Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdCarel Vosmaer (1826-1888)‘Wijsgerig van aanleg, miste hij de voornaamste hoedanigheid van den wijsgeer. Dichterlijk van nature, had hij te weinig fantasie om een echt dichter te zijn’Ga naar voetnoot1. Desondanks heeft de aldus dubbel mislukte Vosmaer een belangrijke rol gespeeld in het letterkundig leven van ons land. Carel Vosmaer werd geboren te 's-Gravenhage. De reeds eerder behandelde Jacob Vosmaer, de schrijver van Het leven en de wandelingen van Meester Maarten Vroeg, was zijn oom. Gekend heeft hij hem echter niet meer, zodat diens literaire invloed alleen indirect werkzaam kan zijn geweest. Aan literaire invloeden ontbrak het overigens in Carels omgeving niet: zijn vader was directeur van de algemene landsdrukkerij en had een brede letterkundige belangstelling, met name voor de klassieken. Deze droeg hij op zijn zoon over. De ‘zorgvuldige opvoeding’, waarvan men spreekt in zulke gevallen, bestond in elk geval hierin dat Carel de gelegenheid kreeg het gymnasium te volgen en daarna rechten te studeren. Al vroeg hield de leesgrage knaap zich bezig met de lectuur van geschriften die hij in de bibliotheek van zijn vader vondGa naar voetnoot2 en die hem tot een zeer ‘vrij’ denkend jongmens maakten. Na zijn studie in de rechten te Leiden oefende hij korte tijd de advocatuur uit in Den Haag; daarna werd hij griffier bij het kantongerecht te Oud-Beierland (1853). Hij heeft daar vrije tijd genoeg gehad om zich in de studies van zijn voorkeur te verdiepen, zodat in het jaar, waarin hij naar Den Haag terugkeerde om er als substituut-griffier bij het gerechtshof in functie te treden, van zijn hand verschijnen kon Eene studie over het Schoone en de Kunst (1856). Hij veronderstelt daarin erkend de hoge belangrijkheid van het schone en zijn uitwendige verschijning en openbaring (de kunst), alsook de verzedelijkende en vergeestelijkende invloed van kunst en schoonheid op de mens; het doel van zijn geschrift is: de belangstelling en liefde voor deze waarden te bevorderen. Het is een overwegend theoretische uit- | |
[pagina 510]
| |
eenzetting, van belang inzover men er de sterk esthetiserende tendens, die Vosmaer zijn gehele leven heeft gekenmerkt, uitdrukkelijk als zodanig, aan de ingang van zijn schrijversleven, in beleden vindtGa naar voetnoot3. ‘Er is geen ware godsdienst dan de cultus van het schoone’, wordt zijn levensleer. In Den Haag kon Vosmaer een levendig aandeel nemen aan het literaire leven van die dagen, met name voorzover het zich in en om de tijdschriften afspeelde. Dit betrof dan vooral het tijdschrift De Nederlandsche Spectator, waarmee na verloop van jaren Vosmaer tot op zekere hoogte in de toenmaals moderne literatuur - die van de Tachtigers - terecht komt. De Nederlandsche Spectator was aanvankelijk de spreekbuis van de vrienden Mark Prager Lindo en Mulder en de geestverwanten Cremer en Keller, - vertegenwoordigers bij uitstek van de groep vertellers die rond en na het midden van de eeuw haar belangrijkste produkten schreef en zich ook in het tijdschriftenwezen weerdeGa naar voetnoot4. Door het samengaan van deze - en andere - auteurs die in verschillende bladen schreven, kon in 1860 De Nederlandsche Spectator met een nieuwe bezetting als tweede belangrijk liberaal tijdschrift naast De Gids gaan fungeren. Mark Prager Lindo was nominaal hoofdredacteur, maar de eigenlijke leider was de veteraan R.C. Bakhuizen van den Brink; medewerkers waren, behalve de vier hierboven genoemden, o.a. Busken Huet en Vosmaer. Dit tijdschrift spreekt het liberalisme en modernisme van deze ‘kinderen der verlichting’ uit, wier literaire smaak en begrippen waren gevormd door de auteurs van tussen 1830 en 1840, van de leiders van De Gids, maar vooral van de copieerders des dagelijksen levens. In hun woord vooraf verklaarden zij te willen bewaren ‘het schoone verband tusschen Wetenschap, Kunst en Schoone Letteren’, een kolfje naar de hand van Vosmaer, die in 1864 van Gerard Keller de rubriek ‘Vlugmaren’ overnam; hierin werden ‘allerlei zaken van den dag, letterkundige, staatkundige, maatschappelijke, op vrije, vroolijke wijze behandeld’. Gedurende een kwart eeuw heeft Vosmaer deze rubriek onder het pseudoniem Flanor bijgehouden. Hij deed dit in liberale of liever uiterst radicale geest, met name waar het de godsdienst betrof. Kloos heeft betoogd, dat de ware bestuurder van Vosmaers gedachten de schrijver van de Ideën is geweestGa naar voetnoot5. Vosmaer heeft zich in de ‘Vlugmaren’ voor en na doen kennen als typisch vrijdenker, niet vrij overi- | |
[pagina 511]
| |
gens van bekrompenheidGa naar voetnoot6. Zijn ideeën kwamen in veel opzichten overeen met die van de ‘modernen’ - ‘het conflict tussen ‘Eeuwig en modern’ heeft in het parlement en de wetenschap afgedaan’ ten gunste van het moderne, meende hijGa naar voetnoot7 - met dien verstande, dat wat Huet en Pierson in moeizame strijd als overtuiging verwierven, Vosmaer van jongsaf min of meer was aangewaaid, en, vrij ondiepe geest en esthetiserende natuur die hij was, innerlijk niet sterk beroerde. Zijn activiteit leidde ertoe, dat hij niet alleen een levendig aandeel nam aan het tijdschriftleven, maar er zelfs de leiding van kon nemen, met name na de dood van Bakhuizen van den Brink in 1865. Hij behield deze leiding door zijn veelzijdigheid en activiteit. Groot was het aantal bijdragen, dat hij in proza en poëzie aan het tijdschrift leverde, zó groot, dat het niet alles kon opnemen en Vosmaer ook aan andere organen en uitgaven zijn kopij toezond. Een aantal van deze stukken is later gebundeld in Vogels van diverse pluimage (1872-1874). De Vogels getuigen van de veelzijdige, als men wil synthetische geest, die gevoel en verstand, natuur en cultuur, geest en zinnen, de klassieke oudheid en de moderne romantiek, uitheems en inheems, Bilderdijk en Multatuli, wetenschap en kunst zocht te verenigen en in de verhouding van hun onderlinge waarde te bepalen en waarderen, vaak meer breed dan diepGa naar voetnoot8. Vooral kunst en schoonheid boeiden hem, zoals blijkt uit zijn voor die tijd verdienstelijk boek over Rembrandt (1863), in het Frans geschreven (Rembrandt Harmensz van Rijn, sa vie et ses oeuvres), uit vele essays, en uit romans als Amazone (1880) en Inwijding (1888). Amazone en Inwijding zijn geïnspireerd door Vosmaers Italiaanse reis. Zijn overtuiging dat er geen andere ware godsdienst was dan de cultus van het schone, betekende voor hem, concreet, een zich afwenden van wat men het realisme van de jaren na 1850 kan noemen en een esthetiserend wegdromen in de geïdealiseerde klassieke oudheid. Theoretisch was hij overtuigd van de wenselijkheid van een anti-romantische reactie: ‘In de jaren 15 tot 30 van onze eeuw verhief de romantiek zich met kracht, maar men heeft hare uitspattingen, hare zwermerijen moeten boeten door een hernieuwde kuur van hellenisme’Ga naar voetnoot9. In wezen echter is het een romantische droom, die hem zich doet afwenden van de actuele werkelijkheid en van de vorm waarin de romantiek zich in | |
[pagina 512]
| |
het tweede decennium van de eeuw in Nederland concretiseerde, en zich doet keren naar de oudheid; de inhoud van die romantische droom is het hellenisme en latinisme. In zijn niet oninteressante novelle Mona van 1860Ga naar voetnoot10 had Vosmaer zijn stof al gezocht in Italië, zij het, dat daarin ook de vraag naar de verhouding tot de Germaanse kunst aan de orde kwam. In de beide bovengenoemde romanachtige prozawerken heeft hij de betekenis en invloed van Italië, de klassieke kunst en levenshouding willen schetsen; meer echter dan populaire esthetiek in gesprekken, toegelicht door voorbeeldenGa naar voetnoot11, werd het niet. Ook op andere wijze nog blijkt Vosmaers bewondering voor de kunst van de oudheid: door vertalingen van de Ilias (1880) en de Odyssee (verschenen na zijn dood in 1888), en op ‘creatieve’ wijze uit zijn Londinias (1875) en Nanno (1883). Londinias is een aardig boekje: het vindt zijn ‘modern’ uitgangspunt in een reis van Vosmaer met enkele vrienden naar Londen, maar behandelt de stof in hexameters en geheel in de geest van het klassieke epos. Hieruit resulteert een komisch effect door de tegenstelling tussen moderne stof en ‘klassieke’ behandeling van die stof, - Vosmaers laatste beoordelaar acht Londinias zijn ‘gaafste’ werkGa naar voetnoot12-, maar ook voor dit werkje geldt, als voor veel van Vosmaers geschriften, dat het geheel-en-al aanleunt tegen klassieke voorbeeldenGa naar voetnoot13. Van belang is het gedicht ook voor de kennis van Vosmaers esthetische opvattingenGa naar voetnoot14. Zeer sterk valt het juist vermelde aanleunen op in Nanno, waarin een motief uit de Odyssee bewerkt werd: ‘talentvolle namaak en knap gedaan, heeft het geheel iets kouds ondanks het modern sentiment in de liefde tussen Nikias en Nanno’Ga naar voetnoot15. | |
[pagina 513]
| |
Ongeveer hetzelfde oordeel geldt voor zijn gedichten, die verzameld werden in de bundel Gedichten van 1887: koel-intellectualistisch maakwerk van een beschaafd man, die Heine, Goethe en de klassieken zorgvuldig had bestudeerd en in staat bleek op beschaafde manier zijn ‘gedistingeerde persoonlijkheid te beelden in de taal’Ga naar voetnoot16. Deze gedistingeerde persoonlijkheid vertoont bepaalde trekken - als de hoogmoedige wereldverachting, de afwijzing van elk ander dogma dan de cultus van het schone en het daaruit voortvloeiend esthetisme - die hem tot op zekere hoogte verwant maakten aan de Tachtigers. Groot bewonderaar van R.C. Bakhuizen van den Brink, bevriend met en bewonderaar van P. van Limburg Brouwer, aanvankelijk bevriend met, later verwijderd van Van Vloten, klas- en jaargenoot van Busken Huet wiens latere tegenstander hij werd, dwepend vereerder van Multatuli wie hij in 1874 een in zijn tijd vermaarde artikelenreeks Een Zaaier wijdde en met wie Flanor - wel om de Ideën vooral - levenslang bevriend bleef, heeft Vosmaer een levendig aandeel genomen aan de literaire bedrijvigheid van ons landGa naar voetnoot17. Deze activiteit, waartoe zijn redacteurschap van De Nederlandsche Spectator hem dreef, bracht hem ook, in de volgende periode, in relatie met Perk, Kloos en Van DeysselGa naar voetnoot18, relatie die een basis kon vinden in de juist genoemde trekken van zijn persoonlijkheid. Om déze betrekkingen zullen wij hem in het volgend deel opnieuw ontmoeten. |
|