Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdGerrit van de Linde (1808-1858)In 1830 verscheen in de Leidsche Studentenalmanak een Proeve van Dichterlijke Vlugt. Fragment van een uitgebreider dichtstuk, getiteld Apollo. Het was van de hand van Gerrit van de Linde, bij het nageslacht bekend als De Schoolmeester. Het parodieert - in 1830 al - de epische en andere hoogdravende poëzie zoals Feith en Bilderdijk die schreven. Maar het werd niet onmiddellijk gevolgd door talrijke andere geschriften van deze aard; het duurde zelfs tot 1859 voor een verzameling van dit werk verscheen. Dit is de reden, waarom het behandeld wordt in de periode na 1850 waarin het zijn werking kon uitoefenen. Te bedenken blijve echter voortdurend, dat het geschreven werd tussen 1830 en 1858. Toen de eerste specimina verschenen, was de schrijver ervan ruim twintig. Hij studeerde te Leiden theologie. Bij gelegenheid wist de aanstaande predikant zijn hoorders te stichten èn te boeien door zijn welverzorgde toespraken. Nadat hij de Tiendaagse veldtocht had meegemaakt, moest hij, door financiële en andere omstandigheden (liefdesgeschiedenissen) gedwongenGa naar voetnoot2, zijn studies staken. Met het voornemen op Kaap de Goede Hoop of in een andere kolonie een betrekking te zoeken, verliet hij in 1834 Nederland voor Engeland om te trachten van daaruit verder te reizen. Het is er echter niet van gekomen. Hij bleef in Engeland wonen, waar hij met zijn Franse vrouw de leiding kreegGa naar voetnoot3 over een | |
[pagina 435]
| |
kostschool, die zich in een uitstekende reputatie mocht verheugen. Van jongsaf heeft Van de Linde, intellectueel en moreel zeer begaafd, de dichtkunst beoefend, aanvankelijk de ernstige, later - hoger ontwikkelings-stadium van de mens, meent Van Lennep zeker niet geheel ten onrechteGa naar voetnoot4 - de humoristische. En hij deed dit in het Nederlands; merkwaardig genoeg: Gerrit van de Linde, ‘dominee op zwart zaad’ zoals hij zichzelf noemde, had zich namelijk metterwoon in Engeland gevestigd en was daar zeer wel geacclimatiseerd; zijn Nederlands echter bleef hij perfect beheersen, al sprak deze nazaat der vaganten die taal sinds zijn vertrek in 1834 slechts sporadisch. Tot in de wendingen van de volkstaal houdt hij het Nederlands in zijn geheugen om er gebruik van te maken o.a. als hij de gedichten schrijft, die Jacob van Lennep hem met veel moeite ter publikatie in zijn almanak Holland wist te ontfutselen. En nog zou Van de Linde niet de faam verworven hebben die hij verdient, als Van Lennep er niet, ter ondersteuning van de in behoeftige omstandigheden achtergebleven weduwe van de dichter, in 1859 toe overgegaan was de verzameling in het licht te geven, - met het gevolg dat De Schoolmeester beroemd werd. Ten onrechte verengt men - door bepaalde citaten - het beeld van deze gedichten tot de onderdelen over de dieren (Natuurlijke Historie voor de Jeugd) en het verhaal over De Schipbreuk. Men moet dit werk in zijn geheel zien, niet het minst om de gedichten waarin Van de Linde een beeld gegeven heeft van het Hollandse leven voor en rond 1834 (want dat was het uiteraard, dat in zijn geheugen bleef hangen nadat hij ons land verlaten had). In dit opzicht moet men hem dus plaatsen - om alleen maar de groten te noemen - naast Hildebrand met zijn Camera en Multatuli, wiens herinneringen aan Nederland (o.a. in Woutertje Pieterse) op dezelfde periode teruggingen. Sterker dan Hildebrand en minstens even sterk als Multatuli wist Gerrit van de Linde zich los te maken van de conventionele kijk op de tijd die hij in zijn geest vóór zich zag; - hij zag mensen en dingen, ook de kunstuitingen in hun holle opgeschroefdheid, hij zag dit felle contrast tussen de opgeblazen proporties waarin het zich vertoonde en de werkelijke inhoud: Ziet gij dien heldenstoet, mijn zoon!
Die langs de straten wandelt,
En dien een dankbaar volk om 't zeerst
Met consideratie behandelt?
Aldus de aanhef van Barend de Schutter, de ‘krijgsromance uit den ouden tijd’ (1830!). Gerrit van de Linde hekelt door middel van de parodie. De parodie blijft echter altijd goedmoedig. Kennelijk neemt de verteller met geamuseerde blik zijn tijdgenoten waar, vooral hun | |
[pagina 436]
| |
dorheid; ‘uit deze dorheid weet hij een komische stijfheid in kleeding, houding en beweging te concretiseren’Ga naar voetnoot5. Meesterlijk is De Koffy-veiling, de verbeelding van de welgestelde koopman van die tijd, de heer Dadelpracht en diens vrouw. De ‘uitgelezen dwaasheid’Ga naar voetnoot6 waarin Van de Linde excelleerde, vindt hierin een hoogtepunt:
Dadelpracht:
O Pronk- en puikjuweel der vereenigde Nederlanden,
Met uw correspondeerende armen en handen,
Hoe zijt gij nog zoo laat in negligé?
Deel mij het geheimzinnige van dat raadsel mee.
Mevrouw:
Helaas!
Dadelpracht:
Helaas! wat beteekenen zulke interjecties,
En van uwe fraaie stem zulke melancolieke reflexies?
...
Wat deert u toch, mijn beminde schat, en mijn duifjen?
Mevrouw:
Helaas! een vrouw zonder haar huwelijksman is gelijk een volant zonder kuifjen.
Een verrukkelijke parodie op de ‘hoge’ literatuur van die tijd. Er zijn bewijzen te over, dat Van de Linde niet alleen een hoogernstig man was - zijn humor is er bijvoorbeeld een bewijs van -, maar ook uitstekend ‘ernstig’ Nederlands wist te schrijven. Het holle en bombastische echter van veel tijdgenotelijke literatuur was hem een ‘dankbaar’ object: het leende zich bij uitstek tot het stilistisch procédé, waarmee deze vereerder, nota bene, van BilderdijkGa naar voetnoot7 opereerde: de meest onverwachte tegenstellingen, dwaze combinatie van volstrekt heterogene denkbeelden en situaties, verrassende associaties en overspringen op klank-, maar niet zinverwante woorden, ongerijmdheden (‘En voor de kinderen, die ik, tusschen twee haakjes, nog niet heb, is hij zeer goedig’), overdadige nauwkeurigheid en punctualiteit - en dit alles op het stramien van zijn knittelvers en zeer gevarieerde ritmische mogelijkheden. Van Lennep toont aan, dat de auteur uiterst langdurig op deze gedichten heeft gewerkt, ze herhaaldelijk omwerkte, en eigenlijk nimmer tevreden was over het resultaat. Maar dit resultaat is dan ook | |
[pagina 437]
| |
wel een unieke prestatie geweest, waardoor een resultaat ontstond dat, instantané's gevende, veilig standhoudtGa naar voetnoot8 naast de overigens breder uitgewerkte opnamen van Hildebrand en aan een vergelijking met de gedichten van Heine kon worden onderworpenGa naar voetnoot9Ga naar voetnoot10. |
|