Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde. Deel 3
(1973)–G.P.M. Knuvelder– Auteursrechtelijk beschermdH.J. Schimmel (1823-1906)Ligt het werk van Bosboom-Toussaint verspreid over de jaren vóór èn na 1850, een jongere auteur ontplooit in de jaren na 1850 zijn wezenlijke kracht, te weten Hendrik Jan Schimmel. ‘Scherp Heintje’ - zoals hij om zijn gevatheid en scherpte van tong onder zijn schoolkornuiten genoemd werd - was de zoon van de burgemeester van 's-Graveland. Zijn leven heeft hij praktisch tussen de kantoormuren gesleten, todat hij, geheel in deze lijn overigens, in 1863 benoemd werd tot directeur van de Amsterdamse Credietvereniging. Al vroeg openbaarden zich in de leergrage knaap literaire neigingen. Hij schrijft lyrische en episch-lyrische gedichten in romantische trant, verzameld in Verspreide gedichten (1852) en Nieuwe Gedichten (1857), hij schrijft ook berijmde verhalen, alles zoals de grote voorgangers dat hadden gedaan. En zoals die voorgangers ging hij van deze genres over naar de prozaverhalen, novellen eerst, later omvangrijker verhalen. Maar vóór hij deze laatste schreef, had hij naam gemaakt als schrijver voor het toneel, waarvoor hij zich van jongsaf niet minder had geïnteresseerd. In 1846 verscheen Twee Tudors, het jaar daarop Joan Wouters. J.A. Alberdingk Thijm bood hem al spoedig het mederedacteurschap van de Spektator aan, waaraan Schimmel gedurende de jaren 1848 en 1849, vrijwel geheel in de geest van Thijm, meewerkte; deze geest spreekt ook uit Giovanni di Procida, dat door Thijm nog in de laatste nummers van de Spektator besproken werd; Potgieter had veel kritiek op èn veel waardering voor deze ‘Hollandsche dramatische poëzie’ blijkens zijn uitvoerige beoordeling in De Gids van 1850. Hoe | |
[pagina 427]
| |
groot de waardéring was, bleek uit de spoedig gevolgde uitnodiging om tot de redactie van De Gids toe te treden; van 1851 tot 1867 is Schimmel redacteur van het blad gebleven; hij dankte hieraan zijn ‘zelfbewustzijn als kunstenaar en als mens’. Onder invloed zonder twijfel van dit milieu evolueerde Schimmel van christelijke, mystiek georiënteerde opvattingen naar liberale en moderne. En wel ‘van gantscher harte’! Potgieter oefende een belangrijke invloed op hem uit, zoals o.a. blijkt uit de stofkeuze van enkele der novellen, waarmede hij zich juist in deze tijd bezighield en waarvan in 1853 en 1855 bundelingen verschenen. Tegelijkertijd schreef hij literaire kritieken voor De GidsGa naar voetnoot1, waarbij opvalt de grote aandacht, die hij schonk aan Zuidnederlandse auteurs. In 1854 verscheen zijn eerste werk van langere adem, De eerste dag eens nieuwen levens, in 1856 gevolgd door Een Haagsche JofferGa naar voetnoot2; het eerste behandelt de overgang van Enkhuizen naar de zijde van de opstand in 1572; het tweede is een zwaar romantisch werk over de tijd van Isabella en MauritsGa naar voetnoot3. Voorstudies voor later werk brachten hem tot het schrijven van zijn toneelstuk Het Kind van Staat (1859), dat een geheel gefingeerd voorval uit het leven van Willem III dramatiseerde. In Mary Hollis (1860, drie delen) kwam het grote werk zelf tot stand. Het oogstte nogal succes. Hierdoor aangemoedigd, zette Schimmel meteen een soortgelijk werk op stapel, waarvoor hij opnieuw een episode uit de Engelse geschiedenis tot stof koos: Mylady Carlisle. Het verscheen van 1861 tot 1863 in De Gids, in 1864 in boekvorm, maar het vond toch niet de waardering van Mary Hollis. Tredende in het voetspoor van Scott, weet Schimmel echter een grote mate van zelfstandigheid ten aanzien van stijl en behandeling te handhaven. In Mary Hollis gaf hij het persoonlijk levensavontuur van een bekoorlijk puriteins meisje tegen de achtergrond van het hofleven in Engeland onder Karel II; in Mylady Carlisle de ‘strijd voor waarheid en vrijheid’ in de jaren 1640 tot 1643 tussen Karel I van Engeland en het Parlement (het volk), waarbij dit laatste de overwinning behaalt. Beide werken zijn overvol ‘romantisch’ gewoel en spannende taferelen. Anders dan Potgieter, wil Schimmel niet zozeer didactische doeleinden dienen met zijn werk, maar beeldt hij het verleden om zichzelf; hij bewondert het om zijn kracht, zijn schoonheid, zijn grootsheid en hartstochtelijke allure. Het machtig schouwspel van het voorbije demonstreert hem de zegepraal van het zedelijk-hogere over het lagere. Beter dan Bosboom- | |
[pagina 428]
| |
Toussaint verwerkt hij de materie door zijn levende, bezielde verbeelding; hij schrijft ook beter en verzorgder dan zijn voorgangster op dit terrein. Maar hoezeer hij haar overtreft in de uitbeelding van het hartstochtenleven, hij staat bij haar achter in de weergave van het gemoedsleven in het algemeen.
In deze jaren valt het optreden van Busken Huet aan De Gids die Schimmels rol als literair criticus overneemt. Als dan echter in 1865 Potgieter en Huet De Gids verlaten hebben - verwijdering met deze beiden is het gevolg -, neemt Schimmel zijn taak als literair criticus weer op. Zijn overwegend gunstige beoordeling van Van Lenneps Klaasje Zevenster en Ten Kates Schepping wordt gevolgd door de afbrekende kritieken uit de pen van Huet. Mogelijk heeft inzicht in de ontoereikendheid van zijn kritische vermogens hem mede bewogen kort daarna, in 1867, uit de redactie van De Gids te treden. Dan ontplooit hij weer zijn volle kracht op scheppend terrein; in 1868 verschijnt Struensee. Geruime tijd al had Schimmel zich met deze materie beziggehouden, zoals blijkt uit vóórpublikaties van fragmenten. Hij wilde in dit stuk zijn dramatische aanleg tot voller ontplooiing brengen zónder rekening te houden met de eisen van het gewone schouwburgpubliek. G. Stuiveling acht het ‘dramatisch en psychologisch één van zijn meest overtuigende scheppingen en in onze letteren het eerste werk, waarin het vraagstuk van het ideale heerserschap wordt behandeld’Ga naar voetnoot4. Het kort na Struensee verschenen romanwerk ontleende zijn stof niet aan de historie, maar aan de eigen tijd. Mogelijk is deze - tijdelijke - koersverandering gevolg van Huets aansporing met de beste elementen van zijn historische romankunst ‘zijne tooneelen uit onze tegenwoordige samenleving (te) bezielen’ en deze ‘minder burgerlijk, grootscher, diepzinniger, belangwekkender (te) maken’Ga naar voetnoot5. Het Gezin van Baas van Ommeren (1870), een tweedelige roman, heeft echter niet veel om het lijfGa naar voetnoot6. Weinig boeiend, althans voor de hedendaagse lezer, zijn ook Schimmels latere produkten in dit genre (als Verzoend, 1882, en Het Zondekind, 1898); Jan-Willems' Levensboek (1896), een gedeeltelijk autobiografisch verhaal, blijft onderhoudend en bevat interessante analyses. Van aanmerkelijk groter belang waren de historische romans, die Schimmel na 1870 schreef: Sinjeur Semeyns (1875) en, als vervolg daarop, De Kaptein van de Lijfgarde (1888). Speelden zijn Mary Hollis en Mylady Carlisle onder Engelsen in Engeland, deze latere romans zoeken hun stof zowel ginds als, vooral, in het eigen land. Ging voor- | |
[pagina 429]
| |
heen zijn aandacht vooral uit naar vrouwelijke hoofdpersonen, nu zijn het niet minder mannen, wier kracht en karakter hij hoog waardeert, en die hem aanleiding geven het grootse en imposante, ook op het gebied van het zedelijke leven uit te beelden. Deze aanleiding heeft hij, op het hoogtepunt van zijn scheppingskracht staande, ten volle uitgebuit in Sinjeur Semeyns en De Kaptein van de Lijfgarde. W. DropGa naar voetnoot7, Schimmels ontwikkeling als romanschrijver overziende op grond van zijn Mylady Carlisle, Sinjeur Semeyns en De Kaptein van de Lijfgarde, acht, met Cd. Busken Huet, Mylady Carlisle een rijkelijk hybridisch werk. Naar zijn structuur nog in hoge mate verwant met die van de historische avonturenromans, wijkt het verhaal daarvan toch weer af, doordat aan het historisch element en aan de uitgewerkte karaktertekening een grote plaats is toegekend. De uitbeelding van psychische ontwikkelingen neemt zelfs een zo grote plaats in, dat men het werk op grond daarvan moet losmaken van het avonturenromantype en tot de psychologische romans rekenen, al bezit het in dat opzicht nog niet de gaafheid van later werk. Sinjeur Semeyns toont een verdergaande wijziging in de verhoudingen: het hybridische blijft weliswaar aanwezig; de nog rijkelijk voorhanden elementen van de avonturenroman worden echter geleidelijk minder belangrijk dan de karaktertekening en maken plaats voor schildering van de ‘meer reële Hollandse wereld’ van het leven in de gouden eeuw; dit laatste zorgt ook voor een nadrukkelijke couleur localeGa naar voetnoot8. - Pas in De Kaptein van de Lijfgarde slaagt Schimmel erin een ‘geheel aanvaardbare’ psychologische roman te schrijven; het is tevens een van de hoogtepunten van de Nederlandse historische roman uit de negentiende eeuw. Weliswaar schaadt een overvloed aan historische beschrijving de geslotenheid van het geheel, maar het valt toch gemakkelijker dan in Schimmels voorgaande boek in De Kaptein van de Lijfgarde een strakke, gesloten, psychische evolutie en karakterontwikkeling (vooral van de hoofdpersoon, weer Karel Semeyns) te herkennen. W.A.P. Smit heeftGa naar voetnoot9, naast die van Oltmans, de laatste roman van Schimmel de meest Scottiaanse uit onze letterkunde genoemd, inzover het verhaal dient om de auteur de gelegenheid te geven een bepaald tijdvak uit de geschiedenis voor zijn lezers levend te maken. Men kan daaraan, met W. Drop, toevoegen, dat deze werken, naast de beste van mevrouw Bosboom-Toussaint, de Nederlandse historische roman, speciaal in het psychologische genre, waardig vertegenwoordigenGa naar voetnoot10. |
|