder Eduard, direkteur Groenestein 1956-1962, orde de la salle:Het programma was schunnig! Overdreven negatief. Situaties zoals in de film weergegeven ken ik niet. Veertig of vijftig jaar geleden, toen de hele opvoeding strenger ter hand werd genomen, kan dit voorgekomen zijn. In die tijd werd er op een gewone school ook veel geslagen. In ons huis zal dat toen ook wel gebeurd zijn. U wilt met broeders spreken die in Huize Groenestein hebben gediend? Nee, u krijgt geen adressen. Daar voelen wij helemaal niets voor. We zijn daar niet op gesteld. | |
[pagina 136]
| |
Broeder Jozef, diende van 1939 tot de opheffing van Groenestein, is intussen uit de congregatie getreden:Waarom neemt u kontakt met mij op? Wil je een vervolg maken? Daar werk ik niet aan mee! Ik vond het zo'n merkwaardige uitzending. Ik ben er vanaf 1939 geweest, ik zou dus heel wat kunnen vertellen... U wordt vriendelijk bedankt, meneer.
De hoorn wordt op het telefoontoestel gesmeten. Een broeder van de oude stempel? Zeer kordaat in zijn optreden. ‘Weinig praten, veel slaan,’ zei een oud-pupil. Weinig praten, schijnt te kloppen, veel slaan?... Volgens oud-direkteur Goes was dit juist een van de beste broeders. Van zijn zakgeld ging hij met de jongens naar de Haagse voetbalclub ado kijken. | |
Zuster Balthasarina, huidige direktrice ‘Zusters van Liefde van de congregatie van O.L. Vrouw, Moeder van Barmhartigheid’:Laat ik er geen doekjes om winden, die afschuwelijke dingen zoals die in de film en ook in de kro-gids naar voren kwamen, zullen zeker op waarheid berusten. Die mensen zullen niet liegen, het moet gebeurd zijn. Het is jammerlijk, er zijn in het verleden ernstige fouten gemaakt, maar, en dat wil ik er per se tegenover stellen, er zijn evenveel goede zaken verricht. Ook daar twijfel ik niet aan. Daarnaast moet men het zien in de tijd waarin dit kon plaatsvinden. Daar wil ik graag iets meer over zeggen. Vroeger werden de religieuzen er zomaar plompverloren op uitgestuurd. Congregaties beheerden om maar iets te noemen: ziekenhuizen, bejaardenhuizen, scholen, kinderbeschermingstehuizen, armenzorg, etc. Zonder enige opleiding of begeleiding moesten religieuzen het opgedragen werk doen. Het werk in een tehuis met wezen en voogdijkinderen vraagt álles van de opvoeder. Nu was en is een religieus ook maar een mens. Wat religieuzen doen is in de eerste plaats mensenwerk. Er zijn zusters geweest met een warm en moederlijk hart die de hen opgedragen taak goed volbrachten. Maar ik wil geenszins versluieren dat er zusters waren die totaal maar ook totaal ongeschikt waren voor dit werk. Die zusters hebben ernstige fouten gemaakt, maar het waren fouten van individuele mensen. De lijn die aangegeven werd was goed, maar niet iedereen | |
[pagina 137]
| |
kon die lijn volgen. Het moet voor beide partijen afschuwelijk zijn geweest. De kinderen denken aan die tijd terug als aan een hel, maar ook die zusters zijn er niet zonder kleerscheuren vanaf gekomen. Dat kan ik u verzekeren. Die moeten daar nog last van hebben. Ik tracht dit heel reëel te zien, waarbij ik tevens in aanmerking neem dat we in een tijd leven waarin men bijzonder veel aandacht heeft voor de negatieve zijden van het bestaan. Anderzijds hebben we ook een tijd gekend, waarin wij religieuzen geen kwaad konden doen. Deze wisseling in de tijden, moeten we rustig ondergaan. Overigens begrijp ik best dat veel mensen reageerden met negatieve berichten over Groenestein. Die mensen hadden het gevoel dat er een appel op hen werd gedaan. Zij die het minder slecht hebben gehad, dachten: daar reageer ik niet op. De eersten hebben een behoorlijke klap gehad en zagen kans zich in het openbaar te uiten. Dit verklaart ook dat na de uitzending er zich mensen melden met meer positieve berichten. Die mensen hadden het idee dat er nu op hen een appel werd gedaan. Met oudere zusters spreken die in die tijd in Groenestein hebben gediend? Nee, ik denk niet dat dat zinvol is. Ik zie daar niets positiefs in. Die mensen zijn oud en zullen daar zeker niet graag over spreken. Zij hebben in een tijd geleefd en gewerkt waarin anders, óók religieus, werd gedacht. Die mensen moet je daar nu niet meer over aanspreken. Ziet u, ik denk dat ik wel enige vragen, die u hen ongetwijfeld zou willen stellen, kan beantwoorden. Nee, 's nachts krulletjes uit de haren van de meisjes knippen moet u, denk ik, niet zien als louter plagerij. Daar zat een gedachte en een levenswijze achter. Religieuzen mochten in geen geval trots of ijdel zijn. Menselijke zwakheden waren in feite uit den boze. Zelf liepen de zusters in gesteven uniform met kap. Al hun vrouwelijkheid hadden ze moeten afleggen. Daar zullen enkelen best moeite mee gehad hebben. Ze kwamen zélf nergens aan toe en dan konstateerden ze bij de meisjes een stukje ijdelheid dat zij als kwaad moesten beschouwen. Onder het motto het is niet goed voor het meisje, werd zo'n lokje afgeknipt. Toch zijn mij ook gevallen bekend van zusters die bij de meisjes krulletjes in zetten. |
|