| |
| |
| |
Het topje van de ijsberg?
Gedurende vele weken na uitzending van de film ‘Een lege plek in Den Haag’ bleven mensen, veelal met een ‘kinderhuis-verleden’, reageren. Een deel van deze reakties is vastgelegd in rapporten van de Stichting Correlatie, een deel in brieven gericht aan de programma-makers en een deel in brieven aan de nos-afdeling publieksreakties.
Daarnaast waren er veel mensen die zich beter of liever verbaal uitten en telefonisch kontakt zochten. In de regel waren het mensen die een grote behoefte hadden om zich, tegenover vreemden die belangstelling voor hen toonden, te uiten. Veelal beseften zij terdege dat dit voor hen een zeker therapeutisch effekt had. Ze móésten, nu de mogelijkheid zich voor deed, hun verhaal spuien.
Een deel van deze reakties is bijeengebracht en geeft een indruk hoe onverwerkte jeugdtrauma's in een mensenleven kunnen blijven doorwoekeren. De jeugd is wellicht de trouwste metgezel van mensen.
Laten vooral zij die heden ten dage verantwoordelijk zijn voor het wel en wee van jonge mensen, die om de een of andere reden hun jeugd niet kunnen doorbrengen in het gezin, deze ontboezemingen aandachtig lezen. Niet dat we mogen aannemen dat toestanden zoals in het verleden mogelijk, heden ten dage nog - op grote schaal - zullen plaatsvinden. Maar om hopelijk ten overvloede opnieuw ervan doordrongen te raken, hoe bepálend jeugdervaringen voor het verdere leven kunnen zijn. Want helaas kan men niet anders dan aannemen, dat de honderden reakties waaruit deze keuze is gemaakt, slechts het topje van de ijsberg vormen.
| |
Vrouw, 50 jaar:
M'n leven lang wist ik dat het niet goed met me was. Thuis, in m'n eigen omgeving, ging het wel, maar als ik bijvoorbeeld op visite was, kreeg ik het benauwd. Natuurlijk was ik me wel bewust dat ik een ‘nare’ jeugd had gehad in dat tehuis in Amstelveen. Maar echt verband leggen tussen mijn onrust en die jeugd, deed ik toch niet.
| |
| |
De bom barstte toen ik naar een ziekenhuis moest voor nakontrole. Ik liep door de gang en achter me knalde plotseling een deur dicht. Het gaf me een enorme schok. Ik was volkomen in paniek en van slag af. Die klap van die deur had ik in een ondeelbaar tijdsmoment herkend. Het was precies hetzelfde geluid dat die kloosterdeur maakte, toen mijn vader me daar achterliet. De deur sloeg dicht en ik was alleen met die non. De internist, waar ik me moest melden, zei: ‘Waar heb je het toch over? Je zegt zoiets geks...’ Toen begon ik te huilen, en dat is mijn geluk geweest, hij kreeg aandacht voor me. Die man heeft z'n andere patiënten weggestuurd, me gekalmeerd en meer dan een uur met me zitten praten. Toen zei hij aan het eind van het gesprek: ‘Je moet naar een psycholoog.’ Hij greep de telefoon en belde een psycholoog die hij kende, ik mocht komen. Tot mijn verbazing legde hij de telefoon neer en zei: ‘Ik geef je het telefoonnummer, als je wilt ben je welkom, maar je moet zélf willen. Denk er maar over na.’ Drie volle dagen heb ik lopen dubben, toen heb ik gebeld.
Die psycholoog was heel reëel, hij zei: ‘Ik zie maar één oplossing, alles herbeleven en, wat kennelijk nooit is gebeurd, verwerken.’ Waarom was ik zo geremd? Waarom kwam ik alleen maar los in mijn eigen vertrouwde omgeving? Ik was nog niet zo lang in dat tehuis toen mijn moeder stierf. De nonnen zeiden dat ik daar geen verdriet om mocht hebben. Je mocht leed niet uiten, maar moedig dragen. Ik kan me niet herinneren dat ik gehuild heb om de dood van mijn moeder. Maar het was niet niks voor me, vóórdat ze stierf droomde ik al dat ze doodging. ‘Wat komt er nog meer in je op?’ vroeg die psycholoog. ‘7 september,’ zei ik. Ieder jaar op 7 september heb ik een nare dag. 7 september bracht mijn vader me weg, en viel die deur achter me dicht. De psycholoog zei: ‘Kun je de moed opbrengen om naar dat klooster terug te gaan en er te kijken?’ Ik aarzelde en zei toch: ‘Ja.’
Ik ben er geweest en heb er rondgelopen, weer die kleine kamertjes gezien, en was totaal van de kaart. Ik kende niemand meer, slechts een oude vrouw, een keukenhulp. Die zei: ‘Ik weet waarvoor je komt, vraag mij niets, ik ben al 80 jaar. Laat me.’
Het was een Duitse orde en die nonnen waren niet ‘soepel’. Een deel van dat tehuis was ook bejaardenhuis en die nonnen had- | |
| |
den het daar ook druk mee. Als zo'n oudje op sterven lag werd het in een apart kamertje gelegd en moest ik een spiegeltje voor hun mond en onder hun neus houden. Als het besloeg, leefden ze nog. Ik was toen 12 hooguit 14 jaar, maar zag er flink uit voor m'n leeftijd. Het was vreselijk, je zat maar naar die mensen te kijken, die soms onverwacht bewogen.
Als ze eenmaal dood waren, moest je ook blijven zitten. Dan werd zo'n lijk met kaarsen en allerlei toestanden omgeven en moest je bidden voor hun zieleheil. Het was om gek van te worden, vaak dacht je dat ze weer bewogen en sloeg de angst om je hart. Op een keer kon ik het niet meer, en toen kreeg ik straf. Veertien dagen mocht ik niet verder komen dan de binnenplaats.
's Avonds gingen we naar boven naar de slaapzaal, niemand mocht praten. De non zat in het midden van die zaal en ik moest altijd heel voorzichtig haar hoge zwarte schoenen uittrekken. Die klemden vaak en daarom moest het heel voorzichtig, heel zachtjes gebeuren. Als het iets te ruw ging kreeg je een stomp. De zwarte kousen mochten niet uit, want bloot mocht niet getoond worden. Als dat gebeurd was, moest ik door haar kousen heen zachtjes over haar teen kietelen. Dat heb ik jaren moeten doen, vrijwel iedere avond. Soms moest een ander meisje het doen, maar dat vond ze niet lekker, dan zei ze: ‘Nee, nee, nee, niet goed.’ Dan moest ik het weer doen, net zo lang tot ik in slaap viel. De andere kinderen lagen al lang in bed. Seksualiteit was helemaal taboe. Ik was veertien toen ik vrouw begon te worden. Daarom kreeg ik op gezette tijden een soort sluitlaken om me heen. Dat lichaam was niet goed, dat was allemaal kwaad dat eruit kwam. 't Is gek, maar twee jaar geleden had ik dit niet kunnen vertellen. De psycholoog heeft me geholpen de zaak helemaal open te gooien en nu voel ik me echt een ander mens. Mijn man en ik hebben het zelfs aangedurfd om die congregatie na zoveel jaren aan te schrijven. De psycholoog zei: ‘Doe dat maar, je kunt mijn naam noemen, ze kunnen bij mij de nodige inlichtingen krijgen.’ We hebben slechts een nare brief terug ontvangen. Daarna hebben we de bisschoppen Gijsen en Zwartkruis geschreven. Gijsen antwoordde zeer snel, hij geloofde het niet helemaal, want dan had ik in die tijd wel gesproken. Hij wenste me het allerbeste en hoopte dat het goed kwam. Zwartkruis reageerde na drie maanden. Hij schreef dat
| |
| |
het nu na zo'n tijd onmogelijk was de ware toedracht te achterhalen. Hij had er moeite voor gedaan, maar het was niet gelukt. Veel nonnen waren ook dood. Zijn brief kwam me toch sympathieker over.
Mijn broer is drie jaar jonger dan ik en totaal geruïneerd. Hij heeft net als ik dezelfde nare ervaringen. Onlangs heeft hij een zelfmoordpoging gedaan. Dat is mislukt. Ik vroeg: ‘Heb je er spijt van?’ ‘Néé,’ zei hij. Nu loopt hij weer met die plannen rond. Mijn man heeft al gezegd: ‘Bereid je er maar op voor, eerdaags gebeurt het.’
Laatst zei mijn broer: ‘Ik was een jaar of vijf, zes en toen kwam er plotseling een vrouw onze speelplaats op en die begon een jongetje te knuffelen. Nog denk ik: ook is het echt gebeurd, of droomde ik het, want hoe kon zo'n vrouw zonder begeleiding binnenkomen? Ze liefkoosde dat kind maar... ik keek m'n ogen uit... zo iets had ik nooit meegemaakt.
Het is vreemd dat ik nu, na zoveel jaren, eindelijk mijn en ook zijn verhaal met droge ogen kan vertellen.
| |
Vrouw, 61 jaar:
Mijn vader heeft tot z'n 21e jaar in het gesticht gezeten. Toen hij mijn moeder leerde kennen, en zich met haar verloofde heeft hij over zijn verleden verteld en meteen gezegd dat hij er daarna nooit meer over wilde praten. Hij schijnt tegen mijn moeder te hebben gezegd: ‘Ik heb in m'n leven al te veel weesgegroetjes gebeden en te veel slaag gehad. Het is genoeg geweest. Geloven en bidden, zal ik nooit meer doen. Hij was een stille teruggetrokken man, eigenlijk mensenschuw. Hij was een schat voor ons, zo zacht. Maar als het erop aankwam, had je niet zo veel aan hem. Als er iets op school met ons kinderen was, moest mijn moeder ernaar toe. Hij dorst niet, had angst voor alle autoriteiten. Alleen als het over het geloof ging, gebeurde er iets met hem, dan werd hij ongekend weerbaar. Wij móchten van hem niet gedoopt worden en dat was toch wel een nadeel. We woonden in een katholieke omgeving en als je ging solliciteren schoven ze meteen een sollicitatie-formulier onder je neus. Je kon dan geen r.-k. invullen en die baan ging je neus voorbij. Verder vond hij alles goed, of althans, hij bood geen weerstand als het hem niet beviel. Ja, toch één keer. Een kennis die met hem in dat tehuis had gezeten hoorde dat het
| |
| |
werd afgebroken. Die man zei: ‘Kom mee, dan gaan we kijken.’ Mijn vader maakte een woest afwerend gebaar, zo fel kende ik hem niet. Hij wilde niet mee. Een paar jaar geleden is mijn vader overleden, dat tv-programma had ik hem graag nog gegund.
| |
Vrouw, 36 jaar:
Het liep mis in ons gezin en ik kwam in een rooms-katholiek tehuis terecht. Net 17 jaar was ik en nog maagd. Op een dag werd ik bij de overste geroepen en ze vroeg me zonder omwegen of ik aan zelfbevrediging deed. Dat gaf me een enorme schok, want ik was op dat gebied nog zo bleu als wat. Toch begreep ik wel wat ze bedoelde, want ze was erg duidelijk. Ik ontkende het en toen zei ze: ‘We hebben tampons in je spullen gevonden, hoe verklaar je dat dan?’ Ik wist niets anders te stamelen dan dat die dingen werden gebruikt om bloedingen op te vangen. ‘Je moet niet de draak met me steken,’ zei ze kwaad. Voor straf mocht ik dat weekend niet met verlof. Het heeft toch indruk op me gemaakt, als ik tampons zie, denk ik daar aan. In die film werden nare dingen genoemd die ook in ons gesticht vrij regelmatig voorkwamen, maar wij hadden wel meer. Beslist. Er gebeurden wel leuke dingen. Ik herinner me een toneelavond voor de ouders en muziekdagen, noem maar op. Maar anderzijds was de behandeling weer middeleeuws. Er kwam een nieuw meisje, ze leek me aardig en ik probeerde vriendschap met haar te sluiten. Dat mocht absoluut niet. Ze wilden geen koppels en zeker geen groepjes. Het eten was ook zo iets. Er lag een bepaalde hoeveelheid op je bord en dat móest op. Was het te weinig, dan was dat jammer, was het te veel, dan moest het ook naar binnen. Je eigen braaksel opeten kwam bij ons soms ook voor.
In de Haagsche Courant schreef een meneer dat hij het fijn had gehad en dat het best meeviel, de film overdreef volgens hem. Ja... wat moet ik daarvan zeggen? Die man zal wel een heilige geweest zijn. Wij hadden ook zo'n meisje, een vreemd kind, een Poolse. Ze deed alles wat haar werd opgedragen zonder morren en dralen. Als ze een enkele keer iets niet goed deed, werd dat door de vingers gezien. Als je die nu vraagt hoe het daar was, heb je ook kans dat ze zegt, leuk.
| |
| |
| |
Man, 63 jaar:
Na die tv-uitzending kon ik niet meer slapen, ik schrok steeds wakker. Die programmamakers hebben alléén oog gehad voor ellende, voor negatieve dingen. Vanaf 1923 tot 1940 ben ik zelf in Groenestein geweest, ik weet dus waarover ik praat. Als er in Den Haag circus was, waren wij de eersten die er in zaten, we gingen ieder jaar naar de dierentuin en vaak wandelen. Natuurlijk, er zijn daar dingen voorgevallen die niet door de beugel konden, dat klopt, maar die dingen gebeuren nú nog in kindertehuizen. Die mensen die die rotdingen vertelden, zouden die het thuis beter hebben gehad? Ik betwijfel het.
Kijk, die broeders en zuster stonden met z'n tweeën tegenover zo'n veertig kinderen, ik geef het je maar te doen. Je hebt makkelijke en moeilijke kinderen, je kunt ze niet over één kam scheren. Als een vreemd kind een rotstreek uithaalt, zeg je al gauw, wat een loeder. Als het je eigen kind is, zeg je, van wie zal hij dat hebben? Het is waar, die broeders waren vaak niet helemaal in orde. Er waren er bij die kwamen uit de Kongo. Die hadden tropenkolder, zeiden wij. Ze gingen met je handballen met een knoertharde bal en dan raakten ze hem goed. Dan kwam je bont en blauw uit het spel.
Maar een gevangenis of een tuchthuis, zoals het in de film leek, dat was het beslist niet. De ervaringen zullen natuurlijk wel uiteenlopen. Ik herinner me bijvoorbeeld twee jongens: een blond knulletje en een onooglijk joch, een tikje bijziend met brilleglazen als jampotbodems. Dat ene blonde knaapje, dat werd steeds ontzien en was vaak misdienaartje, die ander daar hadden ze geen pardon mee. Die mochten ze niet en dan kun je het als kind natuurlijk wel te kwaad krijgen. Die zal het minder prettig hebben gehad dan de doorsnee Groenestein-pupil. Wat mezelf betreft, ik loop zonder rillingen langs die bewuste lege plek.
Veel erger vond ik de tijd ná Groenestein. De meeste kinderen werden te werk gesteld bij boeren, tuinders en in kleine bedrijfjes. Dat was van 's morgens vroeg tot 's avonds laat doorpezen en dat voor de kost en een zakcent. Daar denk ik toch wel met wrevel aan terug.
| |
Vrouw (vermeldt geen leeftijd in haar brief):
Kleine kinderen in de leeftijd van ongeveer drie tot zes jaar,
| |
| |
kregen kartonnen mouwtjes in hun schortjes omdat ze in bed hadden geplast. Aan tafel konden ze op die manier de bekertjes met melk niet naar hun mond brengen. Ze kregen drinken in een diep bord en moesten likken. Dan gingen ze naar de kleuterschool die in hetzelfde huis was, waar ze in de hoek moesten staan, want zulke vieze kinderen hoefden niet mee te doen. Ik was 8 jaar toen ik bij mijn vader durfde te klagen over een bepaalde straf die me was opgelegd. Toen moest ik op een bankje staan ten aanschouwen van de hele klas, alle kinderen moesten me hard uitlachen, omdat ik wat tegen mijn vader had gezegd. Nog steeds als ik veel kinderen hoor lachen doet 't me pijn van binnen.
Later toen we ouder werden, vanaf zo'n twaalf jaar, konden de straffen variëren van een week tot een maand strafcel. Het licht werd van buitenaf bediend. Sommige meisjes konden er niet tegen en trapten de boel in elkaar. In dat geval werd je van het bed gelicht en naar ‘De stenen trappen’ in Helmond of ‘De Goede Herder’ in Almelo gebracht. Na enkele jaren kwamen ze dan terug, volkomen murw gemaakt.
Ook kreeg je voor straf geen eten. Meestal vroeg ik dan aan de keukenmeisjes brood te stelen uit de kippenbak. De schimmel schraapte ik op de wc er af, de rest at ik met graagte op.
Op de speelplaats liep de hond Herta altijd los. De kinderen vlogen op de tuintafels en stonden daar te gillen van de schrik. Zuster Rafella stond dat met een glimlach gade te slaan. Die non was een vreselijke sadiste, ze kon zo slaan dat je dagenlang je haar niet kon kammen van de pijn.
Als je een krulletje in je haar zette, werd het afgeknipt en op je kussen gelegd, want vernedering stond hoog in hun vaandel.
| |
Vrouw (vermeldt geen leeftijd in haar brief):
Toen mijn moeder in 1954 in het ziekenhuis werd opgenomen, zijn mijn vijf broertjes, mijn zusje en ik variërend in de leeftijd van 2 tot 13 jaar in Groenestein ondergebracht bij de ‘Zusters van Liefde’ want mijn vader kon niet voor ons zorgen.
Een non wilde mijn broertje van 4 jaar zwarte kniekousen aantrekken die hevig prikten. Prikkousen, noemden wij die dingen. Hij stribbelde heftig tegen en de non kreeg ze bijna niet aan. Als oudste zusje vroeg ik of ik het mocht doen, ik kon wellicht meer bereiken dan zij. Maar nee, dat mocht niet. Hij
| |
| |
zou naar háár luisteren. Het is geheel uit de hand gelopen. De non begon het kind te slaan en ik nam dat niet, een soort vechtpartij was het gevolg.
Inmiddels kwam er versterking van een tweede non die mijn broertje in de wasbak stopte, hem aan zijn oren en haren heen en weer sleurde, zodat zijn hoofd en oren kapot waren en zijn handen beschadigd. Mijn broertje heb ik daarna vier dagen niet gezien, hij was eenzaam opgesloten in de ziekenzaal. Een ziekenzuster heeft mij na die vier dagen stiekem bij hem gelaten. Hij zat in een lege zaal, zijn hoofd en beide handen in het verband.
| |
Vrouw, 40 jaar:
Van 1946 tot 1948, dus maar twee jaar, ben ik op Groenestein geweest, het leken er wel twintig. Veel straf. Net niet te lange onderdompelingen in koude baden, eenzame opsluiting, geen bezoek. Er was een non, zuster Borgia, die met een ijzeren ketting over de slaapzalen liep. Je lag te rillen in je bed, en dorst je niet te verroeren. 5 December Sinterklaasfeest. Ik was stout geweest. Op mijn bordje lagen als verrassing zwarte kolen. In de zomer mochten we logeren bij gastgezinnen, dat was een fijne tijd. Maar wat fijn is, duurt meestal kort. Na een zomer kwam mijn moeder me plots halen, ik mocht mee naar huis. Dolgelukkig. Iedere avond bad ik daarna: ‘O God, geen Groenestein meer, dan liever dood.’
| |
Vrouw, 64 jaar:
Ik was ziek, maar moest toch in de naaikamer blijven werken. Toen eindelijk de dokter kwam, moest ik snel naar bed, zodat hij me daar zou aantreffen. Hij vroeg hoe lang ik al in bed lag, en ze zeiden: ‘Zes weken.’ Toen de dokter wegging, moest ik meteen opstaan en weer aan het werk. Uiteindelijk bleek ik tbc te hebben en er volgde een operatie en daarna kuren in een sanatorium. Daar, in dat sanatorium, noemden ze je bij je naam en dat was heerlijk, in het gesticht werd je bij je achternaam of bij je nummer genoemd.
Toen ik uit het sanatorium kwam, ging ik terug naar Groenestein en moest meteen bij moeder-overste komen. Ze zei dat ik slecht was en ik begreep niet waarom, ik had niets gedaan. Toen zei ze, dat er een jongen was, die lag nog in het sanatorium
| |
| |
waar ik had gekuurd, en die had een brief gestuurd met het verzoek of hij met mij mocht korresponderen, om verder kennis te maken. We hadden elkaar iedere dag gezien, als we naar de eetkamer gingen. Dan lachte hij naar me, maar we hadden elkaar nooit aangeraakt.
| |
Man (vermeldt geen leeftijd in zijn brief):
Vanuit Canada wil ik mijn bijdrage leveren. Zeven jaren ben ik op Groenestein opgesloten geweest. Met mijn twee broers samen hebben we daar de meest afschuwelijke tijd van ons leven doorgebracht. De naam Groenestein laat me de koude rillingen over de rug lopen. Zo iets mag zich nooit meer herhalen, zoals Auschwitz en Buchenwald.
De rooms-katholieke broeders waren levende duivels, die er een groot genoegen in smaakten om de kinderen het leven tot een hel te maken. Op de eerste afdeling had je broeder Valère, die er een ziekelijk behagen in schepte om elke overtreding te bestraffen met op je blote achterwerk te slaan tot je bijna niet kon zitten. Ook was er broeder Christiaan, hij was halfwas-elektricien, hij had een zweep gemaakt van elektriciteitsdraden. Dikwijls was mijn overhemd aan mijn bloedende rug vastgeplakt. En had maar niet het lef om 's avonds in bed te huilen, dan werd je eruit gehaald en moest je op je knieën zitten met je armen in de hoogte. Terwijl hij zijn gebeden opzegde, hield hij in de gaten of onze armen niet zakten. Want dan kwam zijn zweep te voorschijn.
Wel moet ik eerlijk bekennen dat ik er goed onderwijs heb genoten.
| |
Vrouw, 51 jaar:
Die tv-uitzending was er en ik dacht: die is uit de hemel komen vallen. Eindelijk! Als eenling hoef je aan zo iets niet te beginnen. Dat gestichtsleven blijft als een rode draad door mijn leven lopen. Het heeft álles bepaald. Niet iedere nacht maar wel acht van de tien keer, droom ik van die tijd. Echte nachtmerries. Je droomt dat je er weer zit en ze willen je niet loslaten.
Met 21 jaar kwam ik eruit en trouwde meteen, niet uit liefde, maar om iets van mezelf te hebben, om vastigheid onder de voeten te krijgen. Natuurlijk, dat huwelijk werd een fiasco. Dat besefte je toen niet. Het werd een scheiding, maar ik was nog
| |
| |
niet zelfstandig geworden. Er kwam een tweede huwelijk. Eveneens niet gelukkig, toen hij stierf was het een opluchting. Toen kwam de derde man, en dat bleek de ware Jakob. Hij heeft me toen ik al bijna 50 jaar was, geleerd te léven. Vroeger als ik op visite was, kreeg ik het benauwd als het laat werd, ik had geleerd op tijd binnen te zijn. Mijn man zei: ‘Ben jij gek. Dít leven en déze tijd, die zijn van jou.’ Hij heeft me helemaal gevormd. Hij stuurde me terug als ik weer niet voor mezelf durfde op te komen, dat was me nooit geleerd.
Hij heeft dat leed aanmerkelijk verzacht, maar hij kan geen littekens wegnemen. Het gesticht heeft het grootste deel van m'n leven verpest. Nu ben ik 51 jaar en leer te leven zonder angst. Dat is toch te gek. Die jeugd, die lijkt eindeloos lang... ik voel me 180 jaar oud. Zo moe ook vaak. Na iedere nachtmerrie slik je maar wat om bij te komen, na zo'n pil of poedertje kun je weer voort.
| |
Vrouw, leeftijd niet bekend:
Mijn twee broertjes gingen naar de jongensafdeling, die zag ik vrijwel nooit. Ook later nauwelijks. Je vervreemdde totaal van elkaar. Later is een broer naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd, hij schreef zelden. Toch ben ik onlangs bij hem op bezoek geweest. Hij zei: ‘Ja, wat moest je schrijven? Je kende elkaar toch niet!’ Die avond ben ik huilend naar bed gegaan. In 1972 verongelukte mijn man, daarna had ik maandenlang iedere nacht nachtmerries. Nu ons gezin weer inkompleet was, droomde ik dat ze me vanuit Groenestein kwamen halen.
Groenestein raak je nooit meer kwijt. Daar ben ik eens over het dak gevlucht en via een regenpijp langs de muur omlaag geklauterd. Er was een moment dat ik het overzicht tijdens die manoeuvre verloor en bijna te pletter viel. In de Groenestein-dromen val ik altijd, ze zijn altijd naar. Overdag kan ik me niet uiten. Wat denken je vrienden en kennissen? Die is kei- en keihard. Die redt het wel... maar ik red het niet.
| |
Vrouw, 65 jaar:
Op een morgen in januari 1925, ik was 7½ jaar oud, werd ik van school gehaald en in een auto naar Groenestein gebracht. Totaal overstuur stond ik plotseling in een groepje geüniformeerde meisjes. De nonnen zeiden dat ik een andere naam had
| |
| |
gekregen en voortaan naar die nieuwe naam moest luisteren. Alle ellende zoals in de film te zien was, kende ik en zal ik onbesproken laten, maar één ding: wij verloren in ons huwelijk een kindje. Na de begrafenis liepen mijn man en ik langs een katholieke kerk. Beiden kapot. Mijn man stelde voor even die kerk binnen te gaan. Hij dacht: misschien goed voor haar. Ik kon het niet, die lucht, de atmosfeer, de hele entourage, het ging niet. Ga ook nooit meer.
| |
Man, 66 jaar:
Met mijn twee broers hebben wij aan den lijve ondervonden wat het zeggen wil in Groenestein groot te worden gebracht. Wij lijden nog steeds onder de nare ervaringen. Nu reageer ik op advies van mijn huisdokter. Hij zei: ‘Schrijf naar die mensen, gooi het eruit, probeer met ze te praten. Je móet het kwijt...’
... De film was helemaal waar en ik kán er over meepraten. Ik kan alleen niet begrijpen dat er nu stukjes in de krant komen die dat systeem proberen goed te praten. Wat dat voor mensen zijn? Ik heb het nooit aan mijn eigen kinderen willen vertellen, dat leed is hen gelukkig bespaard gebleven.
| |
Vrouw, 54 jaar:
Natuurlijk vertel je aan je man en kinderen wat je in zo'n huis hebt meegemaakt. Ze geloofden me wel, maar toch kwam het niet goed bij ze over. Na die uitzending belde m'n oudste dochter op en zei: ‘Mam, je hebt niet overdreven. Het was zo!’ Al die dingen, die onderdompelingen, die straffen, het blijft je bij. Als het onweert, krijg ik paniekgevoelens. Als kind was ik al bang voor onweer en dan moest ik voor straf midden in de nacht voor het raam staan en naar de lichtflitsen kijken en de donderslagen aanhoren. En had maar niet het lef om je van het raam af te keren, dan werd je hardhandig goed gezet.
Mijn kinderen heb ik, denk ik, te erg verwend. Ik dacht voortdurend, zij moeten het beter hebben dan ik het heb gehad. Nu hoop ik maar dat mijn huisdokter die film ook heeft gezien... Dat praat veel makkelijker, denk ik.
| |
Man, vermeldt geen leeftijd:
Het verbaast me dat ik op deze uitzending reageer. De straffen
| |
| |
waar de film over rept, kwamen inderdaad veelvuldig voor. Ik zou er nog wel enige kunnen noemen die de programmamakers vergeten hebben te vermelden. Biljartkeuen werden, om maar iets te noemen, op onze ruggen stukgeslagen. Maar het vreemde is, ik heb dat niet zo dramatisch ervaren. Ik zag dat leed wel, maar het raakte me niet. Ik kón het hebben. Na die uitzending heb ik slecht geslapen en dat valt me tegen van mezelf.
Natuurlijk kwam je agressief en opgepookt Groenestein uit, maar ik ging meteen in militaire dienst en daar kon ik mijn agressie goed kwijt. Het begin van mijn huwelijk was heel erg moeilijk. In Groenestein vocht je voor je eigen belang, je had een volkomen egoïstische instelling. Zo iets is natuurlijk voor een normaal huwelijksleven dodelijk. Gelukkig begreep mijn vrouw dat toen al. Ze heeft aanvankelijk veel door de vingers gezien en heeft ons huwelijk daarmee gered.
Nu, terugkijkend, zeg ik: die weeshuistijd heeft veel bepaald in mijn leven. Bijvoorbeeld toen ik trouwde, zei mijn schoonvader: ‘Jullie kinderen zullen ook wel in Groenestein terechtkomen.’ Maar ik dacht juist: wat ik daar heb ervaren, zullen zij niet meemaken. Met trots kan ik zeggen dat onze zes kinderen prima terecht zijn gekomen. Vlak voor zijn dood heeft mijn schoonvader nog een kompliment gemaakt voor ons huwelijk. Hij gaf toe dat hij het fout had gezien. Zo'n slechte reuk had Groenestein voor hem.
Denken aan Groenestein roept bij mij een groot aantal menggevoelens op die ik niet helemaal op een rijtje kan zetten. Kijk, niet-weerbare jongens hadden daar een rotleven. Voor hen moet het een hel geweest zijn. Dan had je nog een andere categorie, de jongens met een sterk rechtvaardigheidsgevoel, die waren steeds in konfliktsituaties met de leiding. Nou ja, die leiding sprak veel met de losse hand. Ik zag dat allemaal aan. Als er weer iemand een flinke oplazer kreeg, nou dan kreeg hij die. Zo was het bestaan nu eenmaal daar. Een paar positieve puntjes in die film... en ik had er helemaal achter kunnen staan. Nu niet!
| |
Vrouw, 49 jaar:
Een paar dagen geleden hoorde ik op straat plotseling een jochie huilen. Het riep: ‘Mammie, help me nou! Ik zal het nooit meer
| |
| |
doen.’ Ik was meteen van de kaart, in één ogenblik helemaal stuk. In mijn eerste kindertehuis was ik met mijn broertje samen en die huilde en smeekte de hele dag om z'n moeder. Dat was vreselijk. Zo klein als hij was, liep hij steeds weg, en werd dan door politiemensen weer in het gesticht afgeleverd. Uiteindelijk, toen hij ouder werd, is hij overgeplaatst naar een uiterst strenge inrichting in Hoenderloo. Een kind dat huilt en bovendien om z'n moeder roept, dat kan ik niet aanhoren... dat is zo iets vreselijks... 't Is alsof een grote hand de boel in mijn binnenste omdraait.
Zelf was ik 11 jaar en moest bij de direktrice komen, ze zei: ‘Wat vind je van jezelf?’ Ik zei verwonderd: ‘Niks. Gewoon.’ Ze zei: ‘Wij vinden het niet gewoon. Je wordt een groot meisje, je draagt al een beha en dat soort meisjes is levensgevaarlijk.’
De taken die ik te doen had, werden allemaal op nieuw bezien. Sommige dingen mocht ik niet meer doen. Er mocht niets zijn waaruit mogelijk kontakt met jongens kon ontstaan. Jongens mochten mij niet zien, ik mocht geen jongens zien. Waarom zo iets niet zou mogen, bleef een vraag. Je wist niks, maar je begreep wel dat tussen jou en een jongen áltijd de duivel aanwezig was. Daardoor gebeurde er met je geest en je gevoel iets heel merkwaardigs. Ergens trokken de jongens je natuurlijk aan, en dan dacht ik, zie je wel, ze zien het goed... jij bent duivels.
Later, toen ik uit het gesticht kwam, bleek ik totaal gefrustreerd. Als iemand lief voor me was, kroop ik onmiddellijk in m'n schulp en wist daar geen houding voor te bepalen.
Toch, het is een groot wonder, leerde ik een jongen kennen. We gingen met elkaar om en verloofden ons. Op een avond wilde hij me plotseling aanhalen en... ja... èh... met me vrijen. Ik ben razend geworden, heb geslagen, gekrabd en gescholden en was zo overstuur dat ik naar een inrichting moest. Daar ben ik zes maanden gebleven. Ik was volledig over m'n toeren, ik kon alleen maar gillen. Ik dacht dat er iets verschrikkelijks, iets onherstelbaars was gebeurd.
Toen ik een jaar of veertien, vijftien was, had ik in het tehuis met een jongen gepraat en aangeraakt. Die non riep: ‘Slet, hoer, dweil!’ Ik meende dat ze gelijk had. Nadat ik uit het ziekenhuis kwam wilde ik mijn verloofde niet zien. Ik dacht: dan begint hij weer. Pas na een hele tijd heb ik hem ontmoet.
| |
| |
Hij zei dat hij begreep hoe de vork in de steel zat en wilde het toch met me proberen. We zijn getrouwd en de rampen bleven niet uit. Hij wilde me wel helpen, maar kon het niet. Ik kan niemand aan mijn lijf hebben. Ik heb wel kinderen gekregen, daar ben ik dol op. Maar met aanraken heb ik nog moeite. Alles wat met het lichaam te maken heeft, daar rust voor mij een doem op.
| |
Man, 51 jaar:
De dokumentaire was inkompleet, er waren zeker ook leuke dingen, denk maar aan Sinterklaas- en Kerstfeest. De opvoeding in Groenestein was hard en ik denk dat ze dat deden om je weerbaar te maken, maar het tegendeel bleek. Angst en intimidatie beheersten mijn leven en doen dat nog. Je durft nooit voor jezelf op te komen. Je maakt nooit promotie, je wordt altijd gepasseerd. De mensen voelen dat je bang bent, en trekken daar profijt van.
De laatste jaren werden mijn angsten zo groot dat ik ze niet in toom kon houden. Mijn baas begon tekenen van ongenoegen te tonen, begrijpelijk! Wat heeft zo'n man aan iemand die regelmatig in elkaar klapt? Uiteindelijk zei de zenuwarts die me al lang behandelt: ‘Als je nog wat langer mee wilt gaan en nog een beetje van dit leven wilt genieten, zou ik maar als ik jou was uit die mallemolen van de maatschappij stappen. Ik kan je volledig arbeidsongeschikt verklaren.’
Die innerlijke angsten stamden uit mijn jeugd, dat was die dokter wel duidelijk. Maar genezen, of die angsten wegnemen, dat was iets anders. Ik ben ‘verangst’.
| |
Vrouw, 48 jaar:
Na mijn opneming in een psychiatrische inrichting komt haast niemand mij opzoeken. Wel heb ik drie kinderen, zij zijn mijn grootste troost. Ik voel me besmet. Zelfs het mooiste weer lokt me niet naar buiten, het zonnescherm is konstant omlaag. Ik huil de laatste tijd veel. De mensen maken mij bang en angstig. Als ze me aanraken of een hand geven, huiver ik. Ja, dat krijg je na zo lange kinderhuiservaring. Dagelijks denk ik aan die tv-uitzending. Ik dank uit het diepst van mijn hart dat er aandacht aan is geschonken.
| |
| |
| |
Vrouw, vermeldt geen leeftijd:
Groenestein leeft dagelijks met me mee. Kleine ruimten, liften, treincoupés durf ik niet in. Zodra de deur sluit, zit ik weer in de cel. De wc en douchecel laat ik altijd openstaan. Ik kán niet meer in een hok. Een tijd lang moest ik voor onderzoek naar het ziekenhuis en me uitkleden in een kleedhokje. Dat ging niet. Ik liet de deur openstaan, net zolang tot de zuster me kwam halen, dan pas deur dicht en razendsnel uitkleden. Groenestein was een zeer slechte tijd en uiteindelijk werd ik als een misdadigster naar ‘De Goede Herder’ gebracht. Daar stond ik werkelijk verbaasd te kijken. Dat was een strafinrichting en ze sloegen niet eens! Toch heb ik ook wat goeds aan Groenestein te danken, door hun toedoen ben ik gediplomeerd coupeuse geworden.
| |
Vrouw, 47 jaar:
Je kunt zeggen dat ik vrijwel vanaf mijn geboorte tot m'n 21e jaar in kindertehuizen ben geweest. Wat overblijft is, angst, woede, frustratie en lééd tot aan de dag van vandaag.
Op vrije voeten, nam ik de eerste de beste man die mij wilde hebben. Het gevolg: een bijzonder slecht huwelijk, maar wel kinderen. Voor die kinderen ben ik gebleven. Want stel je voor, dat zij doordat het huwelijk geen stand kon houden óók in zo'n tehuis zouden komen. Dat heb ik altijd voor mijn kinderen willen voorkomen. Mijn jeugd in tehuizen heeft heel mijn leven verwoest. Soms denk ik: misschien kan het ooit nog eens iets worden. Je weet niet welke aardige man er toch nog voor je is weggelegd. Maar dan zeg ik tegen mezelf: reëel zijn, wat heb je nog te verwachten op jouw leeftijd?
| |
Vrouw, 47 jaar:
Nà die uitzending moest ik huilen. Tot m'n 21e jaar heb ik in Groenestein gezeten en dan weet je hoe het geweest is. Pas op m'n 14e jaar kon ik het bedplassen overwinnen, als iemand weet dat die verhalen over onderdompelingen in ijskoud water op volledige waarheid berusten, dan ben ik dat. Veel geslagen ben ik ook. Toch wil ik het gesticht niet met de grond gelijk maken. Ik weet namelijk wel van aanpakken. Werken, kan ik als de beste. Dát heb ik daar geleerd.
21 jaar en je komt eruit, en dan weet je het niet meer. Ik leerde
| |
| |
een jongen kennen, zorgde snel in verwachting te raken. In die tijd hield dat in trouwen. Uiteindelijk hebben we twee kinderen gekregen, maar dit betekende niet dat het huwelijk zo best was. Uiteindelijk, toen de kinderen wat groter werden, durfde ik een scheiding aan. Na enige jaren ontmoette ik een aardige man, ongehuwd, en trouwde opnieuw. We konden het sámen wel vinden, maar hij niet met de kinderen. Op een gegeven moment zei hij dat ik moest kiezen, hém of de kinderen. Tja, dan kan ik geen andere keuze maken dan mijn kinderen, al zijn ze nog zo groot. Wat er ook gebeurt, mijn kinderen moeten een gelukkige jeugd hebben. Niemand beter dan ik weet dat een gelukkige of een ongelukkige jeugd álles kan bepalen.
| |
Man, 52 jaar:
's Morgens als ik wakker word is vaak het eerste dat ik doe voelen of ik droog ben gebleven. Tot m'n 16 jaar was ik bedplasser en die angst gaat er niet meer uit.
Je kunt zeggen dat ik m'n hele jeugd op Groenestein heb volgemaakt, met 2 jaar erin, met 21 pas eruit. Nadien ben ik nog wel eens bij bijeenkomsten van oud-pupillen geweest. Dat deed ik niet om de broeders terug te zien, o God nee. Je vond het leuk je ouwe gabbers te ontmoeten. Toen ik een jaar of vijfentwintig was ben ik er een paar keer geweest met, laat ik het maar ronduit zeggen, duistere bedoelingen. Ik hoorde van een broeder die de kinderen nog steeds sloeg. Ik dacht: als ik het zie gebeuren gaat hij voor de bijl. Dan zal ik m'n knuisten eens gebruiken. 't Is me niet gelukt die kerel te betrappen. Misschien sloeg hij ook wel niet, en was het kul.
Ja, hoe heb ik het daar gehad? Ik was het zwarte schaap, heb zeer veel slaag gekregen. Ik ben nu slechthorend en mogelijk heeft dat iets te maken met de slagen om je oren die je voortdurend kreeg. Ik kan het niet bewijzen. Maar ja, anderzijds, ik ben er toch goed weggekomen. Ik heb een redelijke baan. Het programma was mijns inziens toch te negatief getekend.
| |
Man, 62 jaar:
Wij werden opgevoed in de geest van bek houden, luisteren en dóen wat wij zeggen. Later, als je zoals wij dat noemden in de ‘wereld’ kwam, was je zo tam als een gekweekt konijn. Daardoor werd je door vrijwel iedereen misbruikt. Pas als het werke- | |
| |
lijk te gortig werd, beet je van je af en dan keek iedereen gek op. Thans doe ik veel in het verenigingsleven, ik ben ook voorzitter. Op vergaderingen heb ik de grootste moeite om mijn mening te geven als die tegen een meerderheid indruist. Er zijn momenten, dan voel ik me nog op Groenestein en durf me niet te weren.
Na die uitzending, dat durf ik best te bekennen, heb ik gehuild. Het was nog erger dan verteld werd. Alles ging weer leven, ik was echt over m'n toeren. Gelukkig heb ik er wel met mijn vrouw over kunnen praten. Ze weet wat er allemaal is gebeurd. Voor mij kwam die tijd wel zeer hard aan. M'n ouders waren kermisreizigers, dat betekende voor mij, een wijde wereld, altijd een andere horizon. En dan opeens van de ene dag op de andere in Groenestein. Vreselijk, die gevangenis. Ik liep natuurlijk wel weg, maar de politie had je zo te pakken en dan werd je teruggebracht. Meteen de strafcel in.
Later toen ik werd uitbesteed aan bedrijfjes was het zo mogelijk nog erger. Je kreeg weliswaar geen klappen, maar werd tot het bot toe uitgebuit. Je was gewoon een slaaf. Ik sloofde bij een boer van de vroege ochtend tot de late avond. Op een keer hoorde ik een bezoeker tegen de boer zeggen: ‘Kun je die jongen zo lang laten werken?’ Toen antwoordde die boer: ‘Natuurlijk, 't is een weesjongen, die kan geen kant op.’ Ik ben weggelopen, ik verdomde het om zo uitgebuit te worden.
| |
Vrouw, 43 jaar:
Ik ben op een hervormd internaat geweest en hoewel het programma over een katholiek tehuis ging, was het een hele opluchting voor me. Ik dacht: warempel, er zijn meer mensen die met dit probleem leven.
Het leven daar was een pure hel. Zes jaar was ik en kwam met andere kinderen onder de hoede van een ‘juffrouw’. Ze deed dolgraag spelletjes met ons. Een spelletje ging zo: je moest je uitkleden en dan sloeg ze met een ijzeren liniaal. Niet zo maar een beetje, daar kreeg je een behoorlijk pak slaag mee. Wie dit het langst volhield, zonder te huilen, had het spelletje gewonnen.
's Nachts ging ze voor spook spelen. Ze wikkelde een beddelaken om haar lijf en scheen van onder uit met een zaklantaren over haar gezicht. Je lag te trillen en klappertanden van angst in
| |
| |
bed. Je was zo doodsbenauwd dat je niet in slaap kon komen. Maar stil was je, je dorst je absoluut niet verroeren, want als je bewoog kwam het spook naar je toe. Op het laatst werd je zo angstig dat je nauwelijks dorst adem te halen. Je deed helemaal niets. Dat beviel haar niet, want toen had ze niets meer te verbieden, dus verzon ze iets anders. Ze kwam het zaaltje binnenlopen en riep: ‘Iedereen moet binnen vijf minuten slapen, anders zul je wat mee maken.’ Als je op van de zenuwen bent, kun je natuurlijk niet slapen en dat wist zij ook. Het enige dat je kon doen was de indruk wekken dat je sliep. Ze kwam vlak achter je bed lopen en hield bij je stil. Ze boog voorover en kwam zo dicht bij je dat je haar adem over je gezicht voelde. Vreselijk was dat, je wilde het uitgillen, maar dat kon niet. Ze kon zo heel lang blijven staan in de hoop dat je met je ogen knipperde. Als ze weg was, en bij het volgende bed stond, was het alsof je haar adem nog over je voorhoofd voelde strijken. Als ze je snapte moest je je bed uit en moest je in een kast staan. Je mocht in die kast niet gaan zitten, je stond de hele nacht. Het was echt een concentratiekamp voor kinderen. Soms was ze mild, dan mocht je in de hondemand slapen.
's Middags kwamen we om vier uur uit school en dan zat ze heel huiselijk met een naaikistje klaar. We moesten allemaal de handen naar voren steken en kregen onder iedere nagel een speldeprik. Ze zei dat dat tegen het nagelbijten was.
Die tijd heeft me een flinke knauw gegeven. Daar kom je niet ongeschonden door. De normale omgang met mensen gaat me moeilijk af. Ik heb het gevoel dat men mij begluurt. Vaak denk ik om een uur of vijf: gelukkig de dag is om, nu gebeurt er niets meer. De dagen daar waren zeer bedreigend. De hele dag beloerde die vrouw je in de hoop dat ze je ergens mee kon betrappen. Als zij een vrije dag had, kikkerde je op.
Als mijn man op reis is, durf ik niet alleen te slapen. De hele nacht laat ik het licht branden. Ik ben nerveus door die spookgeschiedenis. Kontakten leggen gaat moeilijk, ik ben mensenschuw. Zelfs met mijn psycholoog, die me bijstaat, gaat het met stukjes en beetjes, nooit te veel. Dat kan ik niet hebben. Alleen nogmaals, dat programma heeft heel bevrijdend gewerkt, ik sta niet alleen! Er zijn meer mensen die met dezelfde problemen als ik tobben. Ik ben geen uitzondering. Het programma heeft me moed gegeven voor de toekomst.
| |
| |
| |
Vrouw, 51 jaar:
Die documentaire is heel nuttig geweest. Meteen na de uitzending belde mijn moeder me op, we hebben met elkaar gepraat zoals nooit eerder is voorgekomen. Mijn moeder was 24 jaar, had vier kinderen en mijn vader dronk. Ze kon het onmogelijk aan en wij kwamen met z'n viertjes uiteindelijk in Groenestein. Die Groenesteintijd heeft veel in mij verwoest, maar ik heb het mijn moeder niet kwalijk genomen. Wel mijn vader. Hij had zijn jeugd zélf doorgebracht in weeshuizen en wist hoe het daar was. Ik heb later, toen hij kontakt met ons probeerde te leggen, tegen hem gezegd dat hij uit mijn leven moest blijven. Hij had éérder moeten komen. Met moeder, die in de zeventig is, ga ik wel om. Ik houd van haar, maar heb moeite om dat te tonen. Soms zie ik haar in mijn gedachten zitten en zou naar haar toe willen snellen om mijn arm om haar schouder te leggen. Maar ik kán het niet, het gaat niet. M'n gevoelens uiten, dat heb ik afgeleerd in m'n jeugd.
Een tijd geleden zat ik met mijn dochtertje knie tegen knie heel knus op de bank televisie te kijken. Niets aan de hand. Plotseling kwam er een film die zich afspeelde in een Engels weeshuis waar het streng toeging. Ik was meteen gespannen, maar mijn dochtertje toonde weinig belangstelling voor die film. Ineens raakte ik daardoor ontzettend uit mijn doen en deelde een mep uit.
Gelukkig heb ik niet tot mijn 21e jaar in Groenestein hoeven blijven. Mijn moeder hertrouwde, en haar tweede man nam een advocaat die ons met veel moeite eruit kreeg.
Zo'n huis vormt je voor je verdere leven, beslist. Het was afschuwelijk, maar ik maakte het zelf leefbaar. Ik dacht laat ik zoveel mogelijk mijn best doen. Niemand kan je hier helpen, je maakt het leven draaglijk. Mijn jongste zusje was een vechtster, die ging er tegenin, zij heeft het daardoor ontzettend zwaar gehad. Merendeels van de tijd zat ze in een cel of hok. Er was een grote kast en daar stonden drie grote tonnen in. Een met zout, een met soda en een met zeep. Die tonnen waren tegen elkaar geschoven, zodat in het midden een opening vrij bleef. Daar werd ze ingezet. Ze kon geen kant op. Hele dagen heeft ze zo gestaan.
| |
| |
Vaak was er geen houden aan
weer in mijn broek gedaan.
Je kwam thuis en waste je handen
de kinderschare was groot
De non was geheel ontdaan
die namen moesten in de hoek staan
‘trek uit, die natte broek
| |
| |
Nog klinkt het in mijn oor
't Is of ik het nu nog hoor
duwde ze je uit de hoek vandaan
en moest je in een donkere kast staan
een kind kan niet schrijven
het moest verborgen blijven
en trouwens wie gelooft een kind
want nonnen die zijn toch braaf
|
|