| |
| |
| |
Publieksreakties na de uitzending
De telefooncentrale van de nos stond roodgloeiend. Het voor telefonische opvang aanwezige team, bestaande uit vier nos-medewerkers, twee mensen van de Stichting Correlatie en de beide makers van de film, kon de vele binnenkomende gesprekken onmogelijk aan. Het ingebouwde, van ruime capaciteit voorziene gesprekopslag-systeem van de moderne centrale was vol, kon niets meer herbergen en gaf slechts de in-gesprek-toon. Nimmer voorheen had zoiets plaatsgevonden en de telefonistes zaten met rode konen doorverbindingen tot stand te brengen. De film was nauwelijks enige sekonden gestart toen er al mensen belden. Een heer deelde slechts mee dat hij moest kotsen. Na enig onderling beraad besloot het team de mensen pas ná de uitzending te woord te staan. Te meer daar mensen die ‘ongezien’ reageerden slechts een scheldkanonnade te horen gaven. Persoonlijk kreeg ik gedurende vier uur bijna veertig mensen aan de lijn, het grootste deel was het met de uitzending eens, enkelen van hen vonden de film te mild, het was érger geweest. Het merendeel van deze mensen wilde niet meer dan z'n persoonlijke verhaal aan iemand vertellen.
Er waren ook mensen die het niet eens waren met de inhoud van de film. Enkele van hen, die nimmer in een kindertehuis waren geweest, wisten tóch zeker dat het niet waar was. Het enige voordeel van zo'n gesprek was dat het doorgaans kort duurde. Ook waren er mensen die op de een of andere manier in het verleden met rooms-katholieke opvoedingsgestichten te maken hadden gehad en vertelden ‘geschokt’ te zijn, te meer daar ze toen alleen maar vrolijke uitbundige kinderen hadden opgemerkt.
Een gesprek dat mij sterk is bijgebleven, was met een 61-jarige geestelijke die enige tijd in Groenestein werkzaam was geweest. Hij zei ongeveer: ‘Als ik de verhalen van die mensen hoor, dan twijfel ik absoluut niet aan de waarheid daarvan, maar als ik terugdenk aan mijn collegae, en ik zie hen weer voor me, zittend in de refter, dan kán ik het niet geloven.’
Uiteindelijk bleven er van de mensen die ik aan de lijn kreeg enige over die wél op Groenestein als pupil waren geweest en de
| |
| |
verhalen overdreven vonden. Enkelen van hen wisten al vóór de uitzending dat de film van a tot z gelogen was. Ook was er iemand die zei: ‘Ik heb het persoonlijk niet meegemaakt, maar inderdaad als een broeder de pik op je had, was het een hel. Rechtvaardig waren ze dan niet. Sommige kinderen mochten ze eenvoudig niet, en dat lieten ze merken ook.’
Veel betrouwbaarder en objectiever dan een weergave van de mondelinge reakties zijn de schriftelijke ad- en cohesiebetuigingen aan het adres van enkele kranten. Wat afkeurende reakties betreft spant het Binnenhof ruimschoots de kroon.
| |
Brieven van lezers
Na alle negatieve berichten, die te sterk en te erg waren om waar te zijn, mag de zwijgende meerderheid nu wellicht aan het woord komen met positieve geluiden over Groenestein. Het zou sportief en eerlijk zijn geweest om ook hun mening te laten horen op de televisie, om de smaad weg te nemen van die ontelbare broeders en zusters, die een belangrijk deel van hun leven hebben opgeofferd, en zich veel moeite en inzet hebben getroost, om die kinderen een goed tehuis en een goede opvoeding te geven. Dat ze daarin geslaagd zijn wordt bewezen door veel mannen en vrouwen, onder wie mijn eigen vader, die altijd met veel vreugde sprak over de tijd daar doorgebracht. Er werd vroeger misschien wel meer gestraft (ook in de gezinnen), maar het resultaat bleek goed te zijn. Nu komen de kinderen in hun opvoeding dikwijls veel te kort met alle gevolgen van dien. Jammer dat de sensatie weer eens de boventoon voerde, ten koste van hen die dit niet verdiend hebben en zich ook niet meer kunnen verdedigen.
M. van Loon de Rooy, Den Haag
De maker van de tv-documentaire van de nos over het Haagse gesticht Groenestein, Hans Koekoek, had zich beter moeten laten voorlichten. Nu laat hij ongeveer twintig gefrustreerde vrouwen spreken voor ongeveer 40.000 normale mensen, die van ongeveer 1924 tot 1950 Groenestein hebben bevolkt. De vrouwen in zijn programma zijn ongeveer in 1940 op 5 tot 7- | |
| |
jarige leeftijd op Groenestein gekomen. Hoe kunnen zij in 's hemelsnaam model staan voor alle duizenden, die vooral voor hun tijd op Groenestein zijn geweest? Ik wens deze vrouwen het beste voor de toekomst; wij zijn er gelukkig beter af gekomen.
Fam. Van Hulst, Naaldwijk
Een voorbeschouwing in Studio over het tv-programma over Groenestein kwam op mij ongeloofwaardig en ongenuanceerd over: er zullen in al die jaren best dingen verkeerd zijn gegaan, maar in welk gesticht niet? En zou het nu werkelijk zo erg zijn geweest en op deze schaal? Hebben hier geen antipaapse trekjes meegespeeld en zou dit programma ook zijn uitgezonden als bijvoorbeeld een tehuis op humanistische grondslag de stof had moeten leveren? Het deed mij echt deugd een dag later in deze krant een artikel te lezen, waarin weliswaar ook de beweringen uit het tv-programma werden opgesomd, maar waarin gelukkig ook enkele ex-Groenesteiners aan het woord kwamen, die verklaarden dat het allemaal wel meeviel en die zich ook nog positieve feiten herinnerden. Van mijn kant had ik eerlijk gezegd niet anders verwacht. Hoe dan ook, men kan niet zeggen dat ik maandagavond onvoorbereid voor mijn tv-toestel zat. Maar wat is die nos-uitzending desondanks een afschuwelijke teleurstelling geworden! Het programma van H. Koekoek was zo eenzijdig dat je er kwaad van werd. We moeten maar hopen dat juist door die eenzijdigheid menigeen zich zal hebben afgevraagd of het er in Groenestein nu werkelijk zo zal zijn toegegaan. Voor mij staat vast dat de nos hier een uiterst merkwaardig koekoeksei kwijt moest.
C.M. Dames, Voorschoten
Tegen uw artikel over Groenestein past een scherp protest. Hier moet een papenhater aan het woord zijn geweest en ik begrijp niet dat uw krant hiervoor plaatsruimte heeft verleend. Er is geen begrip voor het leed dat het brengt voor de nu nog in leven zijnde mensen van de voormalige leiding. Het gebouw is in 1971 met de grond gelijk gemaakt, waarom een historie ophalen op zo'n minderwaardige manier. Laten er fouten gemaakt zijn, er zullen evengoed zeer veel goede dingen te vermelden zijn.
| |
| |
Dat zullen de vele vrienden van Groenestein kunnen getuigen.
H.M.A. van Leeuwen, Den Haag
Met verontwaardiging heb ik het stuk over Groenestein gelezen. Het was daar heus niet zo slecht, wel streng, maar dat was wel nodig als de broeders en zusters iets wilden bereiken met de kinderen die daar werden ondergebracht. Ook in andere weeshuizen, zoals aan de Hooftskade en de Warmoezierstraat, waren de straffen voor de kinderen hard. Op de scholen was men vroeger ook veel strenger, maar altijd rechtvaardig. Als de kinderen in Groenestein het slecht hadden, waarom liepen ze dan niet weg als ze naar Scheveningen gingen wandelen. Ja, ze moesten lopen naar Scheveningen, maar dat moesten wij ook, en we hadden het heus niet zo slecht thuis. Ik ben nu 77 jaar en heb tien kinderen grootgebracht, dus weet ik wel over een en ander mee te praten.
J.A. Groot-van Grieken, Monster
Bij het zien van de tv-uitzending van de nos over Groenestein ben ik erg geschrokken van het feit dat mensen zo hard en eenzijdig zijn in hun oordeel over anderen. Dat zo iets dan ook nog uitgezonden wordt, gaat echt mijn verstand te boven. Waarom werd naast de negatieve geluiden (die naar mijn mening sterk overdreven waren) geen melding gemaakt van de goede dingen die er ongetwijfeld geweest zijn. Als ik bedenk dat er in die tijd mensen waren, die de moed hadden, om met slechts enkelen te zorgen voor 600 kinderen die geen thuis hadden of een thuis waarin ze niet konden leven, of niet geaccepteerd werden, dan komt er een diep respect en bewondering in mij op. Zou één van de mensen, die in de tv-uitzending aan het woord kwamen, zich daar ooit bereid voor getoond hebben? Dat er orde en tucht was vind ik heel goed. Dat was vroeger ook in de gezinnen. Was dat maar zo gebleven. Toen hadden we een heel andere maatschappij en geen vandalisme. Ik wil best geloven dat er in Groenestein wel eens wat verkeerd gegaan kan zijn, maar waar niet? Ik kan me best voorstellen dat de zusters en broeders die een zo zware taak op zich genomen hadden en waarschijnlijk bijna dag en nacht gewerkt hebben, door oververmoeidheid wel eens wat prikkelbaar geweest kunnen zijn. Want ook goede mensen blijven mensen. Ook vond ik
| |
| |
het merkwaardig dat die man, die zo vaak met zijn armen omhoog het rozenhoedje had gebeden, niet wist hoeveel onzevaders en weesgegroetjes er in een rozenhoedje zitten. Ik heb me nog nooit zo geërgerd en ik hoop dat deze zaken ook eens in een ander daglicht gesteld zullen worden door mensen die een eerlijk verhaal durven te doen en ook de goede kanten onder de loupe nemen.
V. d. Geest, Leidschendam
Maandag 14 juni, 19 uur. De nos op Ned. 1. Een programma van Hans Koekoek en Henny van Aurich. Een programma dat succes heeft geboekt. Bij wie? Blijkbaar bij mensen die de rooms-katholieke kerk geen best hart toedragen. Meerdere kijkers meenden tenminste, en vaak anoniem, hun verontwaardiging te moeten spuien tegen hun bekende leden van deze kerk. Alsof deze vaak oude mensen verantwoordelijk gesteld konden worden voor het zogenaamde schrikbewind, uitgeoefend door de zusters (nonnen) en broeders, die belast waren met de zorg van deze wezen. Hebben de programma-ontwerpers ook getracht hun licht op te steken bij de zeker nog in leven zijnde broeders en zusters? Of waren de belevenissen van de geïnterviewden zó overtuigend dat dit niet nodig was? Wat was de bedoeling van deze programmamakers? Meenden zij iets goed te kunnen maken voor de mogelijk slecht behandelde weesjes? Of was het de bedoeling de tegenwoordig zo verguisde rooms-katholieke kerk nóg een veeg uit de pan mee te geven? Zij zullen toch ook wel kunnen begrijpen dat er onder deze weesjes kinderen waren van asociale ouders. Dit is natuurlijk nog geen reden tot het uitoefenen van een in het programma voorgesteld schrikbewind. Hebben de geïnterviewde, voormalige wezen zich wel eens afgevraagd wat er van hen geworden zou zijn als Groenestein er níet was geweest? Dan hoefden ze, na de herinnering aan hun jeugdige ervaringen, misschien niet een dag van de kaart te zijn. Ik begrijp best dat sommige ‘moeilijke’ kinderen het in Groenestein niet makkelijk hebben gehad, maar ik vind het gebrachte programma zeer onwaarschijnlijk en zeer tendentieus.
Ik raad H. Koekoek en Henny van Aurich dan ook aan zich ook eens te verdiepen in het leven van Don Bosco, Vincendus á Paulo, Philippus Nerius en niet vergeten een zuster Thérèse
| |
| |
van Calcutta! Er is van de rooms-katholieke kerk altijd nog meer goeds dan kwaads te vertellen. Het is maar de vraag, wie en waarom men iets vertellen wil. En de nos moet zich niet zó in haar kaart laten kijken. We ‘zien’ al ellende genoeg.
J.A. Domen, Bussum
Ook redakteur Jan de Werd van kro 's Studio krijgt kritiek op zijn artikel, waarin hij twee zusjes, ex-bewoonsters van Groenestein, aan het woord liet.
Opvallend is wel, dat nu voor het eerst eindelijk eens iemand van de voormalige leiding reageert in de persoon van de heer F. Heemskerk, oud-rector van Groenestein van 1949-1957.
Voordat Studio de ingezonden stukken weergeeft, vermeldt zij in een dikgedrukte kolom:
Deze week hebben wij een hele pagina Postbus ingeruimd voor reakties op een interview met twee vroegere bewoonsters van het Haagse ‘weeshuis’ Groenestein, dat wij twee weken geleden publiceerden. Uit de keuze van binnengekomen brieven blijkt duidelijk, dat geen enkele geschiedenis ooit in één verhaal wordt verteld. Naast dat van de zusjes Van der Wall en van andere ex-bewoners die in de documentaire van Hans Koekoek aan het woord kwamen, leeft in de herinnering van weer anderen ook een ànder Groenestein voort. Het is niet onze bedoeling geweest voor deze laatste minder respect te tonen door publikatie van de eerste. Dat hadden we wellicht kunnen voorkomen door daaraan tegelijkertijd uiting te geven. Dan was ook meteen duidelijk geweest dat wij niets willen afdoen aan de grote verdiensten van religieuzen en leken die zich het lot van de jeugd hebben aangetrokken.
Ik ben 80 jaar en van 1906 tot 1916 in Groenestein geweest. Ik heb daar een prima opvoeding gehad naar de omstandigheden van die tijd zeventig jaar geleden. Mijn moeder is in 1906 overleden, ik was 4 jaar toen ik met twee broers en een zusje naar dat internaat ben gegaan. In 1913 zijn mijn twee broers met broeder-overste Hendrik in die zomer een week op vakantie geweest naar Antwerpen. Ik heb daar muziek geleerd, waar ik nu nog plezier van heb. In 1978 heb ik de heer Koekoek opgebeld na zijn oproep in de krant om belevenissen te vertellen
| |
| |
over Groenestein, maar daar is verder met geen woord meer over gerept. Vijftig jaar lang heb ik kontakt met dat internaat omdat er maandelijks oud-leerlingenbijeenkomsten waren. Ik heb nooit iets van koncentratiekamp-methoden gemerkt en ben dankbaar voor het vele goede, daar in Groenestein.
H. Lelieveld, Den Haag
Mijn grootvader van moederszijde was in de periode tussen de twee wereldoorlogen voorzitter van het kollege van regenten van Groenestein. Zelf ben ik daar wel eens als gast geweest bij mijn grootvader en thuis hadden we dienstmeisjes die van Groenestein kwamen. Groenestein was geen weeshuis, het was een voogdij-inrichting, waar krachtens kinderbeschermingsmaatregelen minderjarigen konden worden geplaatst. Ik neem graag aan dat de ‘opvoeding’ in Huize Groenestein allesbehalve een pretje was voor de pupillen, zoals dat in vele andere dergelijke tehuizen het geval was. Zorg voor voogdijkinderen werd beschouwd als liefdadigheid die niet te veel mocht kosten en ook niet te veel kon kosten want de samenleving beschikte toen lang niet over de middelen van nu. Heel wat kinderen die in Groenestein werden opgenomen hadden het thuis nog heel wat slechter - wat natuurlijk niet voor allen gold. Men moet dan ook de toenmalige regenten, broeders en zusters niet alleen verwijten maken. Mijn grootvader was een zeer sociaal bewogen man die zonder enige beloning (nou ja, de Gregoriusorde) elke dag uren aan Groenestein besteedde. Hoe de jeugd in kwestie de gang van zaken ervoer wist hij niet, want het systeem werkte hiërarchisch: broeder of zuster rapporteerde aan de overste, de overste aan de regent. Er werd door de broeders en zusters gewerkt uitsluitend voor kost, inwoning en kleding. Men was al lang blij dat er zulke goedkope vrijwilligers te vinden waren en stelde daarom geen hoge eisen aan hun pedagogische deskundigheid. Die deskundigheid ontbrak toen overigens ook op sjieke jezuïetencolleges. Er is niet alleen in Groenestein jeugd verwoest.
Mr. B. Böcker, Vught
Als medezuster van de nonnen die in Groenestein in Den Haag gewerkt hebben, protesteer ik tegen het verhaal in Studio, gewijd aan het oprakelen van een tijdperk waarin alleen maar
| |
| |
negatieve feiten naar voren kwamen. Het is niet aan mij te oordelen over wat fout is geweest, maar wel weet ik dat er veel energie, inzet, ideaal en levensjaren zijn geïnvesteerd door mensen, die zich geroepen voelden om in die tijd, met die noden, zich daarvoor in te zetten. kro, het is een kwalijke zaak dat u zich door die ene zwarte bladzijde uit het Rijke Roomse Leven laat beïnvloeden en meehelpt het doemdenken nog te versterken, terwijl de andere bladzijden hoopvoller waren en nog zijn.
Zr. Kranen, Rotterdam
Hierbij een kort verweer dat de juiste toestand van Groenestein weergeeft. Welke kinderen bewoonden, na de oorlog, Groenestein? a. Kinderen die geplaatst waren op eigen rekening van de ouders; b. kinderen geplaatst door de dienst van sociale zaken, in verband met ziekte waardoor de moeder het gezin tijdelijk niet kon verzorgen; c. kinderen die te maken hadden met de kinderrechter wegens scheiding van de ouders, verwaarlozing, enz. Deze kinderen werden geplaatst door en stonden onder toezicht van de kinderbescherming. De onder b en c genoemden, ongeveer 50% van de bezetting, waren er tijdelijk; de onder c genoemden stonden tot hun 21e jaar onder voogdij maar bleven in Groenestein hoogstens tot na de schooljaren. Er werden steeds pogingen aangewend om deze kinderen in pleeggezinnen onder te brengen, helaas kon dit slechts spaarzaam slagen. Om het kontakt met het gewone leven ‘buiten’ te bevorderen werden de eigen scholen opgeheven. In 1949 werden de kinderen, door deskundigen buiten Groenestein, getest op hun i.q. Daarna werd eerst de meisjesschool opgeheven in 1950, later ook de jongensschool. De kinderen vertrokken iedere morgen en middag, op eigen gelegenheid, naar de voor hen geschikte scholen. In kleding noch kapsel was te merken dat de kinderen uit een ‘gesticht’ kwamen; zij varieerden dat zoals zij zelf wilden. De kinderen genoemd onder a en b konden op vrije dagen regelmatig naar huis gaan, indien gewenst en mogelijk. De onder c genoemden werden ten minste op één zondag in de maand uitbesteed aan gastgezinnen. Op die zondag was Groenestein geheel leeg. De overige zondagen waren er bezoekuren voor de ouders. In de zomermaanden gingen de jongens vier weken op kamp in Brabant. Voor de meisjes waren er andere
| |
| |
mogelijkheden, gastgezinnen en kort gemeenschappelijk verblijf elders. Sinds 1951 ontvingen de kinderen zakgeld: 75 cent voor de jongeren en voor de ouderen (ongeveer 15 jaar) f 2,50 per week (let wel: in 1951). In huis waren de kinderen ingedeeld in twaalf groepen. Tot 1952 was dat een indeling naar leeftijd, daarna ging men over naar indeling in ‘gezinsverband’, dus met gevarieerde leeftijden. De groepen werden geleid door één religieus en een groepsleider/ster. Om de verzorging ook wetenschappelijk te begeleiden werd in 1951 een psycholoog aangetrokken in vaste dienst. Het was geen gewoonte om ‘voorlichting’ te geven aan de kinderen genoemd onder a en b (de tijdelijke gevallen), dit was immers taak en recht van de eigen ouders. De onder c genoemden konden terecht bij de groepsleiders/sters. Wel konden de kinderen regelmatig met de leden van de staf spreken over hun persoonlijke moeilijkheden, gezin, toekomst, enz. Er bestonden ‘strafkamers’, toegerust met toilet, bed en boeken, waar de tijdelijk onhandelbaren tot bezinning konden komen. Vergeet niet dat de problemen voor deze kinderen dikwijls groter waren dan in een normaal gezin. Voor henzelf, de groep en de leiding was dan een tijdje van afkoeling nuttig. De mogelijkheden tot ontspanning in huis zelf waren optimaal, ruime speelplaatsen en een overvloed aan speelgoed - mede dank zij de jaarlijkse aktie van de vara. Regelmatig werden de kinderen uitgenodigd voor een film in ‘Kapitool’ (voormalige bioskoop). In 1955 was in Groenestein reeds het eerste tv-toestel. Tot het einde van het bestaan van Groenestein floreerde de ‘oud-leerlingenvereniging’, vroegere bewoners van Groenestein, die daar regelmatig bijeenkwamen en maandelijks hun grote bijeenkomst hielden. Zij hadden hun weg gevonden in het maatschappelijk leven, mede dank zij Groenestein, en onderhielden regelmatig de
kontakten daar gesloten.
F. Heemskerk, Oss
(rector van Groenestein van 1949-1957)
Als reaktie en aanvulling op deze ingezonden stukken schrijft Herman Post in hetzelfde nummer van Studio het artikel ‘De kleur van herinneringen’.
| |
| |
‘Gemeenschappelijke herinneringen bestaan niet, hoe graag wij ons aan die illusie vastklampen. Een mens is in zijn herinneringen even eenzaam als in zijn eigentijdse ervaringen. Als je met vrienden over vroeger praat, lijkt het voor buitenstaanders al gauw alsof het gesprek over precies dezelfde belevenissen gaat. Alsof allen op school of in militaire dienst niet alleen dezelfde doldrieste avonturen hebben beleefd, maar ze ook op dezelfde manier gevoelsmatig hebben ervaren. Maar je zou ieder van die enthousiaste meepraters eens in zijn ziel moeten kunnen kijken: wat bij de één slechts oppervlakkige beelden oproept, kan voor de ander zo'n ingrijpende ervaring zijn geweest, dat zijn leven er nog steeds in hoge mate door wordt bepaald.
Het omgekeerde gebeurt ook: een groepje mensen is bezig elkaar te overtreffen in het ophalen van de meest afgrijselijke herinneringen aan een gezamenlijk beleefde episode. De één is op school geregeld afgeranseld, een ander werd bij wijze van straf in een donker kot opgesloten, een derde onderging zulke geraffineerde vernederingen, dat hij nog steeds zijn zelfvertrouwen niet heeft hervonden. Sommigen zullen zichzelf in die trieste verhalen herkennen, anderen vragen zich verbaasd af, waarom zij zich de vernederingen nauwelijks herinneren, maar wel de leuke voorvallen, die er óók waren. Overdrijft de één en verdringt de ander de trieste feiten? Ik denk dat beiden de waarheid spreken. Dat wil zeggen: ieder spreekt zijn eigen waarheid en geeft de feiten weer, zoals hij ze heeft beleefd. Het gevoel, waarmee hij de gebeurtenissen destijds onderging, bepaalt de kleur van zijn herinneringen.
| |
Groenestein
Zo is het waarschijnlijk ook gegaan met de bewoners van het voormalige katholieke weeshuis Groenestein in Den Haag, waarover de nos onlangs een schokkende dokumentaire van Hans Koekoek uitzond. Studio publiceerde naar aanleiding daarvan een gesprek met twee vrouwen, die een groot deel van hun jeugd in dat tehuis doorbrachten en nog altijd wakker liggen van de angsten en vernederingen, die hun daar zijn aangedaan. Er is geen enkele reden te twijfelen aan de juistheid van hun verklaringen. Wat niet wegneemt dat andere oud-Groenesteinbewoners zichzelf er niet in herkenden. Bij hen voerden aangenamere herinneringen de boventoon. Best moge- | |
| |
lijk dat zij de ellendige ervaringen voor een deel hebben verdrongen. Maar het kan ook zijn, dat wat de één als diep vernederend onderging, de ander nauwelijks raakte. Misschien omdat hij of zij op dat moment minder kwetsbaar was, of meer aandacht had voor de plezierige kanten, die het leven in Huize Groenestein op zijn tijd zeker ook zal hebben gekend.
Wie de documentaire heeft gezien en het artikel van Jan de Werd heeft gelezen, kan zich dat moeilijk voorstellen. Zij bevatten uitsluitend de schokkende feiten. Televisiemaker én schrijvend journalist hebben terecht geprobeerd schoon schip te maken met een zwarte plek in ons Rijke Roomsche Verleden. Sommige kijkers hebben hen verweten, dat zij hun eigen nest bevuilden, maar zij haalden er juist de bezem door. En dan komen wel eens zaken aan het licht, die velen graag voor eeuwig met de mantel der liefde hadden willen bedekken. Maar hebben degenen die onder het opvoedingssysteem van Groenestein en soortgelijke instituten hebben geleden, dan geen recht op een uitlaatklep voor hun emoties? En getuigt het niet juist van moed en onderlinge loyaliteit, wanneer de katholieke gemeenschap ook haar fouten en tekortkomingen in het verleden onder ogen durft te zien?
| |
Houvast
Ik vermoed dat in de teleurgestelde en vaak ongemeen scherpe reakties op dit soort programma's en publikaties nog iets anders meespeelt: de angst van vooral ouderen om, in een tijd waarin bijna niets meer heilig lijkt te zijn, ook het allerlaatste houvast te verliezen - de geflatteerde herinnering aan een gemeenschappelijk verleden, aan een tijd waarin de gelovige mens, bij alle narigheid die er óók was, steeds kon terugvallen op een aantal onwankelbare waarden en zekerheden. Kritiek op het opvoedingssysteem van het weeshuis Groenestein en op het gedrag van sommige broeders en nonnen in die jaren, ontneemt hun dat laatste restje zekerheid. Dat verklaart misschien waarom ook mensen die Groenestein nooit van binnen hebben gezien, zo fel op het programma reageerden en feiten in twijfel trokken, waarover zij niet konden oordelen.
Misschien kwam de klap te onverhoeds en was het, achteraf bezien, beter geweest als die feiten in een wat breder kader
| |
| |
waren geplaatst. Ten slotte was de tijd, waarvan het programma een dokument wilde zijn, in het algemeen niet zo kindvriendelijk. Zelf heb ik ook niet de vrolijkste herinneringen aan mijn fraterschool in de naoorlogse jaren. En mijn zus, die in diezelfde periode op de naburige nonnenschool zat, kan een minstens even treurig boekje opendoen over het schrikbewind van sommige nonnen. Zonder hun houding en gedrag te willen goedpraten, kan ik toch niet over het hoofd zien, dat ook zij produkten waren van hun tijd. En dat was in pedagogisch opzicht allerminst een verlichte tijd.
‘Het verleden kan zich opnieuw vormen,’ schrijft de psychiater J.R.M. Maas, geneesheer-direkteur van de Prof. Pompekliniek, in zijn bundeltje Bomen spreken (Uitgeverij Contact, Amsterdam). ‘De mensen uit het verleden veranderen vanuit de mensen uit het heden. Moeders zonder gezicht krijgen een gezicht. Vaders die alleen groot en streng waren, worden ook klein en zacht. (...) Het harde, onwrikbare van vroeger wordt zacht en anders. Hierdoor wordt het heden ook zachter en zijn nieuwe ervaringen mogelijk. Dit kan alleen plaatsvinden tussen mensen; mensen die aksepteren, begrijpen en warm zijn, die niet oordelen, (...) die meedrijven in het heden op alles wat er gebeurt, zonder teleurgesteld te worden, zonder te walgen, zonder te vernederen.’
Wie dat allemaal opbrengt, is al bijna volmaakt.’
Herman Post
Naast reakties die de inhoud van de film bestreden, waren er vele die hun instemming met het produkt betuigden. Omdat de inhoud ervan elkaar vaak overlapt worden slechts enkele brieven of fragmenten daaruit weergegeven.
Mijn twee broers en ik hebben aan den lijve ondervonden wat het wil zeggen om in Groenestein groot te worden gebracht. Wij ondervinden nog steeds de nare ervaringen ervan. Zelf ben ik onder behandeling van een zenuwarts en ik heb een kranteartikel aan mijn arts laten lezen en gezegd: ‘Gelooft u me nu?’ Hij las het en zei: ‘Schrijf naar die meneer Koekoek en praat erover met hem.’
Misschien kan dit niet, maar ik moet u vertellen dat alles wat er
| |
| |
in de krant of televisie is gezegd, allemaal waar is. Ik ben 66 jaar, dus ik kan er van meepraten.
Mevrouw Bongers, Den Haag
Er kwamen mensen van 35 tot 80 jaar aan het woord en geen jongeren. Het lijkt daarmee dat gruwelijkheden na 1950 niet meer plaatsvonden. Ik ben nu 25 jaar, mijn zus 27, mijn broers 29 en 31 jaar. Te zamen hebben we van ± 1959 tot ± 1965 in Groenestein gezeten. De gang van zaken was natuurlijk minder erg dan op de tv te zien was, maar wel was de levenssfeer verre van ideaal.
Eigenlijk was de levenssfeer dusdanig dat wij alle vier onzekere bange, zenuwachtige, met komplexen opgezadelde mensen geworden zijn.
Tijdens het eten werd er niet gepraat, lustte je iets niet dan werd het er ingepropt met je neus dicht.
Mijn zus was een bedplasser, daar kreeg ze vreselijk voor op haar kop, ze werd in een bak met koud water gezet, niet ondergedompeld, zoals vroeger.
Op een bepaalde tijd moest je slapen, dit kwam de zuster kontroleren, sliep je niet, dan moest je de nacht doorbrengen in een klein kamertje op een paar jute zakken.
Mijn zus en ik trokken konstant met elkaar op, vanzelf, want je had niemand anders. Ze probeerden ons konstant uit elkaar te houden, waarom weet ik niet.
Mijn broers zag ik alleen tijdens de kerkdiensten. Daarom klommen we wel eens over de muur, daar was een broeder die wel met ons te doen had en dan konden we onze broers even opzoeken.
Ik lag eens op de ziekenafdeling en mijn vader kwam me bezoeken. Ik weet nog dat ik doodsbang was omdat ik mijn pop had kapot gemaakt. Mijn vader repareerde het toen gauw voor de zuster kwam.
Toen we uit het tehuis kwamen (mijn vader hertrouwde) hebben we erg veel last gehad. Mijn zus en ik zijn nog vele jaren onafscheidelijk geweest, echter op een ziekelijke manier. We durfden geen winkel in zonder elkaar. Alles moest samen, of helemaal niet. We zijn nu 25 en 27 jaar en durven nog een
| |
| |
heleboel dingen niet of nauwelijks die voor anderen gewoon zijn. Toen ik trouwde heeft mijn man me alles moeten leren. Ik durfde niet in een trein, durfde niet naar het postkantoor, durfde niet in een openbare gelegenheid, durfde niet voor mezelf op te komen.
Mijn zus, die ongetrouwd is, heeft erg veel moeite met het leven. Mijn broer heeft nog lange tijd in zijn huwelijk huilbuien gehad, wanneer hij iets over Groenestein hoorde of las. Wat wij meegemaakt hebben is misschien niet zo schokkend als op de tv te zien was, maar het heeft zijn uitwerking niet gemist.
Mevrouw Oosterbaan, Maassluis
Ik heb dat gesticht niet uit mijn gedachten kunnen zetten, en dat zal wel nooit lukken, ik heb daarvoor te veel meegemaakt en gezien. Een jongen moest op blote voeten rond de gymnastiekzaal blijven lopen, totdat hij er bij neerviel.
Ik heb ook gezien dat ze het kind zo sloegen dat het naar het ziekenhuis moest. Ik heb 'm nooit terug gezien.
Voor het stelen van een peer ben ik geslagen en geschopt. Daarna naar bed, geen eten en drinken.
In het klaslokaal viel ik met een stapel schriften. Ik kon er niets aan doen. M'n broekje werd strak aangetrokken en ik kreeg tien slagen met een Spaans rietje. Je mocht niet gillen of au roepen. Ik hoop een steentje te hebben bijgedragen ter oplossing van het mysterie.
L. van Gerven, Schiedam
Ik ben een geestverwant van de woordvoerders uit de nos-documentaire, ik heb ruim veertien jaar die moeilijke tijd doorstaan en aan den lijve ondervonden, hoe men rekening hield of het slachtoffer wel of geen voogdijkind was. Er werd in die periode grof gediscrimineerd. Zo was er een bevoorrechte groep kinderen die niet onder de voogdij stonden, wij noemden hen ‘partikulieren’. Zij kregen gelukkig geen of weinig lijfstraffen. Dat was om te voorkomen dat de buitenwereld in kennis werd gesteld van de interne toestanden. Deze kinderen hadden nl. meer kontakt met hun familie.
Voogdijkinderen konden wel de klappen krijgen en hebben de meeste lijfstraffen ondergaan, zij konden toch niets naar buiten
| |
| |
uitdragen. Dit systeem werkte goed, want door de angst voor meer of ook straf zwegen zij, waardoor deze toestanden lang gehandhaafd konden worden. Jammer genoeg berusten de feiten, zoals in de film vermeld, op waarheid.
T.J. Stolk, Den Haag
Op onze afdeling waren twee broeders: broeder Bonifacius, hij was redelijk voor de jongens, en broeder Frère, hij was Belg, een teruggekeerde missionaris uit Afrika. Broeder Frère joeg iedereen de schrik op het lijf, hij was hardhandig en vlug met klappen. Hij wist al dadelijk in de morgen wie er een nat bed had, want menigeen van de kinderen begon al te huilen in de wetenschap wat er op komst was. Op religieus gebied werd de vrees voor de duivel en zijn domein ons meer bijgebracht dan de liefde voor God; op weg naar bed om half negen 's avonds gingen we langs schilderijen, ongetwijfeld van de verbeelding van Dante's Inferno, waarop zielen op allerlei wijzen gemarteld werden door glunderende monsters; en met Frère op de zaal scheen het mij wel eens toe, in mijn jonge verbeelding, dat ik daar niet zo heel ver van verwijderd was.
Het onderbroeken nakijken gebeurde op mijn afdeling altijd op zaterdagmiddag. Het was uitsluitend een taak die Frère voor zich gereserveerd had. Met je onderbroek in je hand stond je in de rij je beurt af te wachten, soms met beven en vrezen, hoe hij je op hygiënisch gebied zou beoordelen. Als je alleen maar een opstopper kreeg was het niet zo erg, maar soms werd je over zijn knie gelegd en je achterste bewerkt tot het zo rood was als de ondergaande zon. Om het gillen te smoren stopte hij je in de badkuip.
Er waren verschillende knechten en tuinlieden. Eén kan ik mij zeer speciaal herinneren, zijn échte naam weet ik niet, wel zijn bijnaam, die luidde: ‘een paar negers’. Die bijnaam zou hij verkregen hebben na een winnend gevecht met een paar negers. Hij was kort van gestalte, had een kaal hoofd als een biljartbal, armen als stammetjes. Hij patrouilleerde vergezeld van twee bullebijters aan kettingen, Lucifer en Luther. Om ons te kontroleren werden we vaak bedreigd met een bezoek van ‘een paar negers’. Hij kwam nooit zonder zijn twee vrienden, die hij maar met moeite in bedwang kon houden. Bij dit soort gelegenheden scheen ‘een paar negers’ in zijn echte wereld te zijn.
| |
| |
Sinterklaasfeest 1924 herinner ik me. Het was niet vreugdevol, zoals voor de kinderen buiten, niemand anders dan ‘een paar negers’ was zwarte Piet. We zaten op onze knieën op de banken in de eetzaal, doodsbenauwd, terwijl hij met zwaaiende roede en ratelende kettingen zijn gezag bevestigde onder de angstige, droogmondige kinderen.
Als oud-Groenesteiner verblijf ik met gevoel van solidariteit met vele anderen die dezelfde ervaringen hebben ondervonden.
Leo M. Pronk, Salt Lake City, USA
'n Dokumentaire over Groenestein! Dat wil ik zien, dacht ik, want ik heb daar gewerkt in de jaren 1956-1959. Het was een periode van verbijstering, verontwaardiging en woede over opvoedingsgedragingen van de nonnen tegenover de kinderen. Het was 'n periode waarin wij - de leidsters - ons inzetten om gunstiger opvoedingsmethoden dóór te drukken. En wat mezelf betreft: 'n periode waarin ik aktief verzet pleegde tegen allerlei mistoestanden, hetgeen aanleiding werd voor mijn vertrek. Over die Groenesteinperiode kan ik boekdelen vullen. Ik verzocht, diepverontwaardigd, onderhoud met het bestuur en vertelde hen enkele wantoestanden. Hun reaktie was voor mij verbijsterend, waardoor ik helemáál woedend werd. Immers, zij waren mede verantwoordelijk voor de gang van zaken.
Dát heeft u in uw dokumentaire aan de orde laten komen; díe ellende, díe gekrenktheid, díe psychische wonden en frustraties, díe verscheurde jeugdherinneringen.
Maar, waarom, met welke aanleiding, met welk doel? Dit is mijn nieuwe verbijstering: wat was de zin ervan om zo'n dieptriest wáár verhaal/herinneringen, in een zo eenzijdige film, te vertonen. Nu worden alleen de religieuzen als verantwoordelijk en slechte opvoeders afgeschilderd. Zij waren beslist niet alleen verantwoordelijk. Dat waren ook: bestuur, regenten, de kloosterorden en misschien in het algemeen zelfs de rooms-katholieke mentaliteit van schuld en boete, wéldoen aan de armen, neerbuigen over de minderen, en door dat ‘weldoen’ en ‘neerbuigen’ een plaats in de hemel te verwerven.
We weten allen dat vele tientallen jaren lang de kloosters en kloosterlingen zich met zorg, liefde, warmte, overgave ingezet hebben voor armen, wezen, zieken en ons onderwijs.
Natuurlijk waren er naast goede tehuizen, ook tehuizen waar
| |
| |
het minder goed, zelfs slecht ging. Wat betreft Groenestein waren er mijns inziens vele oorzaken, onder meer bestuursleden die het als een erebaan zagen om bestuurslid/regent/president te zijn en hun verantwoordelijkheid wat betreft de wantoestanden afschoven op de kloosterlingen, hoewel ze de kloosters hogelijk roemden. Uiteraard waren er kloosterlingen die zich het lot van de kinderen wél aantrokken.
Een tijdsdokument, er werd getoond dat er meermalen kritiek op Groenestein was, doch er veranderde niets. Dát gebeurde dáár en in díe tijd... Jawel. Maar laten we er alsjeblieft direkt naast zetten dat ook in 1982 nog vele wantoestanden heersen; misbruik van gezag, macht: maatschappelijk, kerkelijk en politiek. En juist met name bij fanatieke, orthodoxe groeperingen. Het lijkt me zinvol om dáár de massamedia op te richten en mee te helpen dergelijke praktijken, waarbij altijd ‘minderen’ ‘afhankelijken’ het slachtoffer zijn, zo snel mogelijk te beëindigen.
ex-leidster Groenestein 1956-1959
|
|