Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdFrançois Haverschmidt (1835-1894)In de Leidsche Studentenalmanak van 1856 verschenen voor het eerst gedichten die het werk heetten te zijn van een geheimzinnig verdwenen Piet Paaltjens. Te Winkel acht het mogelijk, dat de Paaltjensfictie niet geheel uit de lucht gegrepen is, maar dat de ons bekende gedichten parodieën zouden zijn op gedichten die Haverschmidt zelf vroeger, tussen 1850 en 1853, geschreven zou hebben, toen hij zijn zwarte tijd beleefdeGa naar voetnoot1. In elk geval parodiëren zij de diverse stemmingen van ‘Weltschmerz’ en wereldverachting op meesterlijke manier, door de kracht van tegenstellingen, onverwachte combinaties, overdreven nauwkeurigheid, woordspelingen, dwaze epitheta, geëxagereerde uitroepen. Hier is radicaal de deur gewezen aan de pathetische, logge dichtkunst, ongezond en pafferig gezwollen van dichterlijke woorden in haar keurslijf van plechtstatige vormen; voor haar in de plaats is gesteld het nieuwe frisse vers: slank, vief, beweeglijk, in tegenstelling met de zwaarwichtige, in het harnas van ‘zedelijke’ ernst ingesnoerde, welgedane Dame Poëzy. De dichtkunst van Haverschmidt bestaat niet bij de gratie van de ‘dichterlijke’ taal, woorden en ideeën, maar krachtens het vermogen van de schrijver, die bezielt wat hij aanraakt, die op meesterlijke wijze weet te spelen met de opzettelijke tegenstrijdigheden tussen vorm en inhoud. De Schoolmeester is ‘epischer’, objectiever, geneigd zich vóór alles bezig te houden met de dingen buiten zich en deze te parodiëren; Haverschmidt is ‘lyrischer’, subjectiever: hij parodieert de (eigen) gevoeligheid, neerslachtigheid, doodsangst: ‘Piet Paaltjens is Haverschmidts tweelingbroeder’Ga naar voetnoot2. François Haverschmidt was, van vaderszijde van Duitse afkomst, van moederszijde van Friese. Het sentimentele element, dat hij uit het | |
[pagina 438]
| |
geslacht van zijn Pommerse voorvaderen erfde, en dat sterk leefde in de persoon Haverschmidt, die de traditionele ‘triestigheid’ zelfs verdiepte tot zwaarmoedigheid, vond zijn tegenhanger in het intellectuele spel dat hij krachtens de verstandelijkheid van zijn Friese moeder met dit sentiment speelde. Aan dit intellectueel spel met toch waarachtig doorleefde sentimenten, aan dit zich weten te verheffen boven eigen gevoel danken wij deze uiting van typisch romantische humoristische dichtkunst. Heinrich Heine, wiens werk in deze tijd te onzent veel gelezen werdGa naar voetnoot3, leverde de Leidse student een uitmuntend voorbeeld van een dichtsoort, die tedere, romantische gevoeligheid, dwepende sentimentaliteit en wereldverachtende ‘Weltschmerz’ telkens weer liet contrariëren met de nuchtere werkelijkheid, met zelfspot, of sarcasme. Aan de Snikken en Grimlachjes; Academische Poëzie van Piet Paaltjens (1867) ontbreekt ‘elke zedelijke strekking’. Aldus Los en Vast, het tijdschrift dat aan dit werk dan ook geen recht van bestaan toekende, en er los en vast onder durfde verwedden, dat het niet populair zou worden ‘aan onze academies’. Cd. Busken Huet daarentegen stelde, dat de gedichten ‘meer cachet hadden dan enig ander voortbrengsel der Nederlandse dichtkunst in de negentiende eeuw’Ga naar voetnoot4. De Snikken en Grimlachjes zijn - evenals de gedichten van Gerrit van de Linde (de Schoolmeester) - populair geworden in brede lagen van het Nederlandse volk, zelfs bij degenen die ‘overigens’ niet bepaald voor dichtkunst geporteerd zijn. Zij kozen het standpunt van Cd. Busken Huet. Gebundeld verschenen deze gedichten het eerst in 1867; zij werden later meermalen herdruktGa naar voetnoot5.
Haverschmidt was in verschillende plaatsen predikant; zijn gedichten uit de studententijd kregen weinigGa naar voetnoot6 vervolg, maar wel schreef hij een aantal korte prozaschetsen waarvan een deel gebundeld werd in 1876 in Familie en Kennissen, gevoelige en ten dele humoristische schetsen, voor een groot deel teruggaande op jeugdherinneringen, geschreven in een heldere, eenvoudige stijl, die echter het markante, puntige mist dat | |
[pagina 439]
| |
deze schetsen voor de hedendaagse lezer tot boeiende lectuur zou kunnen maken. Het gevoelige element heeft in Haverschmidt tenslotte de overhand behaald; in 1894 maakte hij een einde aan zijn levenGa naar voetnoot7. Niet onverdienstelijk werk in het humoristische genre schreven ook E. Laurillard (1830-1908) en Bernard van Meurs (1835-1915). |
|