Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 586]
| |
ToneelBij de behandeling van het verhalend werk van Domien Sleeckx werd al gesproken over zijn toneelarbeid, alsook over die van Hippoliet van Peene. Het toneel in deze periode haalt, evenmin als dat in de romantische periode het geval was, het peil van proza en dichtkunst. De voorkeur gaat in de jaren 1860-1870 uit naar sociale tendensstukken en historische en vaderlandse drama's; ook deze laatste geëngageerd en afgestemd op een niet hoog ontwikkeld publiekGa naar voetnoot1. Binnen het historische genre ontstaat ook het ‘literaire toneel, dat Sleeckx voor de geest zweefde, een toneel dat zich door zijn intrinsiek literaire waarde weet te handhaven’Ga naar voetnoot2. Servaas Daems' Sinte Dimphna's marteldood (1874) is het eerste in de reeks, gevolgd door Rodenbachs Gudrun (1882), dat verderop aan de orde komt, Jane Shore (1882) van de bewonderaar van Shakespeare Frans Gittens (1842-1911) en De dood van Karel den Goede (1889) door Hector Plancquaert (1863-1953); maar daarnaast ontwikkelt zich geleidelijk een niet primair literair, ook komisch, toneel, dat het de schouwburgen - oudere en nieuw gebouwde - mogelijk maakte het publiek in dit opzicht te gerieven. Maar dan is de negentiende eeuw al weer verder gevorderdGa naar voetnoot3. |