| |
| |
| |
Post-productionscript: Een lege plek in Den Haag
Ter inleiding:
Het gesproken woord, de spreektaal, beschikt over ándere dimensies dan het geschreven woord, de schrijftaal. Tekst, louter aan het papier toevertrouwd, moet bijvoorbeeld aan hogere stilistische en woord-ekonomische eisen voldoen, dan taal geuit van mond tot mond. Herhalingen in spreektaal werken vaak versterkend, bij het geschreven woord doet het meestal afbreuk aan de inhoudelijke kracht.
In het dagelijks leven wordt vrijwel geen enkele spontaan uitgesproken zin écht door middel van taal beëindigd. Een gebaar, een blik van verstandhouding, een trilling in de stem, etc., ‘spreken’ als de taal zwijgt.
Wie het spontaan uitgesproken woord hoort, en daarna leest, zal zich vaak verbazen. De spreker heeft veel en veel méér overgebracht dan er staat! Zo ook de mensen uit deze film. Wie de film heeft gezien, zal zich zeker de intensie van hun getuigenissen herinneren, en deze herinnering is in dit geval van onschatbare waarde. Want om de authenticiteit zo weinig mogelijk te schaden is de oorspronkelijke gesproken tekst zoveel mogelijk gehandhaafd. Dit geldt zowel voor de zinskonstruktie als voor de inhoud. Slechts één voorbeeld, wat betreft de inhoud:
Een man zegt: ‘... het bloed kwam uit mijn neus en oren. En spuwen... nou ja, voor hetzelfde geld had ik dood willen zijn.’ Als men de man ‘ziet en hoort’ is duidelijk dat hij bedoelt te zeggen: ... voor hetzelfde geld had ik dood kunnen zijn. Toch blijft de oorspronkelijke tekst in dat geval gehandhaafd. Het verwijt dat de mensen niet uitgesproken woorden in de mond is gegeven, mag niet gemaakt kunnen worden.
Stadsbeeld met ver in de achtergrond de Haagse Toren. - Geluid: Klokgelui.
Vliegshot over lege plek, Loosduinseweg.
In Den Haag, vrijwel in het hartje van de stad, was jarenlang,
| |
| |
omgeven door dichte bebouwing, een lege plek... Wachtend op z'n bestemming, die steeds maar uitbleef, was het deels hondenplantsoen, deels speelterrein voor kinderen uit de buurt.
Beeld: Foto exterieur Groenestein. - Geluid: Authentieke zang uit Groenesteinkapel.
Toch zijn er maar weinig Hagenaars die zich het kolossale gebouw niet zullen herinneren dat ooit op deze plaats heeft gestaan... Omringd door zware smeedijzeren hekken, was het, tijdens z'n bestaan zelfs al, een niet meer weg te denken monument in het stadsgezicht...
... In het gesticht Groenestein, zoals het in de Haagse Volksmond werd genoemd, werden kinderen die door allerlei omstandigheden geen behoorlijk tehuis hadden, opgevoed.
Beeld: Diverse archiefstukken handelend over Groenestein.
De benaming Groenestein was afkomstig van de buitenplaats Groenestein, een gebied van ruim drie hectare groot, dat in de achttiende en begin negentiende eeuw juist even buiten het toenmalige Den Haag lag.
Een advertentie in een krant uit 1739 vermeldt al bijzonderheden omtrent de buitenplaats Groenestein. De tekst luidt: ‘Te huur, tegen Februari of Mei te aanvaarden, een fraai en aangenaam buitenhuis met zijn tuinen, koetshuis en stallingen, zijnde de éérste woning even buiten Den Haag op Den Loosduinscheweg.’
De geschiedenis van het gesticht Groenestein ontstaat bij de Haagse notaris Schiefbaan, gehuwd met het meisje Hovius. Hij overleed in 1876, maar zijn weduwe schonk uit zijn naam het voor die tijd gigantische bedrag van f 108.000, -- aan de regenten van het R.K.-Armenbestuur. Hiermee konden zij de buitenplaats Groenestein kopen, ten einde de opstallen te benutten als onderdak voor onverzorgde en behoeftige kinderen.
| |
| |
Beeld: Diverse bouwtekeningen complex Groenestein.
Al vrij spoedig bleek, ondanks enkele verbouwingen en uitbreidingen, het gesticht te klein en in 1893 krijgt de architekt Molenaar de opdracht het gebouw te kompleteren met een nieuwe kapel en vleugel. Op de bouwtekeningen ontstaat het beeld, zoals vele Hagenaars het gekend moeten hebben.
Beeld: Krant plus artikel. - Geluid: Speeldoos.
In het Dagblad voor Zuid-Holland en 's Gravenhage van 26 juli 1893 verschijnt een artikel waarvan een passage luidt:
‘Nog weinige weken en het R.-K.-gesticht Groenestein aan den Loosduinscheweg alhier, zal geheel voltooid zijn. Sinds 1885 stond er slechts de linkervleugel van, doch nu zijn ook de rechtervleugel en de kapel bijgebouwd. Dank zij deze vergrooting kan het gesticht 600 verpleegden herbergen, thans zijn er 180...’
Beeld: Exterieur, crossfade naar vrouw.
Het gesticht was erg somber. Je had van die lange grijze gangen met rijen kapstokken. Grote bruine deuren. Er was weinig kleur, 't was een naargeestig gebouw... erg somber was het. 't Was er streng, weinig spelen, veel bidden. Het was net iets uit Dickens.
Ik herinner me dat nog heel goed, ze zeiden wij waren van slechte ouders, daar werden wij ook onder gerekend, dus moesten wij heel streng behandeld worden. Dat deden ze op verschillende manieren. Als je iets had gedaan, werd je daar vreselijk voor gestraft. Ze gingen ook met eten pesten, dat deden ze om je klein te krijgen, je kreeg al niet veel, dus van dat kleine beetje dat je kreeg, werd je dikwijls nog overgeslagen. 't Was om je helemaal weerloos te maken. Je mocht geen eigen mening hebben, dat werd allemaal te niet gedaan, want hun wil was
| |
| |
wet, en daar had je je maar aan te houden.
Als je bijvoorbeeld zei: ‘Broeder, ik heb 't toch niet gedaan’, dan was het gelijk kleunen geblazen en niet zo zachtjes, hoor! Dat was gelijk op je bek slaan en dergelijke dingen meer. Je was meteen afgebluft.
Je had bijvoorbeeld afdelingen, daar mocht je niet praten. Maar wat doet een kind, die praat wel eens wat, stiekum. Op de slaapzaal zei een broeder tegen me: ‘Kom maar mee, ik heb je zien praten.’ Toen moest ik voor straf in de hoek staan, met een stuk zeep in m'n mond. Ja... en niet even... een half uur lang. (Geluid koor wordt ingevoegd.) Dat was toch gewoon krankjorum! Maar in die tijd wist je niet beter, ik bedoel maar, wat zij zeiden, had jij te doen.
Ik was twee jaar en toen kwam ik op Groenestein, mijn vader bracht me. Het eerste wat ze deden was mijn hoofd kaal scheren, waarvoor ze dat deden weet ik niet, maar dat zal wel gewoonte zijn geweest.
Weet je wat ze ook deden met een hele strenge straf, dan had je een mooie kop met haar... kale kop! Dat weet ik nog, die vent kon helemaal niet knippen, die zat met die tang gewoon het haar uit je hoofd te trekken en dan kreeg je een draai om je oren als je ‘au’ zei. ‘Ben jij bedonderd, het doet niet zeer.’ (Koor) Je dorst niks meer, je was gewoon totaal afgebluft.
Beeld: Diverse foto's van kinderen met nonnen, zusters en broeders. - Geluid: Koorzang.
Vrouw (leest zelfgemaakt gedicht voor):
Het waren voor mij geen échte nonnen
ze vielen tegen, ik had het niet zo geleerd
ze deden dingen, ze waren verkeerd.
Ik hield daarover mijn mond
ik had geleerd dat ‘HIJ’ bestond
ik bedoel, Onze Lieve Heer (huilt)
die hingen ze overal neer...
| |
| |
Als kind had je ook een taak
en uit de boze was je inspraak
ze maakten verschil en trokken anderen voor
ik voelde me zo ongelukkig
en ging er vandoor (huilt)
de politie was snel gebeld
U snapt het, m'n uren waren geteld
daar waren we toch begonnen...
Beeld: Diverse foto's van kinderen en leiders en leidsters. - Geluid: Koor volle sterkte.
's Zaterdagsavonds moesten we altijd onze onderbroek laten zien en als die vuil was, kregen we slaag. Soms ruilde je je broek met een ander... je kreeg maar één keer in de week een schone broek... en nooit toiletpapier.
Mijn zusje was ziek en kon haar ontlasting niet ophouden. Ze had vaak een vuile broek en daarom kreeg ze stiekem vaak de mijne. Op een keer ging dat niet en toen had ze poep in haar broek. Dat werd zo in haar gezicht gesmeerd. Haar hele gezicht zat onder.
Er waren houten tafels en daarachter moest je knielend zo voorzichtig mogelijk je broekje uittrekken, zonder iets van het lichaam te laten zien en dan bij die non inleveren. Het werd nagekeken en mocht er iets in zitten dan kreeg je een heftige slag om je oren. Ik heb het als heel minderwaardig ondergaan.
Je had douchecellen en daarvoor moest je je uitkleden en dan moest je - 't spijt me, maar ik moet het vertellen zoals het is geweest - je onderbroek laten zien. Niemand kan mij wijsmaken dat na een week die broek nog schoon is en hoe vuiler hij was, hoe erger het werd. Je werd er zo tussen uitgepikt en in een koud bad geduwd. Ik kan het aantal keren niet tellen dat ze
| |
| |
je met je hoofd onder water deden, totdat je zowat stikte. Wat ik vertel is de volle waarheid, je werd er zo omhoog uitgetrokken en met een kouwe slang afgespoten. Nou, er is niks gemeners dan zo'n kouwe slang over je lijf...
Je werd kompleet weerloos gemaakt. Ik zal je een voorbeeld geven. We gingen naar bed, en je praatte nog wat met je vriendje of iets dergelijks en op een gegeven moment stoof er een broeder uit de cel en die riep: ‘Jij, jij, uitkleden en naar bad!’ Ik had het eigenlijk nog niet door wat er ging gebeuren, maar mijn God, zeg. Je werd uitgekleed en zo in bad geslingerd. Dat was om de schrik van je leven aan te brengen. 't Was koppie onder, èh, èh, èh, en weer koppie onder, tot drie, vier maal toe, dat je haast stikte. Nou, ik heb de grootste schrik van mijn leven gehad, met die methodes die ze gebruikten. O, er waren ook líchte straffen. (Moet er zelf om lachen.) Dat was zo iets geks, als je nou een lichte straf had, werd je met je kont in een wasbak geduwd.
Beeld: Diverse interieurfoto's. - Geluid: Koor kapel.
Ik was een bedplasser, ik deed het iedere dag in mijn bed, en iedere dag kreeg ik een koud bad. Als je in het bad zat werd je hoofd nog helemaal onder het water gehouden. Dan kwam je uit het bad en moest je je natte goed weer aantrekken en daar moest je de hele dag in lopen. Dat was bijna iedere dag zo, af en toe dat het niet was, maar meestal wel.
Een andere methode was, iemand die het in zijn bed had gedaan, moest een po helemaal vol plassen. Als dat gebeurd was, moest je met die po op je hoofd over de speelplaats lopen. De broeder ging daar staan en jij moest met een kringetje om hem heenlopen. Net zo lang, totdat de urine over je hoofd liep... 't Was gewoon een sadistische methode die ze op je toepasten.
Beeld: Foto's. - Geluid: Koor zwelt aan.
| |
| |
IJskoud. Zo koud mogelijk... of het nu zomer of winter was, dat maakte niks uit. Als je strozak nat was moest je d'r in, en dat werd dan door grotere jongens gedaan, die moesten de broeder helpen. Die waren net zo sadistisch als de broeders. Als je het niet deed, dan ging je er zelf in. Ik moest het ook doen, ik moest ook de broeder helpen. Ik moest ook een jongen die in zijn bed had geplast en die kleiner was dan ik onder water duwen.
Er waren vier afdelingen en iedere afdeling had zo'n groot bad. Dat water liep voortdurend weg, maar werd aangevuld door een straal koud water, dat bleef dus altijd koud. Ze duwden je helemaal koppie onder, afdrogen was er niet bij, je was toch al nat... zo je bed in...
Beeld: Diverse foto's snel gevloeid. - Geluid: Koor houdt aan.
Ik zong wel eens vals en daarom probeerde ik altijd achteraan te staan. Als ik vals zong, kreeg ik een stomp voor m'n maag, nou dan kon ik even geen adem halen. Da's erg, hoor!...
Ik ben voorzanger geweest en als ik een foutje maakte, kreeg ik een stomp in m'n maag van die broeder. Dat was heel erg, je had even geen adem meer en dan moest je weer verder en deed je het weer fout, dan kreeg je weer een stomp, tot het eindelijk zo ver was dat je het goed kon, en toen hebben we gezongen met de Kerstmis, in de nachtmis. Daar was iedereen stil van als wij aan het zingen waren.
Beeld: Boekje D.J. Broekhuizen: Van 't Roomse front geen nieuws. Diverse hoofdstukken worden ingebladerd.
Reeds in het eerste kwartaal van deze eeuw was het onder de Haagse burgerij bekend dat de opvoeding in het rooms-katholieke gesticht Groenestein bepaald niet zachtzinnig ter hand werd genomen. Als kinderen ondeugend waren, dreigden de ouders vaak met: ‘Pas op, ik breng je naar Groenestein.’
| |
| |
Een zekere D.J. Broekhuizen was een der eersten die openlijk de strijd aanbond met de regenten van Groenestein. Er verscheen een aantal brochures en boekjes van zijn hand waarin de zijns inziens kwalijke praktijken aan de kaak werden gesteld. De bestuurders van Groenestein noemden de aantijgingen, zuiver laster...
In de kerk zaten we in rijen en moesten we bidden. Ja, je was natuurlijk nog jong en dan gebeurde het wel dat je met je rozenhoedje zat te spelen. Dan probeerde die broeder door op de bank te kloppen je weer tot bidden te brengen. Nou ja, als klein kind besef je niet wat bidden is, en als de dienst afgelopen was, zei die broeder: ‘Kom maar mee.’ Met je blote knieën kon je op die houten plankenvloer zitten en je handen omhoog houden en rozenhoedjes bidden. Er zijn vijftig weesgegroetjes en tien onzevaders, en die moest je net zo lang bidden tot het op was. Die broeder zat ernaast met een stokkie en zodra je je handen maar liet zakken, dan was het mep, daar ging je weer naar boven. Ik heb menig keer dat rozenhoedje huilend gebeden... huilend...
Ze lieten je uren op je knieën zitten met je handen omhoog en niet zo kinderachtig, hoor! En ging maar niet even anders zitten, dan kreeg je een lel dat je weer terug vloog. En dat voor een Mariabeeldje, nou ja, daar kreeg je een sik van. Ik bedoel op die leeftijd van zes, zeven jaar, dat was gewoon godschreiend. Je werd zo verschrikkelijk bang, je dorst niets meer, je werd zo verschrikkelijk schuw... nou ja, je werd net een wezel... je was volkómen afgebluft...
Lang stilstaan... handen omhoog... op je knieën zitten, handen omhoog en als je dan zakte, de broeder stond voor je, kreeg je een klets in je gezicht. Het is me gebeurd, toen was ik bijna twaalf jaar, het was bij broeder Maternus, ik had voor niks straf gekregen en m'n handen zakten naar beneden en toen kreeg ik een pets in mijn gezicht. Ik werd zo woest en ik beet hem, éérlijk waar, zo'n stuk uit z'n duim. Ze hebben me wekenlang kannibaal genoemd.
| |
| |
Beeld: Boekje D.J. Broekhuizen: Misdadig Rooms Nederland. Bladeren in boekje.
Een vierde boekje van D.J. Broekhuizen, getiteld: Misdadig Rooms Nederland in woord, beeld en cijfer, krijgt bekendheid en baart opzien. Ook in dit werkje neemt de auteur geen blad voor de mond. Bezeten valt hij de rooms-katholieke opvoedingsgestichten in het algemeen en Groenestein in het bijzonder aan.
Pagina's lang vermeldt hij bijzonderheden en voorvallen plaatsgevonden binnen de muren van het gesticht. Tot in de details weet hij de feiten te vermelden. De buitenwereld begint te vermoeden dat het geen loze aantijgingen zijn.
Broekhuizen heeft inmiddels zoveel getuigenverklaringen van ex-pupillen en ouders weten te verzamelen dat hij een proces aandurft. De tegenpartij verdedigt zich echter furieus en het wordt een slepende zaak.
Broekhuizen besluit in zijn boekje het Groenestein-hoofdstuk met het volgende vers:
een reuzen-mooi, groot gebouw
waar niemand wat van weet
wat niemand zelfs denken zou
zijn van 't slechtst allooi.
Groenestein, verschrikkelijk oord
waar geen jongen in thuis behoort
daar verkwijnen zij bij dag en nacht
de stumperds die er zijn ingebracht
ellende en groot verdriet
iets anders bestaat voor die jongens niet
ik hoop dat daar eens een eind aankomt
dat daar het leed verstomt.
| |
| |
Maar eens komt er een dag
mijn eenentwintigste jaar is nabij
maar verpest is mijn jeugd.
Beeld: Boekje uitgegeven door R.K.-Propaganda Club, titel: Stille Werkers.
De algemene R.K.-Propaganda Club gaf als reaktie op de Broekhuizen-boekjes zélf een boekje uit. In dit werkje worden de rooms-katholieke instituten verheerlijkt. Over Groenestein vermeldt dit boekje: ‘Wij zagen die kinderen, met ogen waaruit geluk en tevredenheid spatten en zeg dan, dat het systeem niet deugt... en de resultaten... héérlijk!’
En verder over Groenestein:
‘Achter deze muren worden óók Katholieke jongens en meisjes opgevoed... maar de vriendelijkheid van buiten, verraadt veel intens geluk en jonge blijheid daarbinnen. Maar kom, laten we naar binnen gaan en zien wat liefde, orde en tucht vermogen...’
We hadden een groot trappehuis, met daarin een overloop en die overloop noemden we het slachtveld, omdat je daar altijd geslagen werd. We zijn er meerdere malen met een hondezweep geslagen en dan riepen we naar elkaar: ‘Bukken!’ Dan bukten we dus, en degene die de klap kreeg die had pech gehad en die niks kreeg mazzel... Ze hebben er een keer een meisje vreselijk geslagen met een kapstokje. Dat meisje was een volhoudster en die riep: ‘Ik voel toch niks, ik voel toch niks.’ Ze huilde ook niet. Toen werden die nonnen nog kwader. Ze kreeg klappen tot het kapstokje brak...
Ze gooiden je ook wel van de trap, zodat je een been brak en je naar het ziekenhuis moest. Er werd nooit gezegd hoe het gekomen was, dat mochten we nooit zeggen, het was altijd maar, dat meisje was van de trap gevallen.
| |
| |
Die broeder deed het altijd als er geen andere kinderen bij waren... dus, je moest naar boven toe, daar hadden ze van die celletjes, en het was meteen kleunen geblazen en niet zo kinderachtig, hoor! Hij bleef doorslaan, met het gevolg dat het bloed uit m'n neus en uit m'n mond kwam. En spuwen... nou ja, voor hetzelfde geld had ik dood willen zijn.
Er kwam een broeder langs en die zag die vlek op de tafel en hij zegt: ‘O, kom jij 's even hier.’ Je werd aan je oor uit de bank getrokken. ‘Nou, welke hand is het geweest? Die hand?’ Daar kreeg je er stokslagen op en er werd al van tevoren gezegd: ‘Als je je hand terugtrekt krijg je er vijf bij.’ Nou ja, dertig, misschien waren het er meer, ik heb ze niet geteld, dat gebeurde niet één keer, maar meerdere malen kwam dat voor.
Ik kende m'n catechismus niet en ik moest blijven voor die non. Ik moest m'n broek naar beneden doen en heb vreselijke slagen gehad zodat de striemen op m'n billen kwamen.
In dat gesticht had je natuurlijk altijd honger en het gebeurde dat de broeder 's avonds als je op zaal in bed lag met een stapel boterhammen binnenkwam. Die legden ze op je gezicht neer. Als je nu sliep, liet hij het brood liggen, maar als je je ogen opendeed, haalde hij met een ruk het brood weer weg.
We hadden kussenslopen met bandjes eraan, zes bandjes. We trokken wel eens zo'n bandje eraf, pakten een plukje haar en maakten met zo'n bandje een krulletje in ons haar. Als die nonnen dat zagen, knipten ze 's nachts die krul vlak bij je hoofd af en dan legden ze dat krulletje netjes naast je kussen neer. Je liep dan een hele tijd voor schut.
We werden door twee broeders gewassen, die ene was niet zo hardhandig, maar die andere was meedogenloos hard. Wij glip-
| |
| |
ten allemaal naar die ene broeder toe. ‘Néé, néé,’ zei die hardhandige broeder, ‘kom jij maar hier, jij hoort bij mij.’ Je begrijpt, daar had ik niet zo trek in. Want ik wist maar al te goed hoe meedogenloos je werd gewassen. Je werd in het bad gekwakt, dat ging niet lief, hoor... en dan nam hij een nagelborstel en daarmee zat hij in je hals te boenen... Vuur- en vuurrood werd je... dat haast het bloed er uit kwam. Die vent was helemaal gek! Toen zeiden we tegen elkaar: ‘Wat dat voor een vent is? Dat lijkt wel negertjes blank schuren.’ Naderhand hoorden we dat hij als missionaris in Kongo had gewerkt. Zo verschrikkelijk was die vent, zo sadistisch, het was hemeltergend.
Beeld: Diverse foto's meisjes in tehuis. - Geluid: Koor op volle kracht.
Als we eten kregen waren er meisjes die het niet lustten. Het was meestal groen van kleur, we wisten zelf niet wat het was... en als iemand het echt niet lustte, werd het in de kast gezet. De volgende dag was het er weer, soms wel vier, vijf dagen lang en als je het dan nog niet wilde opeten, werd je op een tafel vastgebonden, de neus dichtgeknepen en werd het er zo ingeduwd. Tot het óp was... of je er nu ziek van werd of niet...
Als je over je eten overgegeven had, dan was het natuurlijk vies... dan haalden ze het eraf, deden er een paar nieuwe aardappeltjes bij... maar 't bleef steeds hetzelfde eten...
Je mond dicht onder het eten, je mocht niet praten... en dan kwam het er uit, dan werd je vastgepakt, neus dichtgeknepen en werd wat je overgegeven had weer naar binnen geduwd... Ja, dat is iets... dat blijft je toch wel bij...
Er waren jongens, die lustten dat zware bruine brood niet en dat stopten ze stiekem in hun zak en wierpen het in de wc. Tot een broeder het zag... op de knieën geduwd... en opeten! En
| |
| |
ziek worden natuurlijk, hè. Dat zat er dik in.
Beeld: Diverse foto's jongensafdeling. - Geluid: Koorzang.
Wanneer je tegensprak... dat was helemaal geen punt... D'r was een grote kast, daar werd je de hele middag in opgesloten. Als je je behoefte moest doen, kon je er natuurlijk niet uit... Wat was het gevolg? Je deed je behoefte in die kast. Nou, de gevolgen waren niet te overzien... die straffen die ze gaven... 't was gewoon verschrikkelijk...
Drie dagen, misschien waren het er wel vier, in een donker hok, helemaal hartstikke donker. Het waren vier stenen muren, meer was er niet. Je kreeg geen drinken... ontlasting deed je maar in je broek... Je kon het anders niet kwijt...
Ze hadden ook die methode om je in een klerenkast te stoppen. Gék waren ze! Dan deed je het in je broek en dan kreeg je weer straf...
Er was een grote luchtkoker, van de grond tot aan het dak, daar was een strafhok met tralies en daar werd je in gezet. Dat gebeurde als je bijvoorbeeld geen sokken wilde stoppen of iets anders... Je had natuurlijk ook wel eens geen zin in iets. In dat hok kreeg je natuurlijk wel die dingen te doen. In dat hok was een plank, die stak uit de muur, daarop lag de strozak. Er was ook een vast tafeltje, een stoel en een emmer waarop je je behoefte kon doen, meer was er niet. In dat hok hebben ze eens een meisje gedaan, die moest er een hele week in zitten. Dat meisje werd zo angstig... die heeft zich tussen de tralies doorgewrongen en is zo langs de pijp van de luchtkoker naar beneden gegleden...
Geluid: Koorzang.
| |
| |
Op de meisjeszaal was in de hoek de badkamer... dat was heel mysterieus...
Er waren twee nonnen die de kinderen wasten. Je kreeg een grote witte schort voor en daarin werd je gewassen. Die zuster begon je gezicht te wassen, je armen te boenen, enzovoort... maar dan kwam het kardinale punt... het lichaam moest gewassen worden... Jij moest dan gaan zitten en die non ging op haar knieën naast je zitten en waste onder dat schort door je lichaam. Dan moest je met schort en al in het bad om je af te spoelen. We mochten niet naar ons eigen lichaam kijken.
Ik was een jaar of veertien en kende niet het verschil tussen een jongen en een meisje. Ik meende dat het in de kleren zat. Meisjes droegen een rok en een jongen een broek.
Toen ik twaalf jaar was, wist ik het verschil niet tussen een man en een vrouw. Omdat ik zo hoog kon zingen, dacht ik dat ik een meisje was.
Dat was ook zo iets vreselijks. Ik was weggelopen en weer teruggebracht. Maar o, dat terugkomen... ik werd in de hoek van de zaal gezet, alleen met eten mocht ik me omkeren, wat eten en weer met m'n gezicht naar de muur... Ik was een slecht meisje geworden, ik was weggelopen en in de buitenwereld geweest. Dus, ik was onrein. Ik was drie dagen weggeweest, er was totaal niets met me gebeurd.
Als we in bed lagen, moesten we onze handen vouwen en naast het hoofd leggen. Zo moesten we slapen. Nergens anders mochten we onze handen houden. Er werd gekontroleerd waar we onze handen hadden.
's Morgens werden we gewekt door een non, die riep keihard over de zaal: ‘Geloofd zij Jezus Christus!’ Dan moesten wij daar achteraan roepen: ‘In alle eeuwigheid, amen!’ (De vrouw lacht vergoelijkend.)
| |
| |
Beeld: Foto's alle afdelingen, kinderen op diverse leeftijden. - Geluid: Koorzang Groenesteinkapel.
Er verandert veel in de wereld en in Nederland. De Tweede Wereldoorlog breekt uit en vindt z'n eind. Vooral in de jaren na de oorlog worden door de deskundigen bepaalde opvoedingssystemen en methoden opnieuw kritisch bezien en op de helling gezet...
Echter niet of nauwelijks in het gesticht Groenestein...
Pas diep in de jaren vijftig rekent men af met de oude gestichtsmentaliteit door de invoering van een nieuw systeem, waardoor de kinderen in kleine groepjes worden opgevoed naar voorbeeld van het gezinspatroon. Ook de gestichtskleding voor zover al niet afgezworen, verdwijnt definitief. Wat éven voor de eeuwwisseling op de nationale tentoonstelling voor vrouwenarbeid te Amsterdam werd bepleit: gezinsopvoeding óók voor wezen, een idee dat door de rooms-katholieke regenten met afschuw van de hand werd gedaan, werd pas bijna zestig jaar later, onder de druk van de nieuwe tijd, werkelijkheid.
Tot dan verandert er bitter weinig en lijkt het of de klok ettelijke tientallen jaren heeft stilgestaan, getuige de relatief recente herinneringen van deze ex-pupillen.
Ik had op de slaapzaal gepraat en kreeg daar natuurlijk straf voor. Met die zuster moest ik mee naar beneden en in een grote kuip koud water geduwd... aangekleed en wel. Zo werd ik buiten gezet, het was winter en het vroor ontzettend hard... op een gegeven moment hingen de ijspegels aan m'n hoofd.
Beeld: Foto van de bewuste vrouw als meisje in Groenestein.
Vervolg tekst, zelfde vrouw:
We hadden slechte soep, die was niet om te eten... Ik kon het niet wegkrijgen. Iedereen ging weg, naar school, maar ik moest achterblijven. Toen heb ik die soep over een hele grote zinken tafel laten uitvloeien, ik dacht dan hoef ik het niet op te eten. Maar ja, dat was gezien! Ik moest die hele tafel schoonlikken, ik
| |
| |
moest die soep naar binnen krijgen, daar ging je van over je nek.
Geluid: Koor zwelt aan.
Als bijvoorbeeld een kind in bed had geplast, dan moest iedereen komen kijken, dat was toch zo iets verschrikkelijks. Dat kind, een klein kind, had in d'r bed geplast. Dan trok ze eerst alle dekens van dat kind weg... dat kind lag nat bibberend en zielig in bed, dan draaide ze (bedoeld wordt een non of zuster) het matras om en deed het kind ónder de natte matras...
Geluid: Koor blijft op niveau.
(zie ingezonden reaktie uit de Haagsche Courant, pag. 90 e.v.):
Vrijdagsavonds moesten wij met onze vuile was, met de onderbroek, langs de broeder lopen en dan keek hij of je broek erg bevuild was. Nou en dan, God, er was er misschien wel eens een die een ongeluk had gehad, die kon dan gevoeglijk met z'n onderbroek over z'n hoofd getrokken in de hoek staan. Ja, God, later als je daar aan terugdenkt, denk je, hoe is het mogelijk. 't Is te gek, eigenlijk. Maar toen ik daar zat en ik ben daar van drie jaar af gekomen, ik ben dus gewoon meegegroeid met alles wat daar gebeurde, was 't gewoon. Ik bedoel, ik keek er niet van op, heel gek. Maar het is zo.
Ik had in bed geplast en werd op de strozak vastgebonden en van boven van het bordes zo naar beneden geschopt en naar het volgende bordes... zodat ik helemaal beneden was. Daar werd ik los gemaakt en moest weer naar boven lopen... met m'n drijfnatte kleren aan. Daarna kreeg ik een laken om me heen en moest ik aan de meisjes laten zien dat ik het in bed had gedaan. Daarna mocht ik me aankleden.
Ik had een vriendinnetje daar... en we hebben met een speld uit elkaars vinger een druppeltje bloed te voorschijn gehaald en dat
| |
| |
met elkaar verbonden. (Toont in beeld twee tegen elkaar rustende vingers.) Daarna waren we dus vriendinnen voor het leven. Maar ja, dat kreeg die non in de gaten... we deden alles samen... en dat mocht helemaal niet. Dat meisje werd eerst naar een andere tafel verplaatst en toen naar een andere afdeling. We mochten elkaar niet meer zien, niet meer met elkaar praten, we mochten geen vriendinnen meer zijn.
Als je in de kerk had gepraat, of je had even schuin naar de jongens gekeken, die zaten aan de andere kant, dan zat ze achter je en kneep je velletje om. Als je dan ‘au’ zei, sloeg ze je je baret van je hoofd, die moest je dan gaan halen en keek iedereen je aan. Je schaamde je dood en dat is meerdere malen gebeurd, 't velletje omdraaien, dat deden ze regelmatig... Ook werd ik een keer boven, daar hadden ze een gevangenkamertje met tralies ervoor en een deur met een grote grendel, drie dagen opgesloten. Er ging een grote wasmand mee met verstelwerk en na drie dagen vroegen ze of je vergiffenis wilde vragen. (Vrouw zegt ietwat vergoelijkend:) Je kreeg elke dag wél water en brood. Je moest vergiffenis vragen en haar voeten kussen en dan mocht je eruit. (Vrouw trekt gezicht met uitdrukking, wat moest je anders?) Dat deed je wel, want je wilde er wel uit. Want je zat helemaal alleen daar boven, zonder daglicht.
(zie pag. 90 e.v.):
Ik kan me herinneren dat als je daar in bed lag en dan lag je nog wel eens effe gauw te kletsen, want je mocht daar natuurlijk niet praten, als het licht uit was, moest je stil zijn... nou als je dan gesnapt werd, was het: ‘Verkerk, ernaast!’ Je moest naast je bed blijven staan, je had natuurlijk geen notie van tijd, maar het moet toch wel lang geweest zijn, want op een gegeven moment ging je toch sukkelen. Je leunde es tegen een muur of tegen je bed aan en dan kwam hij langs en dan kreeg je een knietje, zo hier... tegen je dijbeen aan... en dat is erg gevoelig. Je mocht niet leunen, je moest rechtop naast je bed staan.
Ik had iets gedaan en daar zat een grote straf aan vast. 's Avonds moest ik van die non mee achter de deur van een kast, daar
| |
| |
stond een pan vol zout. Elke avond kreeg ik een hand zout in mijn mond en dat was al een poosje zo aan de gang... Een meisje had dat gezien en die kwam me 's avonds in bed een washandje met water brengen om m'n mond een beetje te deppen, want die was helemaal kapot van het zout...
Ja... dat was een hele ervaring... Op een gegeven moment 's nachts had ik hevige buikpijn en ik dacht ik ga even naar de wc. Ik ga achter m'n bed langs zo over die houten vloer van de slaapzaal naar een opkamertje, drie treetjes op, daar was die wc. Nou, ik ging daar zitten en ik had zo'n buikpijn, verschrikkelijk. Maar ja, op gegeven moment was ik klaar en ik loop terug naar m'n bed en tegen de ochtend viel ik eindelijk in slaap. Je werd daar 's morgens gewekt door een non en die zei: ‘Geloofd zij Jezus Christus!’ Dan moest je ‘Amen’ zeggen en iedereen moest dan opstaan. Maar ik was tegen de ochtend in slaap gevallen omdat ik zo'n verschrikkelijke buikpijn had gehad. Opeens was er een meisje dat gilde: ‘O! Allemaal bloed! Kijk 's wat erg!’ Toen kwam die non ook kijken en die zag het en die kon gemakkelijk het bloedspoor van de wc naar mijn bed volgen. Want het was inderdaad van mij, ik was ongesteld geworden, maar wist ik veel, ik wist dat niet. Die non vond het verschrikkelijk, ze zei: ‘Kom er maar uit.’ Ze trok de dekens weg en ik moest m'n bed uit en op die zaal werd ik zo'n beetje te kijk gezet, zo van kijk 's, wat een vies kind, kijk eens wat ze allemaal gedaan heeft.
Iedere ochtend ging je naar de kerk, dat haalde ik niet met de tijd... ik moest éérst de boel schoonmaken, die wc en alles, mezelf wassen en je voelde je naar. Toen toch naar de kerk. Daarna weer verder schoonmaken of er nog tijd was voor ontbijt weet ik niet meer... Maar je stond er wel te kijk!
(zie pag. 90 e.v.):
Toen ik eruit was en zelfstandig werd heb ik wel problemen gehad, ja. Eigenlijk toen ik getrouwd was, drong het tot me door. Je denkt er eens over, je hoort er 's over praten en dan denk je, hoe konden die dingen gebeuren! Hoe is het mogelijk?
| |
| |
Je ervaarde het toen als normaal, maar veronderstel dat ik dat bij m'n kinderen zou doen, dat zou toch te gek zijn? Dat kan gewoon niet.
Beeld: Diverse foto's van slopers aan het werk. Exterieurs Groenestein met stofwolken omvallende muren. - Geluid: Explosies. Aftiteling.
In 1971, het gebouw heeft slechts ruim een mensenleeftijd gestaan, ongeveer negentig jaar, is het ekonomisch onbewoonbaar geworden. Een slopersbedrijf zet definitief een punt achter de geschiedenis van het gesticht Groenestein aan de Loosduinseweg in Den Haag... De tijd heeft weer een dokument voltooid...
Tekst, vrouw buiten beeld over beeld lege plek:
Als ik er met de bus langsrij, moet ik altijd naar die lege plek kijken. Ik word er naar toe getrokken, ik moet kijken... en dan huil ik van binnen. Dan denk ik aan die jaren... aan die jaren die ik daar heb doorgebracht en het leed dat ik daar heb ondergaan... dan komt heel die jeugd weer boven... alles komt weer terug, al dat verdriet en die ellende en dan ben ik de hele middag uit m'n doen. Ik weet niet hoe ik het onder woorden moet brengen... d'r is pijn en heel diep in me afkeer tegen die nonnen en tegen de maatschappij. Je denkt bij jezelf, waarom is mij dat overkomen en niet een ander... Als ik langs die plek rij ga ik gewoon de mensen haten en dat meen ik uit de grond van m'n hart...
Tekst, man over beelden lege plek:
Ik kan zeggen... ik heb er al jaren een syndroom aan overgehouden, als ik er maar even aan terugdenk komen de emoties weer boven...
Tekst, vrouw over slotbeeld lege plek:
's Nachts zie ik vaak die beelden weer voor me... in dat weespakje en dat stijve schort. Alles zie ik weer... Nooit geen liefde of niks kreeg je. Ik heb zelf vijf kinderen gehad, die hebben
| |
| |
meer liefde gekregen dan ik ooit een gram heb gehad...
Laatste titel: een lege plek in den haag.
Geluid: Koor ebt weg...
|
|