Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 4
(1976)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdF. Schmidt-Degener (1881-1941)Tot deze generatie behoort, naar de leeftijd, ook F. Schmidt-Degener, maar hij begon eerst veel later te publiceren. Zijn werk, van hoog artistiek gehalte, is moeilijk toegankelijk; het ziet er dan ook niet naar uit dat het ooit populair zal worden. Het eerst trok Schmidt-Degener de aandacht van iets breder kringen door zijn essays. Het viertal, dat in 1942 gebundeld werd onder de titel Phoenix, verscheen achtereenvolgens in tijdschriften: dat over Rembrandt en Vondel in 1919, over Flaubert in 1920, over Rembrandts | |
[pagina 535]
| |
Phoenix in 1925, en over J.H. Leopold in 1927Ga naar voetnoot1. Vier opstellen: vier meesterstukken, - meesterstukken van intelligentie, van psychologie, van schrijfkunst. Dat een directeur van het RijksmuseumGa naar voetnoot2 zal beschikken over een uiterst scherp waarnemingsvermogen, ligt voor de hand; maar niet ieder aldus begaafde weet het waargenomene te interpreteren als Schmidt-Degener deed: daartoe behoort een zo hoge intellectuele en artistieke aanleg als alleen bij grote kunstenaars aanwezig is. Zijn opstel over Leopold geeft, tegen de achtergrond van het markant getekende Rotterdam, een indringende psychologie van de dichter en van het menselijk leven; - de vondst met betrekking tot Rembrandts Phoenix wordt met klemmende argumenten geadstrueerd; - in zevenentwintig kleine bladzijden geeft hij niet alleen een suggestieve synthese van de negentiende eeuw inzover die de eeuw van Flaubert genoemd mag worden, maar ook van diens persoonlijkheid, met zijn dorst naar objectiviteit en zijn afkeer van een oordeel, die resulteren in een kunst die schatten doet fonkelen, maar met deze evocatie tevens de afgrond van de eeuwige nutteloosheid opentGa naar voetnoot3. Het leven: één ontzaglijke spanning, die uitloopt op nietsGa naar voetnoot4; althans: ook het grootste intellect is ontoereikend de zin te ontraadselenGa naar voetnoot5. In de grote studie over Rembrandt en Vondel: de antithese tussen de hartstochtelijk het eigentijdse, Amsterdamse leven meebelevende rede-rijkende, wétende barokdichter en de steeds meer in zichzelf teruggetrokken, maar daar tot steeds dieper, universeler menselijkheid en tijdlozer kunst evoluerende schilder. Vanuit het hart van zijn subjectieve werkelijkheid en levenservaring spreekt Schmidt-Degener met klem de overtuiging uit, dat men van weinig overtuigd kan zijn. Het klinkt, krachtens een groot kunstenaarschap, soms als een brandend, oud-testamentisch getuigenis. Als weerlichten schieten zijn karakteristieken van de ene horizon naar de andere. Niet alleen de karakteristieken van artistieke waarden, maar vooral die welke betrekking hebben op het leven-zelf en op de kunst, die hem allereerst is: blijvend getuigenis van - vergáánd - leven: alleen de kunst kent, andere vogel Phoenix, de wedergeboorte, die ontzegd is aan al wat leeftGa naar voetnoot6. | |
[pagina 536]
| |
De beide opstellen over Rembrandt werden naderhand ook opgenomen in het tweede deel van de Verzamelde studiën en essays; het eerste deel draagt als ondertitel: Het blijvende beeld der Hollandse kunst, het tweede: Rembrandt; daarin is, naar vaklieden verzekeren, het beste samengebracht dat ooit over deze kunstenaar is geschreven. Maar vóór en boven alles zijn zij uitspraak van schrijvers eigen persoonlijkheid.
Rond 1937 voltooide F. Schmidt-Degener het drietal dichtwerken dat aanvankelijk alleen in particuliere uitgaaf verscheen, en dus niet tot bredere bekendheid kwam; de werken werden na de bevrijding in één boekwerk uitgegeven onder de titel De poort van Ishtar en omvatten drie boeken: 55 variaties op een bekend thema, Silvedene, en het lyrisch drama De poort van IshtarGa naar voetnoot1. In de 55 variaties op een bekend thema neemt Degener het gedicht Le Sylphe van Paul Valéry als uitgangspunt voor een groot aantal variaties op het gedicht, op een regel eruit, een woord. In deze variaties klinken mee de stemmingen en de situaties van de dichter; de variaties zelf sluiten aan op, contrasteren soms met Le Sylphe. Ze zijn gegroepeerd in negen afdelingen die genoemd zijn naar de muzen; deze kregen niet alleen een eigen, maar soms ook een nieuw domein toegewezen. Deze constructie alleen al maakt wel reeds duidelijk, dat dit soort dichtkunst overwegend ligt in de sfeer van het (intellectueel) spel, meer dan in dat van de uiting van spontane, min of meer emotionele, bewogenheid. Dit laatste element ontbreekt echter allerminst: hoezeer verhuld achter het spel van de variaties, er spreekt zich wel degelijk de diepere persoonlijkheid in uit die Anthonie Donker als volgt omschreef: ‘een diep in hem levend, somber weemoedig vergankelijkheidsbesef, door lichte spot en door spel getemperd, en doorkruist door een levensstijl die er des te meer relief aan geeft’Ga naar voetnoot2. Het in de gedichten uitgedrukt levensgevoel is, doordat het in aristocratische zelfbeheersing wordt uitgedrukt, weinig toegankelijk, al ligt het, in zijn eenvoud, eigenlijk al samengevat in Valérys woord over het menselijk leven: à peine venu la tâche est finie: de snelle vergankelijkheid van het - raadselachtig - menselijk leven. Breed uitgewerkt ligt deze gedachte ook ten grondslag aan wat Degener-zelf noemde een ‘lyrisch drama’: het toneelstuk De poort van Ish- | |
[pagina 537]
| |
tarGa naar voetnoot1. De eerste plannen hiervoor kunnen rond 1920 bij hem zijn opgekomen; de ars poetica ervan ligt besloten in de opstellen uit PhoenixGa naar voetnoot2. Tal van gegevens voor de behandeling van de stof zijn ontleend aan Christopher Marlowe, Paul Valéry, Flaubert, de Oud-babylonische beschaving. Maar deze gegevens zijn op zelfstandige wijze verwerkt binnen een dramatisch geheel, dat op zeer persoonlijke wijze Schmidt-Degeners grondgedachte en levensgevoel tot uitdrukking brengt. De schrijver bewerkte het oorspronkelijk bijbels gegeven niet als historisch-feitelijk, maar als algemeen dramatisch levensgeval, zwaar beladen met symbolische waarden. Het toneelstuk geeft dit beeld, zoals te verwachten valt, niet in wat men zou kunnen noemen klassieke, van het ene naar het andere welomgrensde onderdeel voortschrijdende, opbouw; veeleer moeten de componenten elkaar in onderlinge samenhang telkens nader verduidelijken; tenslotte krijgen de bedoelingen van de schrijver uit talrijke suggesties duidelijker, maar toch altijd nog mysterieuze omtrekken. Dit, geheel in overeenstemming met Degeners grondgedachte die in dit opzicht nauw aansluit bij wat hij in zijn essay over De eeuw van Flaubert als de bewonderde werkmethode van de Franse auteur aangaf: ‘Een conclusie verkondigen, dat was, volgens den meester: fausser la réalité... Zoek oplossingen in zijn groote werken: men vindt ze dubbel of driedubbel en ze heffen elkaar op... Maar één ding blijft in deze romans: het machtige aspect van het leven, ontplooid in totale grootschheid, omdat geen gesuggereerd nevendoel de voorstelling komt belemmeren. Zijn kunst taalt niet naar conclusies en daarom behoudt het leven in zijn kunst de volle kracht’Ga naar voetnoot3. Ook De poon van Ishtar geeft geen simplistisch, zelfs geen simpele oplossing, maar het indrukwekkende aspect van het onontraadselbare, door mysterieuze krachten gedreven leven. Het eigenlijke spel wordt gevat binnen een proloog en een epiloog, die essentiële elementen van schrijvers bedoeling onthullen. De Babylonische godin Ishtar, historisch vooral de godin van de liefde en de voortplanting, wordt hier tot personificatie van zielekrachten die het menselijk leven regeren; zij vertegenwoordigt het revolutionaire, dynamische: ‘de steden storten in, de hartstocht blijft’; niet alleen echter de zinnelijke drift, maar ook de drift naar het andere, het nieuwe, het avontuur. Tegenover haar staat Mardoek, de stadsgod en beschermer | |
[pagina 538]
| |
van het rijk: hij vertegenwoordigt het behoudende, conservatieve element. Tussen het spel van deze beide krachten voltrekt zich telkens opnieuw het menselijk leven als een onzeker en beklemmend drama, terwijl in de mens krachten worden opgeroepen die logische redenering of duidelijk wilsvermogen te buiten en te boven gaan. Eeuwige oerkrachten werken in en door de mens, die er de tijdelijke drager van is. Van het spel van deze oerkrachten geeft De poort van Ishtar het beeld. De mens Judith verschijnt aanvankelijk als de volstrekt gelovige aan de absolute God; daardoor leeft zij als het ware in de sfeer van Mardoek, hardnekkig ernaar strevend eigen geestelijk bezit integraal te handhaven. In haar fanatieke geloofsbeleving schuilt echter een duidelijk onzuiver element: in haar geloof dringt zij als het ware zichzelf op de voorgrond, treedt zij dus soms minder op als de volgeling Gods dan als zijn voorganger. - Tegenover haar: Holofernes, de machtige, triumferende veldheer van de vijandelijke Babyloniërs, die speelt met de gedachte zijn vorst Nebukadnezar te onttronen. Aanvankelijk zien zij elkaar slechts als vijanden. Judiths trotse reacties en haar schoonheid boeien hem echter. Wanneer dan door 's konings afgezant Judith opgevorderd wordt voor de koning, wordt zij voor Holofernes symbool van de kroon: wint hij haar, dan heeft hij, naar zijn gevoel, de kroon gewonnen. Omgekeerd draagt het verloop der gebeurtenissen ertoe bij, dat Judith in Holofernes de belichaming van de gerechtigheid gaat zien. In een boeiende climax zwepen beiden elkaar op - triomf van Ishtar over Mardoek! - en geven zich elkaar: hij Judith ervarende als symbool van de koninklijke macht, zij Holofernes erkennende als koning die háár God tot wereldheerser zal maken. Nauwelijks echter heeft Ishtar deze triomf behaald, of Judith ontwaakt tot het inzicht dat niet de geest, maar de zinnenlust haar dreef, en dat zij God had bedrogen door Holofernes. Haar verraad jegens God, waarvan zij Holofernes de oorzaak acht, kan alleen met bloed geboet worden. Zij grijpt het zwaard en doodt de Babyloniër. Psychologisch terdege voorbereid en verantwoord, is echter Judiths handelwijze niet in diepste wezen ‘verklaard’: noch Ishtar noch Mardoek kunnen deze moord gewild hebben. Ook van de God van Israël wordt dit ontkend. Hier werkt het geheimzinnige, dat in mensen en goden mysterieuze krachten losmaakt en dan triomfeert. In volledige verwarring overziet Judith de gevolgen van haar daden: haar God verried zij voor Holofernes, Holofernes doodde zij om haar God. Alzijdig verraad en ondergang. Het vierde bedrijf brengt ook Judiths uiterlijke ondergang, wanneer de Bethuliërs in een wilde tocht om het kamp van Holofernes te gaan plunderen haar onder de voet lopen. Stervend ziet zij, in een door Ishtar aangeduid visioen, in de vlam van de Luchter - | |
[pagina 539]
| |
het Joodse symbool van God - het gelaat van Holofernes, mild en vol majesteit: haar geloof en haar liefde vallen samen, zij vormen geen tegenstellingen, maar een eenheid; van verraad zij dus geen sprake. Zo meent Judith, omdat Ishtar wilde dát zij het zo zou menen, - Ishtar die de ‘Hogere Gedachte’ verwijt zó koud te zijn dat zij die Hogere Gedachte moet bidden en bevelen Judith dit geruststellend visioen te schenken. Is het ook reëel zo, dat God en Holofernes geïdentificeerd kunnen worden? ‘Conclure, ce serait fausser la réalité!’. Wat is de absolute waarheid? Bestaat zij zelfs wel? Met de vragen van de onzekerheid ten aanzien van essentiële levenswaarden eindigt dit spel, dat ook de epiloog geen antwoord doet geven. Met Judith en Holofernes spelen irrationele krachten hun mysterieus spel, zij doen in beide figuren krachten ontwaken die over leven en dood beslissen, - en zo vergaat het de besten van de mensheid even raadselachtig als het Judith en Holofernes verging die ondanks het moment van opperst geluk de daad verrichten doet die beider leven beëindigt. Zo vertoont zich ook hier ‘het machtige aspect van het leven, ontplooid in totale grootschheid’, maar tevens als ‘een ontzaglijke spanning die uitloopt op niets’Ga naar voetnoot1. Zijn cultuur stelde Schmidt-Degener in staat in een rijke, zeer gevarieerde taal- en versvorm zijn ideeën en levensgevoel tot uitdrukking te brengen. Hij aarzelt daarbij niet - als Shakespeare - de meest gewaagde tegenstellingen tussen verheven en soms bewust vulgaire, cynisch-realistische taalvormen te gebruiken. De vijfvoetige rijmloze jambe gaat soms in kortere regels over en varieert tot proza. Daardoor wordt de verhevenheid voortdurend genuanceerd door een ironiserend element, dat aan de tekst alle loodzware gewichtigheid en plechtstatigheid ontneemtGa naar voetnoot2. |
|