| |
| |
| |
De R.K. Propaganda Club
De algemene R.K. Propaganda Club stuurt in 1932 zijn voorzitter en penningmeester het land in om enige katholieke opvoedingsgestichten met eigen oog te aanschouwen. De beide funktionarissen komen tot een geheel andere konklusie dan Broekhuizen.
Allereerst enige citaten uit het voorwoord van hun boekje, getiteld: Stille Werkers.
‘Tegenover den laster, de verguizing en verdachtmaking jegens hen, die in zelfvergetelheid hun gansche leven vol opofferenden arbeid gesteld hebben in dienst der katholieke charitas en daarom nooit genoeg aanspraak kunnen maken op onzen achting en waardering, moest gesteld worden als een uiting van eerherstel de openbaring van hun werk, hun streven, hun toewijding in de stilte van het gestichtsleven, onttrokken aan het oog der wereld, maar dat nu eens geplaatst moest worden als een licht op den kandelaar.
Wij, die beluisteren mochten wat zij hebben ervaren, wij hebben mede aangevoeld ook het grievend onrecht, dat onzen katholieken instellingen en in deze onzen Priesters, Broeders en Zusters werd aangedaan door den vuigen laster, die liederlijke aantijgingen.
Tegenover dien haat moest gesteld - onze liefde.
Tegenover dien laster - onze lofprijzing.
Tegenover dien smaad - ons eere-saluut.
Daarom verschijnt dit werk, dat getuigen wil van den noesten, onverpoosden, alles opofferende arbeid dier ‘stille werkers’ in het rijke roomsche leven, onze Priesters, Broeders en Zusters in hun machtig en indrukwekkend werk, voor de jeugd, voor de lijdende menschheid, voor de beschaving der volkeren.
Moge het onder Gods zegen bijdragen tot zoo mogelijk nog hoogere waardering van den arbeid dier duizenden in den lande en in den vreemde, die slechts leven, strijden en... lijden voor anderen, en in dezen voor God; die door smaad noch laster beïnvloed kunnen worden van den Meester verstaan: ‘Ze hebben Mij vervolgd, ze zullen ook U vervolgen...’
| |
| |
Citaat, hoofdstuk 1:
‘Deze eerste bladzijde werd geschreven op den 21sten Zondag na Pinksteren. Het Epistel van dien dag was de les uit den Brief van den H. Apostel Paulus aan de Ephesiërs:
Broeders: Wordt versterkt in den Heer en in Zijn sterke macht. Doet de wapenrusting Gods aan om te kunnen weerstaan aan de listige aanvallen des duivels. Want wij hebben niet te strijden tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden en machten, tegen de wereldbeheerschers dezer duisternis, tegen booze geesten in den luchthemel...
...staat dus vast, uw lendenen omgord met waarheid, bekleed met het harnas der gerechtigheid...’
Citaat, hoofdstuk 2:
‘Grootheid van karakter is 't heldhaftigheid in anderen te durven erkennen. Welnu, onder ons leven nog helden...
Na het lezen van dit boekje zult u weten: “waar”. Menschen van karakter zult ge zijn, als ge dat ook zult durven erkennen. Dit boekske is geschreven voor allen die, welke richting zij ook zijn toegedaan, 't heldhaftige in anderen weten te waarderen en de waarheid nog liefhebben...’
Citaat, hoofdstuk 3:
‘Deze helden van de liefde vindt men bij duizenden, werkend in den wijngaard des Heeren, werkend aan 't zieleheil der millioenen.
Zulke helden van liefde vindt men biddend en stilgeduldig hun werk doend in de vele opvoedingsgestichten waar zij ruwheid maken tot zachtheid, ondeugd tot deugd; waar zij in de harten van zooveel onverschilligen 't zaad strooien van plichtsbetrachting en godsdienstzin...’
De hoofdstukken 4 en 5 zijn gewijd aan de kinderwetgeving van die tijd, maar in hoofdstuk 6 komt men op het ‘zieleheil’ van de kinders terug door fragmenten te plaatsen, ontleend aan brieven van ex-pupillen opgevoed in rooms-katholieke instituten, gezonden aan hun vroegere opvoeders:
‘Op zoo'n werk als ik ben hoor je wat, van de domste vaklui het meest; onzedige taal, vloeken, godslastering, schelden tegen de
| |
| |
geestelijken en zoo meer. Ik hou m'n oren maar toe en m'n mond gesloten, dat is het enige wat je als je een beetje op geestelijk peil wilt blijven, kunt doen...’
| |
Een oud-leerling, thans voorbeeldig huisvader, schrijft o.m. het volgende:
‘Ik moet natuurlijk wel eiken avond tot 12 uur werken, maar 't is voor moe en kind en dan geeft O.L. Heer mij wel kracht om vol te houden’.
| |
Een oud-leerling:
‘Ik heb nu weer een schoenmakerspatroon, waar ik waarschijnlijk 6 weken in dienst zal blijven, dan kom ik naar R'dam om dienst te nemen bij H.M. de Koningin. Daar ben ik van plan om actieven dienst te nemen bij de Kon. Marine.’ En dan aan 't slot van z'n brief: ‘Het is natuurlijk verkeerd van mij geweest, dat ik nooit uw raad weer eens heb gevraagd. Dan had ik weer eens het plan om te schrijven, maar steeds is 't er bij ingeschoten.’
De samensteller van het boekje merkt op: ‘Is dit schrijven niet 'n duidelijk bewijs dat men, vastgelopen tusschen al 't schijngoud van dit leven, toch weer den juisten weg vindt naar z'n weldoeners van jaren terug, naar de broeders...’
| |
Een oud-leerling die voor priester studeert, schrijft:
‘Ik heb nooit spijt gehad dat ik daar ben geweest, integendeel ik ben juist blij...’
De samenstellers van het boekje besluiten deze brieven met de volgende tekst:
‘Er zijn nu eenmaal menschen waaraan toch geen eer te behalen is. Wij hebben alleen in dit hoofdstuk willen aantonen dat we tegenover de valsche verklaringen, hoe dan ook verkregen en vastgelegd in beruchte boekjes, nog wel andere getuigen weten op te roepen...’
Enige hoofdstukken worden daarna gewijd aan het ontzenuwen van wantoestanden in diverse rooms-katholieke tehuizen in den lande. Op pag. 85 echter staat:
‘En nu, Groenestein... Den Haag, 't door den heer Broekhui- | |
| |
zen in een zijner vieze brochuurtjes zoo onwaardig aangevallen R.K. opvoedingsgesticht.
Toen we er voor stonden, vergaten we aan te bellen, zoo greep deze geweldig-grootsche bouw ons aan. We hadden nu toch al iets gelezen, gehoord en zelf gezien, maar zoo'n gesticht... overtrof al onze verwachtingen. In zijn grootschen omvang ligt 't daar aan den stille Loosduinscheweg en boort z'n spitse torentjes de lucht in. “Groenestein” bestaat feitelijk uit twee gestichten: aan den eene kant huizen de “R.K. Broeders der Christelijke scholen” met hun jongens, aan den andere kant “de Zusters van Liefde van de Congregatie van O.L. Vrouw, Moeder van Barmhartigheid” met haar meisjes. Maar 't vormt als één geheel 't Gesticht “Groenestein”. Op de foto kunt u zien dat we in onze beschrijving niet overdrijven. Achter deze muren worden óók Katholieke jongens en meisjes opgevoed... Maar de vriendelijkheid van buiten verraadt veel intens geluk en jonge blijheid daarbinnen. Maar kom, laten we naar binnen gaan en zien wat liefde, orde en tucht vermogen... In de vriendelijke, eenvoudige maar keurig aangekleede spreekkamer waren we weldra in druk gesprek met den Broeder Overste, 'n zoon uit 't land van Vlaanderen, die ons voortdurend deed denken aan den sappige prater Felix Timmermans...
't Is toch een 'n rijke taal, dat Vlaamsch, en 't spreekt zoo van gulheid, goedheid en tevredenheid. Als je 't hoort spreken moet je steeds weer denken aan 'n Vlaamsch dorp daar ergens neergeplakt tusschen vette gronden, of weggescholen tusschen veel groen... Dan zie je de eenvoudige roodgedakte huizen gegroept, rustig en tevreê rondom 'n oude kerk, uit wier plompe toren 's avonds 't angelus naar buiten klept; dan zie je 's avonds die goed-ronde gullachende Vlamingen hun pintje bier drinken in 't dorpsestaminet en hun pijpje smoren en druk praten over de beslommeringen van den dag, tot zij eindelijk de nachtelijke rust hebben gevonden in hun huisjes.
De nacht over 't gelukkige Vlaamsche dorp, waar goedheid en tevredenheid is...
Voor zoo'n man zaten we nu, en we ondergingen de eenvoud en goedheid die te tintelen stonden in z'n oogen.
“Onze jongens, o mijnheer, die hebben 't hier goed. We hebben er op 't oogenblik 158 in 5 afdeelingen verdeeld:
| |
| |
De eerste afdeeling van 6-8 jaar. |
De tweede afdeeling van 8-10 jaar. |
De derde afdeeling van 10-12 jaar. |
De vierde afdeeling van 12-14 jaar. |
De vijfde afdeeling van 14-21 jaar. |
Deze laatsten volgen de vakschool. De anderen genieten onderwijs op onze lagere school. Twee onzer jongens volgen de M.U.L.O., terwijl anderen in 'n passende betrekking zijn geplaatst. Aan onze zorgen zijn toevertrouwd: voogdij- en weeskinderen.
Ons systeem? Wij geven wekelijks punten voor gedrag, orde, godsdienst, beleefdheid en vlijt. Hebben ze een maand achtereen goed opgepast dan belonen we zulks. Dat geeft vooral onder kinderen 'n sterke aanmoediging om op den ingeslagen weg voort te gaan. Ge moet de jongens eens zien in hun omgang met de Broeders!... Dat is heerlijk en voor ons zo sterk sprekend...
Nog kort geleden hebben de oud-leerlingen hier 'n toneelavond gegeven. Dat is toch wel 'n bewijs dat de band tusschen opvoeders en verpleegden goed is. Dacht u dat die jongens anders nog ooit zouden terugkomen?...
U moest de blijde drukte op 'n Sint-Nicolaas- of Kerstfeest eens kunnen meemaken, als onze harmonie de luchten doet daveren.”
Toen zijn we Broeder Overste gevolgd door de gezellige zalen. Inderdaad, hier spraken de muren, hier sprak de knusse omgeving, hier spraken de planten en bloemen, de allerwege aangebrachte loudspeakers de sterke taal van begrijpen...
En 't trof ons bijzonder bij de Broeders... Is 't niet waar, gezelligheid in 'n huis moet de vrouw er aan brengen, dat gaat mannen doorgaans niet goed af. Onze Zusters zijn er enig voor. Met 'n bloemetje en 'n kleedje doen ze wonderen... Des te meer viel 't ons op dat ook de Broeders hier hebben begrepen dat 'n mensch gezelligheid behoeft en dat die gezelligheid spreken moet uit 'n warme aankleeding hunner zalen. En dan moet ik weer denken aan die heerlijke plantenweelde en aquaria, waar de jongens zooveel hart voor hebben. Zeer juist, leer de jongens liefde voor de natuur en ze zullen God liefhebben en door Hem hun evenmensch.
| |
| |
Ik denk nog met vreugde terug aan die heerlijk-frissche slaapzalen, gezellige eetzalen, ruime speelplaatsen, tientallen badkamers en heerlijken tuin rondom 't gesticht; aan 't intieme ziekenkamertje; aan de mooie Kapel, die de jongens wel stichten moet. Over 't resultaat onzer opvoeding mogen we zeker tevreden zijn. “U moet niet vergeten dat sommigen hier komen, reeds totaal bedorven. Er zijn er die op jeugdige leeftijd totaal rijp zijn en op de hoogte van wat de wereld aan lokkend en smerig genot biedt; die in hun kinderlijke jeugd reeds verpest zijn doordat ze moeder moesten bijstaan bij 't uitoefenen van 'n een of andere satanische broodwinning... Zoo komen er hier... die dan na jaren nog als degelijke en nette jongens onze inrichting verlaten. Natuurlijk zijn er bij, die hervallen in 't oude kwaad, hun opvoeders vergeten, ja, als ondankbaren de Broeders belasteren.
Maar dat is nu eenmaal de risico van onzen arbeid. Ondankbaarheid vindt men overal. Er zijn bedelaars die als men hun eens een rijksdaalder in de handen stopt, bij zichzelf denken: die vent had me best wat meer kunnen geven.”
“We hebben hier 'n meisje gehad,” aldus vertelde ons de rector, “dat op twaalfjarige leeftijd bloempjes verkocht aan de deur van haar woning, maar tevens in deze functie als lokaas diende voor 't duistere zondige bedrijf van haar moeder... Arme stumperd, zielige stakker, die toch ook 'n ziel heeft te verliezen, waar Christus Zijn laatste druppel voor gaf op Golgotha...” Moeder, wat klinkt uw naam wreed bij deze wetenschap. Hoe is 't mogelijk dat 'n moeder die in staat is haar kind te halen uit den muil van een leeuw, die 't brandend en wankelend huis binnenvliegt om haar kleine te redden, die geen gevaren ziet in vuur of water, in mensch of dier als 't gaat om haar jongen, om haar kind... haar kleine opvoedt en voortdrijft naar algeheelen ondergang van ziel en lichaam. Put uit zulke kinderen uw domme onware gegevens, gij antipapisten om 't Katholiek opvoedingsgesticht aan te vallen. Vent deze stumperds onder de massa uit, hoor ze uit en laat hun rijke fantasie aan 't woord, maar vooral: trap ze nog dieper de modder in, door uit te moorden en te smoren 't beetje liefde dat hun door de Broeders of Zusters kon worden bijgebracht... Bah! Dat is geen strijd meer, dat is geen gezonde actie, dat is karakterloos en gemeen... Ga naar onze Katholieke opvoedingsgestichten en overtuig u, ga beluisteren
| |
| |
de juichende blijheid, ga zien de jongens in hun ernstig werk in kleermakerij, smederij en schoenmakerij, ga ze zien “onverwacht” zooals wij dat deden, in hun kinderlijke aanhankelijkheid aan Overste en Broeders, ga ze zien vroolijk bij hun heerlijk spel; durf ze eens recht in de oogen zien, waaruit geluk en tevredenheid spatten; ga ze zien in hun ongeveinsden eerbied, neergeknield in de Kapel, en zeg dan dat 't systeem niet deugt, dat Broeders en Zusters hun plicht verzaken... geen sterveling, die oprecht is en voor alles eerlijk en objectief, zal dat nog gelooven... Maar er is nog meer in “Groenestein”.’
Bekort volgen van dit verslag nog enkele fragmenten.
‘Er zijn ook Zusters, die wedijveren met de Broeders in liefde en opoffering. Dat zijn de Zusters van Liefde van de Congregatie van O.L. Vrouw, Moeder van Barmhartigheid. Zij vormen een gesticht op zichzelf, absoluut afgezonderd en afgesloten van de Broeders en hun werk. De Kapel vormt de grens en scheiding. Aan den eene kant komen de jongens de Kapel binnen, aan den anderen kant de meisjes. Zoo gaan en komen ze ieder, uit hun eigen omgeving. 't Geheele opvoedingssysteem in deze model-inrichting [bedoeld wordt bij de Zusters] men voelt het bij intuïtie aan, staat gebaseerd op hechte pijlers van zelfopoffering en liefde. Alles... in 't belang van de kinderen.’
‘Wij zijn bij de kleinsten en bij de grootsten geweest. En hebben de blije vreugde begrepen als vruchten van koesterende Zusterliefde. Ze hebben hun innig-gemeende kinderlijke dankbaarheid uitgejubeld en uitgezongen en ons overtuigd van de diepe waarde en 't groote nut onzer Katholieke opvoedingsgestichten. En de resultaten?... Heerlijk!! 't Blijven kinderen van dat eene grote gezin, waar liefde, geduld en opoffering de banden hebben gesmeed voor altijddurende innige vriendschap. De wereld ziet dat niet en begrijpt dat niet.’
|
|